1.1 Aanleiding
De Watertoren Breukelen BV (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om de Watertoren in Breukelen inpandig te verbouwen ten behoeve van woningen. In de huidige situatie staat de watertoren leeg en heeft deze geen functie meer voor de watervoorziening. Met de beoogde ontwikkeling worden er vijf woningen in de watertoren gerealiseerd. Om de beoogde woningen mogelijk te maken zal er een inpandige verbouwing plaatsvinden en er zullen wijzigingen worden gedaan aan de gevel en op het terrein.
Met de beoogde herontwikkeling wordt er afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Breukelen Woongebied', vastgesteld op 25 juni 2013. Derhalve dient er een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor de beoogde ontwikkeling. Het College van B&W heeft in het besluit van 11 december 2018 (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1) reeds aangegeven een positieve grondhouding te hebben voor het ontwikkelen van woningen in de watertoren. Op basis van Bijlage II artikel 4 lid 9 van het Besluit omgevingsrecht kan er een reguliere voorbereidingsprocedure doorlopen worden.
Conform paragraaf 3.3 van het Afwijkingenbeleid 2014 van de gemeente Stichtse Vecht is er voor onderhavig initiatief maatwerk nodig omdat er sprake is van een gemeentelijk monument. Er dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan (paragraaf 3.4 Afwijkingenbeleid 2014, gemeente Stichtse Vecht):
- de activiteit moet passen binnen de geldende of in ontwerp neergelegde visies en beleidskaders van de gemeente, provincie en het rijk;
- een seksinrichting, prostitutie, erotisch getinte horecabedrijven of horecabedrijf voor het afhalen en nuttigen van drugs (coffeeshop) zijn niet toegestaan;
- de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling moet passen binnen het (woon)gebied;
- de ontwikkeling mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van belanghebbenden;
- de belangen van derden mogen door de activiteit niet onevenredig worden geschaad;
- er mag geen aantasting plaatsvinden van het woon- en leefmilieu die niet redelijkerwijs te verwachten valt in de betreffende omgeving;
- er moet sprake zijn van een normale afwikkeling van verkeer en er moet voldaan worden aan de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) opgestelde normen voor o.a. parkeren.
- de ontwikkeling moet voldoen aan de eisen t.a.v. milieu;
- de sociale veiligheid mag niet nadelig worden beïnvloed door de activiteit;
- de aanwezige waarden waaronder stedenbouwkundige, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden mogen niet nadelig worden beïnvloed door de activiteit;
- bij een monument dient er een er sprake te zijn van een positief advies van de ter zake bevoegde instantie/adviescommissie.
Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Hierin worden tevens de voornoemde voorwaarden meegenomen. Behalve op het ruimtelijk aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de beleidskaders, milieuaspecten en de financiële haalbaarheid.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich in het noorden van de kern Breukelen aan de rand van het bebouwd gebied, aan de Straatweg 187. Ten noorden van het plangebied staat een gebouw van Vitens, welke in de huidige situatie niet meer in gebruik is. Daarnaast is het plangebied grotendeels omringd door woningen.
Het plangebied is bekend onder de kadastrale gemeente Breukelen-Nijenrode, sectie B, perceelnummers 5026, 5237 en 5235. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 1.122 m². De percelen 5026 en 5237 zijn in het bezit van de initiatiefnemer. Perceel 5235 is in het bezit van Vitens en initiatiefnemer is erfpachtnemer van deze grond.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (wit omcirkeld)
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Breukelen Woongebied', vastgesteld op 25 juni 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Deze gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen met daarbij behorende groenvoorzieningen, water en overige functioneel met 'Bedrijf - Nutsvoorziening' verbonden voorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak. Ter plaatse van de watertoren geldt een maximum bouwhoogte van 45 m. Daarnaast beschikken de gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Deze gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Op deze gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedraagt dan 10.000 m² of niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Breukelen woongebied - geconsolideerd' (plangebied: witte omkadering)
De beoogde functiewijziging van de watertoren past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is de watertoren in Breukelen buiten bedrijf. De watertoren is een gemeentelijk monument, aangewezen in 2005 en beschermd op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. De toren is in 1928 gebouwd en is ongeveer 44 m hoog. De toren is grotendeels hol van binnen en heeft beperkte openingen in de gevel. De toren is opgetrokken uit baksteen bedekt met een pleisterlaag.
Onder het waterreservoir in de kop van het gebouw bevinden zich in de huidige situatie geen verdiepingslagen. Binnen het plangebied is tevens een parkeerterrein aanwezig. Het plangebied is grotendeels omzoomd door bomen.
De watertoren heeft voor Breukelen en de gemeente een tamelijk hoge waarde; het is de enige grote watertoren die de gemeente nog heeft en het is een beeldbepalend monument.
Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.
Overzicht huidige situatie plangebied (bron: VOCUS architecten bna)
Watertoren in de huidige situatie (bron: VOCUS architecten bna)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om in de buiten bedrijf zijnde watertoren woningen te realiseren. De beoogde invulling van het gebouw is conform de ontwikkelvisie tot stand gekomen (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2). Er zijn 5 woningen beoogd in de toren en de begane grond en eerste verdieping zullen gebruikt worden als verhuurbare ruimte. Deze ruimtes worden ingezet voor activiteiten met een beperkte verkeersaantrekkende werking, waarbij gedacht kan worden aan zakelijke dienstverlening, zorginstellingen of culturele functies. In totaal worden er 11 verdiepingen gerealiseerd in de watertoren. Elke woning heeft twee verdiepingen.
Navolgende afbeelding toont een doorsnede van de beoogde transformatie van de watertoren.
Doorsnede watertoren beoogde situatie (bron: VOCUS Architecten bna)
Met de ontwikkeling zal het bestaande bouwvolume intact blijven. Wel zullen er in de toren verdiepingsvloeren worden aangebracht en er zullen werkzaamheden aan de gevel plaatsvinden ten behoeve van extra raamopeningen en loggia's. De woningen worden intern ontsloten met een lift en extern zal er een losstaand noodtrappenhuis worden gerealiseerd dat voorzien wordt van verlichting met bewegingssensors.
De stuclaag van de watertoren kan niet worden verwijderd en is onlosmakelijk verbonden aan de ondergrond. De toren zal een nieuwe coating krijgen in grijswit. De onderste laag van de toren wordt gemarkeerd als plint conform de historische situatie. Om het karakter van de watertoren zoveel mogelijk te behouden en zichtbaar te laten zal het externe trappenhuis uitgevoerd worden in geperforeerd staal.
Boven in de toren zijn vierkante en verticale openingen of afsluitbare balkons beoogd. De gevelaccenten worden teruggebracht conform de historische situatie. Daarbij worden maatregelen genomen om inkijk weg te nemen bij de woningen rondom de watertoren. Deze maatregelen zijn inzichtelijk gemaakt in het zichtlijnenonderzoek (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3).
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de beoogde situatie.
Impressie beoogde situatie plangebied (bron: VOCUS Architecten bna)
Het plangebied zal verder voorzien in 5 bergingen, een fietsenstalling en een parkeerterrein met 15 parkeerplaatsen. De bijbehorende bouwwerken zullen vergunningsvrij worden gebouwd.
Navolgende afbeelding toont de beoogde situatie van het plangebied.
Situatietekening watertoren Breukelen (bron: VOCUS Architecten bna)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Gezien de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling is deze niet direct van nationaal belang. De SVIR is daarom niet specifiek van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Onderhavig plan raakt niet aan één van de nationale belangen van het Barro. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Met onderhavige ontwikkeling worden er 5 woningen gerealiseerd. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijk ontwikkeling. Bovendien worden de woningen in bestaande bebouwing gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS), herijking 2016, is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
In de herijkte Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
- Duurzame leefomgeving
- Beschermen kwaliteiten
- Vitale steden en dorpen
- Dynamisch landelijk gebied
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft met name betrekking op de pijler vitale steden en dorpen. De provincie wil ten minste twee derde deel van de te bouwen woningen binnenstedelijk realiseren. Het gaat hierbij niet alleen om de grotere steden, maar alle kernen, ook de kleinere steden en dorpen. Onze samenleving verandert en dat biedt kansen voor binnenstedelijke (her)ontwikkeling. Er komt steeds meer vastgoed leeg te staan. Bij binnenstedelijke ontwikkeling is het essentieel dat er voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden. Met onderhavige ontwikkeling wordt er invulling gegeven aan binnen stedelijk herontwikkelingen. Er wordt gebruik gemaakt van de kansen die de watertoren te bieden heeft voor het realiseren van woningen in bestaand stedelijk gebied.
In aanvulling hierop is het plan getoetst aan de kaartlagen van de kaart behorende bij de PRS. De relevante kaartlagen worden hieronder behandeld.
Overstroombaar gebied
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. De beoogde woningen op hoogte in de bestaande watertoren zijn bestand tegen hoog water.
Cultuurhistorie
De provincie geeft aan dat voor historische buitenplaatszones het beleid gericht is op enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling. Gemeenten dienen bij planontwikkeling voorwaarden op te stellen op basis van de cultuurhistorische samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden. Het plangebied ligt in de zone langs de Vecht. De kern van de Vechtstreek is een smalle buitenplaatszone langs de rivier, tussen Oud-Zuilen en Vreeland. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan het cultuurhistorisch landschap. Met de beoogde ontwikkeling blijft de kenmerkende watertoren immers behouden.
Landschap
Het plangebied bevindt zich in het landschap het Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
- openheid;
- (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
- landschappelijke diversiteit;
- rust & stilte.
Omdat het plangebied gelegen is in bestaand stedelijk gebied, zijn bovenstaande kernkwaliteiten niet direct van toepassing op de beoogde ontwikkeling. Bovendien is er geen sprake van sloop en nieuwbouw. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het landschap.
Wonen en werken
De provincie maakt in haar ruimtelijk beleid de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie vindt het daarom belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Met de beoogde ontwikkeling wordt er binnenstedelijk woningen toegevoegd. Bovendien wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing en krijgt de buiten bedrijf zijnde watertoren een nieuwe functie en daarmee een kwaliteitsimpuls.
Stedelijk programma Stichtse Vecht
In het stedelijk programma Stichtse Vecht worden door de provincie verschillende locaties voor stedelijke ontwikkeling aangewezen. In de PRS van 2013 werd uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen. In de herijking van 2016 wordt hetzelfde aantal aangehouden. Daarmee past voorliggend plan binnen de provinciale ambitie.
Conclusie
Er komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan voort uit de PRS; het plan is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
Planspecifiek
Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies biedt. Onderhavig plan maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk omdat met de beoogde ontwikkeling een stedelijke functie (bedrijf) wordt gewijzigd naar een andere stedelijke functie (wonen). Hiermee behoeven de wijzigingsartikelen van de PRV niet behandeld te worden.
Bij toetsing aan de PRV kan gebruik gemaakt worden van de kaart waarop geraadpleegd kan worden welke thema's van toepassing zijn op het plangebied. De relevante thema's komen overeen met de thema's in de PRS deze zijn reeds behandeld in
toelichting paragraaf 3.2.1. Daarnaast zijn er geen relevante aanvullingen vanuit de PRV.
De thema's van de PRV vormen geen belemmering voor onderhavig plan.
3.3.1 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013 - 2040
Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van gemeente Stichtse Vecht de toekomstvisie "Focus op Morgen" vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend.
In de toekomstvisie wordt beperkt bouwen toegelaten, mits het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. De visie erkent dat, gelet op de demografische ontwikkeling, extra woningbouw noodzakelijk is. De voorkeur gaat daarbij uit naar verdere verdichting van het binnenstedelijk gebied. Daarbij moet rekening gehouden worden met de identiteit en omvang van de kernen. Er dient creatief omgegaan te worden met mogelijkheden en kansen. Zoals herbestemming van bedrijfspanden voor starterswoningen of het uitplaatsen van bedrijven om ruimte te maken voor (levensloopbestendige) woningen. Dat dit soms maatschappelijke onrust met zich meebrengt is de keerzijde. Het ontwikkelen van de open plekken in het binnenstedelijk gebied (in de ‘voor- en achtertuin’ van de inwoners) vraagt moed en zorgvuldigheid.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt op een creatieve manier omgegaan met de mogelijkheden en kansen van de buiten bedrijf zijnde watertoren. Met de beoogde ontwikkeling wordt een 'bedrijfspand' herbestemd voor wonen. Hiermee worden er binnen bestaand stedelijk gebied woningen toegevoegd. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met omwonenden, onder andere door het beperkte aantal raampartijen en de situering hiervan. Onderhavig plan is in lijn met de toekomstvisie van de gemeente Stichtse Vecht.
3.3.2 Woonvisie 2017 - 2022
Op 16 maart 2019 is de geactualiseerde versie van de Woonvisie 2017 - 2022 vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente. De gemeente neemt waar dat de woningprijzen in de regio verder blijven stijgen, sterk gevoed door de oververhitting van de Utrechtse en Amsterdamse woningmarkt. De toename van de druk op met name de sociale woningbouw was een belangrijke aanleiding om de woonvisie te actualiseren. De gemeente wil in de actualisatie meer sturing geven aan de nieuwbouwopgave en concrete handvatten opnemen om hier ook daadwerkelijk uitvoering aan te kunnen geven. De andere twee centrale thema's van de woonvisie zijn verduurzaming van de woningvoorraad en het stimuleren van woningaanbod voor mensen met een zorgvraag.
In de regio U16 is medio 2018 een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In de woningmarktanalyse zijn op gemeenteniveau de belangrijkste opgaven op de woningmarkt in beeld gebracht. Uit deze analyse blijkt dat er in de gemeente een nieuwbouwopgave van ca. 1600 woningen tot 2023 en nog eens 900 woningen in de periode 2023-2028 bestaat. De druk op de sociale huur is de afgelopen jaren verder toegenomen. Daarom zet de gemeente tot 2023 in op een minimale toevoeging van 30% sociale huurwoningen om de beschikbaarheid te vergroten. Daarnaast wil de gemeente de doorstroming bevorderen door realisatie van ca. 1250 woningen in het middensegment. Hierbij gaat het om 20% betaalbare tot middeldure koop (ca. 500 woningen) en 30% middenhuur (ca. 750 woningen). Naast het sociale en het middensegment, is er overigens ook nog steeds behoefte (20%) aan duurdere koop- en huurwoningen.
Planspecifiek
De gemeente Stichtse Vecht heeft het voornemen om voor alle segmenten, van betaalbaar tot duur, woningen mogelijk te maken. Hiermee wordt ingespeeld op de huidige tekorten in de woningvoorraad. Met de beoogde ontwikkeling worden er vijf woningen in het dure segment toegevoegd. Onderhavig plan is daarmee in lijn met de ambities van de gemeente Stichtse Vecht.
3.3.3 Welstandsbeleid
Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is.
De gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft haar welstandsnota in 2013 vastgesteld. Hierin staan algemene criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die de bestaande structuur van het gebied niet wezenlijk doorbreken. Daarnaast maakt de welstandsnota een onderscheid naar niveau van welstand.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van een gewoon welstandsniveau in een planmatig woongebied. De waarde van dit gebied is vooral gelegen in het rustige beeld van de straten met het groen van de bomen en in voortuinen. De architectuur is in het algemeen eenvoudig. De dynamiek van het woongebied is gemiddeld.
De watertoren is aangewezen als gemeentelijk monument. Voor Breukelen en de gemeente heeft de toren een tamelijk hoge waarde. De waarde schuilt met name in het 'weerbare' uiterlijk. De nog aanwezige waterinstallaties en het reservoir zijn uit het oogpunt van de monumentenbescherming van minder belang.
De beoogde gevelaanpassingen zijn beperkt en respecteren het monument. De Welstandscommissie heeft reeds aangegeven achter dit plan te staan (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 13). In
toelichting paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk monument.
Het welstandsbeleid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.3.4 Afwijkingenbeleid 2014
In 2014 is een herziening van het Afwijkingenbeleid van de gemeente Stichtse Vecht vastgesteld. In overleg met verschillende teams is bekeken welke onderdelen een update behoeven. Het nu voorliggende “Afwijkingenbeleid 2014” is het resultaat van de evaluatie en de update. Vooral hoofdstuk 3 (voorheen was dat hoofdstuk 4) is op een groot aantal punten herzien. Deels hebben deze herzieningen betrekking op de leesbaarheid en deels is er sprake
van een aanvulling. Het afwijkingenbeleid 2012 was vooral gericht op woningen in het afwijkingenbeleid van 2014 kunnen onder voorwaarden ook bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in aanmerking komen voor een afwijking. Op deze manier is het beleid meer in harmonie met de mogelijkheden die de wet biedt en geeft het ruimte om sneller en flexibeler om te gaan met verzoeken van ondernemers die weinig impact op de omgeving hebben, hetgeen tegemoet komt aan de wens om de economie verder te stimuleren.
Planspecifiek
Met onderhavig plan kan er door toepassing van artikel 4, lid 9, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gebruikt worden gemaakt van de 'planologische kruimelregeling'. In haar afwijkingenbeleid heeft de gemeente Stichtse Vecht opgenomen dat er voor een monument of beeldbepalend bouwwerk, waar in onderhavig plan sprake van is, maatwerk dient plaats te vinden. In paragraaf 3.4 van het Afwijkingenbeleid 2014 zijn voorwaarden opgenomen voor maatwerk. De voorwaarden voor maatwerk bieden een kader waaraan getoetst moet worden om er voor te zorgen dat de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Daarbij moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, te toetsen aan in ieder geval de onderstaande algemene richtlijnen en per geval (mogelijk) aanvullende overwegingen.
De volgende voorwaarden zijn daarmee van toepassingen voor de beoogde ontwikkeling:
- de activiteit moet passen binnen de geldende of in ontwerp neergelegde visies en beleidskaders van de gemeente, provincie en het Rijk;
- een seksinrichting, prostitutie, erotisch getinte horecabedrijven of horecabedrijf voor het afhalen en nuttigen van drugs (coffeeshop) zijn niet toegestaan;
- de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling moet passen binnen het (woon)gebied;
- de ontwikkeling mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van belanghebbenden;
- de belangen van derden mogen door de activiteit niet onevenredig worden geschaad;
- er mag geen aantasting plaatsvinden van het woon- en leefmilieu die niet redelijkerwijs te verwachten valt in de betreffende omgeving;
- er moet sprake zijn van een normale afwikkeling van verkeer en er moet voldaan worden aan de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) opgestelde normen voor o.a. parkeren.
- de ontwikkeling moet voldoen aan de eisen t.a.v. milieu;
- de sociale veiligheid mag niet nadelig worden beïnvloed door de activiteit;
- de aanwezige waarden waaronder stedenbouwkundige, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden mogen niet nadelig worden beïnvloed door de activiteit;
- bij een monument dient er een er sprake te zijn van een positief advies van de ter zake bevoegde instantie/adviescommissie.
Navolgend worden de bovenstaande voorwaarden behandeld in het kader van de beoogde ontwikkeling.
- De ontwikkeling wordt in hoofdstuk 3 van dit plan getoetst aan de beleidskaders van de gemeente, provincie en het Rijk. Uit deze toetsing blijkt dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de visies en beleidskaders.
- Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een seksinrichting, prostitutie, erotisch getinte horecabedrijven of horecabedrijf voor het afhalen en nuttigen van drugs.
- In hoofdstuk 2 is het beoogde plan toegelicht. Met de ontwikkeling wordt er aangesloten bij de kenmerken en het karakter van de omgeving. Bovendien zijn de woningen beoogd in de bestaande watertoren en zullen er beperkt aanpassingen plaatsvinden.
- Met de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met omwonenden. Dit aspect wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 5.2.
- Dit aspect wordt nader onderbouwd in toelichting paragraaf 5.2.
- Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van aantasting van het woon- en leefmilieu. Het beoogde gebruik van de watertoren zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor de watertoren en de bijbehorende gronden.
- In paragraaf toelichting paragraaf 4.10 wordt onderbouwd dat er sprake is van een goede verkeersafwikkelingen en dat er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
- In hoofdstuk 4 staan de relevant milieuaspecten omschreven met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.
- Met de beoogde ontwikkeling van de watertoren in Breukelen wordt de sociale veiligheid niet nadelig beïnvloed. De sociale veiligheid zal juist toenemen door de woningen op hoogte.
- De aanwezige waarden waaronder stedenbouwkundige, cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke waarden worden niet nadelig beïnvloed door de activiteit.
- De Welstands- en Monumentencommissie en de Woningstichting Vecht en Omstreken zijn positief over de beoogde ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders hebben tevens aangegeven een positieve grondhouden te hebben ten opzichte van de ontwikkeling van woningen in de watertoren.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling van vijf woningen in de watertoren van Breukelen wordt er voldaan aan het Afwijkingenbeleid 2014 van de gemeente Stichtse Vecht.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en er wordt geen extra bebouwing mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. Ook nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd. De beoogde ontwikkeling valt daarmee onder d: de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Desalniettemin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in dit hoofdstuk in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Omdat er met voorliggende ontwikkeling een strenger bodemgebruik (wonen) wordt beoogd, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag BV, 32161, d.d. 15 januari 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat er in het plangebied slechts lichte verhogingen aan vervuilende materialen in de bodem aanwezig zijn, wat geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan veroorzaakt.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van een ruimtelijke onderbouwing moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling worden er vijf woningen gerealiseerd in de bestaande watertoren in Breukelen. Dit is een ontwikkeling die naar aard en omvang beperkt is en kan daarmee worden aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 over het jaar 2017 zijn binnen het plangebied respectievelijk 18,4 μg/m³, 11,1 μg/m³ en 21,8 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijk gestelde grenswaarden en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Deze worden in de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Om inzichtelijk te maken of er voldaan wordt aan geluidsnormen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo VanderBoom, 19-265, d.d. 16 december 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4).
Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Straatweg ten hoogste 51 dB na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh op de oostgevel van de woningen bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
De geluidbelasting door wegverkeer op het Zandpad bedraagt ten hoogste 36 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
Een hogere waarde voor wegverkeer op de Straatweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De maatregelen die ter plaatse mogelijk zijn (stil asfalt, verlagen maximumsnelheid, geluidscherm) blijken moeilijk haalbaar of niet wenselijk te zijn. Het plan kan getoetst worden aan het hogere waarden beleid.
De woningen vervangen de bestaande bebouwing op dezelfde locatie in de zin dat ze gerealiseerd worden in een bestaand gebouw. Dit is een situatie waarvoor een hogere waarde kan worden vastgesteld. De gemeente Stichtse Vecht heeft een aantal voorwaarden aan maatregelen van akoestische aard opgenomen. De woningen hebben drie geluidluwe gevels. De woningen voldoen daarmee aan de eis van een geluidluwe gevel. Omdat de woningen gerealiseerd worden binnen de watertoren hebben deze geen (geluidluwe) buitenruimte. Hiervoor dient ontheffing te worden gevraagd. Daarnaast dient voor de vijf woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 51 dB voor wegverkeer op de Straatweg.
De geluidbelasting door wegverkeer op de woningen bedraagt ten hoogste 56 dB zonder aftrek. Er wordt aan een goede ruimtelijke ordening voldaan als een hogere waarde voor de woningen wordt verleend en als voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering van de woningen.
Geconcludeerd kan worden dat er een hogere waarde moet worden aangevraagd voor de Straatweg.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het al in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. De omgeving van het plangebied dient aangemerkt te worden als rustig woongebied. Voor het toetsen van bedrijven en milieuzonering is gebruik gemaakt van richtafstandenlijst van de VNG (publicatie 2009).
Grenzend aan de noordzijde van het plangebied staat een gebouw dat eigendom is van Vitens en dat beschikt over de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Dit gebouw is in de huidige situatie in gebruik als pompgebouw dat tevens ingezet wordt voor buurtactiviteiten. Gezien de situering op korte afstand van omliggende woningen zijn er voor de woningen in de watertoren geen belemmeringen vanuit deze functie te verwachten.
Ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 90 m bevindt zich een machineverhuurbedrijf. In het bestemmingsplan is dit bedrijf aangemerkt als agrarisch loonbedrijf >500 m². Dit bedrijf valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m. Met een afstand van 90 m wordt er ruim aan de richtafstand voldaan. Er bevinden zich verder geen bedrijven in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat een goed woon- en leefklimaat in het plangebied gewaarborgd is en dat bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden worden beperkt.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen. (Met de toekomstige Omgevingswet zal er in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) ook sprake zijn van de categorie 'zeer kwetsbaar'. Een gebouw is 'zeer kwetsbaar' als het een gebouw is voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen (bijvoorbeeld basisscholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen).
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes voor gevaarlijke stoffen en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Woningen worden in het kader van het Besluit externe veiligheid gezien als kwetsbaar object. Derhalve dient getoetst te worden of er sprake is van een veilige leefomgeving.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied: rood omcirkeld)
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting bevindt zich op een afstand van ruim 600 m en betreft een bovengrondse tank voor propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Er wordt ruimschoots voldaan aan de plaatsgebonden risicoafstand van deze inrichting.
Ten westen van het plangebied liggen routes van het Basisnet Water, het Basisnet Spoor en het Basisnet Weg. Parallel hieraan ligt tevens een buisleiding voor aardgas.
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over weg
Op een afstand van circa 1.025 m ligt een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De weg heeft een plaatsgebonden risicoafstand van 0 m en een groepsrisicoplafond van 82 m. Tevens valt het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied (30 m) en buiten de zone waar een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is (200 m).
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over water
Het plangebied ligt op ongeveer 620 m van het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Tevens valt het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied van 25 m en de 200-m zone waarbinnen een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is.
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over spoor
De afstand van het plangebied tot de spoorlijn Utrecht-Amsterdam, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, bedraagt circa 725 m. De plaatsgebonden risicoafstand bedraagt 1 m. Het groepsrisicoplafond 10-7 en 10-8 bedraagt respectievelijk 17 m en 175 m. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand. Bovendien ligt het plangebied niet binnen 200 m van het spoor. Een berekening van het groepsrisico kan derhalve achterwege worden gelaten.
Buisleidingen
De aardgasleiding ligt op een afstand van circa 890 m van het plangebied. Gezien de geruime afstand, de beperkte ontwikkeling en de ligging van het plangebied buiten de zone (200 m) waarvoor een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is, vormt de buisleiding geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering voor de uitvoering van onderhavig ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in bestemmingsplannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'.
Ten aanzien van de waterhuishouding is het geldende beleid van de verschillende overheden leidend. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld en heeft in samenwerking met haar waterpartners het Waterhuishoudingsplan opgesteld.
Beleidskader
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Het landelijk waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan, de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw' (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Op regionaal niveau is het waterbeleid beschreven in het Waterbeheersplan (Waterschap Vallei en Veluwe). De Kaderrichtlijn Water (KRW) is het Europees waterbeleid. De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal (WB21) en Europees (KRW) beleid zijn:
- meer ruimte voor water;
- voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd;
- standstill situatie: géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit.
Dit heeft geresulteerd in de twee drietrapsstrategieën voor:
- Waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren;
- Waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veiligstellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verhard oppervlak in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Conform de eisen van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht dient een toename aan verharding van meer dan 1000 m² gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw open water. Met de beoogde ontwikkeling zal het verhard oppervlak binnen het plangebied beperkt toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
Het plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 1.122 m². In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Het oostelijke deel van het plangebied bestaat uit een verharde parkeerplaats. In de toekomstige situatie zal hier eveneens het parkeerterrein worden voorzien. Daarnaast zal er extra verharding worden toegepast ten behoeve van een tweede entree, bergingen en een fietsenstalling. Het verhard oppervlak neemt hiermee beperkt toe, waardoor de grenswaarde van 1000 m² niet wordt overschreden. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
Het afvalwater van het plan zal aangesloten worden op het gemeentelijk rioolstelsel en hemelwater zal worden afgekoppeld.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de huidige tabellen 1, 2 en 3 vervallen, waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gezien de beoogde ontwikkeling mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden dient ecologisch onderzoek inzicht te verschaffen. Derhalve is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, BE/2019/723/r, d.d. 18 december 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5).
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie zijn de externe effecten in het kader van stikstofdepositie onzeker. Derhalve is een AERIUS-berekening uitgevoerd.
Stikstofdepositie
Omdat de ontwikkeling gepaard gaat met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase moet er in beeld worden gebracht wat de mogelijke effecten van de ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositie van de bouwfase en de gebruiksfase is derhalve in kaart gebracht door middel van een AERIUS-berekening (2019). De memo van de resultaten en de ingevoerde gegevens is bijgevoegd in de
bijlagen bij toelichting bijlage 6.
Binnen een straal van 10 km van het plangebied zijn drie Natura 2000-gebieden aanwezig: Oostelijke Vechtplassen, Botshol en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen ligt het dichtst bij het plangebied en bevindt zich op een afstand van circa 1,9 km. Dit betreft echter een gebied dat niet zeer gevoelig is voor stikstofdepositie. Het gebied van de Oostelijke Vechtplassen dat wel stikstofgevoelig is ligt op een afstand van circa 3 km.
Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
De beoogde ontwikkeling leidt, mits er enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling aan de Straatweg 187 te Breukelen uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte tot 10.000 m² of tot een diepte van maximaal 0,3 m zijn toegestaan. Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden die de grenswaarden overschrijden. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
De watertoren van Breukelen betreft een gemeentelijk monument. De watertoren is sinds 2005 beschermd op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. Voor Breukelen en de gemeente heeft de toren een tamelijk hoge waarde. Het is de enige grote watertoren die de gemeente nog rest en het betreft een beeldbepalend monument. De waarde zit met name in het 'weerbare' uiterlijk. De nog aanwezige waterinstallaties en het reservoir zijn uit het oogpunt van de monumentenbescherming van minder belang, aldus de gemeente Stichtse Vecht. Een uitgebreide beschrijving van de waarde van de watertoren is opgenomen in
bijlagen bij toelichting bijlage 12.
Met de beoogde ontwikkeling van de woningen in de watertoren wordt het monument behouden. Het bestaande bouwvolume zal intact blijven. Wel zullen er in de toren verdiepingsvloeren worden aangebracht en er zullen werkzaamheden aan de gevel plaatsvinden ten behoeve van extra raamopeningen en loggia's. De stuclaag op de watertoren zal worden verwijderd en grotendeels wit worden gekeimd. De onderste laag van de toren wordt gemarkeerd als plint conform de historische situatie. Om het karakter van de watertoren zoveel mogelijk te behouden en zichtbaar te laten zal het externe trappenhuis uitgevoerd worden in geperforeerd staal.
De drie onderste woningen zullen voorzien worden van teruggelegen glazen deuren met blinde borstwering en detaillering vergelijkbaar met de historische situatie.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het behoud van de monumentale watertoren in Breukelen. Er bevinden zich verder geen andere cultuurhistorische elementen in de nabijheid van het plangebied waar de beoogde ontwikkeling een negatief effect op zal hebben.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeer
De beoogde woningen in de Watertoren van Breukelen zullen worden ontsloten via de bestaande inrit vanaf de Straatweg (N402).
Voor de beoogde woningen wordt een beperkte toename van verkeersbewegingen verwacht. Uitgaande van 'matig stedelijk gebied' in 'rest bebouwde kom' zal er volgens de gegevens van het CROW sprake zijn van een gemiddelde verkeersgeneratie van circa 36 verkeersbewegingen per etmaal (7,1 x 5). Er is voor de gegevens uitgegaan van 'koop, appartement, duur' omdat er rekening wordt gehouden met twee verdiepingen per woning. Naast het aantal verkeersbewegingen van de beoogde woningen zullen de verhuurbare ruimten ook zorgen voor verkeersbewegingen. Hiervoor wordt aangenomen dat er gemiddeld 6 verkeersbewegingen per etmaal zullen zijn. Het totaal aantal verkeersbewegingen per etmaal komt daarmee op circa 42 per etmaal. Dit beperkt aantal verkeersbewegingen zal op gaan in het heersende verkeer op de Straatweg. Deze weg beschikt over voldoende capaciteit.
Parkeren
Voor de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is er gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht (juli 2015).
Het plangebied bevindt zich in 'rest bebouwde kom' en het gebied wordt aangemerkt als 'matig stedelijk gebied'. Daarnaast wordt er voor de parkeernorm uitgegaan van 'koop, etage, duur'. Er geldt een parkeernorm van 2,1 per woning. Daarmee zijn er voor de beoogde woningen in totaal 10,5 parkeerplaatsen benodigd. Daarnaast dienen er voor de verhuurbare ruimten ook parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Omdat het gaat om bedrijven van een variërende aard wordt aansluiting gezocht bij de norm van 'bedrijfsverzamelgebouw'. Hiervoor geldt een normering van 1,9 per 100 m². Omdat het gaat om een oppervlakte van circa 200 m² komt het voor de bedrijfsruimtes uit op 3,8 parkeerplaatsen. Hiermee komt het totaal aan benodigde parkeerplaatsen uit op 10,5 + 3,8 = (afgerond) 15 parkeerplaatsen. Op navolgende afbeelding is de inrichting van het parkeerterrein weergegeven.
Inrichting parkeerterrein (bron: Vocus architecten bna)
Zoals te zien is op de afbeelding wordt er met de beoogde ontwikkeling voorzien in 15 parkeerplaatsen. Met 15 parkeerplaatsen wordt er voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde ontwikkeling van vijf woningen in de watertoren. Overige parkeerplaatsen kunnen gebruikt worden ten behoeve van gebruikers van de verhuurbare ruimten en het ten noorden gelegen gebouw van Vitens. Tevens kan er dubbel gebruik worden gemaakt van enkele parkeerplaatsen aangezien de parkeerplaatsen van de woningen overdag niet allemaal gebruikt zullen worden.
Er kan geconcludeerd worden dat er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect parkeren vormt geen belemmering.
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van 1,0€ / m² bvo.
Planspecifiek
Watertoren Breukelen BV heeft zich ten doel gesteld het gemeentelijk monument op passende wijze te ontwikkelen. Hierbij gaat het om het nemen van duurzame maatregelen en het rekening houden met natuurelementen. Er wordt met Vitens gesproken over verschillende onderdelen op perceel 5235. Dit perceel valt buiten de aanvraag. Het gaat om de volgende onderdelen:
- Bomen op het door Vitens verpachte perceel worden zo veel mogelijk behouden.
- Alternatief voor de klinkerbestrating.
- Aanbrengen beplanting.
- Alternatief voor hekwerken.
Voor perceel 5026 worden de volgende maatregelen getroffen:
- Nestkasten op de watertoren.
- Toepassing van natuurlijke materialen.
- Infiltratie van regenwater.
Verder zal de watertoren worden uitgevoerd volgens een remontabel circulair principe met zo veel mogelijk houttoepassingen bij vloeren. De woningen worden voorzien van een warmtepomp. Voor de opwekking van elektriciteit wordt nog naar oplossingen gezocht.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning.
In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Initiatiefnemer heeft de financiële aspecten van het project weergegeven in een economische onderbouwing (
bijlagen bij toelichting bijlage 8).
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten worden dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Participatie
Gedurende het planproces is door de initiatiefnemer en gemeente intensief overleg gevoerd met de belangengroep "Onder de watertoren" en omwonenden. Een verslag van de participatie en aanpassingen die hieruit voortkomen zijn weergegeven in het participatieverslag (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 9). De raad van de gemeente Stichtse Vecht is over de inloopavond en de te ondernemen stappen geïnformeerd middels een zogenaamde Raads Informatie Brief (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 10). Omwonenden van de watertoren zijn vervolgens middels een brief geïnformeerd over de maatregelen die voor hun specifieke adres getroffen worden om de zichtlijnen vanuit de watertoren te beperken (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 11). Tevens heeft het College het besluit genomen de mogelijkheid tot inspraak te bieden. Hiervoor wordt het plan gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl met bijbehorend besluitdocument.