In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt en vindt er een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. In het kader van het bestemmingsplan zal aangetoond moeten worden dat de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden zijn in 2018, 2021 en 2022 (verkennende) bodemonderzoeken uitgevoerd, achtereenvolgens:
- 'Verkennend bodemonderzoek Zandpad 41 te Maarssen' (Aveco de Bondt, d.d. 7 november 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 2;
- 'Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Zandpad 41 te Maarssen' (Aveco de Bondt, d.d. 3 september 2021), zie bijlagen bij toelichting bijlage 3;
- 'Verkennend en aanvullend bodemonderzoek' (Bodem Portaal, d.d. 5 juli 2022): zie bijlagen bij toelichting bijlage 4.
Eind 2022 heeft de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) een beoordeling gegeven van bovenstaande 3 rapporten. Deze beoordeling is begin 2023 besproken met de initiatiefnemer en het bodemonderzoeksbureau. De conclusie was dat het overzicht van het bodemdossier verbeterd kon worden, en dat enkele aspecten nog aanvullend onderzoek of nadere motivatie behoefden. Aan initiatiefnemer is toen gevraagd om te zorgen voor:
- Een compleet overzicht van alle historische informatie (niet enkel van bovengenoemde 3 rapporten maar ook van alle andere historische bronnen en van direct naastgelegen percelen) volgens NEN-5725;
- Een motivatie waarom geen nader veldonderzoek nodig zou zijn naar bestrijdingsmiddelen i.v.m. de boomgaard die in het verleden aanwezig is geweest;
- Een aanvullend verkennend bodemonderzoek naar asbest in de grond op nog niet onderzochte locaties en ter plaatse van de voormalige sloot (waar puin is aangetroffen), e.e.a. volgens NEN-5707;
- Een betere afperking van de aangetoonde verontreinigingen met PCB’s en zink (in de zuidwesthoek van het perceel;
- Herstel van een gebleken verwisseling in de rapportage van 2022 van de verontreinigingspots met zink en PCB’s.
Één en ander heeft geleid tot de volgende 2 aanvullende rapporten:
- Historisch vooronderzoek NEN 5725 Zandpad 41 te Maarssen’ (Bodemportaal, d.d. 13 februari 2023), zie bijlagen bij toelichting bijlage 5;
- Briefrapportage ‘aanvullend bodemonderzoek Zandpad 41 te Maarssen’ (Bodemportaal, d.d. 7 april 2023), zie bijlagen bij toelichting bijlage 6.
Verkennend bodemonderzoek 2018Het verkennend bodemonderzoek uit 2018 heeft zich gericht op het gedeelte onder en direct rondom de bedrijfsbebouwing. Daarbij is de planlocatie opgedeeld in deellocaties. De navolgende afbeelding toont de deellocaties en de positie van de monsterpunten.
Deellocaties en positie monsterpunten verkennend bodemonderzoek 2018 (bron: Aveco de Bondt)
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond van de deellocaties D en E zijn overwegend bijmengingen met puinhoudend aangetroffen. In de bovengrond van de deellocaties F1 en F2 zijn overwegend bijmengingen met puin- en koolhoudend aangetroffen.
Tijdens het verrichten van de visuele terreininspectie zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook tijdens het verrichten van de handboringen en het graven van de gaten zijn in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Deellocatie A
In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen aan kwik, lood, PCB en chloorbestrijdingsmiddelen OCB, DDD en DDE gemeten. De licht verhoogde gehalten zijn mogelijk veroorzaakt door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het verleden. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten. In het ondiepe grondwater van de deellocatie A zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Deellocatie B
In bovengrond van de onderzoekslocatie B zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aan barium, xylenen en naftaleen aangetoond.
Deellocatie C
In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan de chloorbestrijdingsmiddelen OCB’s en DDT/DDD/DDE gemeten.
Deellocatie D/E
In de puinhoudende bovengrond zijn lichte verontreinigingen aan kwik, lood, zink en PCB gemeten. De licht verhoogde gehalten zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de bijmengingen met puin.
Deellocatie F1/F2
In de puin- en koolhoudende grond zijn lichte verontreinigingen aan cadmium, koper, kwik, lood, nikkel, zink, PAK, PCB en minerale olie gemeten. De licht verhoogde gehalten zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de bijmengingen met puin en kooldeeltjes.
Deelconclusie onderzoek 2018
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De aangetoonde gehalten overschrijden de betreffende achtergrondwaarden (AW2000-waarden) en streefwaarden en geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek. De bodemkwaliteitsklasse voldoet indicatief aan ‘Klasse industrie’ en gedeeltelijk ‘Klasse wonen’.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en een eventuele voorgenomen herontwikkeling tot woningen. Hierbij wordt opgemerkt dat er vanuit de gemeente Stichtse Vecht mogelijk aanvullende bodekwaliteitseisen gelden om de bestemming geschikt te maken voor de functie wonen met of zonder tuin.
Verkennend en aanvullend bodemonderzoek 2021
In het verkennend bodemonderzoek van 2018 is het westelijke gedeelte van de planlocatie, ter plaatse van de groenwal en de eventuele toekomstige watergang, niet meegenomen. Om die reden is in september 2021 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd naar deze twee deellocaties.
De navolgende afbeelding toont de deellocaties:
Deellocaties aanvullend verkennend bodemonderzoek 2021 (bron: Aveco de Bondt)
Deellocatie toekomstige watergang
- Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
- In de grond zijn ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie zwakke tot matige bijmengingen met baksteen aangetroffen tot een diepte van circa 1,0 m -mv. Ter plaatse van boring 09 zijn in de ondergrond ook zwakke bijmengingen met puin aangetroffen.
- Ter plaatse van de bronlocatie van de verontreiniging met VOCl zijn in de grond licht en matig verhoogde gehalten tetrachlooretheen (PER) aanwezig.
- In het grondwater ter plaatse van de bronlocatie met VOCl is in het grondwatermonster uit peilbuis 09 een sterk verhoogde concentratie vinylchloride (VC) aangetoond. Tevens is een matig verhoogde concentratie dichlooretheen (CIS) aangetoond. In de overige grondwatermonsters zijn licht verhoogde concentraties dichlooretheen en vinylchloride aangetoond. Circa 8 meter ten noordoosten van de bronlocatie met VOCl is in het grondwater (bestaande peilbuis 704) een sterk verhoogde concentratie dichlooretheen aangetoond. Tevens zijn licht verhoogde concentraties tetrachlooretheen en vinylchloride aangetoond.
- De verontreiniging met VOCl in de grond en grondwater maken deel uit van het geval van ernstige bodemverontreiniging zoals is beschikt door de RUD Utrecht.
- In het grondwater is lokaal een matig verhoogde concentratie barium aangetoond. Het betreft waarschijnlijk een van nature verhoogde concentratie. Nader onderzoek naar de verhoogde concentratie barium wordt niet noodzakelijk geacht.
- Op twee locaties is een sterk verhoogd gehalte PCB in de grond aangetoond. Op een derde locatie is een sterk verhoogd gehalte nikkel aangetoond. Een duidelijke bron of oorzaak voor deze verontreinigingen is niet aan te wijzen.
- In de grond is analytisch PFAS aangetoond. De grond is op basis van het Tijdelijk handelingskader PFAS indicatief geclassificeerd als ‘klasse wonen of industrie’.
Deellocatie groenwal
- Ter plaatse van de groenwal zijn in het gehele boorprofiel zwakke bijmengingen met baksteen aangetroffen.
- Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
- Ter plaatse van de groenwal zijn licht verhoogde gehalten diverse zware metalen, PCB en PAK aangetoond. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek.
Deelconclusie onderzoek 2021 - aanbevelingen
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn meerdere matige tot sterke verontreinigingen met VOCl, PCB en nikkel aangetoond. De verontreiniging met VOCl betreft een beschikt geval van bodemverontreiniging waarnaar geen nader onderzoek noodzakelijk is. De verontreinigingen met PCB en nikkel zijn zowel horizontaal als verticaal niet (voldoende) afgeperkt. Het is onbekend of er sprake is van een of meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Nader onderzoek naar de omvang van de verontreinigingen met PCB en nikkel wordt noodzakelijk geacht.
Tevens wordt aanbevolen een asbestonderzoek conform de NEN 5707 uit te voeren vanwege de aangetroffen bijmengingen met baksteen en puin en de nabijgelegen gedempte sloot waarin asbest boven de interventiewaarde is aangetoond in het dempingsmateriaal.
Indien graafwerkzaamheden in de sterke verontreinigingen of in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn voorzien dient voorafgaand een saneringsplan of een plan van aanpak te worden opgesteld dat ter goedkeuring moet worden ingediend bij het bevoegd gezag (RUD Utrecht).
De huidige bodemkwaliteit vormt een belemmering voor de realisatie van de watergang. Gezien bovenstaande punten kan overwogen worden of het wenselijk is een watergang te realiseren op de geplande locatie.
NB: De eerder bedachte nieuwe watergang is in het aangepaste, definitieve plan, niet meer opgenomen.
Aanvullend bodemonderzoek 2022
Naar aanleiding van de onderzoeken uit 2018 en 2021 bleek het noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van PCB en nikkel. Tevens is een niet onderzocht terreindeel, waarvoor geldt dat het historisch onverdacht is, verkennend onderzocht.
De navolgende afbeelding toont de positie van de monsterpunten.

Positie monsterpunten aanvullend / verkennend bodemonderzoek 2022 (bron: Bodemportaal)
Onverdacht terreindeel
Zintuigelijk zijn in de opgeboorde grond waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van verontreiniging in de grond. Het betrof asfaltbrokken en koolas in de bovengrond. De visuele waarnemingen zijn, mede gezien de resultaten van het eerder uitgevoerde bodemonderzoek, geen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek, op asbest in de grond.
Uit de analyseresultaten blijkt dat er in vrijwel alle grondmonsters sprake is van lichte overschrijdingen van zware metalen en/of minerale olie, PCB en PAK. In één separaat grondmonster waarin matige bijmengingen met koolas zijn vastgesteld, is er sprake van matig verhoogde gehalte lood en koper.
In de grondwatermonsters zijn licht verhoogde gehalten barium aangetoond. Barium wordt regelmatig licht in licht verhoogde gehalten in het grondwater aangetroffen en is dan vaak van nature in de bodem aanwezig.
Resultaten aanvullend onderzoek
Uit de analyseresultaten afkomstig van de individuele deelmonsters van de ondergrond blijkt dat de gelaten PCB alleen licht verhoogd zijn. De gehalten nikkel overschrijven in één grondmonster de tussenwaarde en in twee grondmonsters de interventiewaarde.
Analyseresultaten grondwater
In de grondwatermonsters zijn licht verhoogde gehalten barium aangetoond. Barium wordt regelmatig licht in licht verhoogde gehalten in het grondwater aangetroffen en is dan vaak van nature in de bodem aanwezig.
Deelconclusie onderzoek 2022 - aanbevelingen
De lichte overschrijdingen van de streefwaarden van de grondmonsters op het onverdachte terreindeel en het licht verhoogde gehalte barium in het grondwater zijn geen aanleiding voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek.
De licht verhoogde gehalten PCB in de separate grondmonsters van het aanvullend bodemonderzoek tonen aan dat de sterke verontreinigingen met PCB beperkt blijven tot de grond direct rondom de eerder verrichte boringen langs de westelijke perceelsgrens. Vanuit de onderzoeksresultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PCB.
De sterke verontreinigingen met nikkel zijn tijdens het aanvullend bodemonderzoek 2022 in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv vastgesteld, langs de westelijke perceelsgrens. De horizontale verspreiding is niet vastgesteld, aangezien in twee van de drie afperkende boringen sprake is van sterk verhoogde gehalten nikkel. Vanuit de onderzoeksresultaten is er sprake van een hoeveelheid sterk verontreinigde grond die het volumecriterium van 25 m³ overschrijdt. Aangezien de omvang van de verontreiniging met nikkel in de ondergrond meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond betreft, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee een saneringsverplichting.
De wijze en het tijdstip van bodemsanering is afhankelijk van het tijdstip waarop de verontreiniging is ontstaan en de aard en omvang van de in de bodem aangetoonde stoffen. In onderhavige situatie zijn de sterke verontreinigingen in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv aangetoond en betreft het de parameter nikkel die als 'immobiel' kan worden beschouwd. Vanuit de historie van het terrein kan worden aangenomen dat deze voor 1987 is ontstaan, waardoor er sprake is van een geval van historische bodemverontreiniging. Bij een geval van historische bodemverontreiniging met immobiele stoffen wordt onder het saneren van de bodem verstaan: het wegnemen van de actuele risico´s voor de voor het terrein beoogde functie. Het tijdstip voor het verwijderen van de verontreiniging is niet wettelijk vastgesteld, maar kan op een 'natuurlijk moment' plaatsvinden. Een 'natuurlijk moment' is het moment dat er sprake is van een nieuwe functie van het terrein, bijvoorbeeld van bedrijfsterrein naar woningbouw.
Omdat de aangetoonde sterke verontreinigingen zich in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv bevinden, is er geen direct contact met de verontreiniging mogelijk. Daarnaast is er voor het verontreinigde terreindeel geen woonbestemming voorzien. Vanuit de beoogde bestemming van het perceel zal dit terreindeel als ‘Groen’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ worden ingericht.
Vanuit de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek worden geen directe belemmeringen gezien voor de beoogde ontwikkeling van woningbouw op het perceel zoals geschetst. De navolgende afbeelding toont de locatie van de gemeten verontreiniging met nikkel, in een projectie op de Verbeelding en de kaart met monsterpunten.

Positie verontreiniging met nikkel in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv
Historisch bodemonderzoek 2023
Naar aanleiding van de beoordeling door ODRU van de hiervoor aangehaalde rapporten, is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, met het doel om overzicht en samenhang te brengen in het gehele bodemdossier en om alle relevante hypothesen van verontreiniging te kunnen uitsluiten dan wel daar aanvullende onderzoeksvoorstellen voor te doen.
Potentiële bronnen van bodemverontreiniging op het perceel
Op basis van het huidige en voormalige gebruik van de bodem, de activiteiten op de locatie en de toepassing van materialen is geïnventariseerd waar op de locatie de potentieel verontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast is gekeken of er ongewone voorvallen zijn geweest en tot welke bodemverontreiniging deze kunnen hebben geleid.
Mogelijke bodemverontreiniging kan vanuit de volgende aanleidingen zijn veroorzaakt:
- potentieel bodembedreigende activiteiten op het perceel;
- toepassing van materialen/verhardingen die bodemverontreiniging hebben veroorzaakt;
- ongewone voorvallen op het perceel die bodemverontreiniging hebben veroorzaakt;
- beïnvloedingen vanuit de omgeving van het onderzoeksperceel.
De vanuit een interpretatie van de historische ontwikkeling van het perceel verkregen overzicht van potentieel verdachte bodembedreigende activiteiten op het perceel zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Potentieel verdachte bodembedreigende activiteiten op het perceel (bron: Bodemportaal)
Aan de hand van nadere motivering en onderbouwing zijn in dit onderzoek de volgende hypothesen verworpen:
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen en PAK als gevolg van een toemaakdek’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen als gevolg van een voormalige boomgaard en kwekerij’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen en PAK als gevolg van twee voormalige steenkoolovens’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen, PAK en asbest, als gevolg van de stalling oude auto’s in caravanstalling’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen, PAK en asbest, als gevolg van een voormalig puinpad onder stelconplaten’
- verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen, PAK en asbest, als gevolg van grond onder asfaltverharding op achterterrein’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid van zware metalen, PAK en asbest, als gevolg van grind/puinpad aan de oostkant van de caravanstalling’
- ‘verdachte locatie van de aanwezigheid asbest, voor het overige terrein´
De hypothese die in dit onderzoek wordt bevestigd is: ‘verdacht van de aanwezigheid van zware metalen, PCB en asbest, als gevolg van dempingsmateriaal’.
Voor deze hypothese is een aanvullend onderzoeksvoorstel gedaan (zie verderop).
Potentiële bronnen van bodemverontreiniging vanuit de omgeving
Omdat er mogelijk ook sprake is van beïnvloeding van buiten het perceel (bijvoorbeeld verspreiding van verontreinigingen in het grondwater vanuit aangrenzende percelen), richt het onderzoek naar de verontreinigingsbronnen voor het grondwater zich op de totale invloedsfeer vanuit de omgeving van het onderzoeksperceel.
Vanuit de verkregen historische informatie is er op het perceel Zandpad 42 sprake van een verontreiniging met vluchtige gechloreerde oplosmiddelen (VOCl) in de grond en het grondwater. De oorzaak van deze verontreiniging is het gebruik van oplosmiddelen door de voormalige stofzuigerfabriek die op het buurperceel (Zandpad 44) was gevestigd. Mogelijk is er ook sprake geweest van het lozen van proceswater op de grenssloot, waardoor er sprake is van twee mogelijke verontreinigingsbronnen. Deze zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Ligging verontreinigingsbronnen naastgelegen percelen (bron: Bodemportaal)
Vanwege de activiteiten van een voormalige stofzuigerfabriek op het perceel Zandpad 44 te Maarssen is het perceel verdacht van de aanwezigheid van een verontreiniging met VOCl in het (diepere) grondwater. Er bestaat de mogelijkheid dat de op dit perceel aangetoonde sterke verontreiniging met VOCl zich tot onder het onderzoeksperceel heeft verspreid, waarbij het niet is uitgesloten dat er sprake is van gehalten oplosmiddelen die een belemmering voor het beoogde gebruik als woonbestemming kunnen zijn.
De verontreiniging in het grondwater op het perceel is in de periode 2014 t/m heden uitvoerig onderzocht. In de periode 2016-2018 zijn de kern en de pluim van de grondwaterverontreiniging middels in-situ saneringsmaatregelen gesaneerd. Hierbij zijn alleen de hoogste gehalten van de verontreiniging weggenomen. Uit de beschikking die voor de eerste fase van de bodemsanering (bronmaatregelen) is afgegeven, blijkt dat de verontreiniging zich tot ver onder het onderzoeksperceel heeft verplaatst. Een afbeelding vanuit deze beschikking is onderstaand weergegeven.
Een kenmerkende eigenschap van verontreinigingen met VOCl is het soortelijk gewicht van deze stoffen. In het algemeen zijn VOCl gerelateerde stoffen zwaarder dan water. Hierdoor verplaatsen zij zich, behalve horizontaal in de richting van de grondwaterstroming, ook verticaal naar diepere grondlagen, waarbij ze zich uiteindelijk op een storende laag ophopen. Deze zgn. zaklagen kunnen extreem hoge gehalten VOCl en afbraakproducten bevatten. In het algemeen worden VOCI of afbraakproducten niet in het ondiepe (freatische) grondwater van de pluim aangetroffen.
Locatie verontreiniging met VOCl (de ‘pluim’) (bron: Beschikking ernst, spoed en saneringsplan Zandpad 43-44 Maarssen UT033300083, zaakkenmerk Z-BDM_HZ-CONV-07963-14, briefnummer 570350, d.d. 22 juni 2016)
De verontreiniging met VOCl is in de periode tussen 2016 en heden uitvoerig gecontroleerd. Ook op het onderzoeksperceel zijn diverse peilbuizen geplaatst die het verloop van de in-situ bodemsanering monitoren. Uit de resultaten van de meest recente grondwatermonitoring (Eindverificatie Zandpad 43-44 te Maarssen, locatiecode UT033300083, Bioclear earth, projectcode: 20215750/12750, d.d. 15 september 2021) blijkt er alleen aan de westzijde van het perceel (de grenssloot) sprake te zijn van verhoogde gehalten VOCl in concentraties boven de interventiewaarden. De verhoogde gehalten VOCl betreffen met name vinylchloride, dat als een zeer vluchtig afbraakproduct van tetrachlooretheen (PER) en trichlooretheen (TRI) bekend staat. De gehalten worden zowel in het freatisch grondwater als het diepere grondwater aangetroffen.
Op basis van de uitgevoerde monitoring concludeert Bioclear earth dat de verontreinigingsconcentraties in de bronzone over het algemeen een afnemende trend vertonen. Er wordt voldaan aan de doelwaarden uit het saneringsplan wat betreft de bronsanering. De nalevering aan de pluim is geminimaliseerd.
Op basis van de resultaten van de huidige en voorgaande monitoringsronden is de sanering van de bronzone beëindigd. Hoewel de concentraties in de pluim over het algemeen afnemen, wordt op dit moment nog niet geheel voldaan aan de saneringsdoelstelling van een stabiele eindsituatie.
Door de tijdelijke aard is het risico gering dat er concentraties VOCl boven de interventiewaarde zullen ontstaan in de waterbodem en/of concentraties VOCl boven de Jaargemiddelde Milieukwaliteitseisen in het oppervlaktewater.
Hierdoor is actief ingrijpen momenteel niet noodzakelijk. Bioclear Earth heeft geadviseerd op basis van de resultaten de monitoring in de bronzone te beëindigen en om de monitoring van de pluim in extensievere mate voort te zetten.
Met de onderzoeken van 2018, 2021 en 2022 zijn er diverse peilbuizen ter plaatse van de beoogde bouwblokken geplaatst. Het freatisch grondwater vanuit deze peilbuizen bevat geen of slechts licht verhoogde gehalten VOCl, waarmee is aangetoond dat er geen risico voor het uitdampen van VOCl naar de beoogde woningen aanwezig is.
De hypothese ‘verdachte locatie van de aanwezigheid oplosmiddelen in het grondwater’ wordt hiermee, voor de beoogde bestemmingsvlakken Wonen verworpen.
Voorstel voor aanvullend bodemonderzoek
Vanuit het historisch vooronderzoek en de beoordeling van de in 2018, 2021 en 2022 uitgevoerde bodemonderzoeken, is er voor de beoogde bestemmingswijziging nog een beperkt aanvullend bodemonderzoek nodig. Het betreft hier met name de locatie van de voormalige sloot op de westelijke grens van het onderzoeksperceel, direct naast de nog aanwezige sloot.
Vanuit de eerdere bodemonderzoeken is er voor dit terreindeel nog onvoldoende informatie omtrent de omvang van een verontreiniging met nikkel en PCB in de grond. Vanuit de eerdere onderzoeken lijkt één verontreiniging met PCB voldoende in beeld gebracht. Op dit terreindeel is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is er geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
De andere verontreiniging met PCB en een verontreiniging met nikkel in de bovengrond zijn per abuis verwisseld. Vanuit het laatste bodemonderzoek (Bodemportaal 2022) lijken de verontreinigingen met PCB en nikkel in elkaar over te gaan. Ondanks dat er op dit terreindeel vrijwel geen bijmengingen met puin in de bodem zijn geconstateerd, is er vanuit de onbekendheid met het dempingsmateriaal een risico voor de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Vanuit bovengenoemde omissies is aanvullend bodemonderzoek naar de omvang van de verontreiniging met PCB en nikkel noodzakelijk. Ook moet vanuit aanvullend bodemonderzoek duidelijkheid komen over de eventuele aanwezigheid van asbesthoudend dempingsmateriaal.
Aanvullend bodemonderzoek 2023
Het hierboven, in het historisch bodemonderzoek, omschreven onderzoeksvoorstel is begin 2023 uitgevoerd. De navolgende afbeelding toont de positie van de monsterpunten.
Ligging monsterpunten aanvullend bodemonderzoek 2023 (bron: Bodemportaal)
Onderstaand worden de onderzoeksvragen en de antwoorden die volgen uit het uitgevoerde onderzoek toegelicht:
1. Is er een verband tussen in de bodem aanwezige bodemvreemde materialen en de eerder aangetroffen verontreinigingen?
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn vrijwel geen bodemvreemde materialen vastgesteld. Wel is er vanuit het historisch onderzoek duidelijk geworden dat de aangetoonde verontreiniging met nikkel is veroorzaakt door dempingsmateriaal van een op dit terreindeel gelegen sloot. De vastgestelde verontreinigingscontour bevestigt dit doordat de omvang zich beperkt tot de locatie van de gedempte sloot. PCB is in geen van de grondmonsters in gehalten boven de interventiewaarden aangetoond.
In de grondmengmonsters met lichte bijmengingen van (baksteen)puin (fractie <20 mm), zijn geen verhoogde gehalten asbest aangetoond. Er is visueel geen asbest in de fractie > 20 mm aangetoond.
2. Wat is de horizontale en verticale verspreiding van de verontreinigingen in de grond?
De horizontale verspreiding van de verontreiniging met nikkel beperkt zich tot de voormalige slootdemping. In noordelijke en zuidelijke richting is er geen sprake van een horizontale afperking, maar kan worden aangenomen dat de verontreiniging in de lengterichting van de gedempte sloot aanwezig is. Vanuit twee grondmonsters van de bovengrond (301 en 309) is de sterke verontreiniging met nikkel ook in de bovengrond (0,0 tot 0,5 m-mv) aangetoond. Tijdens het eerdere bodemonderzoek is de verticale verspreiding op 1,0 m-mv vastgesteld.
3. Is er sprake van verspreiding van de verontreiniging richting de beoogde bouwblokken (bestemming wonen)?
In de richting van de beoogde bouwblokken is de verontreiniging afdoende afgeperkt. Er is geen sprake van verspreiding richting de beoogde bouwblokken (bestemming wonen). Nikkel betreft een immobiele stof, waardoor er voor de toekomst eveneens geen risico voor verspreiding van de verontreiniging is.
4. Is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens het gestelde in de Wet bodembescherming, dat wil zeggen meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond en is er daarmee een saneringsverplichting?
Vanuit de onderzoeksresultaten is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met PCB.
Wel blijkt dat er in diverse boringen sprake is van sterk verhoogde gehalten nikkel, waarmee kan worden vastgesteld dat de hoeveelheid sterk verontreinigde grond het volumecriterium van 25 m3 overschrijdt. Aangezien de omvang van de verontreiniging met nikkel in de ondergrond meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond betreft, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Eindconclusie
Met het aanvullend bodemonderzoek is een geval van ernstige bodemverontreiniging met nikkel in de boven- en ondergrond vastgesteld.
De horizontale verspreiding beperkt zich tot de gedempte sloot en is in de richting van de beoogde bestemmingsvlakken Wonen afgeperkt. De verticale verspreiding beperkt zich tot 1,0 m-maaiveld.
In het bestemmingsplan is de beoogde bestemming en functie van het verontreinigde terreindeel Groen resp. Verkeer- en Verblijfsgebied. Omdat er sprake is van een historische verontreiniging (veroorzaakt voor 1987) wordt er geen tijdstip voor het saneren van de verontreiniging gesteld. Het saneren van de bodem kan op een ‘natuurlijk moment’ plaatsvinden, waarbij alleen de risico’s van de verontreiniging, voor de op dat moment geldende functie, moeten worden weggenomen.
In de praktijk zal dit voor deze verontreiniging en dit terreindeel betekenen dat de bodemlaag van 0,0 tot 0,5 m-mv geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De ligging van de verontreiniging ten opzichte van de beoogde bestemming van het terrein is in onderstaande figuur weergegeven.
Verontreinigingssituatie geprojecteerd op verbeelding van ontwerpbestemmingsplan (bron: Bodemportaal)
Vanuit de eerdere slootdemping is de sterke verontreiniging met name op de perceelsgrens (tegen de heg) en tussen de bomen gelegen. Vanuit de beoogde ontwikkeling en bestemming is het niet uitgesloten dat een deel van de verontreiniging zich in het aan te leggen wegcunet bevindt.
Uitvoeringsadvies
Voor de beoogde bestemming wordt geadviseerd om de verontreiniging ter plaatse van de te realiseren weg tot 20 cm onder de onderzijde van de aan te brengen verharding te ontgraven. Om de scheiding tussen schone en verontreinigde grond te markeren kan een signaleringsdoek worden aangebracht. Afhankelijk van de aan te brengen verharding kan een laag puingranulaat of straatzand worden aangebracht, die verder contact met de verontreiniging, tijdens de aanleg van de weg zal voorkomen.
Na het treffen van deze maatregelen kan de aanleg van de weg verder zonder extra veiligheidsvoorzieningen plaatsvinden. Als de (aaneengesloten) verhardingslaag is aangebracht, is er geen contact met de verontreiniging meer mogelijk, waarmee de bodem afdoende is gesaneerd.
Ter plaatse van de beoogde groenstrook worden vooralsnog geen saneringsmaatregelen voorgesteld. De risico’s voor het beoogde gebruik (groen) zijn beperkt en het ontgraven van de verontreiniging ter plaatse van de groenstrook zal vermoedelijk veel schade aan de wortels van de heg en de aanwezige bomen veroorzaken.
De omgang met de verontreiniging dient voorafgaand aan de werkzaamheden met het bevoegd gezag worden afgestemd.