direct naar inhoud van Regels
Plan: Vijverhof Nieuwersluis
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPVijverhofNWS-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan 'Vijverhof Nieuwersluis' met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPVijverhofNWS-OW01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegsteiger:

een bouwwerk, in het water staand, ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

1.6 Afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van zorg gehuisvest is.

1.7 Afmeervoorzieningen:

Voorzieningen die bedoeld zijn om vaartuigen op een goede en veilige manier te kunnen laten afmeren zoals afmeerpalen, steigers, kades en bolders.

1.8 Afvalinzamelsysteem:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.

1.9 Archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 Archeologisch onderzoek:

onderzoek naar archeologische waarden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie (versie 4.0).

1.11 Bebouwing:

één of meer bouwwerken.

1.12 Bed and breakfast:

een activiteit ondergeschikt aan een woning die gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kortdurend toeristisch nachtverblijf in combinatie met het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten.

1.13 Bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, verhandelen en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.14 Bedrijf aan huis:

een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk), dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.15 Bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 Bedrijfshaven

een locatie bedoeld voor het liggen, aan- en afmeren van passagiersvaartuigen.

1.17 Bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een bedrijfsterrein, (uitsluitend) bestemd voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.18 Beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.19 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.22 Bestaande situatie:
  • a. bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de ter inzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders bepaald;
  • b. bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.
1.23 Bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 Boatsaver:

een drijvende voorziening ter opslag en overkapping van een boot.

1.25 Bouwen:

het plaatsen, slopen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 Bouwgrens:

de grens van een bebouwbaar gebied.

1.27 Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.

1.28 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 Buitenplaats:

een (historische) buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel uitmaken van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier)weiden, moestuinen en ornamenten. De samenstellende delen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en waterlopen, gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten zijn door de opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van een (historische) buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp en de opzet en inrichting van de tuin- en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming.

1.31 Cultuurhistorische waarde:

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.

1.32 Dagrecreatie:

recreatie in de vorm van een dagje uit zonder overnachting ter plaatse.

1.33 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen.

1.34 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 Dienstverlening/maatschappelijke dienstverlening:

een (naar openingstijden) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en wordt geholpen, zulks met uitzondering van horecaondernemingen en seksinrichtingen/prostitutie.

1.36 Erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.37 Erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.38 Erotisch getinte horeca:

een horeca(onderneming) die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.39 Evenement:

één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals een sportmanifestatie, herdenkingsplechtigheid, braderie, optocht (niet zijnde een betoging), (buurt)feest, muziekvoorstelling.

1.40 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 Geluidsgevoelig object:

woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.42 Geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder en/of bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.43 Geschakelde woning:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar verbonden zijn.

1.44 Hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 Hoofdvorm (van een karakteristiekgebouw):

De hoofdvorm wordt bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk is te onderscheiden).

1.46 Hoogteaccent:

een ondergeschikt deel van het gebouw dat hoger is dan het overige deel van het gebouw en dat een representatieve uitstraling heeft.

1.47 Hoogtescheidingslijn:

een op de verbeelding binnen een bouwvlak aangegeven lijn waarmee de scheiding tussen twee binnen dat bouwvlak aangegeven hoogteaanduidingen wordt weergegeven.

1.48 Horeca(onderneming):

een onderneming die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

De volgende specifieke vormen worden onderscheiden:

Horeca van categorie 1: (winkel)ondersteunende horeca waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiecorner en ijssalon;

Horeca van categorie 2: bed & breakfast, pensionbedrijf waaronder verstaan wordt:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van toeristisch nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;

Horeca van categorie 3: hotel waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het ondergeschikt exploiteren van zaalaccommodatie en het ondergeschikt verstrekken van voedsel en dranken;

Horeca van categorie 4: restaurant/eetcafé waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is; alsmede tot het exploiteren van een ondergeschikte zaalaccommodatie;

Horeca van categorie 5: cafetaria/snackbar waaronder verstaan wordt:
een onderneming gericht op het verstrekken aan de verbruiker van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, welke al dan niet ter plaatse kunnen worden gebruikt;

Horeca van categorie 6: zaalaccommodatie waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

Horeca van categorie 7: café/bar waaronder verstaan wordt:
een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

Horeca van categorie 8: discotheek/dancing waaronder verstaan wordt:
een uitgaansgelegenheid bestaande uit één of meerdere bars en een plek waar je kunt dansen op of luisteren naar (live)muziek.

1.49 Hotelgebouw:

een in ruimtelijk-architectonisch opzicht aan het landhuis ondergeschikt (hoofd)gebouw.

1.50 Houtopstand:

één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een boomzone of boomstructuur.

1.51 Hoveniersbedrijf:

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.52 Huishouding:

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners.

1.53 Jongerenontmoetingsplek (JOP):

een speciaal aangewezen plek in het openbaar gebied waar jongeren kunnen samenkomen.

1.54 Karakteristiek: (karakteristieke bebouwing)

een onroerend monument, gebouw of bouwwerk, beplanting aangemerkt als karakteristiek vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan het behoud van belang is.

1.55 Kelder:

bouwwerk waarvan het merendeel onder de grond is gelegen.

1.56 Kruidlaag:

de vegetatielaag die gedomineerd wordt door niet-houtige vaatplanten en grotere sporenplanten.

1.57 Kwekerij:

een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.58 Kwetsbaar object:
  • a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  • c. scholen;
  • d. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • e. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
  • f. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • g. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • h. een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen.
1.59 Kunstwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.60 Landhuis:

een hoofdgebouw op een buitenplaats.

1.61 Landschapswaarden of landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

1.62 Ligplaats:

een plaats voor het aanleggen van vaartuigen.

1.63 Maatschappelijke of sociale voorzieningen:

sociale of maatschappelijke voorzieningen zijn voorzieningen met een openbaar karakter of gericht op een specifieke meestal kwetsbare doelgroep, die vallen onder de verantwoordelijkheid en het beleidsterrein van de overheid zoals, onderwijs, welzijn en gezondheidszorg. Het werk wordt meestal uitgevoerd door zelfstandige instellingen die door de overheid worden financiert op basis van prestatieafspraken.

1.64 Natuurwaarden:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.65 Nautische voorzieningen:

Voorzieningen die specifiek bedoelt zijn voor een veilige scheepvaart, zoals obstakelverlichting, radar, verkeerlichten bij bruggen en sluizen, boeien. waterwegaanduiding, geleiding en tolheffing.

1.66 Nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.

1.67 Normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.68 Nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.69 Omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.70 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.71 Ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.72 Ondergeschikte detailhandel:

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie.

1.73 Ondergeschikte horeca:

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca hebben en die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie zoals een kantine bij een sportaccommodatie.

1.74 Ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer gelegen is op tenminste Xm beneden peil.

1.75 Ondersteunende voorzieningen

Voorzieningen die bedoelt zijn om het gebruik en doel van de bestemming te ondersteunen zoals sanitair, nutsgebouwtjes, beheerderskantoor en opslagruimte voor onderhoudsmateriaal.

1.76 Opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,

bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.77 Opslagbedrijf:

bedrijfsmatige en/of particuliere opslagruimte voor goederen, met uitzondering van gevaarlijke stoffen anders dan noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het opslagbedrijf.

1.78 Overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.79 Overloopparkeervoorziening:

een gedeelte van een grondgebied met een bepaalde hoofdfunctie en daaraan ondergeschikt een parkeerfunctie, waarmee in de parkeerbehoefte kan worden voorzien als dat nodig is.

1.80 Overtuin:

een (particuliere) tuin, veelal (van oorsprong) behorend bij een buitenplaats, met een zekere cultuurhistorische en landschappelijke waarde, vanwege de oriëntatie op zowel de Vecht als de (voormalige) buitenplaats, het herenhuis of het buitenhuis.

1.81 Parenclub:

erotisch getinte horeca.

1.82 Permanente bewoning:

het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: De plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Van een hoofdverblijf is in ieder geval sprake indien de betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen per kalenderjaar tenminste 2/3 van die tijd het adres van het recreatieverblijf c.q. het kampeermiddel als woonadres in gebruik heeft.

1.83 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.84 Recreatie:

Activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en plezier en ontspanning als doel hebben.

1.85 Recreatieve nevenactiviteiten:

activiteiten gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.

1.86 Recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden die geen specifieke recreatieve bestemming hebben en het gebruik geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen door de weilanden of vissen. De aanleg van routes en rustplekken ondersteunen het recreatief medegebruik.

1.87 Recreatiewoning of verblijfsrecreatief object:

Een gebouw, uitsluitend bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun vaste hoofdverblijf elders hebben. Het permanent bewonen van het gebouw is niet toegestaan.

1.88 Recreatievaartuig:

Vaartuig, uitsluitend bedoeld en geschikt voor niet bedrijfsmatige recreatieve tourvaart.

1.89 Risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.90 Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.91 Staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.92 Standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.93 Steiger:

een aan de oever gekoppelde constructie ten behoeve recreatief gebruik en het aanleggen of afmeren van een vaartuig.

1.94 Straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen.

1.95 Streefpeil:

het reglementair vastgestelde waterpeil dat door de beherende instantie wordt nagestreefd.

1.96 Terras: (bij horeca)

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.97 Terras: (bij een woning)

Een open zitplek in een tuin, voorzien van een verharde ondergrond.

1.98 Verblijfsgebied:

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.

1.99 Voorgevellijn:

Een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens gevormd door de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen.

1.100 Vrijstaand:

bebouwing waarbij de gebouwen aan beide zijden niet tegen een al dan niet op een ander bouwperceel gelegen gebouw zijn gebouwd.

1.101 Waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie.

1.102 Watergang:

een werk, al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen –taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.103 Waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.104 Weg:

een voor het rijverkeer en ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.105 Woning/wooneenheid/wonen:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, niet zijnde kamerbewoning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:

buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, (geen gebouw zijnde), met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Bouwhoogte bruggen en viaducten over water:

De hoogte van bruggen en viaducten of daarmee gelijk te stellen voorzieningen over het water wordt gemeten vanaf het gemiddeld waterpeil tot de onderzijde van de brug/viaduct.

2.5 Breedte van een bouwwerk:

buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren en evenwijdig aan de betreffende gevel.

2.6 Dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 Diepte van een bouwwerk: (horizontaal)

Buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren haaks op de betreffende gevel.

2.8 Diepte van een (ondergronds) bouwwerk: (verticaal)

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.9 Goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt.

2.10 Inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken.

2.11 Insteek van watergangen:

vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld.

2.12 Maaiveldhoogte:

De gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

2.13 Ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.14 Oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van bouwwerk.

2.15 Peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders bij aanvang van de werkzaamheden vastgestelde hoogte van het terrein;
  • c. in/boven water: het gemiddeld waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Buitenplaats

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Buitenplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en beheer van:
    • 1. cultuurhistorische waardevolle bebouwing in de vorm van (ensemble van) landhuizen, woningen, bijgebouwen, theekoepels, hekwerken en dergelijke;
    • 2. landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de vorm van (elementen uit) (natuur- /over-)tuinen, parken, bossen, waterpartijen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens voor wonen in maximaal één woning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'hotel': tevens voor horeca van categorie 3, met inachtname van het bepaalde in 3.4.1. Daar waar tevens de aanduiding 'wonen' is opgenomen, is horeca van categorie 3 uitsluitend in de kelder toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'restaurant': tevens voor horeca van categorie 4 en ondergeschikte bijeenkomstfuncties, met inachtname van het bepaalde in 3.4.2;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin': tevens voor een theehuis en -tuin, met inachtname van het bepaalde in 3.4.3;
  • f. aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  • g. hobbymatige agrarische activiteiten voor zover milieuhygiënisch inpasbaar;
  • h. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende:

  • i. tuinen en erven met (ontsluitings)wegen en paden, met dien verstande dat de erfontsluiting van de horecafuncties uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' mag worden gerealiseerd;
  • j. bouwwerken;
  • k. bovengrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de bovengrondse parkeervoorzieningen voor de horecafuncties uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen worden gerealiseerd;
  • l. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'parkeergarage' en 'hotel';
  • m. overloopparkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatsen van de aanduidingen 'parkeerterrein' en/of 'ontsluiting', danwel op de gronden binnen 3 meter direct aansluitend op de aanduiding 'ontsluiting';
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens voor geluidwerende voorzieningen;
  • o. recreatieve voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - landhuis': een hoofdgebouw;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hotelgebouw': een hoofdgebouw;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': een hoofdgebouw;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw': een bijgebouw;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin': een theehuis met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  • b. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. Ten behoeve van de nadere aanduiding zoals bedoeld onder a mag het bouwvlak geheel worden bebouwd met de maximale goot- en bouwhoogte zoals deze ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', op de verbeelding staan aangegeven.

3.2.2 Beeldbepalende ornamenten

Voor het bouwen van beeldbepalende ornamenten gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak aan beeldbepalende ornamenten bedraagt niet meer dan 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van een beeldbepalend ornament bedraagt niet meer dan 4 m.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfafscheidingen ten dienste van de bestemming bedraagt niet meer dan 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie 1' verlichtingselementen/-armaturen uitsluitend zijn toegestaan, mits deze naar beneden gericht schijnen ter voorkoming van verstorende uitstraling naar de omgeving;
  • b. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van brandtrappen aan een gebouw mag maximaal de goothoogte van het betreffende gebouw bedragen.

3.2.4 Parkeervoorzieningen

Binnen de bestemming 'Buitenplaats' dienen tenminste 52 parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand gehouden. Tezamen met de in het inrichtingsplan opgenomen zone voor overloopparkeren, dient een capaciteit van tenminste 74 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het realiseren van bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 50 m² per hoofdgebouw is toegestaan, tenzij het hoofdgebouw bestaat uit meerdere wooneenheden, in dat geval is 18 m² per wooneenheid van het hoofdgebouw toegestaan;
  • b. maximaal 36 m² per woning is toegestaan;
  • c. in aanvulling van het bepaalde onder a is een bijgebouw van maximaal 150 m² per buitenplaats toegestaan indien deze noodzakelijk is voor het onderhoud van de buitenplaats;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder a is een overdekte fietsenstalling van maximaal 100 m² per buitenplaats toegestaan;
  • e. bij het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen dienen de bestaande bijgebouwen voorzien van de aanduiding 'bijgebouw' te worden meegerekend;
  • f. de goot- en bouwhoogte mag maximaal 3 m respectievelijk 6 m bedragen;
  • g. de oppervlakte van het perceel behorende bij de wooneenheid als bedoeld onder a en b dient tenminste 200 m² te bedragen;
  • h. de oppervlakte van het perceel behorende bij het hoofdgebouw als bedoeld onder c dient tenminste 2.000 m² te bedragen;
  • i. bij voorkeur worden de bijgebouwen behorende bij meerdere wooneenheden in een landhuis als bedoeld onder a geconcentreerd in één bouwmassa;
  • j. geen afbreuk mag worden gedaan aan aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Ter beoordeling hiervan wordt advies ingewonnen van een ter zake deskundige.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Horeca van categorie 3

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'hotel' gelden de volgende regels:

  • a. er zijn in totaal gezamenlijk maximaal 45 kamers toegestaan binnen de functieaanduidingen 'hotel';
  • b. ondersteunend aan de horecafunctie zijn toegestaan: fitness, wellness, sauna, fiets- en bootverhuur.

3.4.2 Horeca van categorie 4

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'restaurant' gelden de volgende regels:

  • a. op de begane grond is horeca van categorie 4 toegestaan;
  • b. de buitenruimten direct aangrenzend aan het hoofdgebouw mogen tevens worden gebruikt als terras, tot maximaal 5 meter vanaf het hoofdgebouw;
  • c. gebruik als terras, zoals bedoeld onder sub b, wordt tot maximaal 200 m² toegestaan;
  • d. er mag na 21:00 uur geen sprake zijn van permanent geopende deuren van de uitbouw aan de zuidzijde van de horeca;
  • e. op de kelderverdieping is de keuken van de horecafunctie toegestaan.

3.4.3 Specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - theehuis en -tuin' gelden de volgende regels:

  • a. het gebouw ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin' mag worden gebruikt als theehuis met een functie als ontbijtruimte, vergaderruimte, relaxruimte en horeca van categorie 1 met dien verstande dat voor de openingstijden van 1 april t/m 30 september een afwijkende openingstijd is toegestaan tot maximaal 23:00 uur;
  • b. de buitenruimten direct aangrenzend aan het gebouw ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - theehuis' mogen tevens worden gebruikt als terras ten behoeve van het onder a bedoelde gebruik;
  • c. gebruik als terras, zoals bedoeld onder sub b, wordt tot maximaal 200 m2 toegestaan.

3.4.4 Algemene gebruiksregels 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin' gelden de volgende aanvullende regels:

  toegelaten openingstijden   geluid   verlichting  
Theehuis   7:00 t/m 23.00 uur (1 april t/m 30 september),
7:00 t/m 21:00 uur (overige perioden)  
geen versterkt muziekgeluid na 19:00 uur   toegestaan  
Terras ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theehuis en -tuin'   7:00 t/m 23.00 uur (1 april t/m 30 september),
7:00 t/m 19:00 uur (overige perioden)  
geen versterkt muziekgeluid op het terras   verlichting uitsluitend toegestaan, mits deze naar beneden gericht schijnt ter voorkoming van verstorende uitstraling naar de omgeving  

3.4.5 Buitenopslag

Het is verboden de gronden bestemd als 'Buitenplaats' te (laten) gebruiken ten behoeve van buitenopslag van materialen en goederen, tenzij deze ten dienste staat van het onderhoud van de buitenplaats.

3.4.6 Woning

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'wonen' gelden de volgende regels:

Het gebruik van de betreffende woning met bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep/bedrijf past binnen de woonfunctie, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het gebruik mag niet meer dan 33% van het gezamenlijk vloeroppervlak bedragen met een maximum van 80 m²;
  • b. het gebruik mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben en geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling, waaronder parkeren;
  • c. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoerbedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functioneel ondersteunende en niet zelfstandige detailhandel;
  • d. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de karakteristieke of monumentale waarden van de buitenplaats.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van andere functies

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van functies zoals opgenomen in tabel 3.1 alsmede naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 2 aanvullende functies per buitenplaats zijn toegestaan;
  • b. de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. de functies binnen het bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak dienen plaats te vinden;
  • d. de functies binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  • e. de functies maximaal het aantal vierkante meters mag bedragen zoals in tabel 3.1 staat aangegeven, met dien verstande dat het totaal aan nevenfuncties niet meer dan 400 m² aan bebouwd oppervlak bedraagt;
  • f. omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de functies in verhouding staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • h. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • i. het uitoefenen van de functie mag door visuele aspecten, zoals buitenopslag en –stalling, reclame-uitingen en technische installaties, het buitenplaatskarakter niet onevenredig aantasten; ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing hiervan kunnen nadere eisen worden gesteld betreffende de situering, afscherming door beplanting of anderszins.

Tabel 3.1 Functies waarvoor het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken 

functie   maximaal toegestane aantal m²
onbebouwde / bebouwde grond  
expositieruimte/atelier, museum, galerie, kunsthandel   bebouwd: 200 m²  
bezoekers- en cursuscentrum, ontvangstruimte, vergaderruimte,   bebouwd: 200 m²  
kleinschalige dienstverlening, zoals kantoor   bebouwd: 200 m²  

 

3.6 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Buitenplaats' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. aanbrengen en/of verwijderen van bomen of opgaande beplanting;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.

3.6.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan, dat als Bijlage 1 is bijgevoegd;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals genoemd in artikel 3.6 onder a sub 2 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.6.4 Advies

Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in artikel 3.6.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterlopen;
  • b. waterhuishouding;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijfshaven', een bedrijfshaven, waarbij ligplaatsen voor passagiersvaartuigen zijn toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - aanlegsteiger - hotel’: tevens voor een aanlegplaats voor recreatievaartuigen ten behoeve van de horecafuncties;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - aanlegsteiger - wonen’: tevens voor een aanlegplaats voor recreatievaartuigen ten behoeve van de woning;

met de daarbij horende:

  • f. bruggen, sluizen, waterhuishoudkundige voorzieningen, beschoeiingen en overige kunstwerken;
  • g. nautische voorzieningen;
  • h. afmeervoorzieningen;
  • i. trailerhelling;
  • j. recreatievoorzieningen;
  • k. kruisende wegen en paden;
  • l. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bruggen en viaducten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van nautische voorzieningen bedraagt niet meer dan 20 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bouwwerken voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt maximaal 3 m.

4.2.3 Ligplaatsen voor bedrijfshaven

In aanvulling op en in afwijking van artikel 4.2.2 gelden voor ligplaatsen voor passagiersvaartuigen de volgende regels:

  • a. ligplaatsen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijfshaven' toegestaan;
  • b. het aantal steigers bedraagt niet meer dan 2, met dien verstande dat tevens de bestaande Vechtstoep inclusief trap en steiger is toegestaan, waarbij de bestaande afmetingen niet mogen worden vergroot;
  • c. de oppervlakte van de steiger bedraagt niet meer dan 7,20 m²;
  • d. de steiger mag uitsluitend haaks op de oever worden gebouwd, waarbij het water vrij onder de steiger door dient te stromen;
  • e. de lengte van een aanlegplaats bedraagt niet meer dan 8 m;
  • f. de breedte van een aanlegplaats bedraagt niet meer dan 3,25 m, waarbij in geval van dubbele aanlegplaatsen een maximale breedte van 6 m geldt.

4.2.4 Ligplaatsen voor 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger - hotel'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger - hotel' is, in aanvulling op en in afwijking van artikel 4.2.2 en 4.2.3, één extra steiger toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de lengte van de steiger mag niet meer dan 35 m bedragen;
  • b. de steiger mag uitsluitend evenwijdig aan de oever worden gebouwd, waarbij het water vrij onder de steiger door dient te stromen;
  • c. de breedte van de steiger loodrecht op de oever bedraagt niet meer dan 1,30 m.

4.2.5 Ligplaatsen voor 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger - wonen'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger - wonen' is in aanvulling op en in afwijking van artikel 4.2.2 gelden maximaal één steiger toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. ligplaatsen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger - wonen' steigers toegestaan;
  • b. de steiger mag tevens evenwijdig aan de oever worden gebouwd, waarbij het water vrij onder de steiger door dient te stromen;
  • c. de lengte van een steiger bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de breedte van de steiger loodrecht op de oever bedraagt niet meer dan 1,20 m;
  • e. de oppervlakte van de steiger bedraagt niet meer dan 7,20 m².

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van boatsavers;
  • b. het gebruik van gronden -daaronder begrepen water, aanlegplaatsen en steigers- als ligplaats voor woonboten of -schepen en andere drijvende woongelegenheden, drijvende boten en andere bergingen en drijvende steigers, pontons en soortgelijke voorzieningen;

tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
    • 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    • 3. een bouwwerk waarbij de bodemverstoring minder dan 500 m² bedraagt, danwel meer dan 500 m² bedraagt en de diepte niet meer dan 0,3 m.

5.3 Afwijken bouwregels

Ten behoeve van andere bouwwerkzaamheden dan bedoeld in artikel 5.2:

  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van het archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen: de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

5.4 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in artikel 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte en diepte beslaan zoals bepaald in artikel 5.2 onder b sub 3;
  • d. die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inpassingsplan, dat als Bijlage 1 is bijgevoegd en voorzover deze voldoen aan het bepaalde onder c.;
  • e. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • f. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • g. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • h. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld onder a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 5.4.2 sub c.
  • a. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op grond waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 5.3 en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 5.4.4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

5.4.4 Voorschriften bij een omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de buitenplaatszone langs de Vecht.

6.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
  • b. Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.

6.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

6.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6.2 in acht genomen is;
  • b. betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • c. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan, dat als Bijlage 1 is bijgevoegd;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.

Artikel 7 Waarde - Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Natuur’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Bij nieuwe ontwikkelingen bij bouwen of gebruiken die niet rechtstreeks zijn toegestaan binnen de aangewezen EHS is medewerking slechts mogelijk indien is voldaan aan de landelijk gehanteerde Spelregels EHS.

7.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Natuur’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
  • b. Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.

7.3 Omgevingsvergunning uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

7.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet van toepassing inden werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 7.2 in acht genomen is;
  • b. betrekking hebben op herstel van de aanwezige natuur- en landschapswaarden;
  • c. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan, dat als Bijlage 1 is bijgevoegd;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide natuurwaarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene regels

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

9.2 Bestaande afwijkende maatvoering (vervangende bouwregel)
  • a. in die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
  • b. ingeval van herbouw is lid a uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

9.3 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen

De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevellijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
  • c. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
  • d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  • e. balkons, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • f. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • g. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevellijn met meer dan 1 m overschrijden;
  • h. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  • i. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  • j. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.

9.4 Ondergrondse bouwwerken
9.4.1 Bouwregels
  • a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, alsmede ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - souterrain', met dien verstande dat:
    • 1. ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan alsmede een kelderingang is toegestaan buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen maar binnen de aanduiding 'parkeergarage';
    • 2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - souterrain' tevens (half) ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan waarvan de maximale hoogte van het bouwwerk 1,75 meter boven het gemiddeld maaiveld mag bedragen.
  • b. Indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.

9.4.2 Afwijken van de bouwregels voor bouwen buiten bovengronds gelegen gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het bepaalde onder a. ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil;
  • b. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen;
  • c. de afstand tot de perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m;
  • d. ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen;
  • e. bergbezinkbassins zijn toegestaan op alle gronden binnen het plangebied.

9.5 Bruggen

Het bouwen van bruggen met een maximale breedte van 10 m is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  • a. vervanging, herstel of verbetering van reeds aanwezige oeververbindingen;
  • b. recreatieve verbindingen.

9.6 Waterhuishouding

Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, zijn toegestaan tot een oppervlakte van 25 m² en een hoogte van 6 m.

9.7 Milieu
9.7.1 Verkeerslawaai en Industrielawaai

Geluidsgevoelige functies mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder en de Wet Milieubeheer.

9.7.2 Externe veiligheid

(Beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet worden opgericht binnen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand van een risicovolle inrichting.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik
  • a. onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    • 1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
    • 2. opslag en verkoop van vuurwerk;
    • 3. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor meer dan één huishouden;
    • 4. commerciële kamerbewoning/-verhuur;
    • 5. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • 6. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. onder een gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;

10.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting

Het gebruiken van gronden en bouwwerken binnen het plangebied ten behoeve van de in lid 3.1 onder b t/m f genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  • a. uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de gronden en/of bouwwerken, dient de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan te worden gerealiseerd;
  • b. de onder a bedoelde landschappelijke inrichting dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.

10.3 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen

Het ingevolge deze regels toegestane gebruik ten behoeve van de in lid 3.1 onder c t/m e, is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat ter plaatse van de aanduidingen 'geluidscherm' over de gehele lengte van de betreffende aanduidingsvlakken geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 2 m zijn gerealiseerd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:

  • a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
  • b. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
  • c. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer bedragen dan 3 m en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden overschreden;
  • d. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
  • e. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • f. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk na goedkeuring door de Veiligheid Regio Utrecht (VRU) of de opvolger van deze organisatie onder een andere naam;
  • g. het gebruik van gebouwen voor kamerbewoning/-verhuur, mits:
    • 1. er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
    • 2. het gebruik voor kamerbewoning/-verhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
    • 3. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
    • 4. de tijdelijkheid van de kamerbewoning/-verhuur moet aantoonbaar zijn;
  • h. afwijking als bedoeld onder a t/m g wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • i. de afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

11.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen toe te staan ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

  • a. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m3;
  • b. de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Overige zone - ecologie 1
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie 1' dienen lijnvormige structuren gevormd door bomen, bosschages en (bebouwde) elementen aan de westzijde langs de Vecht gehandhaafd te blijven. Dit dient bereikt te worden door handhaving van de huidige bomen voor zover aangeduid in het als Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie 1' zijn verlichtingselementen/-armaturen uitsluitend toegestaan, mits deze naar beneden gericht schijnen ter voorkoming van verstorende uitstraling naar de omgeving.
12.2 Overige zone - ecologie 2

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie 2' dient bij werkzaamheden, die strekken tot het uitbaggeren van de vijver gebruik gemaakt te worden van een gedragscode Ruimtelijke ontwikkeling van de Unie van Waterschappen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de overschrijdingen (zoals bedoeld onder a. en b.)mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.2 Wijziging bestemming Waarde - Archeologie 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de regels van het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind, en
  • b. in voorkomend geval wordt verwijderd;
  • c. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

14.1 Inham in de Vecht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een inham te maken in de Vecht. Omgevingsvergunning kan worden verleend indien de inbreuk op de oever beperkt blijft en de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels is de hierna volgende procedure van toepassing:

  • a. het ontwerpbesluit wordt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter visie gelegd;
  • b. voorafgaand aan de tervisielegging maken burgemeester en wethouders in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op digitale wijze bekend dat het ontwerpbesluit ter visie ligt;
  • c. in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken kunnen worden geraadpleegd en wie op welke wijze een zienswijze hierop kan indienen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk en/of mondeling zienswijzen indienen op het ontwerpbesluit;
  • e. burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die zienswijzen hebben ingediend.

Artikel 16 Nadere eisen

16.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige eenheid van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;
  • b. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen met betrekking tot milieuhygiëne, bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy;
  • c. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Vijverhof Nieuwersluis”.