direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beheersverordening Buitengebied Menameradiel
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.1908.BVBuitengebied-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend document betreft een beheersverordening voor het buitengebied van de gemeente Menameradiel. Hieronder wordt nader aangegeven wat een beheersverordening is en waarom die voor het genoemde gebied is opgesteld.

1.1 Aanleiding

Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld op 1 februari 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 25 september 2007. Op basis van de Invoeringswet ruimtelijke ordening moet een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Menameradiel zijn vastgesteld binnen 10 jaar na de datum van onherroepelijk worden.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied van de beheersverordening is het bestemmingsplan Buitengebied van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 februari 2007 en goedgekeurd op 25 september 2007.

1.3 Een beheersverordening

Bij de behandeling van de Wro door het parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijk instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om op een snelle en eenvoudige wijze een nieuw juridisch-planologisch regime vast te stellen voor gebieden.

De gemeente Menameradiel maakt van deze wettelijke mogelijkheid gebruik voor het buitengebied. De gemeente kiest hiervoor, omdat vanuit het verleden is gebleken dat in het buitengebied beperkte ontwikkelingen plaats hebben gevonden. Het huidige juridisch-planologisch regime van het geldende bestemmingsplan volstaat dan ook nog. Op korte termijn voorziet de gemeente weinig tot geen concrete ontwikkelingen. Daarnaast is de voorbereidingsprocedure voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied reeds gestart. De verwachting is dat het nieuwe bestemmingsplan in 2018 vastgesteld wordt. In dit bestemmingsplan wordt het nieuwe (gemeentelijk) ruimtelijke beleid integraal verwerkt. Het beschikbaar hebben van een geldig wettelijk ruimtelijk regime voor het buitengebied (de beheersverordening) biedt ruimte voor het zorgvuldig doorlopen van het bestemmingsplanproces. Bovendien behoort de mogelijkheid tot het innen van leges van ruimtelijke ontwikkelingen tot de mogelijkheden.

1.4 Waarom een beheersverordening

De proceduretijd voor het opstellen van een beheersverordening is aanzienlijk korter ten opzichte van het opstellen van een bestemmingsplan. Bovendien zijn de onderzoeksverplichtingen en/of motiveringseisen ten aanzien van sectorale aspecten minder zwaar dan bij ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen. Minder procedurele en minder inhoudelijke vereisten maken het opstellen van een beheersverordening voor de gemeente aantrekkelijk, in relatie tot het voor handen hebben van een geldig wettelijk ruimtelijk instrument. Tot slot wordt door deze snellere procedure de periode dat er geen leges kunnen worden gevorderd tot een minimum beperkt.

1.5 Wat regelt de beheersverordening voor het buitengebied

Een beheersverordening geeft regels voor een gebied. In de voorliggende beheersverordening wordt aangesloten bij de planologische mogelijkheden zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Het kenmerk van een beheersverordening is dat het instrument ziet op het beheer van een gebied. Hiermee wordt aangegeven dat planologische ontwikkelmogelijkheden, zoals wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsmogelijkheden, geen onderdeel uitmaken van een beheersverordening.

Wel zijn alle eerder verleende vrijstellingen, ontheffingen, afwijkingen en wijzigingsplannen onderdeel van een beheersverordening. Dit betreft immers ook de geldende planologische situatie.

Samenvattend maakt de voorliggende beheersverordening geen ontwikkelingen mogelijk en legt het de bestaande (planologisch-juridische) situatie vast. Hieronder vallen ook alle vergunde situaties op basis van het bestemmingsplan Buitengebied.

1.6 Werkingsgebied van de beheersverordening voor het buitengebied

Uitgangspunt is dat het gebied waarop de beheersverordening betrekking heeft, aansluit op het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied. Hierop zijn enkele uitzonderingen.

Voor een aantal percelen in het buitengebied is recentelijk een zelfstandig bestemmingsplan opgesteld. Deze percelen zijn voorzien van een actuele ruimtelijke regeling en zijn niet opgenomen in de voorliggende beheersverordening. Het betreft de volgende percelen:

  • 1. Berltsum, Tichelersdyk 30a.
  • 2. Berltsum, Wiersterdyk 8a.
  • 3. Berltsum, Moddergatsreed 9/11.
  • 4. Dronryp, Headyk 8.
  • 5. Ingelum, Tsjerkeleane 10.
  • 6. Marsum, It Aldlân 4.
  • 7. Marsum, Rypsterdyk 43.

Verder gelden in het buitengebied inmiddels verschillende bestemmingsplannen voor het Noordwesttangent, de Noordelijke Eflsteden Vaarroute en de gebiedsontwikkeling aan de oostzijde van Deinum. Ook zijn in de tussentijd voor de verschillende dorpskernen nieuwere bestemmingsplannen vastgesteld of nog in procedure waarbij lichte aanpassingen aan de planbegrenzing zijn gedaan. Hierdoor wijkt de plangrens van de beheersverordening nu op sommige locaties af van de planbegrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied. De plangrens van de beheersverordening is overigens wel de aanzet voor de planbegrenzing van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

1.7 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen. In hoofdstuk 3, de beschrijving van de beheersverordening, gaat het om de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van de omgevingsaspecten, zoals natuur, milieu, archeologie en dergelijke.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt relevant beleid benoemd van het Rijk, de provincie en de gemeente. Het hoofdstuk is gericht op beleid dat mogelijk extra beperkingen oplegt voor het plangebied ten opzichte van het geldend bestemmingsplan Buitengebied. Beleid dat is gericht op ontwikkelingen is niet in dit hoofdstuk opgenomen, omdat de voorliggende beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en ziet op het verlengen van de huidige planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Hierin heeft het Rijk zijn visie op Nederland in 2040 uiteengezet. Het beleid van het Rijk is in hoofdlijnen gericht op:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uitgangspunt van het beleid is het bieden van meer ruimte voor eigen beleid voor de ruimtelijke ordening aan provincies en gemeenten (in de regio). Hiermee heeft het Rijk de keuze gemaakt om zich te richten op een beperkt aantal rijksbelangen. Het waarborgen van deze belangen is een taak van het Rijk. Door het Rijk zijn dertien rijksbelangen onderscheiden. Buiten deze dertien rijksbelangen is er ruimte voor eigen beleid van provincies en gemeenten.

Om de rijksbelangen te waarborgen, is en wordt wet- en regelgeving vastgesteld. Het Rijk verwacht dat de rijksbelangen hiermee door provincie en gemeenten goed worden gewaarborgd, omdat de rijksbelangen moeten worden doorvertaald naar de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Vanwege de ligging van Vliegbasis Leeuwarden in de nabijheid van het buitengebied is nationaal belang 12 relevant, te weten: 'Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten'. De locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid. Het Rijk wil voldoende ruimte bieden voor deze activiteiten voor gereedstelling en instandhouding. Deze activiteiten hebben daarbij soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast. Militaire activiteiten moeten waar nodig worden afgestemd op andere nationale belangen, zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS; thans het Natuurnetwerk Nederland, NNN), energienetwerken of nationale economische zwaartepunten.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin zijn die rijksbelangen, zoals opgenomen in de SVIR, waarvoor het nodig is deze in wet- en regelgeving te verwerken, uitgewerkt in algemene regels. In het Barro, ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen benoemd die juridische doorwerking vragen. Defensie in artikel 2.6 van het Barro betreft één van die nationale belangen die in de AMvB Ruimte is opgenomen en relevant is voor de gemeente Menameradiel. In het Barro is onder andere vastgelegd dat rekening dient te worden gehouden met de ruimtelijke beperkingen die voortkomen uit militaire activiteiten.

Om deze reden is een regeling opgenomen voor:

  • a. het ILS-verstoringsgebied (Instrument Landing System);
  • b. de invliegfunnel;
  • c. het obstakelbeheergebied.

In het bestemmingsplan Buitengebied is geen passende regeling opgenomen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het Streekplan Fryslân vastgesteld. Hierin staat de visie op het ruimtelijk beleid van de provincie weergegeven. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

Op 26 maart 2014 is het beleidsdocument Grutsk op 'e Romte vastgesteld door Provinciale Staten als zijnde een thematische structuurvisie over landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang. Het document biedt een kader dat gebruikt wordt bij ruimtelijke afwegingen. voor dit thema. Het doel is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Het is een zelfbindend document, dus alleen bindend voor de provincie zelf.

In de visie maakt de provincie de keuze om vooral in het bestaand stedelijk gebied ontwikkelingen mogelijk te maken, waarvoor gemeenten de beleidskeuzen maken. Hiermee zet de provincie in op het behouden en versterken van het open landelijk gebied. Door de uitbreiding van het stedelijk gebied te beperken wil de provincie inspelen op de verwachte afname van het aantal inwoners in de periode na 2040.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden per 1 augustus 2014. In de verordening is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.

De Verordening Romte Fryslân 2014 stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit geldt ook voor beheersverordeningen. De voorliggende beheersverordening, die het geldende planologische regime voortzet en geen ontwikkelingen mogelijk maakt, voldoet aan het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied

In de voorliggende beheersverordening wordt het gemeentelijke beleid, zoals dat is beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied, voortgezet. Beleid gericht op ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de voorliggende beheersverordening. Dit past niet bij het karakter van een beheersverordening.

Hoofdstuk 3 Beschrijving beheersverordening

3.1 Algemeen

Voor de opzet en invulling van de regels en de verbeelding van de beheersverordening is deels aangesloten op de:

  • Wet ruimtelijke ordening (Wro) d.d. 1 juli 2008, Besluit ruimtelijke ordening (Bro) d.d. 1 juli 2008 en de per 1 juli 2013 verplicht gestelde RO-standaarden.
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010.
  • Kadastrale ondergrond en de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).

Wet ruimtelijke ordening

De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 geeft aan dat de beheersverordening wordt vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO2012 en STRI2012. De digitale vormgeving betreft een gebiedsgericht besluit, betrekking hebbende op een beheersverordening. De voorliggende beheersverordening voldoet aan deze vereisten.

De Wro schrijft in artikel 3.38 voor dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogen worden voorzien voor de gebieden die tot de beheersverordening behoren. Aan deze voorwaarde wordt eveneens voldaan.

Voorliggende beheersverordening legt de bestaande situatie vast en stelt met het oog op het beheer van die bestaande situatie regels vast voor het gebruik en het bouwen. Onder de bestaande situatie verstaat deze verordening de bestaande vigerende planologische regels inclusief de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden, maar exclusief de daarvan deel uitmakende wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten. Wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten kunnen dus ook ontwikkelingen zijn die ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening nog niet zijn gerealiseerd. Deze mogelijkheden zijn door het vaststellen van de beheersverordening vervallen.

De beheersverordening bestaat uit een verbeelding, waarop door middel van een contour het gebied is aangegeven waarbinnen de beheersverordening van toepassing is, regels en deze toelichting. De contour en de regels zijn juridisch bindend, deze toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de regels.

De voorliggende beheersverordening is digitaal beschikbaar, gekoppeld aan de hiervoor bedoelde contour (gecodeerd volgens de Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten). Daarmee voldoet de beheersverordening aan de digitale verplichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.2.3 Bro. Aan de contour zijn regels gekoppeld. Deze regels zien enerzijds op de van toepassing verklaring van de geldende bestemmingsplannen en anderzijds op de juridische vertaling van nieuwe wet- en regelgeving op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. Deze nieuwe wet- en regelgeving vult de geldende bestemmingsplannen aan, dan wel wijzigt de voorschriften van de geldende bestemmingsplannen.

3.2 Toelichting op de regels

3.2.1 Vormgeving van de regels

De in deze beheersverordening opgenomen regels bestaan uit twee delen:

  • 1. De (nieuwe) regels die in deze beheersverordening zijn opgenomen.
  • 2. De (delen van de oude) voorschriften uit het bestemmingsplan die in de bijlage 1 bij deze regels is opgenomen.

De onder 1 bedoelde regels en onder 2 bedoelde (delen van de oude) voorschriften vormen één geheel en vullen elkaar aan. Er is geen strijd tussen de bepalingen uit de regels en de voorschriften. Mocht die strijd toch bestaan, dan gaan de regels van de beheersverordening voor de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.

3.2.2 Inhoud van de regels

In de regels van de beheersverordening zijn de voorschriften van het geldende bestemmingsplan voortgezet.

De inleidende regels in artikel 1 geven uitleg van de begrippen die in de regels van deze beheersverordening worden gebruikt. Het definiëren van begrippen vergroot de duidelijkheid en de rechtszekerheid. Daarnaast zijn de wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden in artikel 2 opgenomen. De inleidende regels worden voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012.

De artikelen 3 tot en met 6 bevatten de beheersregels en vormen de beheersregeling voor voortzetting van het bestaande gebruik in het beheersverordeningsgebied.

In artikel 3 van de regels is aangegeven op welk plangebied de beheersverordening van toepassing is. Dit is bepaald aan de hand van het geldend bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Menameradiel. Ook de op basis van die bestemmingsplannen gevoerde vrijstellings-, ontheffings- en afwijkingsprocedures vallen onder de werkingssfeer van de beheersverordening. Op deze wijze wordt voorkomen dat geldende rechten ten onrechte niet meer zijn toegestaan.

De algemene regels zijn, voor zover niet anders bepaald, op het gehele verordeningsgebied van toepassing. De anti-dubbeltelregel in artikel 7 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen.

In artikel 8 is de voorgeschreven formulering van het overgangsrecht conform artikel 5.1.1. Bro en de gerechtelijke uitspraak van 21 mei 2014 opgenomen.

Enige tijd bestond onduidelijkheid over het al dan niet op te nemen overgangsrecht in een beheersverordening. Naar aanleiding hiervan is in het kader van het 'Ontwerpbesluit wijziging verschillende besluiten Omgevingsrecht' een aanpassing van artikel 5.1.1. Bro voorgesteld, in relatie tot het overgangsrecht. Nog voor de beoogde inwerkingtreding van dit besluit in oktober 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 21 mei 2014 bepaald dat in een beheersverordening hetzelfde overgangsrecht mag worden opgenomen als in een bestemmingsplan. De gemeente heeft, in aansluiting op deze uitspraak, dan ook overgangsrecht conform een bestemmingsplan in de voorliggende beheersverordening opgenomen. Gevolg hiervan is dat de beheersverordening niet legaliserend werkt ten aanzien van onder het bestemmingsplan illegale bouwen en gebruik. Na het van kracht worden van de beheersverordening kan nog steeds worden gehandhaafd op de illegale situaties.

Artikel 9 betreft de slotregel van de beheersverordening en ziet toe op de naamgeving van de regels van de beheersverordening.

3.3 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding bestaat uit een plancontour gebaseerd op de geldende plankaarten (waaronder een obstakelkaart en detailkaarten) die als bijlage bij de regels zijn opgenomen. In de regels is reeds aangegeven wat de reikwijdte van de beheersverordening is; namelijk het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied met uitzondering van die gronden die nadien van andere bestemmingsplannen zijn voorzien.

Voor een aantal specifieke aspecten is een dubbelbestemming toegevoegd dan wel een gebiedsaanduiding opgenomen. Dit betreft aspecten die op grond van het rijks- of provinciale wet- en regelgeving moeten worden opgenomen.

3.4 Procedure

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voor een beheersverordening niet van toepassing. Het bieden van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen is daardoor niet wettelijk verplicht. De procedure tot vaststelling van een beheersverordening is hierdoor eenvoudiger en korter dan de vaststelling van een bestemmingsplan. Ook staat na vaststelling door de gemeenteraad geen beroep open tegen dat besluit bij de rechtbank of de ABRvS. De beheersverordening zal van kracht worden op de dag na bekendmaking.

Ten aanzien van een omgevingsvergunning die wordt verleend (of geweigerd) op grond van het bepaalde in de beheersverordening (zoals een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, aanleggen of het binnenplans afwijken) bestaat daarentegen wel de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen. Indirect wordt op deze wijze de (toestandkoming van de) beheersverordening getoetst. In een uiterst geval kan een regel onverbindend worden verklaard.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

Aangezien deze beheersverordening geen (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is deze niet van invloed op de waterhuishoudkundige situatie. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden dan ook niet verwacht.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

De eis om bij de totstandkoming van een bestemmingsplan rekening te houden met archeologische en cultuurhistorische waarden, is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2, onder a, Bro, dat stelt dat voor zover geen milieueffectrapport wordt opgesteld, de toelichting ten minste een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.2.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een beheersverordening. Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoort, financieel verantwoordelijk is voor een voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Mw 1988) gewijzigd. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Op grond van de Erfgoedwet moeten in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van een plangebied worden betrokken.

Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), onderdeel van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, is informatie opgenomen over archeologische waarden. Op deze kaart is voor vrijwel de gehele provincie per locatie aangegeven wat de archeologische verwachtingswaarden zijn. In de voorliggende beheersverordening is een vergelijking gemaakt tussen het bestemmingsplan Buitengebied en de FAMKE-kaart. Daar waar afwijkingen zijn geconstateerd ten aanzien van de strengst beschermende archeologische waarden, is in de voorliggende beheersverordening een dubbelbestemming toegevoegd. Deze regeling werkt aanvullend op hetgeen in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen aan voorschriften voor archeologische waarden.

Ten aanzien van de voorliggende beheersverordening geldt in het kader van de uitvoerbaarheid dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor archeologische waarden worden dan ook niet verwacht.

4.2.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 geldt dat ook de bovengrondse cultuurhistorische gegevens dienen te worden afgewogen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan wordt de voorwaarde gesteld dat de facetten betreffende historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden betrokken in de belangenafweging. Volgens de wetgever gaat het hierbij zowel om beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor cultuurhistorische waarden worden dan ook niet verwacht.

4.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor ecologische waarden worden dan ook niet verwacht.

4.4 Geluidhinder

Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden en sindsdien is deze diverse malen gewijzigd. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen en/of geluidgevoelige functies en objecten mogelijk waarvoor akoestisch onderzoek is vereist. Onaanvaardbare nadelige gevolgen worden dan ook niet verwacht.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 1 maart 1993 is de Wet milieubeheer (Wm) in werking getreden. Onder andere de Europese regelgeving voor de luchtkwaliteit is met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wm (onderdeel luchtkwaliteitseisen) op 15 november 2007 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. In de Wm is in artikel 5.6 bepaald dat de in de wet bepaalde normen voor de luchtkwaliteit overal van toepassing zijn. Dit met uitzondering van een arbeidsplaats; hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing.

Uitgangspunt van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin is bepaald wanneer en hoe overschrijdingen van de normen voor de luchtkwaliteit moeten worden behandeld. In het NSL worden ook nieuwe ontwikkelingen zoals plannen voor de aanleg van infrastructuur overwogen. Voor plannen die passen binnen het NSL is het toetsen aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Ook het toetsen van plannen die 'niet in betekende mate' (nibm) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Of bij een plan sprake is van nibm, kan beoordeeld worden op grond van de voorwaarden zoals die in de AMvB nibm.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit worden dan ook niet verwacht.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit alge-mene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft Provinsje Fryslân meegewerkt aan de totstandkoming van de zogenoemde risicokaart. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In navolgende figuur is het voor het plangebied betreffende fragment van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1908.BVBuitengebied-0401_0001.jpg"

Figuur 1. Fragment van de risicokaart Menameradiel (Bron: Provinsje Fryslân, 2017)

Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied verschillende risicofactoren relevant zijn:, waaronder de volgende:

  • de externe veiligheid in verband met de aanwezigheid van LPG-tankstations;
  • de externe veiligheid in verband met een buiten de gemeentegrenzen aanwezig munitiedepot;
  • de externe veiligheid in verband met transporten van gevaarlijke stoffen;
  • de externe veiligheid in verband met de aanwezigheid van aardgastransportleidingen.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het bestemmingsplan Buitengebied is voorzien in een regeling op de genoemde aspecten. Onaanvaardbare nadelige gevolgen ten gevolge van de externe veiligheid worden dan ook niet verwacht.

4.7 Bodem

In het Bro is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geldt derhalve als onderzoeksverplichting van de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden toegewezen aan functies die daarvoor gevoelig zijn.

Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Uit de informatie van het bodemloket blijkt dat er in het plangebied verschillende bodemonderzoeken en -saneringen zijn uitgevoerd. Voor sommige van de uitgevoerde bodemonderzoeken is een aanvullend onderzoek noodzakelijk (geweest). Ook blijkt voor diverse gronden in het plangebied dat in het verleden 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden

De voorliggende beheersverordening maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de beheersverordening niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem wordt belemmerd.

4.8 Bedrijven en (milieu)hinder

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk.

De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onaanvaardbare (milieu)hinder van bedrijven en voorzieningen wordt dan ook niet verwacht.