direct naar inhoud van Regels
Plan: Haagstede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPHaagstedeMBK-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Haagstede van de gemeente Stichtse Vecht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPHaagstedeMBK-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.7 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 andere gezondheidszorggebouwen:

een gezondheidszorggebouw zoals bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijf aan huis:

een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk), dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen)transport vallen hier niet onder.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 beperkt kwetsbaar object:
  • a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  • b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  • c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  • d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.13 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen)transport vallen hier niet onder.

1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • a. bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders bepaald;
  • b. bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bijzondere woonvoorzieningen:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A) etmaalwaarde, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.29 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geschakelde woning:

woningen met elkaar verbonden door middel van aan- of bijgebouwen;

1.32 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

1.33 halfvrijstaande woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.34 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.36 lessenaarsdak:

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.37 gezondheidscentrum:

zorg- en/of medisch gerelateerde voorzieningen waaronder een huisartsenpraktijk, apotheek, fysiotherapeut en hiermee gelijk te stellen voorzieningen;

1.38 ondergeschikte functie:

functie die ruimtelijk, functioneel en economisch aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van de vestiging/voorziening, maar daar wel aan is gelieerd;

1.39 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.40 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.41 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;

2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goot wordt aangemerkt;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grens aan het vaste land;
  • d. voor een brug: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van het land- danwel bruggenhoofd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bermgroen;
  • b. park;
  • c. water;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. gasvulpunt inclusief een reservoir ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lgp';

met de daarbij behorende:

  • f. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden en bruggen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsroute' zijn de gronden mede bestemd voor een fietsverbinding;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. de bouwhoogte van een geluidwerende voorziening mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 van deze regels is het ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor (beperkt) kwetsbare functies.
  • b. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:
    • 1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • 2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    • 4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  • c. Het bepaalde in lid 3.3 onder a. is niet van toepassing op:
  • d. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat er:

  • a. parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn in verband met de verkeersveiligheid, of
  • b. er sprake is van een ruimtelijke noodzaak in verband met parkeercongestie.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gezondheidscentrum;
  • b. wonen;

met daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. (ontsluitings)wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. overige functioneel met de bestemming 'Maatschappelijk' verbonden voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat toegestaan zijn:
    • 1. een gezondheidscentrum met een maximale oppervlakte van 1.500 m2 b.v.o.;
    • 2. maximaal 28 appartementen;
    • 3. in afwijking van het bepaalde in sub 2 zijn maximaal 48 appartementen toegestaan indien geen invulling is gegeven aan de realisatie van een gezondheidscentrum;
  • b. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • c. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Geluidwering
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende geluidwerende voorzieningen zodat voldaan wordt aan de normen in de Wet geluidhinder, alsmede aan de volgende voorwaarden:
    • a. elke woning beschikt over ten minste één gevel waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
    • b. elke woning die beschikt over één of meer buitenruimten, dan is ten minste één buitenruimte gelegen aan de geluidsluwe zijde waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
    • c. het binnenniveau in de geluidsgevoelige verblijfsruimten binnen iedere woning vanwege alle wegverkeer is te samen niet hoger is dan 33 dB Lden; voor andere gezondheidszorggebouwen die vallen onder artikel 111a lid 3 van de Wet geluidhinder geldt een waarde van 28 dB.
  • 2. De geluidgevoelige functies mogen niet in gebruik worden genomen zolang de benodigde geluidwerende voorzieningen niet zijn gerealiseerd.
  • 3. Van het bepaalde onder 2. mag worden afgeweken ten aanzien van de aanleg van een geluidreducerend wegdek op de Zuilense Ring, mits:
    • a. binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geluidreducerend wegdek op de Zuilense Ring is aangebracht;
    • b. het geluidreducerende wegdek qua geluidreducerende werking minimaal gelijkwaardig is aan de uitgangspunten die in het akoestisch onderzoek d.d. 24 januari 2017 zijn gehanteerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de Toelichting gevoegd;
    • c. het binnenniveau in de geluidsgevoelige verblijfsruimten binnen iedere woning vanwege alle wegverkeer te samen niet hoger is dan 33 dB Lden; voor andere gezondheidszorggebouwen die vallen onder artikel 111a lid 3 van de Wet geluidhinder geldt een waarde van 28 dB.
  • b. Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een hoofdzakelijk doorgaand karakter en pleinen, evenementen (met een maximum van 5 evenementen per jaar) en maximaal 2 standplaatsen;
  • b. reclamezuilen/billboards;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. bruggen en duikers en andere kunstwerken;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voet en fietspaden;
  • i. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. De bouwhoogte van kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van reclamezuilen/billboard mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. de bouwhoogte van een geluidwerende voorziening niet meer bedraagt dan 5 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een verblijfs- en/of verkeersfunctie en pleinen, evenementen (met een maximum van 5 evenementen per jaar) en maximaal 2 standplaatsen;

met de daarbij behorende:

  • b. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. bruggen en duikers;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsroute' zijn de gronden mede bestemd voor een fietsverbinding;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van een geluidwerende voorziening niet meer bedraagt dan 5 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 15 m;
  • d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer bedraagt dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en gemalen niet meer bedraagt dan 3 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. beschoeiing;
  • f. steigers;

met de daarbij behorende:

  • g. bruggen, sluizen, duikers, coupures, dammen en overige kunstwerken;
  • h. straatmeubilair;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen, met uitzondering van ligplaatsen voor schepen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. De bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van obstakelverlichting mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • b. Voor het bouwen van steigers gelden de volgende regels:
    • 1. Steigers mogen over gehele breedte van het perceel worden gebouwd.
    • 2. De diepte van de steigers gemeten vanaf de waterkant mag niet meer bedragen dan 1 m.
    • 3. De bouwhoogte van steigers mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
    • 4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden woningen met een maximum van 107 woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van beroep aan huis dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. (ontsluitings)wegen en voet- en fietspaden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsroute' zijn de gronden mede bestemd voor een fietsverbinding;
  • g. groen- en watervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mogen uitsluitend worden opgericht op het zij- en achtererf.
  • b. Bijbehorende bouwwerken op het zijerf mogen op niet minder dan 1 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt.
  • d. De goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedragen ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m.
  • e. De goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.
  • f. De bouwhoogte van het gedeelte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt voor zover gelegen binnen een afstand van:
    • 1. 1 meter van het naburige erf, ten hoogste 3 meter;
    • 2. 2 meter van het naburige erf, ten hoogste 4 meter.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m.
  • c. De bouwhoogte van een geluidwerende voorziening bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het bepaalde in 8.2.1 onder voor toestaan van een bouwhoogte tot maximaal 14 meter voor het creëren van hoogteaccenten in de wijk, onder de voorwaarde dat:

  • a. de belangen van aangrenzende percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de afwijking geen afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Geluidwering
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende geluidwerende voorzieningen zodat voldaan wordt aan de normen in de Wet geluidhinder inclusief eventueel verleende hogere waarden, alsmede aan de volgende voorwaarden:
    • a. elke woning beschikt over ten minste één gevel waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
    • b. elke woning die beschikt over één of meer buitenruimten, dan is ten minste één buitenruimte gelegen aan de geluidsluwe zijde waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
    • c. het binnenniveau in de geluidsgevoelige verblijfsruimten binnen iedere woning vanwege alle wegverkeer is te samen niet hoger is dan 33 dB Lden;
  • 2. De geluidgevoelige functies mogen niet in gebruik worden genomen zolang de benodigde geluidwerende voorzieningen niet zijn gerealiseerd.
  • 3. Van het bepaalde onder 2. mag worden afgeweken ten aanzien van de aanleg van een geluidreducerend wegdek op de Zuilense Ring, mits:
    • a. binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geluidreducerend wegdek op de Zuilense Ring is aangebracht;
    • b. het geluidreducerende wegdek qua geluidreducerende werking minimaal gelijkwaardig is aan de uitgangspunten die in het akoestisch onderzoek d.d. 24 januari 2017 zijn gehanteerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de Toelichting gevoegd;
    • c. het binnenniveau in de geluidsgevoelige verblijfsruimten binnen iedere woning vanwege alle wegverkeer te samen niet hoger is dan 33 dB Lden.
  • b. Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels.

8.4.2 Aan huis verbonden beroepen/bedrijven

Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  • b. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  • c. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  • d. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  • e. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • f. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Zwembaden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het realiseren van zwembaden, met dien verstande, dat:

  • a. per bouwperceel maximaal één zwembad is toegestaan;
  • b. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning is
    toegestaan;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 1 m bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
  • e. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld uitsteekt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande afwijkende maatvoeringen

In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

10.2 Ondergrondse bouwwerken
  • a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan. Indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het bepaalde onder a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. De verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
    • 2. Een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen.
    • 3. De afstand tot de perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m.
    • 4. Kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
    • 5. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.
    • 6. Waterbergingssystemen zijn toegestaan op alle gronden binnen het plangebied.
10.3 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen

De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen en maatvoeringen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen met niet meer dan 50 cm;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
  • c. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
  • d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  • e. balkons, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • f. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • g. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden;
  • h. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 3 m wordt overschreden;
  • i. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  • j. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Parkeernorm
  • a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen, waarbij ten minste het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd conform de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 'Parkeernormen'. Indien de bijlage niet voorziet in een parkeernorm voor een specifieke functie, stelt het bevoegd gezag een parkeernorm vast.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    • 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
    • 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
11.2 Strijdig gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    • 1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
    • 2. opslag en verkoop van vuurwerk;
    • 3. kamerbewoning/-verhuur.
  • b. Een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. Een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • d. Het gebruik van de 3e bouwlaag bij de grondgebonden woningen als geluidsgevoelige ruimte;
  • e. Het ingebruiknemen van woningen zonder dat aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4.3.1 onder a respectievelijk artikel 8.4.1. onder a is voldaan;
  • f. Onder een gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.
11.3 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
  • a. De gebouwen en gronden mogen enkel conform het bepaalde in de artikelen 4, 5, 6 en 8 worden gebruikt, indien is voldaan aan de verplichting om te voorzien in voldoende waterberging binnen het plangebied, met dien verstande dat er ten minste 6.700 m2 oppervlaktewater aanwezig dient te zijn binnen het plangebied;
  • b. Van het gestelde onder a. kan worden afgeweken indien op een andere wijze wordt voorzien in voldoende waterberging conform het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Stichtse Vecht. Instemming met de waterbeheerder is hiervoor vereist.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
    • 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
    • 2. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden vergroot;
    • 3. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    • 4. het oprichten van masten en antenne-installaties ten behoeve van (tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    • 5. het gebruik van gebouwen voor kamerbewonin g/-verhuur, mits:
      • er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
      • het gebruik voor kamerbewoning/-verhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
      • het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
      • de tijdelijkheid van de kamerbewoning/-verhuur moet aantoonbaar zijn.
  • b. Afwijking als bedoeld onder a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • c. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • 1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • 2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.2 Wetgevingszone - veiligheidszone lpg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende aanwezigheid van een lpg-vulpunt is beëindigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Haagstede.