Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Scheendijk 2 & 3
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPScheendijk2en3-VG01

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan Scheendijk 2 & 3 met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPScheendijk2en3-VG01 van de Gemeente Stichtse Vecht.
 
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
 
1.6 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.7 Agrarische bedrijven
grondgebonden bedrijven, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen anders dan in kassen, dan wel het houden van dieren, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
 
1.8 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
 
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.10 Bed en breakfast of air B&B:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kortdurend toeristisch nachtverblijf in combinatie met het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten.
 
1.11 Bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.12 Berging
een ruimte in een gebouw of een afzonderlijk gebouw waarin spullen opgeslagen worden.
 
1.13 Beroep aan huis
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk, technisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
 
1.14 Bestaand
ten aanzien van bebouwing:
  • legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
ten aanzien van gebruik:
  • het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 Bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.18 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.19 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.
 
1.21 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop (ingevolge de regels) krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
 
1.22 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.23 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.24 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 Bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.26 Cultuurhistorische waarde:
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing.
 
1.27 Erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
 
1.28 Erfbebouwing
functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken.
 
1.29 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met ten minste twee wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 Hobbymatig houden van dieren:
het uitoefenen van agrarische activiteiten, niet zijnde uit hoofde van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarvoor vanwege de beperkte omvang geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of vergunningenbesluit milieubeheer geldt.
 
1.31 Hoofdgebouw:
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.32 Huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert; hieronder wordt niet verstaan een groep personen die een huis bewonen waar sprake is van bedrijfsmatige kamerverhuur.
 
1.33 Huishouding:
regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.
 
1.34 Kap:
een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.
 
1.35 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
 
1.36 Kunstwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
 
1.37 Landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, waaronder openheid, het karakteristieke legakkerpatroon met lange akkers, trekgaten, kenmerkende land-waterverhoudingen en oude stroomruggen.
 
1.38 Mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
 
1.39 Natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en ecologische elementen voorkomende in dat gebied.
 
1.40 Nevenfactiviteit
activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, en wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
 
1.41 Normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
 
1.42 Oever:
waterkant langs rivieren, meren, kanalen enz.
 
1.43 Ontsluitingsweg:
een weg, pad of doorgang die toegang verschaft tot een perceel.
 
1.44 Peil:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw;
  • Voor een bouwwerk op een perceel, gelegen op een eiland: de bovenkant van het afgewerkte maaiveld van het aansluitend terrein;
  • Voor een drijvend object (zoals een recreatieark): de waterlijn ter plaatse van het object.
 
1.45 Perceel:
begrensd stuk land of water, kavel.
 
1.46 Perceelsgrens:
een grenslijn tussen percelen onderling.
 
1.47 Permanente bewoning
het verblijven in een kampeermiddel, een recreatieverblijf of in een ander gebouw, geen woning zijnde, met het kennelijke doel om dat kampeermiddel, recreatieverblijf, dan wel ander gebouw, geen woning zijnde, als hoofdverblijf te gebruiken.
 
1.48 Plankier
een op het land gelegen constructie, die dient als terras of verharding.
 
1.49 Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.50 Steiger
een boven water langs een oever gelegen constructie, die dient tot aanlegplaats van vaartuigen: daaronder wordt medebegrepen een botenhelling in of boven water.
 
1.51 Vlonder
een losliggend terras of verharding op het land.
 
1.52 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw.
 
1.53 Voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
 
1.54 Waarden
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie.
 
1.55 Woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (hobbymatige-)veeteelt ten behoeve van natuurbeheer;
  2. behoud en versterking en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
  1. de zeer lange opstrekkende verkavelingen;
  2. de cultuurhistorisch waardevolle verveningsrestanten, petgaten, trilveengebieden, rietland, legakkers, watergangen en plassen;
  3. de restanten van eendenkooien, jaagpaden, kaden en weteringen;
  4. het graslandkarakter;
  5. karakteristieke lintbebouwing langs ontginningsassen met waardevolle boerderijen;
  6. de karakteristieke erfindeling;
  7. de openheid van de verboden kringen en de inundatiegebieden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  8. de aanwezigheid van broed-, water- en moerasvogels;
  1. groene en blauwe diensten als nevenfunctie;
  2. verkoop van streekeigen producten als nevenfunctie;
  3. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen en water;
  2. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  3. overig functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overige bouwwerken, met uitzondering vna terreinafscheidingen, zijn niet toegestaan;
  2. erfafscheidingen zijn maximaal 1,5 m. hoog.
 
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting.
 
3.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in lid artikel 3 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
 
3.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  
3.3.4 Advies
Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen als bedoeld in lid artikel 3 lid 3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
 
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouder zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden te wijzigen in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:
  1. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  2. er geen onevenredige beperkingen mogen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.
 
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
met de daarbij behorende groenvoorzieningen en water, toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten, parkeervoorzieningen en overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
Op de in lid artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming gebouwd, waarbij het volgende geldt:
 
BouwwerkenMax. bouwhoogte Overige afmetingen
Pergola's3 m  
Erf- of perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat 2m 
Overige ergf- of perceelsafscheidingen1 m 
Overkapping 3 mmax. oppervlakte bedraagt 10 m²
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 5 m 
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid artikel 4 lid 1 onder sub a ten behoeve van de bouw van erkers en tochtportalen aansluitend aan een op het perceel gelegen (hoofd)gebouw tot een grondoppervlak van niet meer dan 6 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m.
  
Artikel 5 Water - Natuur- en Landschapswaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water -Natuur- en Landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water met daarbij behorende taluds en oevers;
  2. het behoud en herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden;
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in lid artikel 5 lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. dekplanken op (oever)beschoeiingen.
  2. één steiger met een maximale lengte van 6 meter.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Water - Natuur- en Landschapswaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. het wijzigen van het profiel van watergangen en/of waterpartijen, dan wel het graven of het dempen ervan;
  4. het aanleggen van dijken of andere taluds;
  5. het aanleggen of aanbrengen van (oever)beschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  6. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in sublid artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
 
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid artikel 5 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
 
5.3.4 Advies
Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarde.
  
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen en water;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Wonen' verbonden voorzieningen.
 
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  1. Op de voor 'Wonen' bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden;
  2. de afstand tussen bij de woning behorende bijgebouwen en de voorgevelrooilijn van de woning ten minste 1 m bedraagt;
  3. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m bedraagt;
  4. overigens geldt het volgende:
 
 max. aantal per bouwvlakmax. inhoudmax. oppervlakmax. goothoogtemax. bouwhoogte
woning (inclusief aan- en uitbouwen en overkappingen)één, tenzij anders met een aanduiding is aangegeven 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is  3,5 m8 m
bijgebouwen bij de woning  50% van de oppervlakte van het bij de woning behorende erf met een maximum van 50 m², tenzij het bestaande oppervlak groter is 3 m*5 m
- erfafscheidingen
voor de voorgevel van de woning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak
    
1 m

2 m
pergola's     2,7 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde    2 m
* de maximale goothoogte van aangebouwde bijgebouwen is gelijk aan de de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.
  
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Ten behoeve van de goothoogte van gebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 onder a sub 4 ten behoeve van een hogere goothoogte van gebouwen, met dien verstande dat:
  1. de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  2. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit, conform welstandsbeleid.
 
6.3.2 Ten behoeve van de vergroting van het gezamenlijk grondoppervlak van erfbebouwing
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid artikel 6 lid 2 onder a sub 3 ten behoeve van het vergroten van het gezamenlijk grondoppervlak aan erfbebouwing tot 80 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt.
 
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak is niet toegestaan;
  2. een woning is bedoeld voor één huishouding; een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  3. het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is niet toegestaan;
  4. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m² tenzij anders is aangegeven middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten'; in het kader van deze activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.
 
6.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Het is niet toegestaan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting - Scheendijk 2 en 3' in gebruik te hebben zoals bedoeld onder lid artikel 6 lid 1 indien:
  1. de bebouwing, zoals aangegeven in bijlage 2 bij de regels is gesloopt en de landschappelijke maatregelen zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels zijn verwezenlijkt en in stand worden gehouden 18 maanden na de sloop van de bebouwing benoemd in bijlage 2;
  2. de verontreiniging zoals geconstateerd in het verkennend bodemonderzoek voor Scheendijk 3, toegevoegd als bijlage 6 bij de toelichting, niet binnen 18 maanden na vaststelling van het bestemmingsplan is gesaneerd.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Ten behoeve van mantelzorg
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg mits:
  1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder-kindrelatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
  2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  1. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  2. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden
 
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 100.000 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
    4. voor de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 30 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Archeologisch rapport
  1. Als een bouwwerk niet voldoet aan de bouwregels van artikel 7 lid 2 moet de aanvrager, bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk, een archeologisch rapport overleggen.
  2. De omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk wordt verleend, als naar het oordeel van het bevoegd gezag uit het archeologisch rapport blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen behoudenswaardige archeologische waarden zijn.
  3. Het overleggen van een archeologisch rapport bij de aanvraag omgevingsvergunning is niet nodig, als naar het oordeel van de archeologisch deskundige de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.3.2 voorschriften aan de omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voor het bouwen in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen of de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  3. Ook zonder archeologisch rapport kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden.
7.3.3 Advies
Voordat over het verlenen van een omgevingsvergunning, of de voorschriften bij de omgevingsvergunning, of het afwijken van de onderzoeksplicht wordt beslist, wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen archeologisch deskundige.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsverguning
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend: het ophogen, afgraven, ontgronden, saneren, afplaggen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede vergraven, verdiepen en verruimen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  7. het slopen van bouwwerken waarbij de funderingen worden verwijderd, het verwijderen van bestaande funderingen en het verwijderen of uittrekken van heipalen.
 
7.4.2 Uitzondering
Het aanlegverbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
  1. bij bodemingrepen met een totaal oppervlakte kleiner dan 100.000 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
  2. bij bodemingrepen die niet dieper dan 30 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd (ongeacht de oppervlakte);
  3. die in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
  4. die bestaan uit onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande wegcunetten en leidingtracés;
  5. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  6. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
7.4.3 Archeologisch rapport
  1. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overlegt de aanvrager een archeologisch rapport waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
    2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen behoudenswaardige archeologische waarden zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport bij de aanvraag omgevingsvergunning is niet nodig, als naar het oordeel van de archeologisch deskundige de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorschriften aan de omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken in ieder geval de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen of de werkzaamheden te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  3. Ook zonder archeologisch rapport kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden.
7.4.5 Advies
Voordat over het verlenen van een omgevingsvergunning, of de voorschriften bij de omgevingsvergunning, of het afwijken van de onderzoeksplicht wordt beslist, wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen archeologisch deskundige.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering.
  
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwen ten dienste van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in lid artikel 8 lid 1 mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
  
8.2.2 Bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen
Alvorens op en in de gronden als bedoeld in lid artikel 8 lid 1 een omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, winnen burgemeester en wethouders advies in van de beheerder van de betreffende waterkering omtrent de daarbij betrokken belangen van de waterkering.
  
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwdelen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. schoorstenen, rietbedekking, antennes, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m of 10% bedraagt;
  2. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.
 
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig, aantoonbaar aanwezig is sinds 6 juni 1978 of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en/of oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
  1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
  1. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde perceel plaatsvindt.
  2. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
 
10.3 Waterhuishouding
  1. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2 en een hoogte van 6 m;
  2. Als er meer dan 1000 m2 extra verharding wordt gerealiseerd moet een vergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap en moeten voorafgaand aan de bouw/aanleg de door hen genoemde compenserende maatregelen worden getroffen;
  3. Als er tussen de 500 m2 en 1000 m2 extra verharding wordt gerealiseerd hoeft geen vergunning te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap maar moeten wel voorafgaand aan de bouw/aanleg compenserende maatregelen worden getroffen;
  4. Als minder dan 500 m2 extra verharding wordt gerealiseerd zijn compenserende maatregelen niet verplicht maar wel gewenst;
  5. Het is niet toegestaan watergangen te dempen en dat een bouwwerk de primaire functie(s) van het watersysteem (berging, doorstroming en ecologie) en het onderhoud van het watersysteem belemmerd
  6. Ten aanzien van de onder c genoemde compenserende maatregelen en de onder e genoemde bouwwerken wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  7. De bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer van gebouwen minimaal 30 cm boven peil ligt.
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Beroep aan huis
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis (activiteit) wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. alleen activiteiten die passen binnen het gebied en zijn benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en vallen onder milieucategorie 1 zijn toegestaan;
  2. In afwijking van het gestelde onder a. zijn opslag van vuurwerk, horeca (met uitzondering van (air)B&B),seksinrichtingen, koeriers of (personen-)vervoersbedrijven, kinderdagverblijven en detailhandel (met uitzondering van functioneel ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel), en alle activiteiten die worden genoemd onder lid artikel 11 lid 2 “strijdig gebruik” uitgesloten;
  3. ten aanzien van internethandel is alleen internethandel zonder showroom of afhaalfunctie (publieksaantrekkende werking) toegestaan;
  4. Het vloeroppervlak in gebruik voor een activiteit mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  5. bij de activiteit moet sprake zijn van een normale afwikkeling van verkeer waaronder parkeren en moet worden voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan opgenomen uitgangspunten met betrekking tot parkeren. De regel is dat parkeren op eigen erf moet plaats vinden of dat de initiatiefnemer op eigen kosten parkeerplaatsen aanlegt in het openbaar gebied;
  6. De activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  7. De activiteit mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  8. De ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
 
11.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
  2. opslag en verkoop van vuurwerk;
  3. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor meer dan één huishouden;
  4. commerciele kamerbewoning/-verhuur, met uitzondering van toeristisch en recreatief gerelateerde kamerverhuur namelijk (air)B&B;
  5. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  6. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  7. het plaatsen van zeecontainers voor de opslag van goederen;
  8. het plaatsen van voorzieningen voor het opwekken en leveren van duurzame energie anders dan voor eigen gebruik;
  9. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  10. er mag geen sprake zijn van een toename van de stikstofdepositie (immissie) binnen de stikstofgevoelige habitats binnen het Natura2000 gebied.
  11. permanente bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij toestemming is gegeven in kader mantelzorg hetgeen eisen stelt aan het betreffende bouwwerk.
 
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Binnen de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied', is het bepaalde in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) en Provinciale Milieuverordening (PMV) van toepassing danwel dien rechtsopvolgers. Rekening moet worden gehouden met het standstill-principe waarbij functiewijzigingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit niet zijn toegestaan. Verder geldt dat bedrijfstypen met een bodemrisico niet zijn toegestaan. Een overzicht van deze bedrijfstypen is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Voor bestaande inrichtingen geldt overgangsrecht.
  
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
13.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag is, bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van deze regels ten behoeve van:
  1. de ligging van grens of richting van wegen en paden, ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen, als bij uitmeting blijkt dat hetgeen is aangeduid afwijkt ten opzichte van de werkelijke toestand, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 5 meter.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
14.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en aanduidingsgrenzen te wijzigen, mits:
  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en;
  2. de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
 
14.2 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen of aanpassen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de waarde van bedoelde dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings-)waarden, aanpassing behoeft.
  
Artikel 15 Overige regels
15.1 Algemene parkeerregeling
Bij functiewijziging of uitbreiding van een functie, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de normen van het gemeentelijke parkeerbeleid.
  
15.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
  
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken , maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die formeel wegbestemd zijn middels een planologische procedure.
 
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Scheendijk 2 & 3' .