direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerweg 56 te Breezand
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Meerweg 56 te Breezand was in het verleden een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn al geruime tijd beëindigd. Op het perceel is geen agrarische bebouwing (behalve de bedrijfswoning) meer aanwezig. Eigenaren zijn voornemens de bestemming te wijzigen en aan te laten sluiten op de gewenste situatie, wonen. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om in deze bestemmingswijziging te voorzien. Het voorliggende plan gaat slechts om een functiewijziging.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op gronden behorende bij het adres Meerweg 56 te Breezand. Het gaat hiet om de kadastrale perceel 5869, sectie K, kadastrale gemeentecode ANA01, gemeente Hollands Kroon. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Hieronder wordt een globale ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna', zoals vastgesteld op 19 januari 2009. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Agrarische doeleinden II'. Op het perceel is een bijbehorende bouwvlak opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Invliegfunnel' opgenomen. Ter plaatse geldt een hoogtebeperking van 100 m boven NAP. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna'

Binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden II' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en ondergeschikte tak van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en permanente bollenteelt. Daarnaast zijn bij het bedrijf bijbehorende voorzieningen en bedrijfswoningen toegestaan.

Binnen de dubbelbestemming 'Invliegfunnel' mag de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming, in dit geval, agrarisch, niet hoger zijn dan 100 m boven NAP.

Het gebruiken van de gronden voor alleen wonen is niet toegestaan.

Op het perceel is daarnaast het 'bestemmingsplan Parkeren en Wonen', zoals vastgesteld op 4 oktober 2018, van toepasing. Het bestemmingsplan verwijst naar de parkeerregels zoals opgenomen in de ‘Parkeerregels Hollands Kroon 2018’. Hiermee wordt gewaarborgd dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen. Daarnaast is in het facetbestemmingsplan een uniform begrip van 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van een uniforme regeling, die rechtsgelijk biedt en duidelijk is voor alle inwoners en een goede basis geeft om op te treden tegen ongewenste vormen van gebruik, is een uniforme begripsbepaling voor het begrip ‘wonen’ vastgesteld. De regelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

In de bestemmingsplannen is in artikel 4 lid 9 onder f een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de bestemming 'Agrarische Doeleinden II' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10 en overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "woondoeleinden" ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:

  • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  • 3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  • 4. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden op de plankaart aangeduid met "wonen niet toegestaan", de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  • 5. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  • 6. voor het overige de bepalingen uit artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn. 

Het planvoornemen heeft betrekking op de bebouwing en het bijbehorend erf op Meerweg 56 te Breezand. Overige gronden worden niet bij het plan betrokken. De aanwezige bebouwing bestaat enkel uit een (bedrijfs)woning en bijbehorende schuren, er zijn geen kassen aanwezig. Op het perceel is al geruime tijd geen actief agrarisch bedrijf meer aanwezig. De bebouwing en bijbehorend erf worden alleen nog gebruikt ten behoeve van het wonen. Met het planvoornemen wordt dan ook voldaan aan voorwaarden 1 t/m 3 van de wijzigingsbevoegdheid. Zoals uit de regels blijkt wordt eveneens voldaan aan voorwaarde 6. Voorwaarden 4 en 5 zijn op het perceel niet van toepassing.

Door middel van het voorliggende nieuwe wijzigingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridische kader worden geboden voor het gewenste gebruik.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen opgenomen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Meerweg te Breezand. De Meerweg wordt gekenmerkt door een combinatie van woningen en grootschalige bollenteeltbedrijven op korte afstand van elkaar. Tussen de bebouwing zijn doorzichten naar het open bollenlandschap aanwezig.

Het plangebied is ingericht voor het gebruik wonen. Op het perceel is een (bedrijfs)woning aanwezig. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd. Hieronder volgt een impressie van het plangebied en de omgeving daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0003.png"

Figuur 3. Weergave Meerweg 56 gezien vanaf de Meerweg (Bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0004.png"

Figuur 4. Weergave omgving Meerweg gezien vanuit oostelijke richting (Bron: GoogleStreetview)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie blijft de feitelijke situatie gelijk. Op het perceel vinden geen bouw-, sloop-, of verbouwwerkzaamheden plaats. Met het planvoornemen wordt slechts de juridisch-planologische situatie gewijzigd. Het perceel is in de toekomstige situatie niet langer bestemd voor agrarisch gebruik maar voor wonen. Het perceel heeft een woonbestemming met bouwvlak gekregen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen.

De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dat kader is met voorliggend planvoornemen voor het wijziging van de functie van één reeds bestaande woning dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is dan ook verder niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van agrarische bebouwing in Breezand. De (bedrijfs)woning is niet meer als zodanig in gebruik maar de eigenaren willen wel graag een nuttige invulling blijven geven aan het pand. Hiermee wordt voorkomen dat leegstand ontstaat. Zo wordt een natuurlijke en vitale landelijke omgeving instandgehouden overeenkomstig de speerpunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)

Provinciale Staten hebben op 27 mei 2019 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 7 juni 2019 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een projectgebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid aangewezen voor verdere verstedelijking (artikel 5a).

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel. Voor voormalige agrarische percelen is artikel 17 van de PRV van toepassing. Voor specifieke wijziging van een voormalig agrarisch perceel naar wonen is artikel 17 lid 2 van toepassing. Voor deze functiewijziging moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • de bedrijfswoning of het agrarisch bouwperceel is niet gelegen in glastuinbouw-concentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan;
  • de omzetting naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;
  • aan maximaal 2500 m² van het oorspronkelijke bestemmingsvlak dat voorzag in het agrarische bouwperceel wordt de woonbestemming toegekend;
  • de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing op de overige gronden van het agrarisch bouwperceel wordt gesloopt en aan deze gronden een bestemming wordt toegekend zonder bouwmogelijkheden;
  • een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500m² grondoppervlakte aan bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, en;
  • een burgerwoning is uitsluitend mogelijk op het agrarische bouwperceel waar de agrarische bedrijfswoning staat.

Ook artikel 15, de ruimtelijke kwaliteitseis, is van toepassing.

Aan de voorwaarden zoals opgenomenin artikel 17 lid 2 kan met het planvoornemen worden voldaan. Het plangebied is niet gelegen in een glastuinbouwconcentratiegebied, de omzetting beperkt de bedrijfsvoering van omringende agrarische bedrijven niet (zie 4.7), de omzetting vindt plaats bij een bestaande bedrijfswoning en de aangegeven oppervlakten worden niet overschreden. Ook aan artikel 15 kan worden voldaan. Met het planvoornemen vindt geen nieuwbouw plaats maar blijft de bestaande bebouwing in stand gehouden. Met het planvoornemen vindt dan ook geen aantasting plaats van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).

De vernieuwde Leidraad beschrijft de bestaande waarden en ontwikkelkansen in de verschillende gebieden in Noord-Holland. De algemene ambitie daarbij is om bij ruimtelijke ontwikkelingen bij te dragen aan de zichtbaarheid en herkenbaar het houden van de landschappelijke karakteristiek, bij te dragen aan (de beleving van) openheid en helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers. De kaart van de provincie is daartoe onderverdeeld in twintig landschappelijke eenheden, zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren.

Het plangebied behoort tot de Koegras-Anna Paulowna polder.

KOEGRAS-ANNA PAULOWNA POLDER

Het ensemble Anna Paulownapolder grenst zowel aan de Noordzee als aan de Waddenzee. De landschappelijke opbouw lijkt op die van het ensemble Zijpe- en Hazepolder. Polder het Koegras, de Anna Paulownapolder, de Wieringerwaard en de Waardpolder behoren tot het aandijkingenlandschap en zijn vooral in gebruik voor bollenteelt en als akkerland.

Dit ensemble bestaat uit twee kuststroken en daarachter aandijkingenlandschap. De Noordzeekust bestaat uit een smalle strook met reliëfrijk jong duinlandschap, met een abrupte overgang naar de aandijkingen. De Noordzee en de verblijfsparken liggen op relatief korte afstand van elkaar. In de smalle duinstrook komen zowel de ecologisch waarden als een hoge recreatieve druk op een klein gebied samen. De grootschalige bollenteelt in het aangrenzende aandijkingenlandschap staat slechts enkele maanden per jaar in bloei, maar is desondanks van grote waarde voor de Noordzeerecreatie. De tussenliggende aandijkingen verschillen onderling van karakter en worden duidelijk begrensd door de dijken. De Anna Paulownapolder is ook een productiepolder met in het westen vooral bollenteelt en in het oosten meer akker- en weideland. De polder heeft een heel eigen karakter door het contrast tussen de rechthoekige inrichting en de kronkelige wegen die de natuurlijke kreekruggen volgen.

Een zeer grote mate van openheid is een belangrijk kenmerk van het aandijkingenlandschap. De dijken, duinen en bomenrijen begrenzen de grote open ruimten. De wegen in de aandijkingen hebben meestal geen beplanting, wat bijdraagt aan het open karakter van het landschap.

De polderlinten vormen binnen de aandijkingen de dragers voor de bebouwing zoals de grote bollenbedrijven en burgerwoningen en cultuurhistorische elementen zoals landgoederen. Polder Koegras en de Anna Paulownapolder zijn onderdeel van het concentratiegebied voor de bollenteelt. Dit bollengebied is het grootste aaneengesloten bollenareaal ter wereld, met internationaal opererende bedrijven. Net als in andere agrarisch gebieden vindt in het ensemble schaalvergroting van de landbouw plaats, evenals verbreding van de activiteiten en transformatie van een deel van de erven tot burgerwoningen.

De ambities voor de polder zijn vastgelegd in onder andere het volgende principe: Behoud in polder Koegras-noord en Anna Paulownapolder-west het zicht vanaf de linten op het open landschap. Wees terughoudend met erfbeplanting rond grote bedrijfsbebouwing in het bollengebied.

Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging. Veranderingen aan het landschap vinden dan ook niet plaats. Het open landschap blijft behouden. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)

In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Hiervoor geldt dat de gemeente de focus verlegt naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Meer ruimte voor gewenste ontwikkelingen kan worden geboden als dat nodig is. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven is daarbij het speerpunt voor de gemeente.

In de omgevingsvisie is opgenomen:

'Wij willen functiewijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing, indien mogelijk faciliteren. Wij vinden dat bij functiewijziging naar wonen de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).'

Voor woningbouw in de gemeente Hollands Kroon wordt aansluiting gezocht op de regionale afspraken zoals opgenomen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. In deze afspraken is de nieuwbouwruimte per gemeente vastgelegd.

Met het planvoornemen vindt een wijziging plaats van agrarisch naar wonen. Het gaat om een bestaande bedrijfwoning en opstallen die in de toekomstige situatie slechts voor wonen worden gebruikt. Met het planvoornemen vindt dan ook geen wijziging plaats in het aantal aanwezige woningen. Het planvoornemen is niet in strijd met de Omgevingsvisie of het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeente Hollands Kroon werkt sinds 28 december 2013 met een 'nieuwe' welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:

  • welstandsvrij;
  • welstandsluw;
  • welstandsintensief.

Het plangebied is gelegen in een welstandsluw gebied. Concreet betekent dit dat de initiatiefnemer grotendeels zelf verantwoordelijk is voor het uiterlijk van op te richten bebouwing. Er wordt uitsluitend opgetreden bij excessen. Voor welstandsluwe gebieden wordt in de gemeente Hollands Kroon de welstandsbeoordeling ambtelijk afgedaan.

Met het planvoornemen is geen nieuwe bebouwing beoogd, het gaat slechts om een functiewijziging. Een welstandstoets is dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

In het kader van het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Anna Paulowna 1) is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn drie beschermingsregimes opgenomen. In het plangebied geldt geen beschermingsregime. Voor het gebied rondom Breezand heeft het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland aangegeven dat, gezien de zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische bodemsporen, voor dit gebied geen archeologisch beschermingsregime noodzakelijk is.

Met het planvoornemen zijn daarnaast geen bouw- of graafwerkzaamheden beoogd. Het planvoornemen mag wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

NOTA BENE

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Hollands Kroon).

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Aan de hand van de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC) is gekeken of in het plangebied ook cultuurhistorische waarden aanwezig zijn waar rekening mee gehouden moet worden. Deze kaart laat zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn gelegen.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door cultuurhistorische waarden beperkt.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied (functiewijziging). Aanzienlijke veranderingen in de bestaande situatie worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Er vinden door dit bestemmingsplan niet direct bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.

GEBIEDSBESCHERMING

Op een afstand van circa 1.5 km ten noorden van het plangebied ligt de Waddenzee, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Nederland. Daarnaast ligt op circa 3 km afstand het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied. Ten aanzien van de niet ingrijpende functiewijziging die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten de habitats, waarvoor de Natura 2000 gebieden zijn aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0005.png"

Figuur 5. Weergave ligging natuurgebieden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is op alle handelingen van toepassing. De planregels in het nieuwe bestemmingsplan maken vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Met het planvoornemen wordt een bestaande bedrijfswoning gewijzigd naar een burgerwoning. Op de Meerweg is een maximumsnelheid van 60 km/uur toegestaan. De Middenweg is een zoneplichtige weg. De feitelijke situatie verandert met deze bestemmingsplanherziening niet, er vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Mocht al sprake zijn van een hogere geluidsbelasting dan kan de bewoner niet worden verplicht tot het treffen van maatregelen. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de afstand van de woning tot de weg niet kleiner mag zijn dan 17,5 m danwel de bestaande afstand indien deze kleiner is. Hiervan kan eventueel worden afgeweken wanneer akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd en blijkt dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Mocht in eventueel in een later stadium wel sprake zijn van nieuwbouw, dan is op deze wijze het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op de woning voldoende geborgd.

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en vanwege het spoorwegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen.

4.4 Bodem

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek

en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

Voor de bodeminformatie ter plaatse is het Bodemloket en de Bodemfunctieklassekaart van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord geraadpleegd. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu is uiteindelijk wel nodig wanneer eventueel in een later stadium wel gebouwd gaat worden (voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen).

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen.

Onderzoek

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig

zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp007-va01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Op een afstand van circa 350 m loopt de intercitylijn Den-Helder - Heerhugowaard. Over dit traject vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op een afstand van circa 630 m staat een benzineservicestation met LPG. Ter plaatse is een vulpunt, reservoir en afleverinstallatie aanwezig. Voor het vulpunt geldt een risicoafstand PR 10-6 van 25 m, de afstand tot de grens voor het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico van 150 m. Voor het reservoir geldt een risicoafstand PR 10-6 van 25 m en een afstand tot de grens voor het invloedsgebied voor verantwoording van het groepsrisico van eveneens 150 m. Voor de afleverinstallatie geldt tenslotte nog een PR 10-6 van 15 m.

Met het planvoornemen worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Daarnaast valt het plangebied niet binnen de invloedsgebieden waarvoor een verantwoording van het plaatsgebonden of groepsrisico noodzakelijk is.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET

De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid:

HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER

De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Wateradvies

Op 7 november 2019 is via de digitale watertoets advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit deze watertoets blijkt dat het plan geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. De procedure 'geen waterschapsbelang' kan worden gevolgd. In de bijlage is het volledige advies opgenomen.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

Wet- en regelgeving

Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Toetsing

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon en valt onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. Volgens de VNG-publicatie kan namelijk ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied worden beschouwd. Het plangebied is opgenomen in het geldende Bestemmingsplan Anna Paulowna 1.

AGRARISCHE BEDRIJVIGHEID

Op korte afstand van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven. De bedrijfsgebouwen aan de Meerweg 58 zijn in gebruik door firma Teeuwen en Zonen B.V. gevestigd te Meerweg 22. Dit bedrijf is gespecialiseerd in kweken en telen van bloembollen. Ook op nummer 60 en 53 zijn bloembollenbedrijven gevestigd, namelijk Firma Duineveld en Zonen en Mts. N. & A. van Graven. Het plangebied wordt daarnaast omgeven door diverse agrarische (bloembollen)grond.

In de VNG-brochure vallen bloembollenbedrijven onder de categorie Tuinbouwbedrijven, bloembollendroog- en prepareerbedrijven (SBI 2008 - 0163-6). Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 30 m wat betreft geur en geluid. De gemeente Hollands Kroon hanteert echter één milieucategorie hoger indien in bedrijfsgebouwen gebruik gemaakt wordt van ventilatoren. Het is aannemelijk dat bij dit bedrijf de loodsen, in verband met de opslag van bloembollen, van ventilatoren zijn voorzien. In dat geval is milieucategorie 3.1 van toepassing en geldt voor het het aspect geluid een minimale richtafstand van 50 meter.

Omdat sprake is van een gemengd gebied mag de te hanteren afstand met één afstandstap worden verkleind naar 30 m. De afstand van de gevel van de woning tot de bedrijvigheid aan zowel Meerweg 60 en 53 voldoet ruimschoots aan de te hanteren richtafstand (cica 65 en 100 m). De afstand van het bedrijf op nummer 58 bedraagt circa 10 m en voldoet niet aan de te hanteren afstand.

Gemotiveerd kan een kleinere afstand worden aangehouden. In voorliggende situatie verandert feitelijk niets, het gaat slechts om een juridisch-planologische wijziging. Voor de woning aan de Meerweg 56 wijzigt niets wat betreft de hinder van bedrijven. Een bedrijfswoning van derden is namelijk voor externe bedrijvigheid gevoelig. Dit houdt in dat in de huidige juridisch-planologische situatie ook rekening gehouden moet worden met de bedrijvigheid en (bedrijfs)woningen op korte afstand van elkaar.

Ook andersom, wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijvigheid, verandert niets. In de huidige situatie moet ook in de bedrijfsontwikkeling rekening worden gehouden met eventuele hinder tot de (bedrijfs)woning op nummer 56. Daarnaast hebben de eigenaren van Meerweg 56 van het bedrijf aan Meerweg 58 een verklaring ontvangen dat zij geen bezwaren hebben tegen het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen, zie bijlage 2.

Op basis van de hiervoor genoemde motivatie levert de bestemmingsplanwijziging niet een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op. Daarnaast wordt den omliggende bedrijvigheid niet in ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder van bedrijven uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 voertuigbewegingen van auto's dan wel 132 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2019)

Met het planvoornemen vindt geen wijziging plaats van het feitelijke gebruik van het perceel. De vervoersbewegingen blijven ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenswaarden. Het planvoornemen moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan en hoeft niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden.

Conclusie

Het bestemmingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Overig

4.9.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

DUURZAAM BOUWLOKET

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De voorgenomen ontwikkeling is geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.

Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

5.2 Toelichting op de regels

Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. De inhoud van deze bestemming is overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna'. Daarnaast is aansluiting gevonden bij het recent opgestelde veegplan voor het buitengebied. De invliegfunnel is tenslotte als gebiedsaanduiding in zowel de regels als de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex. art. 3.1.1. Bro

In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Op het plan zijn geen reacties ingekomen.

Informeren omwonenden

Initiatiefnemer heeft alle naaste buren geïnformeerd over het voornemen tot het wijzigen van de bestemming van Meerweg 56. Geen van de naaste buren heeft bezwaar tegen de wijziging, zie hiervoor ook bijlage 3.

Overleg ex. art. 3.8 Wro

Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Op het planvoornemen zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.