1.1 Aanleiding
De eigenaar van de agrarische bedrijfswoning aan de Bosdijk 1 is voornemens deze woning te herbouwen. Hiervoor is op 19 oktober 2020 een vooroverleg plan ingediend bij de gemeente Stichtse Vecht (nummer 2020-000653). Bij brief van 20 december 2020 heeft de gemeente te kennen gegeven een positieve grondhouding te hebben om in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning te verlenen. Daarbij was een aantal voorwaarden gesteld. Vervolgens is op 17 juni 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend (nummer 2021-001516). In dat kader heeft de Stichting Agrarische Beoordelings Commissie de gemeente van advies voorzien met betrekking tot de vraag of een tweede bedrijfswoning, die volgens het bestemmingsplan is toegestaan, nodig is voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf (advies 21 077 sv, d.d. 9 november 2021). De commissie heeft beoordeeld dat dit niet nodig is, één bedrijfswoning volstaat voor de uitvoering van het bedrijf. De initiatiefnemer wenst nu het pand Bosdijk 1, dat in slechte staat verkeert en waarvoor reeds een sloopmelding is ingediend en verleend, te herbouwen als plattelandswoning, met bijbehorende berging.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de op 1 januari 2013 aangenomen Wet plattelandswoningen. Deze wet maakt het mogelijk een (voormalige) bedrijfswoning te bewonen, zonder dat de bestemming dient te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', wat omliggende agrarische bedrijven door milieuzonering zou kunnen hinderen in hun bedrijfsvoering.
Het gebruik van de woning als plattelandswoning past niet binnen de mogelijkheden van het nu geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West' (2014) en bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West, 1e herziening' (2018). Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de hiervoor benodigde nadere motivatie en onderbouwing, in aanvulling op de lopende procedure.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Bosdijk 1 en 2 te Nieuwer Ter Aa. Het plangebied ligt in het agrarische gebied ten westen van de kern Nieuwer Ter Aa. Rondom het plangebied bevinden zich verschillende agrarische percelen. Verder naar het oosten van het plangebied is tevens de A2 gesitueerd. Het plangebied is onderdeel van het perceel kadastraal bekend onder BKL09, sectie K, perceel 109. De oppervlakte van het te herbouwen pand Bosdijk 1 bedraagt circa 295 m². De woning op Bosdijk nummer 2 heeft een oppervlakte van ca. 313 m².
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: google.com/maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd, betreffende gebouw is het blauwe vlak (bron: ruimtelijkeplannen)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West, vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 30 september 2014 en bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West, 1e herziening', vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 6 april 2018.
De gronden in het plangebied hebben de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Daarnaast gelden ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied West', plangebied rood omkaderd, pand Bosdijk 1 blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn primair bestemd voor het uitoefenen van agrarische bedrijven. Er is een ruim bouwvlak aangeduid, waar onderhavige bedrijfswoningen binnen vallen. Binnen dit bouwvlak zijn maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan.
Daarnaast zijn zowel Bosdijk 1 als Bosdijk 2 voorzien van de bouwaanduiding ‘karakteristiek’. Hiervoor is in artikel 36.1 'Karakteristiek bouwwerk' bepaald dat "Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk is te onderscheiden), zoals deze was op het moment van inwerkingtreding van dit plan, gehandhaafd te worden." Er is hiervoor een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor situaties waarbij het bouwwerk teniet is gedaan door een calamiteit, of als handhaving van het pand niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk.
Daarnaast zijn de gronden ook deels bestemd met 'Waarde - Archeologie 2'. Dit betreft de Ontginningsas Hoog en Historische kern hoog. Hierbij is bodemverstoring van meer dan 50 m² en bodemroering dieper dan 0,3 m aan voorwaarden gebonden. De gronden zijn ook bestemd met 'Waarde - Archeologie 4'. Hierbij is bodemverstoring van meer dan 10.000 m² en bodemroering dieper dan 0,3 meter aan voorwaarden geboden.
Onderhavige Omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing is een eenmalige beschikking; het onderliggende bestemmingsplan blijft gelden.
1.4 Leeswijzer
Dit hoofdstuk is de inleiding op het plan. Hoofdstuk 2 beschrijft het initiatief. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en in hoofdstuk 4 wordt de milieuwetgeving getoetst. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Aan de Bosdijk 1 en 2 te Nieuwer Ter Aa staat rechts van de oprit het pand met de (voormalige) bedrijfswoning waarop voorliggend initiatief betrekking heeft. In het verleden is de woning opgericht als bedrijfswoning behorende bij het agrarisch bedrijf. Het betreffende pand met de (voormalige) bedrijfswoning en een aangebouwde schapenschuur/berging zal worden herbouwd en omgezet in een plattelandswoning met een bijbehorende berging.
De (voormalige) bedrijfswoning is een relatief kleine woning, die ooit geschikt was voor bewoning door twee personen. In de huidige situatie is het oppervlak van dit pand in totaal circa 295 m², inclusief de aangebouwde schapenschuur/berging. Het pand verkeert bouwkundig gezien in zeer slechte staat en is op dit moment niet meer bewoond. Op 17 juni 2021 is namens de initiatiefnemers een melding van de voorgenomen sloopwerkzaamheden ingediend bij de gemeente Stichtse Vecht. Bij brief van 23 juli 2021 (met kenmerk 2021 - 001515) geeft de gemeente aan de melding te hebben beoordeeld en worden de voorgenomen sloopwerkzaamheden aanvaardbaar geacht.
Bestaande situatie met (bron: Architekt Willem S. van Vliet, 27 maart 2022)
Links van de oprit staat de woning Bosdijk 2, bestaande uit een voorhuis en daaraan vast de oude stal. Deze woning wordt nog wel bewoond. Beide woningen behoren tot hetzelfde (agrarische) perceel en zijn eigendom van de initiatiefnemer. Voorts zijn op het perceel een rundveestal en een jongveestal aanwezig, alsmede een loods/werktuigenberging met een kalverschuur. In totaal is op het agrarische perceel 1.842 m² aan bebouwing aanwezig.
Op navolgende afbeelding is een impressie van het plangebied en de betreffende bedrijfswoningen weergegeven.
Aanzicht plangebied vanaf de Bosdijk, met rechts Bosdijk 1 en links Bosdijk 2 (bron: google streetview, december 2021)
Foto bedrijfswoning Bosdijk 1 (bron: Transect, 12-10-2021)
2.2 Toekomstige situatie
Voorliggend initiatief betreft het omzetten van de bestaande voormalige bedrijfswoning op Bosdijk nummer 1 naar een plattelandswoning. Met de aanduiding plattelandswoning wordt het mogelijk dat een derde de voormalige agrarische bedrijfswoning gaat bewonen. De woning houdt hierbij de agrarische bestemming en blijft binnen het agrarische bouwvlak gesitueerd, maar de bewoners hoeven niet langer een relatie te hebben met het bijbehorende agrarische bedrijf. In de Wet plattelandswoningen is geregeld dat het bijbehorende agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de aanwezigheid van een plattelandswoning op korte afstand van het bedrijf. Ter plaatse van de plattelandswoning moet wel een voldoende woon‐ en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd. In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van de relevante milieuaspecten onderbouwd dat ter plaatse van de betreffende plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon‐ en leefklimaat.
In het kader van onderhavig plan zijn bouwwerkzaamheden voorzien voor de herbouw van het pand Bosdijk 1. Er wordt geen bebouwing toegevoegd, maar de bestaande bebouwing (Bosdijk 1) wordt gesloopt en herbouwd. De gemeente Stichtse Vecht heeft inmiddels toestemming gegeven voor de sloopwerkzaamheden.
Het pand Bosdijk 1 wordt herbouwd, met in het voorste deel de plattelandswoning en in het achterste deel een bergruimte van circa 60 m². In het geldende plan mogen bijgebouwen volgens artikel 3.2.1 onder b maximaal 50 m² zijn. De beoogde bergruimte bij de plattelandswoning is ca. 60 m². De reden dat de berging de maximale oppervlakte overschrijdt is:
- Er wordt meer oppervlak (m²) gesloopt dan teruggebouwd. Het totaal bebouwd oppervlak van het perceel neemt hierdoor af met 108 m² naar ca. 1.734 m².
- Tevens is vergunningvrij bouwen niet toegestaan.
Het is daarom aanvaardbaar dat de berging het maximale oppervlak licht overschrijdt.
Onderstaand is weergegeven hoe de terreininrichting er in de toekomstige situatie uit komt te zien en hoe de nieuwe woning er uit zal gaan zien. De situatie van de rest van het agrarische bedrijfsperceel en van de bedrijfswoning Bosdijk 2 blijven onveranderd. De inrichtingstekening is ook als separate bijlage bijgevoegd; zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3.
Inrichtingstekening met de beoogde terreininrichting (bron: Architekt Willem S. van Vliet, 17 mei 2022)
Beoogd ontwerp, voorgevel en rechter zijgevel (bron: Architekt Willem S. van Vliet, 27 maart 2022)
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De ontwikkeling sluit aan bij prioriteit 4; toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het landelijk gebied biedt een aantrekkelijke woonomgeving. Ook wordt er in de NOVI aangegeven dat vrijkomende agrarische bebouwing gebruikt kan worden voor het ontwikkelen van nieuwe functies en woonconcepten. Een bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet in een plattelandswoning en aangepast aan de huidige eisen sluit hier bij aan. Op deze manier wordt er een bijdrage geleverd aan een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Dit is in lijn met de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Ten opzichte van de huidige planologische situatie wordt er geen woning toegevoegd. Derhalve wordt het plan niet gezien als een stedelijke ontwikkeling en behoeft het plan niet getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Wet plattelandswoningen
Op basis van de Wet plattelandswoningen die op 1 januari 2013 in werking is getreden, is het mogelijk een bedrijfswoning die behoort of behoorde bij een agrarisch bedrijfscentrum (in planologisch opzicht) te laten bewonen door een derde door het opnemen van een aanduiding op de verbeelding of hiervoor een vergunning te verlenen. Het aanwezige agrarische bedrijf dient bij toepassing van de Wet plattelandswoningen wel in werking te blijven. De woning wordt aldus niet omgezet in een burgerwoning. Dit betekent dat de planologische status van de woning niet wijzigt ten opzichte van het aanwezige agrarische bedrijf.
In de praktijk betekent dit dat artikel 1.1a in de Wabo het bevoegd gezag de bevoegdheid geeft om te bepalen dat een voormalige agrarische bedrijfswoning door derden zonder binding met het bedrijf mag worden bewoond, mits dit planologisch wordt geregeld via een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
De juridische status van de woning wijzigt daarmee niet. De woning blijft wettelijk gezien een bedrijfswoning horend bij een (in werking zijnde) agrarisch bedrijf. Er is slechts sprake van een bij recht toegelaten medegebruik. Door een agrarische bedrijfswoning op deze wijze aan te duiden worden (a) de gebruiksmogelijkheden verruimd en (b) wijzigt er voor wat betreft de milieutechnische gevoeligheid niets. Er blijft sprake van een bedrijfswoning, zodat het ‘eigen’ agrarisch bedrijf op geen enkele wijze wordt belemmerd door het bewonen van de bedrijfswoning.
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. De provincie wil de landschappelijke waarden beschermen en benutten als dragers en aanjagers van omgevingskwaliteit. Zo wordt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur de focus gelegd op agrarische cultuurlandschappen en archeologische waardevolle zones. Daarnaast stimuleert de provincie de transitie naar een duurzame landbouw die circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en diervriendelijk is.
De omgeving van het plangebied is aangemerkt als agrarisch cultuurlandschap. Het beleid omtrent het agrarisch cultuurlandschap is erop gericht dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het Landschap Groene Hart bij de planontwikkeling een rol spelen. De kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de volgende:
- openheid;
- (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.)
- landschappelijke diversiteit;
- rust & stilte.
Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de openheid van het landschap doordat de ontwikkeling gericht is op de herbouw van een bestaande woning, die niet sterk afwijkt van de huidige vorm en omvang. De cultuurhistorische waarde van het Agrarische cultuurlandschap ligt met name in de aanwezige ontginningsstructuur en - richting, de structuur, maatvoering, kenmerken en karakter van de boerderijlinten en het waterbeheersingssysteem. Deze waarden worden in stand gehouden met de realisatie van onderhavig plan.
Verder wordt in de visie niet specifiek ingegaan op bedrijfswoningen, plattelandswoningen of burgerwoningen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat door het wijzigen van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning de bestaande woning een woonfunctie kan vervullen zonder dat er een belemmering wordt opgeworpen voor de omliggende agrarische bedrijven. De herbouw van de bedrijfswoning en de omzetting belemmeren de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie provincie Utrecht, en in lijn is met de provinciale ambities.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Interim Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Cultuurhistorische hoofdstructuur (artikel 7.7)
Door de ligging in de Cultuurhistorische hoofdstructuur mag de ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. De aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied komen voort uit het Agrarisch cultuurlandschap. Dit zijn de aanwezige ontginningsstructuur en -richting, de structuur, maatvoering, kenmerken en karakter van de boerderijlinten en het waterbergingssysteem. Deze waarden zijn allen vertegenwoordigd in het plangebied, de ontginningsstructuur is duidelijk zichtbaar samen met het watersysteem. Net als de kenmerken van de boerderijlinten, met de bedrijfswoning voor op het kavel en daarachter de bedrijfsbebouwing. De ligging in het agrarische cultuurlandschap is een reden om de ontwikkeling toe te staan, omdat het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit bijdraagt aan het zichtbaarder maken van de cultuurhistorische waarde van het plangebied. Het betreft hier immers de herbouw van een karakteristiek pand dat thans echter in vervallen staat verkeert. De beoogde nieuwbouw respecteert de oorspronkelijke karakteristieken van het pand en draagt daarmee bij aan het behouden en versterken van kenmerken en karakteristieken van de boerderijlinten.
Landschap Groene Hart (artikel 7.9)
De kernkwaliteiten van het Landschap Groene Hart die beschermd moeten worden zijn:
- openheid;
- (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.)
- landschappelijke diversiteit;
- rust & stilte.
In en aangrenzend aan het plangebied zijn met name de kernkwaliteiten van het (veen)weidekarakter aanwezig en openheid van het landschap. Zo is de strokenverkaveling duidelijk zichtbaar in de omgeving en is er lintbebouwing aanwezig. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de openheid van het landschap doordat de ontwikkeling gericht is op de herbouw van een bestaande woning, die niet sterk afwijkt van de huidige vorm en omvang. Daarnaast blijft de lintbebouwing behouden en wordt ook de strokenverkaveling niet aangetast met voorliggend plan. De aanwezige kernkwaliteiten van het Landschap Groene Hart worden door deze ontwikkeling niet aangetast.
Landelijk gebied (artikel 9.2)
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. In het landelijk gebied is verstedelijking niet toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van de stedelijke functies. Woningen en niet-agrarische bedrijven en bedrijfsterreinen zijn volgens de omgevingsverordening voorbeelden van stedelijke functies. Voorliggend plan maakt de omzetting van een voormalige bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk: dit gebouw wordt gesloopt en herbouwd. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd in het landelijk gebied, waardoor voldaan wordt aan het gestelde dat verstedelijking niet is toegestaan.
Weidevogelkerngebied (artikel 6.12)
Het plangebied is gelegen in het weidevogelkerngebied, waarmee bij realisatie van windturbines en zonnevelden rekening gehouden moet worden. In artikel 6.12 worden voorwaarden aan deze ontwikkelingen gesteld. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen windturbines of zonnevelden gerealiseerd. Verdere toetsing aan dit artikel is daarmee niet aan de orde.
De volgende overige aspecten zijn ook nog van belang gezien de ligging van het plangebied, maar deze aspecten zijn niet van toepassing op de ontwikkeling omdat er geen stedelijke functie wordt toegevoegd. Dit zijn Agrarische bedrijven (artikel 8.1) en Beperken bodemwerking (artikel 8.6). Het plan is niet in strijd met de algemene bepalingen die gelden voor de gehele provincie Utrecht en het landelijk gebied.
3.3.1 Omgevingsvisie Stichtse Vecht
De Omgevingsvisie Stichtse Vecht is op 12 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Stichtse Vecht kent een grote trots als het gaat om de cultuur, het unieke landschap van de Vecht en de veenweidegebieden en de historische dorpen die als een kralensnoer langs de Vecht zijn verrezen. De kernkwaliteiten zijn het vertrekpunt voor de toekomst. Dit doet de gemeente door te behouden en te versterken. Nieuwe ontwikkelingen dragen hieraan bij. Deze vinden plaats in lijn met de schaal, maat en logica van de gevormde werelden en gebruiken het erfgoed als inspiratie.
Stichtse Vecht is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor veel mensen. Er is een enorme behoefte aan woningen vanuit de regio en vanuit Stichtse Vecht zelf. Driekwart van de inwoners gaf dan ook aan behoefte te hebben aan meer woningen in de eigen kern. Er is zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve woningbouwopgave. De gemeente beoogt dan ook een flinke inhaalslag te maken en grote aantallen nieuwe woningen te realiseren in de periode tot 2030 en ook daarna.
In de Omgevingsvisie Stichtse Vecht beschrijft de gemeente hoe zij willen zorgen dat Stichtse Vecht een fijne plek blijft om in te wonen, te werken én vrije tijd door te brengen. De drie belangrijkste opgaven voor de gemeente zijn:
- Een prettige, bereikbare en gezonde omgeving;
- Houden wat typisch Stichtse Vecht is: onze cultuur(historie), landschap en natuur;
- Goed omgaan met klimaatverandering en duurzaamheid.
Er wordt ingezet op een gezonde omgeving, waar ruimte is voor wonen, werken, recreatie en met een goede bereikbaarheid en schoon vervoer. Dorpsgezichten, buitenplaatsen en kastelen laten de rijke geschiedenis van de verschillende dorpen zien. De rijke geschiedenis en de boerderijen, natuur en rivieren zorgen voor een mooi landschap dat behouden moet blijven.
Westelijk en oostelijk veenweidegebied
Aan de oostzijde (Tienhoven) en aan de westzijde (met Kockengen en Nieuwer Ter Aa) van de gemeente liggen unieke veenweidegebieden. Het westelijk veenweidegebied bestaat uit deels veengrond en deels rivierklei. De rivierklei bevindt zich bij de gebieden gelegen langs de kleine riviertjes. De ontwikkeling van het veenweidegebied is het resultaat van twee economische cycli: het in cultuur brengen van het Hollands-Utrechtse veenmoeras voor het agrarisch gebruik en het winnen van veen als brandstof. De ontginning van het veenmoeras en het gebruik van de landbouwgrond worden gestuurd door de waterstand te regelen (waarbij het gebruik de peilmaat bepaalt). Ontwatering heeft als gevolg dat de bodem daalt. Aan de westzijde van de grote infrastructuur ligt een veenweidegebied dat wordt gekenmerkt door ruimte. In het oosten liggen watergebieden met deels nog aanwezige pet- of trekgaten en landelijk gebied. De plassen zijn het gevolg van grootschalige turfwinning in de 18e en 19e eeuw. Dit gebied is nu grotendeels een natuur- en recreatiegebied.
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt de herbouw en omzetting van een voormalige bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk. Het plangebied is gelegen in een karakteristiek landschap van de gemeente in het westelijke veenweidegebied. De ontwikkeling draagt er aan bij dat dit landschap in zijn huidige staat behouden blijft. Dit sluit aan bij de tweede belangrijke opgave die is verwoord in de Omgevingsvisie.
3.3.2 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013 -2040
De gemeenteraad van de gemeente Stichtse Vecht heeft op 29 januari 2013 de toekomstvisie "Focus op Morgen" vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend.
In de toekomstvisie wordt beperkt bouwen toegelaten, mits het buitgebied zoveel mogelijk wordt ontzien. De visie erkent dat, gelet op de demografische ontwikkeling, extra woningbouw noodzakelijk is. De voorkeur gaat daarbij uit naar verdere verdichting van het binnenstedelijk gebied. Daarbij moet rekening worden gehouden met de identiteit en omvang van de kernen. Er dient creatief omgegaan te worden met mogelijkheden en kansen. Zoals herbestemming van bedrijfspanden voor starterswoningen of het uitplaatsen van bedrijven om ruimte te maken voor (levensloopbestendige) woningen. Dat dit soms maatschappelijke onrust met zich meebrengt is de keerzijde. Het ontwikkelen van de open plekken in het binnenstedelijk gebied (in de 'voor- en achtertuin' van de inwoners) vraagt moed en zorgvuldigheid.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt de herbouw en omzetting van een voormalige bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk gemaakt. De gemeente geeft in haar toekomstvisie aan creatief om te gaan met mogelijkheden en kansen. Voorliggend plan is een voorbeeld van creatief omgaan met de bestaande mogelijkheden: door de bedrijfswoning te herbestemmen tot plattelandswoning ontstaat de mogelijkheid de bedrijfswoning te laten bewonen door derden. Voorliggend plan is daarmee in lijn met de toekomstvisie.
3.3.3 Actualisatie Woonvisie Stichtse Vecht 2017-2022
In 2019 is de Actualisatie Woonvisie 2017 - 2022 opgesteld. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente aan de hand van de volgende thema's:
- voldoende betaalbare woningen, nu en straks;
- vergroten van het aanbod aan middenhuur;
- wonen met welzijn en zorg: aanbod verruimen;
- verduurzaming van de woningvoorraad;
- ruimte voor nieuwe woonconcepten en woonwagenstandplaatsen.
PlanspecifiekHet voorliggende plan maakt het (formeel) mogelijk dat de woning door derden bewoond kan worden. Daarmee blijft het pand behouden voor de woningvoorraad. Verder wordt met de herbouw en de daarbij toe te passen energiemaatregelen, ook een bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de woningvoorraad.
Het plan is derhalve in lijn met de woonvisie.
3.3.4 Welstandsnota Stichtse Vecht 2013
De welstandsnota bevat de beoordelingskaders voor de uitwerking van bouwplannen. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. De beoordelingskaders verschillen per welstandsgebied.
Welstandsgebied - Buitengebied West
Het buitengebied aan de westkant van de Vecht bestaat voornamelijk uit veenweidegebied met gevarieerde bebouwingslinten op de voormalige stroomruggen. Het veenweidegebied met de rechte sloten vormt een open decor voor de bebouwing, die overwegend in linten zoals Oud Aa en Portengen is gegroepeerd. De hoofdopzet van de ontginning wordt bepaald door een langs een water lopende weg, met aan één of twee zijden bebouwing. De sloten, gegraven vanaf deze weg bepalen de fijnmazigheid van het landschap.
De bebouwing staat in het algemeen langs de ontsluitingswegen en ligt meestal terug op ruime kavels ontsloten door bruggen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen, (agrarische) bedrijfsgebouwen en woningen. De vrijstaande hoofdgebouwen zijn met de voorzijde gericht op de weg. De woningen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit een onderbouw van één en bij uitzondering twee lagen met kap. De detaillering is zorgvuldig en varieert van eenvoudig tot rijk. Gevels van oudere woningen zijn voorzien van elementen als siermetselwerk, gevellijsten, windveren en dergelijke. De gevels van woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal, soms gestuct. De daken van de woningen zijn gedekt met pannen of riet.
Buitengebied west is een gewoon welstandsgebied. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing in samenhang met het landschap en het beperken van grote oppervlakken verharding. Bij de beoordeling zal voor woongebouwen en bedrijfsgebouwen de nadruk liggen op afwisseling en individualiteit in de massa en het traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in het Buitengebied West, dat onderdeel is van het buitengebied. Dit gebied ligt in een gewoon welstandsniveau. Het ontwerp van de her te bouwen plattelandswoning is grotendeels gelijk aan de voormalige bedrijfswoning die hiermee wordt vervangen. Op deze manier wordt een gelijkwaardige woning terug gebouwd. Er kan geconcludeerd worden dat de bepalingen uit de welstandsnota geen belemmeringen vormen voor voorliggend plan.
3.3.5 Verordening geurhinder en veehouderij landelijk gebied
Gemeente Stichtse Vecht heeft een geurverordening, waarin is bepaald dat de afstand voor een bedrijf met vaste afstandsdieren buiten de bebouwde kom verkleind mag worden tot 25 m. Dit geldt echter alleen voor de afstand tussen bestaande dierenverblijven en bestaande geurgevoelige objecten.
Artikel 4 Afwijkende afstand bij een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom
- De afstand, als bedoeld in artikel 4 lid 1 onderdeel b van de wet, tussen een veehouderij waar vaste afstandsdieren worden gehouden, en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom bedraagt ten minste 25 meter.
- Artikel 4 lid 1 van deze verordening is alleen van toepassing op de afstand van bestaande dierenverblijven tot bestaande geurgevoelige objecten.
- Artikel 4 lid 1 van deze verordening is alleen van toepassing op geurgevoelige objecten die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening als zodanig bestemd zijn.
Planspecifiek
Ten zuiden van het onderhavige gebied bevindt zich eveneens een agrarisch bedrijf (Bosdijk 3). Dit is het meest dichtbij gelegen agrarische bedrijf. De afstand van het pand Bosdijk 1 tot dit agrarische bouwvlak bedraagt circa 75 m. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de afstanden uit de gemeentelijke geurverordening. Derhalve vormt de aanwezigheid van de (plattelands)woning geen belemmering voor de bedrijfsvoering van dat agrarische bedrijf. Het initiatief voldoet aan de Verordening geurhinder en veehouderij landelijk gebied.
Voor wat betreft de relatie met het agrarische bedrijf Bosdijk 1 en 2 is in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geregeld dat het bijbehorende agrarische bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de aanwezigheid van een plattelandswoning op korte afstand van het bedrijf.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorgenomen plan voorziet in de herbouw van een pand met een (voormalige) bedrijfswoning en het omzetten hiervan naar een plattelandswoning. Daarmee blijft de omvang gelijk aan de bestaande (planologische) situatie. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Er hoeft geen (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
4.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient bij nieuwe ruimtelijke plannen beoordeeld te worden of in het jaar van vaststelling van het bestemmingsplan en 10 jaar daarna, aan de normen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan en of binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat. Wanneer geluidgevoelig bestemmingen, waaronder woningen, binnen de geluidszone van industrielawaai, wegverkeerslawaai of spoorweglawaai liggen, dient onderzocht te worden in hoeverre voldaan kan worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde voor geluid van 48 dB. Onder voorwaarden kan een ontheffing (hogere waarde) worden vastgesteld van maximaal 53 dB.
Plattelandswoning
Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken plattelandswoningen deel uit van de inrichting van een agrarisch bedrijf. De toetsing aan de normen ter bescherming van de geluidhinder die plattelandswoningen kunnen ondervinden van andere omliggende inrichtingen blijft echter gelden. Hierbij geldt voor een plattelandswoning, in het kader van de Wet geluidhinder, hetzelfde beschermingsniveau als bij een burgerwoning
Planspecifiek
Een plattelandswoning is geluidgevoelig ingevolge de Wgh, echter alleen voor omliggende inrichtingen en niet voor de agrarische inrichting waar de woning deel van uitmaakt. Omliggende inrichtingen worden hieronder beschouwd.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Het voorliggende initiatief betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Met de aanduiding plattelandswoning wordt het mogelijk dat een derde de voormalige agrarische bedrijfswoning gaat bewonen. Hiervoor geldt (ten aanzien van wegverkeer) een strenger beschermingsniveau dan voor een (agrarische) bedrijfswoning. In het kader van de Wet geluidhinder geldt voor een plattelandswoning immers hetzelfde beschermingsniveau als voor een burgerwoning. Derhalve dient het initiatief, op basis van artikel 76a van de Wet geluidhinder, getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
Het plangebied ligt in de geluidzone van de Bosdijk. Op basis van een recent opgestelde (gemeentelijke) geluidkaart blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woning lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hiermee stelt de Wet geluidhinder geen beperkingen aan het initiatief, hoeft het niet verder te worden getoetst aan de beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder en is geen nader akoestisch onderzoek vereist.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wgh aanwezig. Onderzoek kan in dit kader achterwege blijven.
Conclusie
De geluidbronnen uit de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.3 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen en/of transportroutes over weg, water en spoor aanwezig zijn die nader beschouwd moeten worden.
Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)
Op de risicokaart is te zien dat in de omgeving van het plangebied een inrichting met gevaarlijke stoffen is gesitueerd aan de Bosdijk 4, het gaat daarbij om een bovengrondse tank. Hier is ook een plaatsgebonden risico 10
-6 contour. Deze is dusdanig klein dat de invloed van deze inrichtingen niet reiken tot aan het plangebied. De afstand is minimaal 550 m. Daarnaast is er ook een transport buisleiding ten zuiden van het plangebied. De afstand is minimaal 1,1 kilometer. Het plangebied ligt op ruime afstand van de transport buisleiding en wordt niet blootgesteld aan de risico's van de transport buisleiding.
Voorts is de ligging nabij rijksweg A2 en de spoorlijn van belang. Het invloedsgebied van de A2 is door het vervoer van LT3 (stofcategorie) 4.000 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van 1.900 meter van deze weg. Het invloedsgebied vormt derhalve een belemmering voor het plangebied. Het invloedsgebied van het spoor (spoorroute 30) is door het vervoer van D4 (stofcategorie) 4.000 meter. Het plangebied ligt op 2.500 meter van het spoor. Ook dit invloedsgebied vormt een belemmering voor het plangebied.
Er is in deze situatie een beperkte groepsrisicoverantwoording (art. 7 Besluit externe veiligheid transportroutes) nodig, gericht op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid bij een ramp. Bij een incident met gevaarlijke stoffen kan een brandbare gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Bluswatervoorzieningen
De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. De VRU (Veiligheidsregio Utrecht) heeft geconstateerd dat het plan voldoet aan art. 6.30 van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel eist dat op maximaal 40 m van een bouwwerk bluswater onttrokken kan worden met een capaciteit van ten minste 30 m3/h.
Bereikbaarheid
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied is hierbij van essentieel belang. Gezien de beperkte omvang van het plan, wordt de bestaande bereikbaarheid door de VRU voldoende geacht.
Zelfredzaamheid
Het advies bij een toxische wolk is om binnen te blijven. Aangezien het om een (reguliere) woning gaat, worden de bewoners zelfredzaam geacht. Wel wordt geadviseerd om de bewoners te informeren over eventuele risico’s en hoe te handelen bij een toxische wolk. Verder is het advies om de woning te voorzien van afsluitbare ventilatie.
Ten oosten langs de A2 is een hoogspanningslijn aanwezig, met een indicatieve zone van 110 meter. Het plangebied is op ruime afstand gelegen van deze hoogspanningslijn en is daarom niet van invloed.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Plattelandswoning
Op het moment dat de bedrijfswoning bij het bedrijf hoort, wordt deze gezien als onderdeel van de inrichting. De aan te houden milieuzoneringen zijn dan niet van toepassing. Met de wijziging naar een plattelandswoning moet echter wel worden voldaan aan de milieuzoneringen. Vanwege de vaak zeer korte afstand tussen de voormalige bedrijfswoning en het bedrijf lukt dat veelal niet. Dit heeft tot gevolg dat het bedrijf beperkingen ondervindt en extra milieumaatregelen moet treffen door de nabijheid van een woning. Om dit te voorkomen is de 'Wet plattelandswoningen' aangenomen. Deze wet beoogt te regelen dat de planologische status van gronden en opstallen bepalend zijn voor de mate van milieubescherming, alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen. Een plattelandswoning blijft bij de inrichting, dus het agrarische bedrijf, horen, zodat voor deze woning de milieubescherming gelijk is aan de bescherming alsof het nog de eigen bedrijfswoning is.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Derhalve moet gekeken worden of in de omgeving van het plangebied bedrijven aanwezig zijn met een milieucontour die over het plangebied ligt.
Aangrenzend aan het plangebied liggen de agrarische gronden waar de huidige bedrijfswoning aan de Bosdijk 1 toebehoort. Omdat de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een plattelandswoning, is de milieuhinder van het bedrijf niet relevant. De woning blijft onderdeel uitmaken van de milieutechnische inrichting.
Daarnaast moet nog wel worden gekeken naar de eventuele milieugevolgen van bedrijven van derden. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. Aan de Bosdijk 4 en 5 en aan de Ter Aase Zuwe 4a zijn intensieve veehouderijen gevestigd, waar rundvee wordt gehouden. Voor een intensieve veehouderij, geldt gebaseerd op de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering categorie 3.2, een richtafstand van 100 m in gemengd gebied. De afstand tot de dichtstbijzijnde stal van derden is 190 meter. Daarnaast is aan de Ter Aase Zuwe 6a nog een agrarisch bedrijf gevestigd zonder specifieke functie aanduiding gevestigd.
Tevens zijn op kortere afstand van deze bedrijven woningen met een woonbestemming gelegen, waardoor deze maatgevend zijn. Voorts geniet een bedrijfswoning, net als een plattelandswoning, bescherming ten opzichte van omliggende bedrijven, waardoor voorliggend plan in die zin geen verandering met zich meebrengt.
Gezien het voorgaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de planologische wijziging.
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied, als sprake is van een strenger bodemgebruik. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
Door Bodez Milieu BV is een verkennend bodemonderzoek (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1) uitgevoerd om aan te tonen dat op de locatie geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarde of streefwaarde.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er uit twee verschillende grondmonsters en het grondmengmonster lichte verontreinigingen met cadmium, koper, kwik, molybdeen, lood, PCB, PAK en sterke verontreiniging (overschrijding interventiewaarde) met zink en lood zijn aangetoond. Ook kan op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek worden geconcludeerd dat in het grondwatermonster lichte verontreinigingen (overschrijding streefwaarde) met barium en naftaleen zijn aangetoond.
De aangetoonde sterke verontreinigingen met lood en zin in de bovengrond (0 - 0,5 m-mv) kunnen worden toegeschreven aan de regionaal bekende 'toemaakdek-gronden'. In de ondergrond (> 1,0 m-mv) zijn deze sterke verontreinigingen niet meer aangetoond. Het aantreffen van deze sterke verontreiniging in de bovengrond is een belemmering voor het verrichten van graafwerkzaamheden op het perceel.
Het advies vanuit dit bodemonderzoek is dan ook om de verontreinigde grond te saneren. De (boven)grond die tijdens de nieuwbouw vrij zal komen is sterk verontreinigd en dient van de locatie te worden afgevoerd. Deze werkzaamheden worden gezien als bodemsanering en dienen derhalve door een hiervoor erkende aannemer te worden uitgevoerd. De sanering dient tevens door een erkend adviesbureau te worden begeleid. Een aansluitend advies komt van de Omgevingsdienst, die in deze gevallen sterk aanbeveelt om ook de directe (voor)tuin bij de woning te saneren zodat eventuele humane risico's (het risico om in contact te komen met de sterke verontreiniging) weggenomen worden.
De benodigde sanering zal worden uitgevoerd tijdens/na de sloop, na het afgeven van de omgevingsvergunning bouwen. Hiertoe wordt in de omgevingsvergunning een bodemvoorschrift opgenomen, dat met de bouw mag pas worden begonnen, nadat:
- een BUS-melding bij de RUD Utrecht is gedaan én er sindsdien 5 weken zijn verstreken;
- nadat de RUD heeft ingestemd met een (deel)saneringsplan, of
- nadat met een nader bodemonderzoek is vastgesteld dat géén sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Plattelandswoning
De Raad van State heeft bij uitspraak van 4 februari 2015 (201306630/5/R3) bepaald dat de luchtkwaliteitseisen ook gelden bij plattelandswoningen. Dit volgt uit de Europese Richtlijn voor luchtkwaliteit 2008/50/EG. De regels van titel 5.2 Wet milieubeheer zijn van toepassing en moeten getoetst worden. Dit betekent dat voor alle type woningen hetzelfde beschermingsniveau geldt. Er zijn geen mogelijkheden om flexibeler om te gaan met de luchtkwaliteitseisen bij plattelandswoningen. Als de wettelijke grenswaarden voor lucht niet worden gehaald, is de aanwijzing als plattelandswoning niet mogelijk. De uitspraak van de Raad van State kan gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf bij de plattelandswoning. Dit wordt bij de vaststelling van het ruimtelijk besluit tot aanwijzing van de plattelandswoning merkbaar. Dit dient beoordeeld te worden bij het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Gezien de beperkte omvang van voorgenomen planologische wijziging, kan deze worden gezien als een NIBM-project. Desondanks is gekeken naar de concentraties uit de Atlas Leefomgeving van het RIVM om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk circa 17 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 14 μg/m³ NO2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide, en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de 'Oostelijke Vechtplassen' op circa 4,7 km van het plangebied. Het voorliggende plan maakt geen ontwikkeling mogelijk die aantasting van beschermde gebieden als gevolg kan hebben.
Het initiatief betreft het herbouwen en het planologisch omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Het initiatief gaat gepaard met sloop, bouwrijpmaken en herbouw. Er is hiervoor een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door Arda advies (rapport d.d. 1 februari 2023): zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4.
De samenvattende conclusies uit het rapport zijn:
- De planlocatie ligt op geruime afstand van Natura 2000-gebied en Natuurnetwerk Nederland waardoor verstoring van de voorgenomen activiteiten door trillingen, geluid en menselijke aanwezigheid uitblijft.
- Verstoring door depositie van NOx en overschrijding van de kritische depositie-norm is gezien de afstand, aard van de werkzaamheden en ruimte, niet waarschijnlijk. Een berekening met AERIUScalculator moet uitsluitsel geven (zie hieronder onder het kopje 'stikstofdepositie').
- De planlocatie ligt in landelijk veenweidegebied en grenst aan een eilandje dat is aangewezen als Klein Landschap Element (KLE) met oude knotwilgen en hoogstamfruit. Er zijn geen negatieve effecten van de werkzaamheden op het KLE.
- Tijdens het veldwerk zijn er geen (on)beschermde diersoorten aangetroffen. Wel zijn er potentiële verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen, als de ruïne blijft bestaan in de broedtijd en de paartijd.
- Negatieve effecten van de werkzaamheden zijn door ontbreken van de (on)beschermde soorten op planlocatie uitgesloten. Uitzondering betreft de niet meer beschermde steenbreekvaren.
- Negatieve effen op soorten in de directe omgeving zijn uitgesloten door ontbreken of omdat de soorten op het boerenerf gewend zijn aan de verstoringsfactoren; trillingen, geluid, (licht) en menselijke aanwezigheid.
- In directe omgeving van het plangebied zijn er voldoende alternatieve verblijfplaatsen, zoals stallen, oude boerderij en schuren.
- Uit zorgvuldigheidoverweging is gekozen voor het plaatsen van een 4 paarverblijfkasten voor vleermuizen op de oude boerderij.
- Afgesproken is de steenbreekvaren in depot te zetten en later te herplanten.
- De nieuwbouw is natuur-inclusief met ruimte voor vleermuizen en vogels.
- Ontheffing in kader van Wet natuurbescherming is niet nodig.
Daarnaast wordt geadviseerd om:
- de ruïne te slopen voor de broedtijd 2023 of anders controle vooraf door een deskundige:
- de ruïne te slopen voor de paartijd van de vleermuizen half augustus 2023 en anders verkort vleermuisprotocol op paarverblijf uitvoeren.
- bij twijfel over aanwezigheid van beschermde planten of dieren een ecoloog/soortdeskundige te raadplegen.
Stikstofdepositie
De realisatie van het plan kan negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Om die reden is door Bouwadvies H. Feenstra een onderzoek naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uitgevoerd: 'Onderzoek stikstofdepositie' d.d. 8 maart 2023. Dit onderzoek is als
bijlagen bij toelichting, bijlage 5 bijgevoegd.
Het meest nabij gelegen (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied is 'Oostelijke Vechtplassen', dat zich op een afstand van circa 4,7 km bevindt. Uit de Aeriusberekening blijkt dat het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j bedraagt. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is voor het onderhavige plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Gesteld kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect ecologie.
4.8 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Er is sinds 1 november 2019 een nieuwe Keur van kracht, die geënt is op de Omgevingswet en ruimte biedt voor maatwerk. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Ook als de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 1.000 m² geldt er altijd nog een zorgplicht. De uitvoerende partij moet voorkomen dat de waterhuishouding er niet op achteruit gaat door de aangebrachte wijzigingen.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in haar beleid voor dat, indien een initiatiefnemer meer dan 5.000 m² extra verhard oppervlak wil aanleggen in landelijk gebied, compensatie in de vorm van oppervlakte water vereist is (10% van het extra verhard oppervlak). Zoals uit het inrichtingsplan blijkt (zie paragraaf 2.2) gaat het onderhavige initiatief niet gepaard met een toename in verharding. Derhalve zijn geen compenserende maatregelen vereist.
Waterafvoer
De afvoer van hemel- en afvalwater van de woning zal gelijk aan de bestaande situatie zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect water.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologiebeleid gemeente Stichtse Vecht
Het archeologiebeleid van de gemeente Stichtse Vecht inzake het plangebied staat verwoord in het 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied West'. Hierin zijn dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. Uit deze dubbelbestemmingen volgen onderzoeksplichten voor bodemingrepen die bepaalde waarden overschrijven.
Planspecifiek
Het plangebied heeft ter hoogte van de voormalige bedrijfswoning een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', terwijl het achterste gedeelte van het agrarische bouwperceel voorzien is van 'Waarde - Archeologie 4'. In het bestemmingsplan zijn aan deze zone planregels geformuleerd ten behoeve van de herontwikkeling in dergelijke gebieden. Voor het gebied met 'Waarde - Archeologie 2' geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang vanaf 50 m² en 30 cm -Mv. Aangezien de planvorming de planregels voor deze zone overschrijden (187 m² nieuwbouw) is dit verwachtingspatroon middels 'Archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase' door Transect getoetst (rapport d.d. 21 maart 2022, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een ontgonnen veenvlakte ligt, waarbij de bebouwing op een verhoging gelegen is, volgens het actueel hoogtebestand. Uit historische kaarten blijkt dat in het plangebied ten minste vanaf de 18e eeuw sprake is geweest van een historisch erf met bebouwing. Mogelijk heeft het erf oudere voorgangers gehad (uit de 17e eeuw en vroeger). In het plangebied geldt hiermee een hoge archeologische verwachting voor de periode Late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Het zwaartepunt van de verwachting ligt op resten van historische bebouwing. In het plangebied kunnen verder ook andere erf-gerelateerde structuren aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld water- en beerputten en afvalkuilen.
De resultaten van de boringen bevestigen de hoge verwachting op archeologische resten uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd ter hoogte van de voormalige bedrijfswoning. De boringen en het veldbezoek laten zien dat de voormalige bedrijfswoning de bodem tot minstens 45 cm onder maaiveld verstoort. De top van de historische ophooglaag is daarmee plaatselijk niet meer intact. Rondom de voormalige bedrijfswoning lijkt de top van het ophogingspakket echter nog wel intact te zijn. In de boringen is een historische ophogingslaag aangetroffen vanaf 10 à 20 cm -Mv. De ophogingslaag reikt tot een diepte van 70 à 75 cm - Mv. In de ophogingslaag is sprake van fragmenten van roodbakkend, geglazuurd aardewerk. De ophogingslaag getuigt van historische ophoging in het plangebied en vormt een aanwijzing voor een mogelijke archeologische vindplaats uit de late-Middeleeuwen/Nieuwe tijd.
De omvang van de te slopen voormalige bedrijfswoning is circa 270 m², waarna een plattelandswoning van circa 187 m² wordt gerealiseerd, waarvan 21 m² buiten de huidige locatie van de voormalige bedrijfswoning valt. De verstoringsdiepte voor de nieuwe fundering komt neer op 98 cm onder het huidige peil van het aangrenzende huis, terwijl de huidige funderingen reiken tot 45 cm- Mv. Verder worden onder de nieuwe plattelandswoning heipalen aangebracht met een minimale tussenafstand van 1,5 m.
Op grond van de aanwezigheid van een historische ophooglaag uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd is ten aanzien van de realisatie van een plattelandswoning aanvullend archeologisch onderzoek nodig in de vorm van karterend en waarderend onderzoek. Hierbij kan uitsluitsel worden gegeven aan de aan- of afwezigheid van archeologische resten of vindplaats ter hoogte van de voormalige bedrijfswoning. Het advies is een archeologische begeleiding van de ondergrondse sloop, aangezien de nieuwbouw grotendeels op de locatie van de te slopen bedrijfswoning wordt gebouwd. Voor een gravend onderzoek is vooraf een programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat door de bevoegde overheid goedgekeurd is, voordat het betreffende onderzoek plaats kan vinden.
Aan de hand van de resultaten uit dit rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Stichtse Vecht) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Tijdens de sloop zal afdoende rekening worden gehouden met de mogelijk aanwezige archeologische waarden, zoals bedoeld in het archeologisch onderzoek, waardoor dit aspect geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn enkele monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Het plangebied is ten eerste gelegen in een veenweidegebied, wordt het aan de voorzijde begrensd door een hoofdwaterloop en is de Bosdijk aangemerkt als waardevolle weg. Daarnaast is de boerderij Bosdijk 2 aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle woning, het is namelijk een langhuisboerderij.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de herbouw van een gebouw dat niet is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol, al heeft het in het geldende bestemmingsplan wel de aanduiding 'karakteristiek'. De beoogde nieuwbouw respecteert de karakteristieke kenmerken van het gebouw. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bij de voorliggende ontwikkeling.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Doordat met de wijziging naar plattelandswoning de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie niet wijzigen kan beschouwing van deze aspecten achterwege blijven. Op de inrichtingstekening in
toelichting paragraaf 2.2 is aangegeven waar het parkeren is voorzien bij de woningen.
4.11 Duurzaamheid
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend stellen ook provincie en gemeente eisen aan duurzaamheid. De gemeente heeft haar beleid omtrent duurzaamheid vastgelegd in de Woonvisie 2017-2022 (en de op 2 juli 2019 door de gemeenteraad vastgestelde actualisatie daarvan). De gemeente heeft als beleidsuitgangspunt dat nieuwe woningen Nul-Op-Meter (NOM) en zonder aardgasaansluiting worden gebouwd. Daarnaast streeft de gemeente bij nieuwe ontwikkelingen naar gemiddeld GPR 8 of hoger op de thema’s milieu, gezondheid en gebruikskwaliteit en naar GPR 8 of hoger voor het thema toekomstwaarde (generatiebestendig bouwen) en naar GPR 10 of hoger voor energie.
Planspecifiek
Voorliggend plan beoogt het pand met de voormalige bedrijfswoning te herbouwen en om te zetten tot een duurzame plattelandswoning met bijbehorende berging. Dit wordt gedaan door de woning gasloos en energieneutraal uit te voeren, een warmtepomp op lucht/water aan te sluiten, een WTW ventilatie te plaatsen, te isoleren als nieuwbouw en door zonnevoltage panelen toe te passen. Daarmee voldoet de woning aan de wettelijke eisen omtrent energiezuinigheid en duurzaamheid.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente sluit ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, geregeld. Kosten die door de gemeente worden gemaakt bij begeleiding van het project kunnen middels leges op de initiatiefnemer worden verhaald.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sub 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Participatie
De omwonenden zijn door middel van een brief geïnformeerd over de beoogde plannen. In de brief stond het plan beschreven en waren afbeeldingen van het voorlopig ontwerp toegevoegd. Tevens heeft de initiatiefnemer het te doorlopen proces en de beoogde planning kenbaar gemaakt.
Zienswijzen
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft met ingang van 28 april 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.