Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Snippergroen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPSnippergroenSV-VG01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan ‘Snippergroen' met identificatienummer <NL.IMRO.1904.BPSnippergroenSV-VG01> van de gemeente Stichtse Vecht;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 Verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Snippergroen’ bestaande uit een blad met de code NL.IMRO.1904.BPSnippergroenSV-VG01 met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
 
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 Aardkundige waarden
geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen, die representatief zijn voor de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap, zoals hoogteverschillen of variaties in de samenstelling van de bodem;
 
1.6 Achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
1.7 Afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van zorg gehuisvest is;
 
1.8 Antennedrager
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
 
1.9 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
 
1.10 Archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
 
1.11 Archeologisch onderzoek
Onderzoek naar archeologische waarden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie (versie 3.1);
 
1.12 Bebouwing
één of meer bouwwerken;
 
1.13 Bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van het bouwvlak dat op grond van de regels en/of verbeelding mag worden bebouwd;
 
1.14 Bed and Breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kortdurend toeristisch nachtverblijf in combinatie met het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;
 
1.15 Bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, verhandelen en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig
verlenen van diensten;
 
1.16 Bedrijf aan huis
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk), dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.17 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.18 Bedrijfswoning
een woning, behorend bij een bedrijf, uitsluitend bestemd voor de huisvesting van een huishouding behorend bij het bedrijf;
 
1.19 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.20 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.21 Beroep aan huis
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.22 Beschermd dorpsgezicht
Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden, en dat als zodanig is aangewezen door het bevoegd gezag;
 
1.23 Bestaande situatie
  1. bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de ter inzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders bepaald;
  2. bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.
1.24 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.25 Bouwen
het plaatsen, slopen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.26 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping;
 
1.27 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtends het plan, dan wel het aangrenzende plan waar het hoofdgebouw is toegestaan, een zelfstandige bij elkaar horende, hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
 
1.28 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.29 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.30 Buitenopslag
Het gestructureerd opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en nadere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke;
 
1.31 Cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing;
 
1.32 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
 
1.33 Deskundige / deskundig advies
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied waarover advies wordt gevraagd;
 
1.34 Erf
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
 
1.35 Erotisch getinte vermaakfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.36 Erotisch getinte horeca
een horeca(onderneming) die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.37 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.38 Hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een perceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de (toekomstige) bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.39 Kelder
bouwwerk waarvan het merendeel onder de grond is gelegen;
 
1.40 Kelderkoekoek
een uitgebouwde constructie/ opening van beperkte omvang aan de buitenzijde van de kelderwand die dient voor daglichttoetreding en/of ventilatie van de kelder. Als uitgebouwde bak wordt het ook wel een lichtkolk of vossengat genoemd, een lange doorgaande koekoek ook wel een wolfskuil;
 
1.41 Ligvoorzieningen
hangmat, ligbank of vergelijkbare voorziening;
 
1.42 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.43 Molenbiotoop
het gebied rondom de molen dat van essentieel belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen
1.44 Nutsvoorziening
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer;
 
1.45 Opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,
bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
 
1.46 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
 
1.47 Permanente bewoning
het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: De plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Van een hoofdverblijf is in ieder geval sprake indien de betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen per kalenderjaar tenminste 2/3 van die tijd het adres van het recreatieverblijf c.q. het kampeermiddel als woonadres in gebruik heeft;
 
1.48 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
 
1.49 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.50 Straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen;
 
1.51 Streefpeil
het reglementair vastgestelde waterpeil dat door de beherende instantie wordt nagestreefd;
 
1.52 Voorgevelrooilijn
Een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens gevormd door de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen;
 
1.53 Waarden
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
 
1.54 Waterhuishoudkundige voorziening
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;
 
1.55 Wooneenheid
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:
buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.
 
Bebouwingspercentage:
bouwgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met bebouwing, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
Bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.
 
Bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, (geen gebouw zijnde), met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
Bouwhoogte van een antenne-installatie:
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
Breedte van een bouwvlak:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de grens van het bouwvlak of rooilijn.
 
Breedte van een bouwwerk:
buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren en evenwijdig aan de betreffende gevel.
 
Dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
Diepte van een bouwwerk: (horizontaal)
Buitenwerks en/of het hart van scheidingsmurenen haaks op de betreffende gevel;
 
Diepte van een (ondergronds) bouwwerk: (verticaal)
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
Goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;
 
Inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken.
 
Insteek van watergangen:
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld.
 
Maaiveldhoogte:
De gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
 
Ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
 
Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van bouwwerk.
 
Oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
Peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders bij aanvang van de werkzaamheden vastgestelde hoogte van het terrein;
  3. in/boven water: het gemiddeld waterpeil.
Algemene bepaling
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 0.50 m.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplantingen;
  3. dagrecreatief medegebruik;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', mede bestemd voor parkeren;
  5. in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. kunstobjecten en straatmeubilair;
  3. nutsvoorzieningen en gemalen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. water en watergangen;
  6. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken
Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 15 m;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer bedraagt dan 5 m;
  3. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en gemalen niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van kunstobjecten en straatmeubilair niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
  1. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
    1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Parkeervoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1  ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
  1. de parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn in verband met de verkeersveiligheid;
  2. er sprake is van een ruimtelijke noodzaak in verband met parkeercongestie.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening het plan te wijzigen naar de bestemming ‘Wonen’ zonder bouwvlak of de bestemming 'Tuin', met dien verstande dat de regels van de desbetreffende bestemming van toepassing zijn.
 
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;
met daarbij horende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. (ontsluitings)wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende bouwregels gelden:
  1. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    1. voor het bouwen van erker of toegangsportaal aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw, gelden de volgende bouwregels:
    2. de bouw van een erker of toegangsportaal mag niet ten koste gaan van parkeerplaatsen op eigen erf;
    3. de breedte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het ten alle tijden mogelijk is een totaal aan erkers of toegangsportalen van 5 m² per hoofdgebouw te realiseren waarbij de erker of toegangsportaal meer dan 50% van de voorgevel mag beslaan;
    4. de bouwhoogte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,30 m;
    5. de horizontale diepte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. In afwijking van het gestelde onder a is een gebouw toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' waarbij de maximale maten overeenkomen met de bestaande aanwezige bebouwing ten tijde van de terinzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
4.2.2 Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals pergola’s maximaal 2,5 m;
  4. in afwijking op het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen een maximale bouwhoogte van 1 m;
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van:
  1. opslag van materialen en goederen;
  2. het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens;
  3. het plaatsen en geplaatst houden van zwembaden.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. beroep en bedrijf aan huis;
  3. kleinschalige verblijfsrecreatie;
  4. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' mag alleen worden gebouwd indien er wordt voldaan aan de desbetreffende normen van de Wet geluidhinder, dan wel na afgifte van een zogenaamde Hogere Waarde in het kader van de Wet geluidhinder.
met daarbij horende:
  1. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. erven en terreinen;
  3. groenvoorzieningen en water;
  4. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  5. wegen en paden;
  6. overige functioneel met de bestemming ‘Wonen’ verbonden voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
  1. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend worden opgericht op het zij- en achtererf van het bouwperceel;
  2. bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel op het zijerf mogen op niet minder dan 1 m achter de voorgevel worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, buiten het bouwvlak met een maximum bebouwingsoppervlakte van 150 m2;
  4. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m. 
  5. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken hoger dan 3 m geldt dat deze voorzien worden van een schuin dak, met dien verstande dat;
    1. de dakvoet niet meer bedraagt dan 3 m;
    2. de hoogte van de daknok niet meer bedraagt dan 6 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale nokhoogte [m] = (afstand daknok tot naburig erf [m] x 0,47) + 3m;
    3. de nokhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken nooit meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorkant van het hoofdgebouw op het bouwperceel bedraagt niet meer dan 1 m;.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorkant van het hoofdgebouw op het bouwperceel bedraagt niet meer dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m;
  4. de hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 9 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Beroep of bedrijf aan huis
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis (activiteit) wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. alleen activiteiten die passen binnen het gebied en zijn benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en vallen onder milieucategorie 1 zijn toegestaan;
  2. In afwijking van het gestelde onder a. zijn opslag van vuurwerk, horeca (met uitzondering van (air)B&B),seksinrichtingen, koeriers of (personen-)vervoersbedrijven, kinderdagverblijven en detailhandel (met uitzondering van functioneel ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel), en alle activiteiten die worden genoemd onder artikel 15 lid 1 “strijdig gebruik” uitgesloten;
  3. ten aanzien van internethandel is alleen internethandel zonder showroom of afhaalfunctie (publieksaantrekkende werking) toegestaan;
  4. Het vloeroppervlak in gebruik voor een activiteit mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  5. bij de activiteit moet sprake zijn van een normale afwikkeling van verkeer waaronder parkeren en moet worden voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan opgenomen uitgangspunten met betrekking tot parkeren. De regel is dat parkeren op eigen erf moet plaats vinden of dat de initiatiefnemer op eigen kosten parkeerplaatsen aanlegt in het openbaar gebied;
  6. De activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  7. De activiteit mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  8. De ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse 150kv hoogspanningsleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 27 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
6.2 Bouwregels
  1. Uitsluitend ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 bedoelde bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer dan 45 m mag bedragen.
  2. Bouwwerken en andere werken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toegelaten als de belangen in verband met de hoogspanningsleiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de leiding.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden op de kaart aangewezen met de bestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het aanbrengen van opgaande beplantingen of bomen;
  2. het ophogen van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
6.3.2 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 6 lid 3.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de hoogspanningsleiding wordt of kan worden veroorzaakt.
6.3.3 Uitzonderingen
Het bepaalde artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing: 
  1. a op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige hoogspanningsleiding;
  2. b op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de hoogspanningsleiding;
  3. c op andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
6.3.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 25.3.1 na schriftelijke goedkeuring van de leidingbeheerder.
Artikel 7 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. instandhouding, bescherming en herstel van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen karakteristieke cultuurhistorische waarden.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden gelden, naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde elders in de bestemmingsplanregels, de volgende regels:
  1. de horizontale en verticale maten alsmede de dakvorm en de dakhelling zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden gewijzigd;
  2. de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen dient in overeenstemming te zijn met de situering van de voorgevel op het tijstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, die van invloed kan zijn op het beschermde dorpsgezicht, wordt de commissie voor omgevingskwaliteit om advies gevraagd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2, met dien verstande dat:
  1. het veranderen van de dakvorm of dakhelling een herstel of verbetering van de karakteristieke cultuurhistorische waarden betreft en geen onevenredige aantasting van het beschermd dorpsgezicht tot gevolg heeft;
  2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 30º;
  3. indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke commissie voor omgevingskwaliteit om advies gevraagd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  2. het herinrichten of anderszins wijzigingen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte;
  3. het bestraten of herstraten van de bestaande profielen, in de zin van herprofilering en/of wijziging van bestratingsmateriaal;
  4. het bestraten en verharden van onverharde gronden.
7.4.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. andere-werken die verband houden met de normale voortgang van de uitoefening van het agrarisch beheer op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’;
  3. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen karakteristieke cultuurhistorische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. een omgevingsvergunning voor het vellen, kappen en/of rooien van hagen als bedoeld in artikel 7 lid 4.1, wordt zeker wel verleend indien instandhouding van de haag vanwege de staat redelijkewijs niet kan worden geëist, met dien verstande dat:
    1. de aanvraag voor de omgevingsvergunning dient te worden vergezeld van een advies van een terzake deskundige over de staat van de haag;
    2. aan de omgevingsvergunning het voorschrift kan worden verbonden tot herplant van de te vellen haag.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van:
  1. de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  2. de versterking van de buitenplaatszone langs de Vecht;
  3. het behouden, versterken, herstellen en ontwikkelen van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de Vecht en haar oevers.
8.2 Bouwregels
  1. Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse aangeduide waarde;
  2. Ter beoordeling van het bepaalde onder a winnen burgemeester en wethouders deskundig advies in;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
8.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 8 lid 3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 8 lid 2 in acht genomen is;
  2. betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  3. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
8.3.3 toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 sub a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de aangeduide cultuurhistorische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast of hersteld.
 
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie, Landschap en Natuur
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, herstel, beheer en de versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden, natuur- en landschapswaarden in de vorm van bebouwde en onbebouwde structuren, elementen, systemen, patronen en zichtlijnen;
9.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien:
  1. de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
  2. met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen;
  3. aan de omgevingsvergunning voorwaarden zijn verbonden gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers, inhammen en andere waterpartijen;
  3. het aanleggen of verharden van kavelwegen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
9.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 3.1 is niet van toepassing indien werkzaamheden:
  1. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 9 lid 2 in acht genomen is;
  3. betrekking hebben op herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden;
  4. behoren tot het normaal onderhoud en beheer;
  5. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 9 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden worden hersteld of niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
  2. met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen;
Artikel 10 Waarde - Ecologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.
 
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.2.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Ecologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  2. Het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
  3. Het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  4. Het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- en afvoer van water ;
  5. Het draineren van gronden;
  6. Het graven, dempen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen
10.2.2 Uitzonderingen
Het in artikel 10 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke
  1. Binnen het kader van het onderhoud nodig is tot bescherming en instandhouding van de ecologische waarden en daarop gerichte waterhuishoudkundige functies
  2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. Waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend.
10.2.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 10 lid 2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.
Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone watergang
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang.
 
11.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen is het op de in artikel 11 lid 1 bedoelde gronden niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in artikel 11 lid 1  genoemde doeleinden, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
 
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11 lid 2  voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande artikelen, mits:
  1. de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
  2. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
  3. terzake eerst advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 11 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen van ondergrondse en/of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en alle daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  5. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,30 m;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
11.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 11 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
11.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de in artikel 11 lid 4.1 genoemde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en het functioneren van de watergang, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 11 lid 4 wordt slechts verleend nadat terzake advies is ingewonnen van de beheerder van de watergang.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.
 
12.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  3. ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mag worden gebouwd conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen;
  4. burgemeester en wethouders ter beoordeling van het bepaalde onder b. goedkeuring vragen aan de beheerder van de waterkering.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 werken en werkzaamheden
Het is verboden op de in artikel 12 lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het omzetten van grasland in bouwland;
  5. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard;
  7. verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  10. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  11. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  12. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  13. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  14. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
12.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden:
  1. behoren tot het normale onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  2. uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.
12.3.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 12 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar,
  1. indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering;
  2. de beheerder van de waterkering schriftelijke goedkeuring heeft verleend.
3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
14.1 Algemene regel
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
 
14.2 Bestaande afwijkende maatvoering
  1. In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
  2. in die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
14.3 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen
De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:
  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevellijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
  3. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
  4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  5. balkons, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
  6. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  7. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevellijn met meer dan 1 m overschrijden;
  8. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  9. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  10. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater)
  11. afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
15.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik van gronden en bouwwerken die strijdig zijn met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
  1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
  2. opslag en verkoop van vuurwerk;
  3. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  4. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor meer dan één huishouden;
  5. commerciële kamerbewoning/-verhuur;
  6. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  7. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
15.2 Parkeren
15.2.1 Parkeernormen
  1. Een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen en bouwwerkenop het bouwperceel ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in het ‘Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Stichtse Vecht 2013, deel B: Nota Parkeernormen, vastgesteld door de raad op 29 september 2015.
  2. Indien de nota niet voorziet in een parkeernorm voor een specifieke functie, stelt het bevoegd gezag een parkeernorm vast.
15.2.2 Afwijken van de parkeernormen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.1  indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
15.2.3 Wijziging beleidsregel
Als de onder artikel 15 lid 2.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
16.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Binnen de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied', is het bepaalde in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) en Provinciale Milieuverordening (PMV) van toepassing. Rekening moet worden gehouden met het standstill-principe waarbij functiewijzigingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit niet zijn toegestaan. Verder geldt dat bedrijfstypen met een bodemrisico niet zijn toegestaan. Een overzicht van deze bedrijfstypen is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Voor bestaande inrichtingen geldt overgangsrecht.
 
16.2 Milieuzone - 100-jaarsaandachtsgebied
Binnen de aanduiding “milieuzone – 100-jaarsaandachtsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) en Provinciale Milieuverordening (PMV) van toepassing. Rekening moet worden gehouden met het standstill-principe waarbij functiewijzigingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit niet zijn toegestaan. Verder geldt dat bedrijfstypen met een bodemrisico niet zijn toegestaan. Een overzicht van deze bedrijfstypen is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Voor bestaande inrichtingen geldt overgangsrecht.
 
16.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop
16.3.1 Aanduidingsregel
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de vrije windgang van en het zicht op molens.
 
16.3.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ de volgende regels:
  1. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 0 m tot 100 m van de molen, mag niet hoger worden gebouwd dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, indien:
    1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
    2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  4. mits vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende molenbeheerder.
  5. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte onder b dan prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
  6. in afwijking van het bepaalde onder a en b is de maatvoering van de met omgevingsvergunning gebouwde bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan toegestaan.
16.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijn of werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. binnen een afstand van 100 m rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  2. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  3. Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien:
    1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting; of
    2. toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw aan te brengen beplanting onevenredig zouden schaden.
16.3.4 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molenbeheerder.
 
16.4 Vrijwaringszone - straalpad
In aanvulling op het bepaalde bij de andere ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - straalpad’ voorkomende bestemming(en) mag de bouwhoogte ter plaatse van deze aanduiding niet hoger bedragen dan 44 m.
 
16.5 Geluidzone - spoor
16.5.1 Aanduidingsregel
De gronden ter plaatse van de aanduiding geluidzone - spoor zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van de spoorweg.
 
16.5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 5) mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.
 
16.5.3 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 3.2 sub a  voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
17.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
  1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  2. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
  3. overschrijdingen van bouwgrenzen voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer bedragen dan 3 m en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden overschreden;
  4. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een realisering van maatregelen ten behoeve van de verdere verduurzaming van woningen; de overschrijdingen mogen niet meer bedragen dan 1,5 m waarbij een bijbehorend bouwwerk mag niet groter zijn dan 3m2 en een maximale bouwhoogte heeft van 3 meter;
  5. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
  6. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  7. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk;
  8. het gebruik van gebouwen voor kamerbewoning/-verhuur, mits:
    1. er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
    2. het gebruik voor kamerbewoning/-verhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
    3. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
    4. de tijdelijkheid van de kamerbewoning/-verhuur moet aantoonbaar zijn;
  9. afwijking als bedoeld onder a t/m g wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  10. de afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.
17.2 JOP
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan en toestaan dat een jongerenontmoetingsplaats (JOP) wordt gerealiseerd, mits:
  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
  2. er geen gebouwen worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van overkappingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  4. de realisatie niet direct naast gebouwen plaatsvindt, waarvan de gebruikers overlast kunnen ondervinden van de jongeren, zoals woningen en winkels, waarbij de afstand tot een woning in ieder geval niet minder bedraagt dan 50 m;
  5. niet direct naast doorgaande wegen wordt gerealiseerd;
  6. de JOP goed bereikbaar is voor hulpdiensten;
  7. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  8. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  9. de landschappelijke en natuurlijke waarden, indien als zodanig op de verbeelding aangegeven, en de waarden van het beschermde dorpsgezicht onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
17.3 Gebouwen van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in hoofdstuk 2, teneinde de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen toe te staan ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:
  1. de inhoud van het gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m3;
  2. de goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
18.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen (zoals bedoeld onder a. en b.)mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Snippergroen'