direct naar inhoud van Regels
Plan: Leijerdijk 3 te Nieuwe Niedorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2010hz001-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Leijerdijk 3 te Nieuwe Niedorp' met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPBG2010hz001-va01 van de gemeente Hollands Kroon.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep of beroep:

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied:

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.7 afhankelijke woonruimte

Woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

Een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderij, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan.

1.9 akkerbouw- en tuinbouwbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed&breakfast

Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.12 bedrijf

Een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen.

1.13 bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.15 beroeps- cq bedrijfsoppervlakte

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep en/of een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 bestaand
  • a. ten aanzien van paardenbakken:
    • 1. paardenbakken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergund zijn;
    • 2. paardenbakken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet vergund zijn maar die:
      • op 1 maart 2014 aanwezig waren, en;
      • die direct grenzen aan het bouwblok/(woon)erf
  • b. het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.
1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijbehorend bouwwerk (aan-,uit- en bijgebouw en overkapping)

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 boog- en gaaskas

Verplaatsbare en gemakkelijk te demonteren constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek- of kweekkas.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  • a. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  • b. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  • c. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  • d. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  • e. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  • f. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz001-va01_0001.png"

1.29 dakoverstek

Een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlenend bedrijf

Een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.32 dierenhouderijbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren;

1.33 dienstverlenend bedrijf

Een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van schappende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijeven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.34 druiplijn

De horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz001-va01_0002.png"

1.35 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.36 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidgevoelig object

Gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.38 geluidzonneringsplichtige inrichting

Een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.39 glastuinbouwbedrijf

Een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

1.40 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.

1.41 hogere grenswaarde

Een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.42 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 horecabedrijf categorie 1

 een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.

1.44 horecabedrijf categorie 2

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum.

1.45 horecabedrijf categorie 3

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.

1.46 kampeermiddel

Een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.47 kantoor

Gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen.

1.48 kas

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten.

1.49 kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.50 longeercirkel

Ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven.

1.51 manege

Een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport.

1.52 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.53 mobiel kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze tijdelijk te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseisoen.

1.54 natuurtoets

Een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en/of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend.

1.55 niet- grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Eeen agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf.

1.56 ondergeschikte detailhandel

Detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn.

1.57 onderkomens

Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.58 ondersteunend glas

Kassen deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf.

1.59 paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij.

1.60 paardenbak

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.61 paardenhouderij

Een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij.

1.62 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;

  • c. indien op het water wordt gebouwd:

- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.63 permanente bewoning

Bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

1.64 plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en niet wordt geschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

1.65 recreatieve bewoning

Bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden.

1.66 recreatiewoning

Een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.67 risicovolle inrichting

Een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico en/of een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.68 rooilijn

Een in de verbeelding weergegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag worden overschreven, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.69 seizoenhuisvesting

Bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden.

1.70 schuilstal

Een bouwwerk dat aan ten minste één zijde geheel open is (geen wand of af te sluiten wand) en uitsluitend dient en/of wordt gebruikt voor het laten schuilen en/of huisvesten van zogenoemde boerderijdieren, zoals rundvee, (trek)paarden, pony's, geiten, schapen.

1.71 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 silo

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

1.73 stapmolen

Ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast.

1.74 trekkershut

Een houten gebouw, dat naar de aard en inrichting bestemd is voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.75 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken.

1.76 visvijver

Een gegraven meer die vooral gebruikt wordt door 'stille' recreanten als vissers, vogelspotters, wandelaars en fietsers.

1.77 voorerf

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.78 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.79 voorkeursgrenswaarde

De maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.80 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.
  • b. indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;
2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een gebouw en een bijbehorend bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bijbehorend bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden akkerbouw- en tuinbouwbedrijven;
  • b. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
  • c. bed & breakfast;
  • d. paardenhoudenrij als nevenactiviteit;
  • e. ondergeschikte detailhandel direct gerelateerd aan het agrarisch bedrijf;
  • f. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 (van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven);
  • g. trekkershutten, sanitair gebouw en visvijver, alleen ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie – visvijver als nevenactiviteit.

Met daarbij behorende:

  • h. gebouwen;
  • i. bijbehorende bouwwerken;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. wegen en paden;
  • m. bruggen en steigers;
  • n. water
3.2 Bouwregels

Ten aanzien van in lid 3.1 genoemde gronde gelden de volgende bouwregels

  • a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (geen kassen) gelden de volgende regels:
    • 1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluiten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. gebouwen dienen ten minste vijf meter achter het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning gebouwd te worden;
    • 3. er mag voor één agrarisch bedrijf gebouwd worden;
    • 4. voor de maximum bouwhoogte, maximum goothoogte en maximum dakhelling geldt de op de verbeelding aangegeven maatvoering, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;

  • b. Voor het bouwen van trekkershutten gelden de volgende regels:
    • 1. trekkershutten mogen gebouwd worden binnen de op de verbeelding aangegeven specifieke vorm van recreatie – visvijver;
    • 2. er mogen maximaal 9 trekkershutten worden gebouwd;
    • 3. de maximum goothoogte betreft 2,5 meter;
    • 4. de maximum bouwhoogte betreft 3,5 meter;
    • 5. de maximum oppervlakte per trekkershut betreft 25 m2;

  • c. Voor het bouwen van het sanitair gebouw gelden de volgende regels:
    • 1. het sanitair gebouw mag gebouwd worden binnen de op de verbeelding aangegeven specifieke vorm van recreatie – visvijver;
    • 2. er mag maximaal 1 sanitair gebouw worden gebouwd;
    • 3. de maximum goothoogte betreft 3 meter;
    • 4. de maximum bouwhoogte betreft 4 meter;
    • 5. de maximum oppervlakte van het sanitair gebouw betreft 100 m2.

  • d. Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
    • 2. de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is.

  • e. Voor bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    • 1. per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
    • 2. de bedrijfswoning mag uitsluitend in het bouwvlak gebouwd worden;
    • 3. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 120m2;
    • 4. de bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte als deze meer is;
    • 5. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen met een minimum dakhelling van 30 graden, dan wel de bestaande goothoogte en dakhelling indien deze meer is;
    • 6. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5 meter te zijn, dan wel de bestaande afstand als deze indien deze minder is.

  • f. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 150 m2 bedragen;
    • 2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de (afgewerkte) vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, dan wel de bestaande hoogte, indien deze meer is;
    • 3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 5. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    • 6. ondergronds bouwen is niet toegestaan.

  • g. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erf afscheidingen mogen maximaal 1 meter bedragen als ze voor de naar de weg gerichte gevels van bedrijfsgebouwen, kassen, bedrijfswoningen opgericht worden;
    • 2. overige terreinafscheidingen mogen maximaal 2 meter bedragen;
    • 3. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak mogen maximaal 10 meter bedragen en buiten het bouwvlak niet meer dan 1 meter;
    • 4. silo's (geen mest silo's) mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht:
      • maximaal 1;
      • bouwhoogte maximaal 5 meter;
      • inhoud maximaal 750 m³:

  • h. Voor paardenhouderij als nevenactiviteit bij bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. binnen het bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan met een afmeting van maximaal 20 meter bij 60 meter;
    • 2. de paardenbak dient gelegen te zijn achter de voorgevel rooilijn;
    • 3. de paardenbak dient op ten minste 30 meter afstand van een perceelgrens van een perceel waarop zich een woning bevindt gesitueerd zijn;de diameter van de longgeercirkel/stapmolen is maximaal 15 meter onder de voorwaarde dat de longeercirkel/stapmolen minimaal 30 meter vanaf de naastgelegen woningen van derden van een perceelgrens van een perceel moet liggen;
    • 4. binnen het bouwvlak is maximaal één longeercirkel en één stapmolen toegestaan;
    • 5. binnen het bouwvlak is één paddock van maximaal 400 m2 toegestaan;
    • 6. de omheining van de paardenbak, paddock en longeercirkel/stapmolen is maximaal 1.7 m hoog;
    • 7. lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak zijn toegestaan, onder de voorwaarde dat de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedraagt en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich meebrengt.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden nader eisen stellen aan de plaats van bebouwing rekening houdend met:

  • Het straat- en bebouwingsbeeld;
  • Milieusituatie;
  • Het uitzicht van woningen van derden;
  • Verkeersveiligheid
  • Woonsituatie
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2 f ,voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:
    • 1. De oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 30 m2 bedragen;
    • 2. De goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,3 m en 3 m mogen bedragen;
    • 3. De schuilstal is gesitueerd aan de rand van het agrarisch bestemmingsvlak.
  • b. artikel 3.2 lid e 4 voor het bouwen/oprichten van sleufsilo's, mestsilo's en mestopslagplaatsen,.
    • 1. maximaal toegestane bouwhoogte van sleufsilo's is niet meer dan 3 meter;
    • 2. maximale oppervlakte van sleufsilo's is 500 m² en van mestsilo's en mestopslagplaatsen is 750 m².
  • c. artikel 3.2.lid a 2 bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengd van de voorgevel van de bedrijfswoning,
  • d. artikel 3.2 lid a onder 4 een hogere goothoogte van een bedrijfsgebouw:
    • 1. de goot hoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. Artikel 3.2 lid e onder 5 een hogere goothoogte van een bedrijfswoning:
    • 1. de goot hoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • f. artikel 3.2 lid d 4 bouwhoogte bijbehorende bouwwerk:
    • 1. bouwhoogte ten hoogste 8 meter;
    • 2. 1 meter lager dan het hoofdgebouw mits;
    • 3. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    • 4. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen.
  • g. het bouwen van een paardenbak volgens lid 3.2 lid h 3. De paardenbak situeren voor de voorgevel rooilijn als er sprake is van dat er geen mogelijkheid is om die achter de voorgevel te plaatsen omdat bestaande bebouwing dit belemmerd.
  • h. het bouwen van een paardenbak volgens lid 3.2 lid h 4. De paardenbak situeren op minder 30 m afstand van een perceelgrens als er sprake is van:
    • 1. overlast van stof te beperken is door de bodem bij droogte te besproeien of de bodem te bedekken met hout of tapijtsnippers;
    • 2. de mestopslag iedere twee weken wordt opgehaald.
  • i. het bouwen van een longeercirkel/stapmolen volgens lid 3.2 lid h 6. De longeercirkel/stapmolen op minder dan 30 m afstand van een perceelsgrens van een woning van derden als er sprake is van:
    • 1. overlast van stof te beperken is door de bodem bij droogte te besproeien of de bodem te bedekken met hout of tapijtsnippers.

mits er geen aantasting plaatsvind van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt verstaan:

  • a. Aan huis verbonden beroep- en bedrijf mits:
    • 1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlakte van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorend bouwwerken tot maximaal 75 m2;
    • 2. alleen niet meldingsplichtige activiteiten in het kader van milieuwetgeving zijn toegestaan.
    • 3. geen hinder aan het woon-en leefklimaat wordt toegebracht;
    • 4. geen hinder aan gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden wordt toegebracht;
    • 5. geen verkeer aantrekkende werking heeft, geen verkeershinder veroorzaakt en er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein;
    • 6. er maximaal één reclame uiting van 0,5 meter wordt geplaatst/opgehangen niet zijnde verlicht;
    • 7. de uitoefenaar van het bedrijf of beroep moet bewoner van de woning zijn;
    • 8. horeca en sexinrichting, buitenopslag zijn niet toegestaan.
  • b. Bed & breakfast mits:
    • 1. maximaal 4 personen;
    • 2. uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bijbehorende bouwwerken;
    • 3. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    • 4. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 5. geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 6. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. het niet zodanige verkeer aantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 8. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:

  • c. energieopwekking;
  • d. glastuinbouw anders dan beschreven in artikel 3.2 lid b genoemde oppervlakte kassen;
  • e. tijdelijke of permanente boog- en gaaskassen met een bouwhoogte van meer dan 3 meter en een oppervlakte van groter dan 1000 m²;
  • f. standplaats voor kampeermiddelen;
  • g. detailhandel, anders dan in artikel 3.1 bedoelde ondergeschikte detailhandel;
  • h. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges, anders dan in de vorm en omvang aangegeven in lid 3.1, sub b en lid 3.2 sub h;
  • i. opslag van goederen en materialen anders dan noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • j. storten van puin en afvalstoffen;
  • k. staling en/of opslag van voer,-vaar,- of vliegtuigen(aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken;
  • l. het gebruik van gronden en bebouwing voor huisvesting van arbeidsmigranten;
  • m. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • n. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
  • o. bed & breakfast anders dan artikel 3.5. lid b.
  • p. recreatieve bewoning, recreatie appartementen en/of groepsaccommodaties, met uitzondering van daar waar de planaanduiding dat toe staat;
  • q. theeschenkerij of vergelijkbare lichtere vormen van horeca;
  • r. het gebruik van gronden en bebouwing voor een atelier;
  • s. mantelzorg.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken met een omgevingsvergunning van,

  • a. het bepaalde in artikel 3.5 lid f voor het bieden van standplaatsen voor kampeermiddelen:
    • 1. ten hoogste 15 mobiele kampeermiddelen;
    • 2. direct aansluitend bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf;
  • b. het bepaalde in artikel 3.5 lid l voor het gebruik van bedrijfswoningen en/of bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van arbeidsmigranten:
    • 1. oppervlakte die voor de huisvesting van arbeidsmigranten mag worden gebruikt is maximaal 200 m²
    • 2. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van slaapvertrekken is ten hoogste 150 m²;
    • 3. de oppervlakte aan gemeenschappelijke recreatieruimte, keuken en sanitair is 50 m² ;
  • c. het bepaalde in artikel 3.5 lid m toestaan dat een bijbehorend bouwwerk, tijdelijk als zelfstandig woonruimte wordt gebruikt, mits:
    • 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorende bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
  • d. het bepaalde in lid 3.5 lid n toestaan dat boven het toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd mits
    • 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorende bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
  • e. het bepaalde in artikel 3.5 lid b toestaan dat een bedrijfsmatig bed & breakfast
    • 1. maximaal 7 personen;
    • 2. in de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 3. er geen eigen kookgelegenheid is;
    • 4. permanente bewoning niet is toegestaan;
    • 5. geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    • 6. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. het niet zodanige verkeer aantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    • 8. het parkeren op eigen erf plaasvindt;
  • f. het bepaalde in artikel 3.5 lid p dat recreatieappartementen toegestaan zijn mits:
    • 1. ten hoogste 2 recreatieappartementen
    • 2. een maximale inhoud van ten hoogste 200 m³ per appartement;
    • 3. groepsaccommodaties mogen worden gerealiseerd;
  • g. het bepaalde in lid artikel 3.5 lid q dat horeca in de vorm van een theeschenkerij of vergelijkbaar lichte vorm van horeca mogelijk is mits wordt voldaan aan een bruto-oppervlakte van maximaal 75 m².
  • h. het bepaalde in artikel 3.5 lid r toestaan dat bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van een atelier mogelijk is.

mits geen aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
    • 2. het bouwvlak voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden dezelfde gronden dient te omvatten als ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. gebouwen door toepassing van de wijziging niet buiten het bouwvlak mogen komen te liggen;
    • 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
    • 5. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
    • 6. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd
    • 7. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
    • 8. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Wonen" met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 3. er ten hoogste 1 woning is toegestaan;
    • 4. de wijziging geen betrekking kan hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”;
    • 5. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' (artikel 21) van het bestemmingsplan Nieuwe Niedorp, Winkel en Lutjewinkel van 27 juni 2013 overeenkomstige toepassing zijn.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen' om een bouwperceel behorende bij een woning te vergroten, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak van het bouwperceel bij een woning mag worden vergroot met 50% van de bestaande bouwperceeloppervlakte tot een maximumoppervlak van 2.000 m²;
    • 2. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 3. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' (artikel 21) van het bestemmingsplan Nieuwe Niedorp, Winkel en Lutjewinkel van 27 juni 2013 aanhouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "Bedrijf", met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 4. de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die ten behoeve van de bedrijfsfunctie mag worden gebruikt ten hoogste 650 m² mag bedragen;
    • 5. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 6. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 7. buitenopslag niet is toegestaan;
    • 8. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 9. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtings- en beeldkwaliteitsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 10. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 4) van het bestemmingsplan Nieuwe Niedorp, Winkel en Lutjewinkel van 27 juni 2013 overeenkomstige toepassing zijn.

De onder a tot en met d genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

4.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
    • 1. documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
    • 2. archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  • b. Indien uit het in lid 4.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² en ondieper dan 40 cm.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm;
    • 4. het verlagen van het waterpeil.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
    • 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
  • c. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
    • 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
    • 5. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming, dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

5.2 Bouwregels
  • e. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in de gronden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering, en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • f. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • g. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2 sub a en lid 5.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
  • b. het bepaalde in lid 5.2 sub a en lid 5.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven of ophogen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van beplanting.
  • b. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleen indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
  • het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen,
  • het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen,;
  • het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • het gebruik van gronden en bebouwing voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:

  • a. het bouwen van een deel van een hoofdgebouw buiten een bouwvlak, indien het voorgaande planologische regime deze uitbreiding mogelijk maakte, met dien verstande dat deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend kan worden toegepast binnen 5 jaar na onherroepelijk worden van dit plan;
  • b. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit om constructieve redenen noodzakelijk is;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen door aan gronden één van de bestemmingen 'Waarde – Archeologie 2', 'Waarde – Archeologie 3' of 'Waarde – Archeologie 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Leijerdijk 3 te Nieuwe Niedorp”.