Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan 'Maarssen-Dorp woongebied' van Gemeente Stichtse Vecht;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch
bepaalde planobjecten met bij behorende regels als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.1904.BPMaarssendrpwgMRS-GC01;
3. aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een beroep of het
beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk
te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang
in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de
woonfunctie kan worden uitgeoefend;
6. afhankelijke woonruimte (in verband met mantelzorg):
een gebouw bij
een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning
en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van
mantelzorg gehuisvest is;
7. ambachtelijk en verzorgend bedrijf:
Een bedrijf voor
de uitvoering van producerende en/of verzorgende ambachten, waar voor
een belangrijk deel in handwerk goederen worden vervaardigd, verwerkt,
bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten
behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker;
8. ambulante handel:
de verkoop en het
te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan
consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede
verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;
9. archeologische waarde:
de aan een gebied
toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat
gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of
activiteit uit oude tijden;
10. architectonische waarde:
de authentieke
kenmerken in de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken welke eigen
zijn aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm,
welke karakteristiek is aan gebouwen uit een bepaalde streek, waarbij
in hoofdzaak gelet wordt op onder meer de uitwendige hoofdvorm van een
gebouw, bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling,
nokrichting en -hoogte en de gevelindeling;
11. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
12. bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel, binnen de aangegeven bouwgrenzen, dat mag worden bebouwd;
13. bedrijf:
onderneming
waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en
verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend
plaatsvindt als niet zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de
onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse
vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in
rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
14. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte;
15. bedrijfswoning:
een woning in of
bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een
huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in
overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;
16. beeldkwaliteit:
alle aspecten die
van invloed zijn op de voorstelbaarheid en beleving van de ruimtelijke
omgeving en objecten in die omgeving (waaronder de cultuurhistorische
en landschappelijke waarden);
17. beplantingsstructuur
een aaneengesloten zone van beplanting die als structurerend element binnen het plangebied kan worden aangewezen;
18. bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing die aanwezig is of is vergund ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
19. bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat bestaat of is vergund ten tijde van het in werkingtreden van het bestemmingsplan;
20. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
21. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
22. billboards
reclame-uitingen die in de openbare ruimte geplaatst worden;
23. bouwen:
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
24. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
25. bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
26. bouwlaag:
een boven het
peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke
of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder indien deze lager zijn dan 2,1 m en niet normaal
beloopbaar zijn;
27. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
28. bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
29. bouwwerk:
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
30. binnenrijbaan:
Overdekte piste
voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en
africhting van het paard, instructie aan derden en toetsing van
prestaties van de paarden in diverse disciplines plaatsvinden;
31. buitenrijbaan:
Niet-overdekte
piste voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en
africhting van het paard, instructie aan derden en toetsing van
prestaties van de paarden in diverse disciplines plaatsvinden;
32. cultuurhistorische waarde:
belang in
geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan
van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het
kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige)
bebouwing;
33. detailhandel:
het bedrijfsmatig
te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen
en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
bedrijfs- of beroepsactiviteit;
34. dienstverlening:
een (naar
openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbare onderneming
die is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals
reisbureaus, kapsalons, banken en (para) medische dienstverlening zulks
met uitzondering van horecaondernemingen en erotisch getinte horeca;
35. erf:
een al dan niet
bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het
gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
36. erfbebouwing:
met een
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn
ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond
staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken, met uitzondering van
zelfstandig wonen;
37. erotisch getinte horeca:
een
horecaonderneming die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden
van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard
en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse
verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder
vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
38. evenementen
periodieke en/of
incidentele manifestaties zoals sportmanifestatie, concerten,
bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische
beurzen en markten;
39. extensief recreatief medegebruik:
vormen van
openluchtrecreatie met een relatief beperkt aantal recreanten per
oppervlakte-eenheid en waarbij in het algemeen het verlangen naar rust
en ruimte voorop staat;
40. fte:
fulltime
equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of
personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek
van 38 uur;
41. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
42. gebruiksgerichte paardenhouderij:
Paardenhouderij
die is gericht op het bieden van stalruimte voor paarden.
Ondergeschikte activiteiten zijn het trainen en africhten van paarden,
het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en
uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en
de in- en verkoop van paarden;
43. geluidsgevoelig object
woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder;
44. gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;
45. hoofdgebouw:
gebouw dat op een
perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de
bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
46. horeca(onderneming):
een onderneming
die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van
nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel
en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
De volgende
specifieke vormen worden onderscheiden, waarbij in het kader van dit
plan geen discotheken zijn toegestaan. Bij de begrippen is een
categorie-indeling aangegeven welke in de regels wordt gebruikt:
winkelondersteunende horeca (categorie h1)
46.a. een
onderneming, die qua openingstijden vergelijkbaar is met
detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00
uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiecorner en
ijssalon;
bed & breakfast, pensionbedrijf (categorie h2)
46.b. een
overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot
een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van
ontbijt en waarbij het verstrekken van consumpties eventueel op een
klein terras van ondergeschikte betekenis is;
hotel (categorie h2)
46.c. een
onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van
nachtverblijf en eventueel het ondergeschikt exploiteren van
zaalaccommodatie en het ondergeschikt verstrekken van voedsel en
dranken;
restaurant/eetcafé (categorie h2)
46.d. een
onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van
maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van
dranken (daaraan) ondergeschikt is; alsmede tot het exploiteren van een
ondergeschikte zaalaccommodatie;
cafeteria/snackbar (categorie h3)
46.e. een
onderneming gericht op het verstrekken aan de verbruiker van al dan
niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, welke al dan niet ter
plaatse kunnen worden gebruikt zaalaccommodatie (categorie h4)
46.f. een
onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van
gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het
houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij
het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
café/bar (categorie h4)
46.g. een
zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel,
restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in
hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter
plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt
is; hieronder wordt niet begrepen een discotheek;
47. hoveniersbedrijf
een onderneming,
geen tuincentrum zijnde, die gericht is op de aanleg en onderhoud van
tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten
daartoe;
48. huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde bedrijfsmatige kamerverhuur;
49. huishouding
regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin;
50. kantoor:
een ruimte welke
door haar indeling en inrichting is bestemd omuitsluitend te worden
gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen
werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie;
51. kringloopwinkel:
een winkel waar tweedehands en gebruikte goederen verkocht worden;
52. kunstwerk:
bouwwerk, geen
gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele
doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via-
of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen
voorziening;
53. landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die gebaseerd zijn op de karakteristieken van dat gebied;
54. ligplaats:
een plaats voor het aanleggen en afmeren van vaartuigen;
55. maatschappelijke voorzieningen:
Een
zorginstelling, openbare dienstverlening, kinderdagverblijf,
educatieve-, medische-, onderwijs-, culturele-, levensbeschouwelijke-,
en overheidsvoorzieningen zoals een museum en een galerie alsook
ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel ten dienste van deze
voorzieningen;
56. mantelzorg:
het anders dan
bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouden,
die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak;
57. natuurwaarden:
de aan een gebied
toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en
biologische elementen voorkomende in dat gebied;
58. oever:
waterkant langs rivieren, meren, kanalen enzovoort;
59. ondergeschikte horeca:
horeca vanuit
vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca zijn en
waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt is aan de
hoofdfunctie zoals een kantine bij een sportaccommodatie;
60. onderkomen:
voor verblijf
geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of
vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke
verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te
merken;
61. partyschepen:
schepen die worden verhuurd voor het houden van feesten en partijen;
62. peil:
- voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegangdirect aan de weg
grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil;
63. perceel:
afgedeeld stuk land of water, kavel;
64. perceelsgrens:
een grens van een perceel;
65. seksinrichting:
een voor het
publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee
naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van
seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch
pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder
geval begrepen:
- een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- een seksbioscoop of sekstheater;
- een seksautomatenhal;
- een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;
66. steiger:
een aan de oever gekoppelde, gebouwde constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig;
67. straatmeubilair:
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-) voorzieningen, zoals:
- verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, trappen en bloembakken;
- telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
- cafvalinzamelsystemen;
- kleinschalige
bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud
van maximaal 50 m3 en een bouwhoogte van maximaal 3 m, waaronder
begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie,
energievoorziening en brandkranen;
68. voorgevelrooilijn:
een naar de weg
of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van
straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn
is gelegen;
69. woning of wooneenheid:
een complex van
ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de
huisvesting van niet meer dan één huishouden;
70. zorgwoning:
een woning bestemd voor zelfstandig wonen voor mensen die in lichte dan wel overwegende mate hulpbehoevend zijn;
71. achtererf(gebied);
erf aan da
achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde
zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
72. bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding
van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen
aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
73 zijerf:
de gronden die
behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn
en vóór de achtergevelrooilijn.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 1
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar
in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
a. Binnen deze
bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Toelaatbaarheid
b. Bouwwerken ten
behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op
de in artikel 24.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het
betreft:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing,
waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet
wordt
uitgebreid;
2. een bouwwerk, met dien verstande dat
voorafgaand aan de bodemingrepen een archeologisch onderzoek is
uitgevoerd;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.
Uitzonderingen
c. In afwijking
van het bepaalde in lid 24.1 mogen gebouwen,bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden
geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een
archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden
door het bouwen dan wel door de directe of indirecte
gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door
het bouwen dan wel door
de directe of indirecte gevolgen daarvan niet worden
of kunnen worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door
aan de
bouwvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de
bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan
door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
24.3 Aanlegvergunning
a. Het is
verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)de
navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te
voeren, te doen of laten uitvoeren:
1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
3 het uitvoeren
van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, waartoe ook gerekend wordt
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en
ontginnen;
4 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
5 het aanleggen van bos of boomgaard;
6 verlagen van het waterpeil;
7 het aanleggen,
verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
9 het aanleggen
van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
10 het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
11 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
12 het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
13 alle overige
werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen
aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het
terrein.
Toelaatbaarheid
b. De werken of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 24.3 onder a. geldt zijn slechts toelaatbaar indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het
oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de
archeologische
waarden door de werken of
werkzaamheden dan wel door de directe of indirecte gevolgen daarvan
niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door
de werken of
werkzaamheden dan wel door de
directe of indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden
geschaad of mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de
verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Uitzonderingen
c. Het bepaalde in lid 24.3 onder a. is niet van toepassing:
1. op werken of werkzaamheden, met dien verstande
dat voorafgaand aan de bodemingrepen een archeologisch onderzoek is
uitgevoerd;
2. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en
noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
3. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een
oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet
ingrijpende
betekenis zijn;
4. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast
te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden;
5. indien de werken of werkzaamheden mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning,
aanlegvergunning of een
ontgrondingvergunning;
6. indien de werken of werkzaamheden reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
7. op werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van
de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport
te overleggen waarin de archeologische waarde van
het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het
oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Advies
e. Burgemeester
en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 24.3
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
1. de dubbelbestemming ‘Waarde –
Archeologie 1’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien
op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat:
- op de
betrokken locaties geen archeologische waarden (meer)aanwezig
zijn;
- handhaving van de dubbelbel
bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ niet langer
noodzakelijk wordt geacht;
- wel
aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
2. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ toe te
kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit
archeologisch
onderzoek blijkt dat de begrenzing van
bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige
archeologische waarden, aanpassing
behoeft.
Advies
b. Burgemeester
en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 24.4
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 25 Waarde - Archeologie 2
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar
in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek
noodzakelijk zijn.
Toelaatbaarheid
b. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen
bestemmingen zijn op de in artikel 25.1 bedoelde gronden slechts
toelaatbaar, indien het betreft:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van
bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of
onder het peil niet wordt
uitgebreid;
2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en
zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.
Uitzonderingen
c. In afwijking van het bepaalde in lid 25.1 mogen gebouwen,bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten behoeve van de
andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of
naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de
archeologische
waarden door het bouwen dan wel
door de directe of indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden
of kunnen worden geschaad;
2. op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de
archeologische waarden door het bouwen dan wel
door de directe of indirecte
gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden geschaad of mogelijke
schade kan worden voorkomen door aan
de bouwvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de
bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische
monumentenzorg
die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
25.3 Aanlegvergunning
a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming
‘Waarde - Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning
van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)de
navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te
voeren, te doen
of laten uitvoeren:
1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
2 het bodemverlagen of
afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is
vereist;
3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3
m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren,
aanleggen
van drainage en ontginnen;
4 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
5 het aanleggen van bos of boomgaard;
6 verlagen van het waterpeil;
7 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen,
paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
9 het aanleggen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband
houdende
constructies;
10 het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
11 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
12 het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
13 alle overige werkzaamheden die de archeologische
waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot
het normale
gebruik van het terrein.
Toelaatbaarheid
b. De werken of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 25.3 onder a.
geldt zijn slechts toelaatbaar indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het
oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de
archeologische
waarden door de werken of
werkzaamheden dan wel door de directe of indirecte gevolgen daarvan
niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door
de werken of
werkzaamheden dan wel door de
directe of indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden
geschaad of mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering
van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige
op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en
wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Uitzonderingen
c. Het bepaalde in lid 25.3 onder a. is niet van toepassing:
1. op werken of werkzaamheden waarvan de binnen de
bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
2. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en
noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
3. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een
oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet
ingrijpende
betekenis zijn;
4. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast
te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden;
5. indien de werken of werkzaamheden mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning,
aanlegvergunning of een
ontgrondingvergunning;
6. indien de werken of werkzaamheden reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
7. op werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van
de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport
te overleggen waarin de archeologische waarde
van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar
het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Advies
e. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals
bedoeld in lid 25.3 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige
inzake archeologie.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
1. de dubbelbestemming ‘Waarde –
Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien
op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat:
- op de betrokken locaties geen archeologische waarden (meer)aanwezig zijn;
- handhaving van de dubbelbel bestemming
‘Waarde - Archeologie 2’ niet langer noodzakelijk wordt
geacht;
- wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
2. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie
2’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming,
indien uit
archeologisch onderzoek blijkt
dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse
aanwezige archeologische waarden,
aanpassing behoeft.
Advies
b. Burgemeester
en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 25.4
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 26 Waarde - Archeologie 3
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar
in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
26.2 Bouwregels
a. Binnen deze
bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Toelaatbaarheid
b. Bouwwerken ten
behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op
de in artikel 26.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het
betreft:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing,
waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet
wordt
uitgebreid;
2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.
Uitzonderingen
c. In afwijking
van het bepaalde in lid 26.1 mogen gebouwen,bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden
geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een
archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden
door het bouwen dan wel door de directe of
indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie de archeologische waarden door het bouwen dan wel door
de directe of indirecte gevolgen daarvan niet
worden of kunnen worden geschaad of mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de
bouwvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de
bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan
door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
26.3 Aanlegvergunning
a. Het is
verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)de
navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te
voeren, te doen of laten uitvoeren:
1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, waartoe ook
gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van
drainage en ontginnen;
4 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
5 het aanleggen van bos of boomgaard;
6 verlagen van het waterpeil;
7 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
9 het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
10 het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
11 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
12 het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
13 alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het
terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale
gebruik van het terrein.
Toelaatbaarheid
b. De werken of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 26.3 onder a. geldt zijn slechts toelaatbaar indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een
archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden
door de werken of werkzaamheden dan wel door
de directe of indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of
kunnen worden
geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door
de werken of
werkzaamheden dan wel door de directe of
indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden geschaad of
mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
Uitzonderingen
c. Het bepaalde in lid 26.3 onder a. is niet van toepassing:
1. op werken of werkzaamheden waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt;
2. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor
de instandhouding van het onderhavige plangebied;
3. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van
bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis
zijn;
4. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er
geen sprake is van te beschermen archeologische waarden;
5. indien de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende bouwvergunning, aanlegvergunning of een
ontgrondingvergunning;
6. indien de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van in werking treden van het plan;
7. op werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
d. In het belang
van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient
de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport te overleggen waarin
de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan
worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in
voldoende mate is vastgesteld.
Advies
e. Burgemeester
en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 26.3
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
26.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
1. de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ geheel of
gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat:
- op de betrokken locaties geen archeologische waarden (meer)aanwezig zijn;
- handhaving van de dubbelbel bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ niet langer noodzakelijk wordt geacht;
- wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
2. de
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ toe te kennen aan
gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch
onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet
op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Advies
b. Burgemeester
en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 26.4
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 4
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar
in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
a. Binnen deze
bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Toelaatbaarheid
b. Bouwwerken ten
behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op
de in artikel 27.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het
betreft:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing,
waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet
wordt
uitgebreid;
2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 1000 m2 bedraagt;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.
Uitzonderingen
c. In afwijking
van het bepaalde in lid 27.1 mogen gebouwen,bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden
geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een
archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden
door het bouwen dan wel door de directe of
indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie de archeologische waarden door het bouwen dan wel door
de directe of indirecte gevolgen daarvan niet
worden of kunnen worden geschaad of mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de
bouwvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de
bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische
monumentenzorg die
voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
27.3 Aanlegvergunning
a. Het is
verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning)de
navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te
voeren, te doen of laten uitvoeren:
1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, waartoe ook
gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van
drainage en ontginnen;
4 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
5 het aanleggen van bos of boomgaard;
6 verlagen van het waterpeil;
7 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
9 het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
10 het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
11 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
12 het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
13 alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het
terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale
gebruik van het terrein.
Toelaatbaarheid
b. De werken of werkzaamheden waarvoor het verbod van lid 27.3 onder a. geldt zijn slechts toelaatbaar indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een
archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden
door de werken of werkzaamheden dan wel door de
directe of indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie de archeologische waarden door de werken of
werkzaamheden dan wel door de directe of
indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden geschaad of
mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden gericht op:
- de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de werken of
werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan
door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Uitzonderingen
c. Het bepaalde in lid 27.3 onder a. is niet van toepassing:
1. op werken of werkzaamheden waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 1000 m2 bedraagt;
2. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor
de instandhouding van het onderhavige plangebied;
3. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van
bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis
zijn;
4. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er
geen sprake is van te beschermen archeologische waarden;
5. indien de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende bouwvergunning, aanlegvergunning of een
ontgrondingvergunning;
6. indien de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van in werking treden van het plan;
7. op werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
d. In het belang
van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient
de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport te overleggen waarin
de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan
worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in
voldoende mate is vastgesteld.
Advies
e. Burgemeester
en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 27.3
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
1. de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ geheel of
gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat:
- op de betrokken locaties geen archeologische waarden (meer)aanwezig zijn;
- handhaving van de dubbelbel bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ niet langer noodzakelijk wordt geacht;
- wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
2. de
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ toe te kennen aan
gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch
onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet
op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Advies
b. Burgemeester
en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 27.4
onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.