Plan: | Grasweg 1A te Anna Paulowna |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1911.BPBG2006hz024-va01 |
Aan de Grasweg 1A te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, is de eigenaar van de gronden voornemens twee nieuwe woningen te bouwen. De gronden zijn in de huidige situatie in gebruik voor bedrijfsdoeleinden en zijn als zodanig bestemd. Binnen de huidige bestemming 'Bedrijf' in het bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (27 juni 2013) is het voornemen niet mogelijk.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel aan de Grasweg 1A te Anna Paulowna (kadastraal 5204, sectie L, gemeentecode ANA01). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.
Figuur 1. Ligging plangebied in oranje weergegeven
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Anna Paulowna', vastgesteld op 26 juni 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Bedrijf'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (2013)
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder andere bestemd voor (bestaande) bedrijven (categorie 1 en 2 bijlage 2 bij de regels), en bestaande bedrijfswoningen. Daarnaast zijn bijbehorende tuinen, erven, en terreinen, wegen en paden, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water toegestaan. Het bouwen van twee woningen en het gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen is binnen de huidige bestemming niet mogelijk.
Daarnaast is ook het op 4 maart 2015 door de raad van de gemeente Hollands Kroon vastgestelde paraplubestemmingsplan 'Gedeeltelijke herziening bijgebouwenregeling in diverse bestemmingsplannen van Hollands Kroon' van kracht. Hiermee is een herziene bijgebouwenregeling geïntroduceerd.
In het bestemmingsplan is geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwen of gebruiken van de gronden ten behoeve van wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Het plangebied aan de Grasweg 1A is momenteel onbebouwd. Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het dorp Anna Paulowna. Aan de westzijde van het plangebied loopt de spoorlijn Den Helder – Heerhugowaard. Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich de sportvelden van Anna Paulowna. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is de Brandweer en de gemeentwerf van Anna Paulowna gevestigd.
Figuur 3. Huidige situatie plangebied
In de toekomstige situatie is het plangebied niet langer bestemd voor bedrijfsdoeleinden, maar wordt de mogelijkheid geboden om twee woningen te ontwikkelen en de gronden (een perceel van circa 2.250 m2) te gebruiken ten behoeve van wonen.
Aan het voornemen wordt gemeentewege medewerking verleend onder, onder andere, de volgende voowaarden, dat:
Ad. 1. Voor de twee nieuwe woningen is één woonbestemming opgenomen. Hierbinnen is zijn twee bouwvlakken opgenomen ieder van 15 m breedte en 15 diepte. Hierin kunnen twee woningen worden gebouwd. Gelijk aan de overige woningen in het lint wordt een maximum goot- en bouwhoogte van 4,5 m respectievelijk 9 m voorgeschreven. Aan bijgebouwen is daarnaast een maximumoppervlakte van 150 m2 toegestaan, gelet op de meest actuele bijgebouwenregeling.
De gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon heeft op 19 december 2013 de Welstandsnota Hollands Kroon vastgesteld. In de welstandsnota zijn drie typen gebieden onderscheiden:
Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. In deze gebieden worden de bouw- of verbouwplannen niet op welstand getoetst. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het bouw- of verbouwplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. In dat kader is met voorliggend planvoornemen voor het toestaan van een bouwtitel voor twee extra woningen in de bebouwde kom van Anna Paulowna feitelijk geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met deze reden hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Met het planvoornemen is dan ook sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het plan is niet strijdig met deze ontwikkelprincipes.
In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie NH2050 uitgewerkt in algemene regels. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. De gewijzigde PRV is op 1 februari 2019 in werking getreden. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van twee woningen op een voormalige bedrijfslocatie. De locatie maakt reeds onderdeel uit van het stedelijk gebied. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de provinciale verordening.
In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:
Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio's moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's). In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (door Provinciale Staten in juni 2010 vastgesteld) is aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling. In de leidraad is ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. Het provinciale grondgebied is in de leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. De provincie wenst de Noord-Hollands landschappen optimaal te gebruiken door hun specifieke (kern)kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de leidraad blijkt dat het plangebied tot het 'aandijkingenlandschap' behoort. Nieuwe ontwikkelingen moeten rekening houden met de volgende relevante kernkwaliteiten van dit landschapstype:
Met voorliggend planvoornemen wordt de ontwikkeling van twee woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied op een voormalige bedrijfslocatie. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Anna Paulowna waarbij het van toepassing zijnde landschap in de omgeving geen rol speelt. Ook vinden met dit bestemmingsplan geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarmee versterking van de geldende kernkwaliteiten van het landschap kan worden nagestreefd.
Met het Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland dat op 28-10-2015 is ondertekend, beogen partijen een actieve regionale samenwerking te voeren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de geprogrammeerde woningaantallen en het verbeteren van de kwaliteit van woningbouwlocaties en productmarktcombinaties aansluitend bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland. Regiogemeenten hebben daarbij een nadere uitwerking gemaakt van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, uitgaande van de situatie dat in de periode van 2014 tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd in de Kop van Noord-Holland. Eén en ander heeft geresulteerd in een gezamenlijk en dynamisch overzicht van woningbouwplannen tot 2020 en na 2020. Met de ondertekening hebben regiogemeenten zich ertoe verplicht om woningbouwplannen te ontwikkelen die in het programma zijn opgenomen, dit onder voorbehoud van instemming door de gemeenteraden.
KWALITATIEF WONINGBOUWPROGRAMMA KOP VAN NOORD-HOLLAND
De regiogemeenten hebben zich middels ondertekening verder verbonden aan het hanteren van het regionale afwegingskader (Afwegingskader Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop). Regiogemeenten streven er verder naar om, in eerste instantie binnen de eigen gemeente, samen met betrokken ontwikkelaars en woningbouwcorporaties te komen tot het afvoeren van de geschrapte woningbouwplannen die niet passen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KWK).
REGIONAAL ACTIEPROGRAMMA WONEN 2.0 2017-2020
Het Regionaal Actieprogramma in de Kop van Noord-Holland heeft de volgende uitgangspunten. Zo zet de regio met name in op kwaliteit en minder op kwantiteit. Woningbouw- en transformatielocaties zijn voornamelijk binnenstedelijk gelegen. Daarnaast worden nieuwe instatieven en woonexperimenten gestimuleerd en wordt hiervoor voldoende ruimte geboden. Ten slotte streeft men naar verduurzaming door levensloopbenstendigheid, energiebesparing, en door het verkennen van nieuwe woonconcepten.
De gemeente beschikt over een Strategische visie gemeente Hollands Kroon; Ruimte voor rust én dynamiek (vastgesteld door de raad d.d. 24-05-2012 en laatstelijk geactualiseerd d.d. 26-09-2013) die richtinggevende ideeën over verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst bevat. Het doel is vooral het geven van inzicht in waar de gemeenteraad naar streeft. Naast een richtsnoer is de visie een toetsingskader voor beleidsplannen, organisatieontwikkeling en de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk dienstverleningsconcept. Los van de 'waan van de dag' kan de raad aan de hand van de strategische visie keuzes op hoofdlijnen maken voor de langere termijn. De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma's in de komende jaren.
In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Hiervoor geldt dat de gemeente de focus verlegt naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Meer ruimte voor gewenste ontwikkelingen kan worden geboden als dat nodig is. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven is daarbij het speerpunt voor de gemeente. Voor leegstaande bebouwing wordt functiewijziging naar wonen gefaciliteerd. Voorliggend planvoornemen sluit hierbij aan.
Op 24-01-2013 heeft de gemeenteraad van Hollands Kroon de Regeling bij behorende bouwwerken bij woningen vastgesteld. Deze regeling heeft geleid tot uniformering van de verschillende regelingen die er in de voormalige gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer golden ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, bed & breakfast, mantelzorg en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. De regeling maakt een onderscheid tussen woningen binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft ervoor gekozen om een ruime regeling vast te stellen die de nodige ruimte biedt voor bouw- en gebruiksregels. Inwoners krijgen binnen hetgeen dat als maximaal ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht de ruimte om hun bouw- en gebruikswensen te realiseren. Per aspect is daarbij uitgegaan van de meest soepele regeling van de vroegere gemeenten, mits deze op zichzelf én cumulatief geen afbreuk doet aan de totale regeling dan wel leidt tot onevenredige beperkingen c.q. belemmeringen voor omliggende percelen. De regeling is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van archeologie beschikt de gemeente Hollands Kroon niet over een eigen gemeentelijk toetsingskader voor het plangebied. In het geldende bestemmingsplan voor Anna Paulowna uit 2013 is geen archeologische beschermingsregeling voor het plangebied opgenomen. Ook uit de in de bestemmingsplantoelichting opgenomen informatie met betrekking tot archeologie komt geen noodzaak tot het verrichten van archeologisch onderzoek in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan naar voren.
Onderzoek
De gemeente Hollands Kroon heeft in 2013 haar erfgoedverordening vastgesteld. In deze verordening wordt verwezen naar de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Zoals opgenomen in de verordening is het verboden om in een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper te roeren dan 40 cm. Op een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2 en binnen een straal van 50 m geen archeologische vindplaatsen zijn, is voorgaand verbod niet van toepassing. Uit voorengenoemde kaarten kan worden afgeleid dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een archeologisch waardevol gebied. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW3) laat zien dat de er een lage trefkans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Gelet hierop mag worden aangenomen dat voor dit bestemmingsplan geen rekening hoeft te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied.
Figuur 4. Uitsnede Archeologische Monumentenkaart en Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (bron: archeologieinnederland.nl, geraadpleegd op 3-1-2018)
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door archeologische verwachtingswaarden wordt beperkt.
NOTA BENE
Archeologische bescherming blijft op grond van de Erfgoedwet gewaarborgd. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Hollands Kroon).
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (zie paragraaf 3.2) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.
Conclusie
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
Onderzoek
De bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat (Bodemloket) biedt informatie over bodemonderzoeken en –saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit de bodeminformatiekaart valt af te lezen dat in het plangebied nader onderzoek uitgevoerd moet worden naar de omvang en ernst van de vastgestelde verontreiniging.
Op het perceel is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij is plaatselijk een sterk verhoogd gehalte minerale olie gemeten. Ook is asbestverdacht puin in de bodem aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van een belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarom wordt er rekening gehouden met de vastgestelde verontreinigingen. Nader onderzoek naar de gemeten verontreinigingen en mogelijk sanerende maatregelen zijn nodig om het perceel geschikt te maken voor de beoogde functie.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2017), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 19 januari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs BV. Het volledige rapport is als bijlage toegevoegd.
Ecologische inventarisatie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar rugstreeppad noodzakelijk was. Het plangebied vormt namelijk een potentieel voortplantingsbiotoop voor rugstreeppad. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Op basis van dat onderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied geen rugstreeppad voorkomt, waardoor ook geen ontheffing van de Wnb nodig is. Van het betreffende onderzoek (zowel inventariserend als aanvullend) is in één rapportage verslag gedaan. Dit is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Bij de uitvoering van het planvoornemen moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Het projectgebied is zeer nat, zodat verblijfplaatsen van hermelijn en wezel ondergronds door de hoge grondwaterstand kunnen worden uitgesloten. Bovengronds zijn geen potentiële verblijfplaatsen aanwezig, zoals tussen stapels hout of tussen opgeslagen materialen. Sporen of verblijfplaatsen van beide soorten zijn niet aangetroffen. Het is niet uitgesloten dat beide soorten af en toe in het plantgebied foerageren, maar gezien de geringe grootte van het plangebied en de beschikbaarheid van alternatief foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied, kan een negatief effect door verlies van foerageergebied uitgesloten worden.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het planvoornemen is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is het planvoornemen uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor het planvoornemen zijn de volgende besluiten relevant:
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Om na te gaan of voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de nabijheid van het plangebied de Intercitylijn Den Helder – Heerhugowaard en de provinciale weg N249 lopen. Over beide wegen vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats en vormen dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Figuur 5. Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Wat betreft externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).
De Wgh richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zone plichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneplichtig behalve:
De zonebreedte is afhankelijk van de ligging van de weg, binnen of buiten de bebouwde kom, en afhankelijk van het aantal rijsstroken of sporen. De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. Daarnaast behoort de ruimte boven en onder de weg ook tot de zone.
Voor een weg, niet zijnde een auto(snel)weg, binnen de bebouwde kom:
Voor een weg buiten de bebouwde kom en voor een auto(snel)weg:
Onderzoek
De Grasweg/Randweg kent ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 50 km/uur en moet als stedelijk worden beschouwd. De wettelijke zone voor de hier te beschouwen weg bedraagt 200 meter.
De Graslaan kent ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur. Formeel hoeft deze weg niet in het akoestisch onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg echter wel meegenomen in dit onderzoek. Het volledige akoestisch onderzoek is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de beoogde bebouwing in het plangebied niet voldoet aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De overschrijding bedraagt maximaal 11 dB.
Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend. De maximale ontheffingsgrenswaarde voor nog te realiseren geluidsgevoelige bebouwing gelegen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. In binnenstedelijk gebied bedraagt deze waarde 63 dB. De locatie is binnenstedelijk gelegen.
Conform het beleid van de gemeente kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. De in dit Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
In eerste instantie is gekeken naar maatregelen aan en om het weg en daarna aan de locatie. Daarbij is gedacht aan het volgende:
Samengevat kan worden gesteld dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn.
Bij de definitieve aanvraag voor en bouwvergunning dient door middel van een akoestisch onderzoek geluidswering gevels te worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen uit het Bouwbesluit met betrekking tot de minimale geluidswering van de gevels van de woningen, waarachter zich geluidgevoelige vertrekken bevinden. Dit akoestisch onderzoek geluidwering gevels is noodzakelijk vanwege het feit dat voor de beide woningen een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder dient te worden vastgesteld. De in dit akoestisch onderzoek voorgestelde akoestisch bouwkundige voorzieningen dienen in de woningen ook daadwerkelijk te worden toegepast en als zodanig op de bouwtekeningen te worden vermeld. Tijdens de bouw van de woningen dient hier dan ook nauwgezet op te worden toegezien.
Krachtens een bij het Besluit geluidhinder spoorwegen (BGS) behorende kaart worden aan weerszijden van een spoorweg zones aangegeven (art. 106 Wgh). Binnen deze zones worden eisen gesteld aan de geluidbelasting. Buiten de zones worden geen eisen gesteld. Een spoorweg is niet zoneplichtig indien de spoorweg niet aangegeven is op eerder genoemde kaart behorende bij het Besluit geluidhinder.
De zonebreedte van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart wordt bepaald door het nieuwe artikel 1.4a. De zonebreedte wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betreffende referentiepunt langs deze spoorbaan en varieert van 100 meter tot maximaal 1200 meter.
Tabel 1. Zonebreedtes van spoorweg afhankelijk van het geluidproductieplafond
De waarde van het Geluidproductieplafond van de spoorlijn Schagen – Den Helder is ter hoogte van het plangebied 57,5 dB. De zonebreedte bedraagt hiermee 200 m aan weerszijden van het spoor. De afstand van het plangebied tot het spoor bedraagt circa 100 m. Naar aanleiding hiervan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op de beoogde gevels in het plangebied maximaal 48 dB is.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de beoogde woningen in het plangebied niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft wegverkeerslawaai. Er is sprake van een overschrijding van de toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB met maximaal 11 dB. Hiervoor dient een procedure hogere waarde te worden gevoerd. Als de hogere waarde wordt verleend, bestaand er ten aanzien van geluidhinder geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Onderzoek
Op 8 januari 2018 is via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het volledige advies is als bijlage 3 toegevoegd. Uit dit advies komt naar voren dat het planvoornemen maar een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Deze beperkte invloed kan ondervangen worden door middel van standaard maatregelen.
BELEID HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
Het Hoogheemradschap heeft samen met partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbestendig. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
COMPENSATIE
In slechts geen / zeer beperkte mate is sprake van een toename van verharding. Dit heeft een dermate klein gevolg voor de waterhuishoudkundige situatie waarmee geen compenserende maatregelen uitgevoerd hoeven te worden.
WATERKWALITEIT EN RIOLERING
Binnen het planvoornemen is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting. Dit betekent dat geadviseerd wordt om een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Daarnaast wordt met oog op de waterkwaliteit geadviseerd het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet belemmerd door het aspect water.
Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).
Onderzoek
Het plangebied van dit bestemmingsplan kan als omgevingstype 1 worden aangemerkt; in de directe omgeving rondom het plangebied komt hoofdzakelijk de woonfunctie voor. Dit is af te leiden van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (zie figuur 1). In het woonlint van de Grasweg ter hoogte van het plangebied dient dan ook van functiescheiding te worden uitgegaan.
Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Anna Paulowna en valt onder het omgevingstype 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Voor dit omgevingstype gelden strengere eisen dan voor 'gemengd gebied'.
GEMEENTEWERF EN BRANDWEERKAZERNE
Aan de Randweg 2 te Anna Paulowna bevindt zich een brandweerkazerne met aangrenzende gemeentewerf. Hier zou sprake kunnen zijn van een hinderveroorzakende of hindergevoelige functies. Op basis van de VNG-publicatie kunnen de activiteiten van de bovengenoemde bedrijvigheid worden ingedeeld in het bedrijfstype Brandweerkazernes (SBI 2008, 8425) en Gemeentewerven (afval-inzameldepots) (SBI 2008, 381), beide categorie 3.1. Voor brandweerkazernes geldt een grootste richtafstand van 50 m voor geluid (geur en stof zijn beide 0 m). Hierbij wordt bij de richtafstand voor geluid een letter C van continu weergegeven. Hiermee is aangegeven dat bij deze brandweerkazerne de voor geluid bepalende activiteiten continu (dag en nacht) in bedrijf zijn. Voor gemeentewerven geldt ook een grootste richtafstand van 50 voor geluid (stof en geur beide 30 m).
De afstand van de gevels van de te ontwikkelen woningen tot aan het bestemmingsvlak van de brandweerkazerne bedraagt circa 24 m. De afstand van de gevels van de te ontwikkelen woningen tot het bestemmingsvlak van de gemeentewerf bedraagt circa 12,5 m. De gemeentewerf is echter niet in gebruik als afval-inzameldepot maar wordt gebruikt voor onder andere zoutopslag van de gemeente. De hinder vanwege het geluid van de gemeentewerf is dan ook betrekkelijk lager dan wanneer wel afval wordt ingezameld. Hiermee kan gemotiveerd een kleiner afstand worden aangehouden dan beschreven in de VNG-brochure.
Hoewel de hinder vanwege geluid van de brandweerkazerne als continu wordt weergegeven is geen sprake van een continue geluidsoverlast. Deze aanduiding geeft aan dat de brandweer zowel overdag als 's nachts opgeroepen kan worden en met enige regelmaat oefeningen plaats kunnen vinden op het terrein. Hiermee kan geluidshinder ontstaan. Dit wil niet zeggen dat ook continu geluidhinder plaatsvindt, dit betreft slechts enkele keren per week. Ook hier geldt dat gemotiveerd afgeweken kan worden van de te hanteren richtafstand zoals opgenomen in de VNG-brochure.
In het plangebied is in de huidige situatie sprake van een bedrijfsbestemming. Met het planvoornemen worden door het opnemen van de woonbestemmingen met bouwvlak, twee extra bouwtitels voor twee hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. De omliggende percelen in het lint zijn ook voorzien van een woonbestemming. Als het gevolg van het planvoornemen verbetert hiermee de situatie voor de omliggende woonpercelen omdat de mogelijkheid voor een hinderveroorzakende functie wordt beeïndigd.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande wordt het planvoornemen niet door het aspect bedrijfshinder belemmerd.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van het CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij het in kaart brengen van de verkeerseffecten is er vanuit gegaan dat het plangebied in 'weinig stedelijk gebied' ligt en in een zone die kan worden aangemerkt als 'rest bebouwde kom'. In het plangebied worden twee woningen mogelijk gemaakt. De ritproductie per weekdagetmaal en de parkeerkencijfers, zijn in onderstaande tabel inzichtelijke gemaakt. Het CROW gaat uit van een minimum en maximumkencijfer.
Tabel 2.Kencijfers verkeer- en parkeren CROW
De realisatie van de twee woningen leidt tot een toename van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Uitgaande van de worst-case situatie kunnen vanwege het plan maximaal 16,2 extra motorvoertuigen per weekdagetmaal op de toevoerende weg Grasweg (en de daaraan voorafgaande wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Dit is niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor probleem voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.
Gelet op het planvoornemen ontstaat ook parkeerbehoefte in het plangebied. Het benodigde aantal parkeerplaatsen vanwege het planvoornemen is eveneens in bovenstaande tabel weergegeven. Per woning is de parkeerbehoefte maximaal 2,6 parkeerplaats. In totaal komt dit neer op een parkeerbehoefte van 5,2 parkeerplaatsen. Het plangebied biedt voldoende ruimte op eigen terrein om te kunnen voorzien in deze parkeerbehoefte.
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Dit bestemmingsplan wordt niet door wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd. Ook overige parkeer- of verkeerseffecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.
Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hierin.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat milieueffecten in voorgaande paragrafen al voldoende zijn onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.
De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vast-stellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is over-genomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
WIJZE VAN METEN De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.
ARTIKEL 3 - TUIN
Binnen de bestemming 'Tuin' zijn de aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven, paden, parkeren en water. De bestemming ligt aan de voorzijde van de percelen parallel aan de Grasweg. Het betreft de gronden tussen de openbare ruimte en de nieuw te realiseren woningen. De tuinbestemming is er op gericht om het bouwen van gebouwen en bouwwerken in voortuinen bij woningen te beperken. Met uitzondering van een uitbouw aan de woning mogen hier verder dan ook geen gebouwen worden gebouwd.
ARTIKEL 4 - VERKEER - VERBLIJF
De gronden op de hoek van de Grasweg en de Randweg zijn aangewezen voor 'Verkeer - Verblijf'. De gronden zijn hiermee bestemd voor woonstraten, voet- en fietspaden met bijbehorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, en water. De bestemming sluit hiermee aan bij toekomstige ontwikkelingen ten behoeve van de verkeersveiligheid.
ARTIKEL 5 - WONEN - LINTBEBOUWING
De bestemming 'Wonen - Lintbebouwing' ziet toe op de woonfunctie in het lint. De nieuw te realiseren woningen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. In elk bouwvlak is één woning toegestaan. Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw aangegeven, te weten 4,5 m respectievelijk 9 m. Dit is gelijk aan de regeling elders in het lint. De woonbestemming is verder ook zoveel als mogelijk afgestemd op de regels van de omliggende woonbestemmingen op grond van het geldende bestemmingsplan. In de regels zijn voorts nadere voorwaarden voor het bouwen en gebruik vastgelegd.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.
ARTIKEL 6 - ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ARTIKEL 7 - ALGEMENE BOUWREGELS
In de algemene bouwregels is de regeling parkeren van het bestemmingsplan opgenomen.
ARTIKEL 8 - ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.
ARTIKEL 9 - ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
ARTIKEL 10 - ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
ARTIKEL 11 EN 12: OVERGANGSRECHT EN SLOTREGELS
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van woningen. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.
Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.
De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.
Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.
Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Het bestemmingsplan wordt voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners. Ter zijner tijd worden binnengekomen reacties in deze paragraaf vermeld.