direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Maarssen - Maarsseveensevaart 90
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Maarsseveensevaart 90 te Maarssen is een vrijstaande woning gesitueerd, met in het verlengde van de woning een oprit van asfalt met parkeerruimte. Verder zijn er op het perceel geen hoofdgebouwen aanwezig. Het betreft twee percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 1850 vierkante meter. De initiatiefnemer is voornemens om de betreffende percelen om te zetten naar een woonbestemming, gezien er geen bedrijvigheid meer plaatsvindt.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de percelen op moment van schrijven nog een bedrijfsbestemming hebben. Om de bestemmingswijziging naar 'Wonen' planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Maarsseveensevaart in Maarssen. De locatie ligt in het buitengebied. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van tuinkassen en de toepassing van lintbebouwing. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Maarsseveen, sectie c, percelen 538 en 594. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 1850 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Herenweg-Gageldijk-geconsolideerd'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 1 juli 2014, en geconsolideerd op 1 april 2019.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Cultuurhistorische Hollandse Waterlinie'

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01_0003.png" .Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

a. bedrijven in de miilieucategorie 1 en 2 waaronder ook de bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nummer' die niet zijn opgenomen in de tabel zoals opgenomen onder b;

b. bedrijven zoals opgenomen in de bijbehorende tabel;

c. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: uitsluitend bedrijfswoningen met de daarbij behorende erfbebouwing;

d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – detailhandel 1’ tevens detailhandel in machines, gereedschappen, onderdelen en toebehoren t.b.v. bosbouw, natuur-, erf-, tuin(bouw), parkcomfort en beheer en buitenverwarming- en buitenkooksystemen;

e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – detailhandel 2’ tevens detailhandel in hydrotechniek;

f. ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ is tevens cultuurhistorisch waardevolle bebouwing toegestaan.

met de daarbij behorende

g. erven;

h. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;

i. groenvoorzieningen en water;

j. overige functioneel met bedrijven verbonden voorzieningen.

Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft de planlocatie ook de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen deze aanduiding zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Middels deze bescherming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hoogte van ten hoogste 2 meter. Daarnaast kan er gebouwd worden en kan het gebruik hiervan toegestaan worden voor andere bestemmingen mits is aangetoond dat de belangen van het waterwingebied dat toelaat.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Herenweg-Gageldijk-geconsolideerd', omdat er slechts gewoond mag worden in de betreffende bedrijfswoning bij een actief bedrijf op locatie. Een algemene woonbestemming wijkt af van het vigerende bestemmingsplan.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van 'Wonen en tuin' opgenomen. Hiervoor zijn de volgende eisen van toepassing;

a. de aanvrager van de wijziging aannemelijk maakt dat het bedrijf de activiteiten geheel heeft beëindigd;

b. nieuwbouw is niet toegestaan;

c. het aantal woningen niet mag toenemen;

d. het wijzigen van de bestemming niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;

e. het wijzigen van de bestemming aanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;

f. door de situering van een woning de omliggende (agrarische) bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsuitoefening;

g. de voormalige bedrijfswoning gehandhaafd moet blijven, maar eventueel mag worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de bedrijfswoning blijven onverkort van kracht;

h. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ dient behouden te blijven.

i. er voldaan dient te worden aan de ruimtelijke uitgangspunten, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage 1);

j. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

k. er dient te worden voorzien in landschappelijke inpassing;

l. indien de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, geheel worden gesloopt, in afwijking van het bepaalde onder c het aantal nieuwe woningen mag worden gerealiseerd zoals opgenomen in de tabel binnen het moederplanl. Hierbij is cumulatie van sloop van kassen en bedrijfsgebouwen mogelijk is;

m. De aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage 1), niet wordt aangetast;

n. de locatie van de nieuw te bouwen woningen dient in overeenstemming te zijn met het beeldkwaliteitskader, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage1);

o. In afwijking van het bepaalde onder n is nieuwbouw op een andere locatie mogelijk, indien realisatie 1e lijns niet mogelijk is, met inachtneming van de voorwaarden en openruimten, zoals vastgelegd in het Beeldkwaliteitplan Herenweg – Gageldijk en omgeving d.d. 18 januari 2013 (bijlage 1).

Onderhavig initiatief kan gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals hierboven uiteengezet, gezien de bedrijfsactiviteiten reeds in 1998 zijn beëindigd. Tevens staat er geen actieve bedrijfsvoering ingeschreven op het adres. Naast de beindigde bedrijfssituatie worden er geen extra woningen worden gerealiseerd. Enkel de bestemming wordt gewijzigd. Hiermee worden de mogelijk aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden niet geschaad. De feitelijke situatie in het plangebied verandert fysiek niet. Daarnaast zijn de benodigde onderzoeksaspecten uiteengelegd in hoofdstuk 4. Hier wordt tevens per onderdeel geconcludeerd hoe de voorgenomen wijziging voldoet aan de overige punten.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Maarssen - Maarsseveensevaart 90' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De locatie Maarsseveensevaart 90 betreft de percelen met hierop een vrijstaande woning en een asfalt oprit/parkeerplaats. Vanaf de Maarsseveensevaart gezien is aan de linker kant van de betreffende percelen een nieuwbouwwoning gerealiseerd. Aan de rechterkant is een actief bedrijf gevestigd. Dit bedrijf houdt zich bezig met het isoleren van leidingen binnen de utiliteitsbouw. Hiervoor is een bedrijfshal gevestigd waarin binnendeurs de hand wordt gelegd aan geïsoleerde leidingen. Verder is een parkeerplaats aanwezig voor werknemers en bezoekers.
In de verdere omgeving van de Maarsseveensevaart 90 zijn voornamelijk woningen gesitueerd, met hier af en toe tussendoor een bedrijfsbestemming. Er is zodoende sprake van een gemengd gebied.

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie zal niet veel afwijken van de huidige situatie. Gezien er sprake is van een bedrijfsbeëindiging, is de initiatiefnemer voornemens om de bedrijfsbestemming op de percelen te wijzigen tot een woonbestemming. Dit doet niks veranderen aan de huidige fysieke situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bestemmingswijziging naar Wonen waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

Bereikbaarheid

De projectlocatie valt binnen de instructieregel bereikbaarheid, waarmee een bestemmingsplan met nieuwe ontwikkelingen voorzien moeten worden waarbij knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen. Hierbij moet bij de motivering van het bestemmingsplan worden ingegaan op de gevolgen van de ontwikkeling voor het verkeer, en of er sprake is van een verslechtering van de bereikbaarheid.

Onderhavig initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Deze situatie is feitelijk gezien qua gebruik al gaande sinds 1998, toen de bedrijfsvoering is beeindigd. Door de bedrijfsbestemming van het perceel te verwijderen zal in ieder geval het verkeer dat mogelijk op locatie aanwezig is afnemen, gezien verkeer voor mogelijke bedrijfsvoering niet meer naar locatie zal gaan.

Cultuurhistorie en landschap

De projectlocatie ligt binnen de grenzen van de (voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies. Hierbij moet er binnen een bestemmingsplan regels ter instandhouding en versterking daarvan in acht worden genomen. Gezien de ontwikkeling geen wijziging van het gebied op stedenbouwkundig niveau omvat, zal in ieder geval geen sprake zijn van een afbraak van eigenschappen ten behoeve van de waterlinies. Een eventuele versterking kan bij toekomstige ontwikkelingen mee worden genomen.

Conclusie
Het beoogde initiatief is passend binnen de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht. Er is geen sprake van verstedelijking in het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan ziet immers op een herbestemming binnen de bestaande contouren. Het landelijk gebied blijft derhalve gevrijwaard van een onnodige ruimteclaim.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 "Focus op morgen", Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040

De toekomstvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2013. Stichtse Vecht ligt tussen Utrecht en Amsterdam in en fungeert als een rustpunt. Zowel recreatief als op woongebied. De komende jaren gaat de vergrijzing hard en als er niets wordt gedaan loopt het aantal inwoners terug. Omdat dit direct gevolgen heeft voor de vitaliteit van de kernen, de kwaliteit en betaalbaarheid van maatschappelijke voorzieningen, is beperkte bouw noodzakelijk. Niet als doel op zich maar als een logische ontwikkeling.

Het landschap blijft open en groen. De gemeente dient een open gebied te blijven met kleinschalige woonkernen. Dat betekent voor de toekomst dat de raad ervoor heeft gekozen geen grote, nieuwe en op zichzelf staande uitbreidingslocaties te willen. Wel zal beperkt bouwen toegelaten worden, waarbij het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. Om het inwoneraantal stabiel te houden is - gelet op de demografische ontwikkelingen - extra woningbouw noodzakelijk.

Onderhavig initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie omdat het slechts een kleinschalige ontwikkeling aan de hand van een bestemmingswijziging betreft, binnen de bestaande ruimtelijke contouren.

3.3.2 Trendlijnen Stichtse Vecht

De trendlijnen vormen voor de gemeente Stichtse Vecht een belangrijke basis voor de Omgevingsvisie. De trendlijnen bestaan uit ruimtelijke verhaallijnen die uit het verleden kunnen worden doorgetrokken naar het heden en de toekomst. De trendlijnen helpen hiermee om bewuste toekomstige keuzes te maken in relatie tot de rijke historie van de gemeente.

De trendlijnen spelen in op toekomstige keuzes op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Het initiatief aan de Maarsseveensevaart 90 zal enkel een inpandige functiewijziging omvatten. Het verandert niks aan de situatie ter plaatse. Bij mogelijke verdere ontwikkelingen is het van belang om in eerste instantie de trendlijnen in acht te nemen, om zo de ontwikkeling aan te laten sluiten bij het gewenste toekomstbeeld van de gemeente Stichtse Vecht.

3.3.3 Omgevingsvisie (ontwerp)

Op 27 mei 2021 is de ontwerp omgevingsvisie voor de gemeente Stichtse Vecht opgesteld. Dit ontwerp heeft inmiddels ter inzage gelegen, waarop de gemeente de ingekomen reacties in behandeling zal nemen. In de omgevingsvisie wordt ingegaan op de fysieke leefomgeving binnen de gemeente, in combinatie met thema's die belangrijk zijn voor de gemeente. Deze thema's gaan zowel in op zaken als de gezondheid van de gemeente, als op fysieke kenmerken.

Binnen de omgevingsvisie heeft de planlocatie geen specifieke kenmerken/aandachtspunten gekregen waarop toekomstige ontwikkeling gebaseerd moeten worden. Wel zet de gemeente in op de groei van het aantal woningen, waarbij wordt gebouwd voor eigen bevolking én de regio.

3.3.4 Woonvisie 2017-2022

De Woonvisie is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in de gemeente Stichtse Vecht. De ontwikkelingen die – voor zover van belang voor het plangebied - genoemd worden zijn:

Woningbouwplanning

De gemeente wil bij de woningbouwplanning rekening houden met de natuurlijke ontwikkeling van de bevolking, mede in het belang van het voorzieningenniveau.

Er wordt nagestreefd om in een tijdsbestek van 5 jaar de woningvoorraad voldoende uit te breiden om passend wonen voor iedereen in Stichtse Vecht mogelijk te maken. De lokale woningbehoefte is in ruimtelijk opzicht in te passen op de beschikbare locaties binnen de rode contour.

Conclusie
In de Woonvisie heeft de gemeente Stichtse Vecht haar beleid rondom de woningbouwplanning verwoord. Echter is hier niet sprake van het toevoegen van een nieuwe woning, maar het omzetten van een bedrijfs- naar een woonbestemming. Door deze omzetting is de woning op de betreffende percelen in de toekomst voor een ieder bewoonbaar, en niet slechts als onderdeel van een bedrijf op locatie. Hiermee wordt een extra woning zonder beperkingen toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

De ontwikkeling betreft enkel het wijzigen van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Op het gebied van flora & fauna worden geen werkzaamheden uitgevoerd die schadelijk kunnen zijn.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Stikstof

De planlocatie ligt op circa 500 meter afstand van de Oostelijke Vechtplassen. Dit natuurgebied is aangemerkt als Natura 2000-gebied, waardoor het als stikstofgevoelig kan worden gekarakteriseerd. Gezien de ontwikkeling slechts een inpandige wijziging betreft, van bedrijf naar wonen, kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een verhoging van de stikstofemmissie op locatie. De huidige bedrijfsbestemming op locatie biedt ruimte tot bedrijfsactiviteiten die meer stikstofemissie met zich mee brengt. Daarnaast is de verkeersgeneratie op locatie ook hoger als het perceel een bedrijfsbestemming heeft.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijf naar wonen. Om een veilige woonomgeving te waarborgen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op locatie, met een rapport uitgebracht op 14 februari 2020. Hierbij is onderzoek gedaan naar de bodem en de aanwezigheid van asbest.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ voor de bovengrond en de mogelijk aanwezige gedempte sloot dient te worden verworpen. De geanalyseerde parameters in de bovengrond zijn maximaal licht verhoogd aangetoond. Daarnaast geven de zintuiglijke waarnemingen geen aanleiding voor een mogelijk gedempte sloot.

Op het gebied van asbest kan geconcludeerd worden dat de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ dient te worden verworpen. De gewogen asbestconcentraties bevinden zich beneden de interventiewaarde van 100 mg/kg ds.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlagen (bijlage 1).

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument. Wel heeft het de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorische Hollandse Waterlinie'. De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn, naast de andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De dubbelbestemming omvat regels met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken op de percelen, waarbij bouwen niet mogelijk is zonder aan te tonen dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie hiermee wel behouden kan worden en er geen mogelijke schade kan ontstaan.

Gezien onderhavig initiatief slechts het omzetten van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming omvat, waarbij er bouwtechnisch niks zal veranderen op het perceel, kan er geconcludeerd worden dat er geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Herenweg-Gageldijk-geconsolideerd' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Binnen deze dubbelbestemming mogen enkel bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van archeologisch onderzoek, tenzij op basis van onderzoek aangetoond kan worden dat er geen belemmeringen zijn

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied. Echter wordt er niet gebouwd, waardoor er geen belemmeringen zijn vanuit archeologisch oogpunt.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Anderzijds is het wel van belang dat er op de planlocatie een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De luchtkwaliteit ter plaatse is door middel van de grootschalige concentratie en depositiewaarden getoetst.

Grenswaarden en advieswaarden NO2, PM10 en PM2,5

In onderstaande tabel zijn de grens- en advieswaarden opgenomen. Daarnaast is opgenomen wat de waarden op de planlocatie zijn. De kaarten met concentratie luchtverontreinigde stoffen zijn weergegeven in het Geoloket van de Rijksoverheid.

Stof   2018   2030   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   18 - 20 µg/m3   12- 14 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   19 - 20 µg/m3   16 - 17 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   12 - 12,5 µg/m3   10 - 10,5 µg/m3   25 µg/m3   5 µg/m3  


De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor PM10 en PM2,5, dit zijn respectievelijk 15 ug/m³ en 5 ug/m³. Deze advieswaarden liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Maarsseveensevaart liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden, maar niet onder de advieswaarden. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

De huidige luchtkwaliteitswaarden op de planlocatie zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen neemt met dit plan niet toe, waardoor eventuele parkeercijfers niet van belang zijn. Daarnaast zijn de al aanwezige parkeerplaatsen op eigen terrein gesitueerd, en hiervoor is voldoende ruimte aanwezig bij een eventuele toekomstige toename.

4.5.2 Verkeer

De verkeersgeneratie neemt niet toe aan de hand van voorliggend plan, gezien het slechts om het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar woonbestemming betreft.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt niet toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Maarsseveensevaart. Gezien de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe woningen toestaat, en de huidige woning behouden blijft, is voor het wijzigen van de bestemming geen onderzoek nodig naar de geluidsbelasting op de woning. Mocht er in de toekomst een nieuwe woning gerealiseerd worden, is er mogelijk onderzoek nodig naar de geluidsbelasting en/of geluidswerende maatregelen aan de gevel.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de aanwezigheid van woonbestemmingen en hier tussendoor enkele bedrijfsbestemmingen.

Het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming brengt geen belemmeringen met zich mee ten opzichte van de aanwezigheid van een leidingisolatiebedrijf (Combi Isolatie) naast de betreffende percelen. Dit gezien de beperkte activiteiten op het buitenterrein. In de ochtend komt het personeel van het betreffende bedrijf ter plaatse, inclusief een vrachtauto die goederen komt lossen. Deze goederen gaan rechtstreeks vanuit de vrachtauto de loods in. Het personeel gaat vervolgens richting locatie waar de werkzaamheden verricht worden. Dit is niet op locatie aan de Maarsseveensevaart. Overdag is het buitenterrein zodoende puur in gebruik als parkeerplaats voor de kantoren die bovenin de loods zitten. Aan het einde van de middag komen de werkbussen gespreid terug op bedrijfslocatie, waar de busjes worden leeg geruimd.

De woning aan de Maarsseveensevaart 90 ligt op circa 11 meter van het bedrijfspand, waar de bedrijfsactiviteiten plaats vinden van Combi Isolatie. Combi Isolatie is een bedrijf met een milieubestemming van categorie 2. Uitgaande van een gemengd gebied, is de minimale afstand 10 meter. Hier wordt aan voldaan.

Een toekomstig bedrijf kan zich uitsluitend vestigen als de activiteiten op het buitenterrein worden beperkt of afgeschermd om te voorkomen dat de geluidnormen worden overschreden. Dit geldt overigens ook al op basis van de functie bedrijfswoning. Bij wijziging van de activiteiten zal het bedrijf of een nieuw bedrijf moeten voldoen aan de geluidnormen, zodat ook dan een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden geborgd.De bedrijfsvoering wordt in de huidige situatie ook al beperkt, door de ligging van de bedrijfwoning aan de Maarsseveensevaart 90. Deze bedrijfswoning schept soepelere normen in relatie tot de activiteiten op het eigen perceel. Voor omliggende percelen is deze bedrijfswoning echter nog steeds een gevoelige functie, waarbij rekening gehouden moet worden met de normen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de huidige situatie is zodoende ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, de gemeente heeft dit bevestigd door via het vigerende bestemmingsplan een bedrijfswoning op locatie toe te staan.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woonbestemming niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woonfunctie betreft een (beperkt) kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.WPMrssvnsvrt90MRS-VG01_0004.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Herenweg-Gageldijk-geconsolideerd' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Planlogische situatie

Op het perceel aan de Maarsseveensevaart 90 rust de aanduiding 'grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen deze aanduiding zijn de gronden, naast de bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Op de gronden mag niet worden gebouwd tenzij dit ten behoeve van de andere bestemmingen is en is aangetoond dat de belangen van het waterwingebied dit toelaat. Daarnaast mogen er slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 2 meter worden gebouwd.

4.10.4 Watertoets

Gezien er slechts sprake is van een bestemmingswijziging, zonder veranderingen van de op de percelen aanwezige gebouwen of verhardingen, is er geen watertoets noodzakelijk.

4.10.5 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het betreft slechts een inpandige functiewijziging, waardoor het belang van het waterwingebied niet wordt geschaad.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief wordt niet gezien als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

4.11.2 Conclusie

Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.(beoordelings)-procedure doorlopen te worden, gezien onderhavig initiatief niet als stedelijk ontwikkelingsproject wordt gezien.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Herenweg-Gageldijk-geconsolideerd', ook wel hierna genoemd het moederplan.

Het bestemmingsplan 'Maarssen - Maarsseveensevaart 90' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Maarssen - Maarsseveensevaart 90' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Wonen
De bestemming Wonen is voornamelijk bedoeld Wonen, met enkele functies die verbonden zijn met het wonen ter plaatse. Een volledige beschrijving van de bestemming is te vinden in de regels.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Dit ontwerp-wijzigingsplan is als vooroverleg aangeboden aan de gemeente Stichtse Vecht. De provincie Utrecht heeft met het plan ingestemd en aangegeven dat haar belangen niet worden geschaad. Het waterschap heeft niet gereageerd op het verzoek tot vooroverleg. De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft verzocht het plan op enkele thema's aan te passen. Deze wijzigingen zijn in deze versie van het plan naar volledigheid verwerkt.