Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Breukelen woongebied – geconsolideerd
Status: geconsolideerd
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPBreukelenwgCON-GC01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Breukelen woongebied – geconsolideerd van de Gemeente Stichtse Vecht

1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPBreukelenwgCON-GC01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.6 achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel van het (hoofd)gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.7 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestiging. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

1.9 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.11 architectonische waarde:
de authentieke kenmerken in de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken, welke eigen zijn aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm, welke karakteristiek is aan gebouwen uit een bepaalde streek, waarbij in hoofdzaak gelet wordt op onder meer de uitwendige hoofdvorm van een gebouw, bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en –hoogte en de gevelindeling;

1.12 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan;

1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel. In geval van meerdere eigenaren wordt het percentage naar rato van het oppervlak van het in eigendom zijnde perceel bepaald.

1.15 bed and breakfast:
een activiteit ondergeschikt aan een woning en uitgeoefend door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van toeristisch nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;

1.16 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.17 bedrijf aan huis:
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder;

1.18 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder;

1.19 bedrijfsgebouw:
een bedrijf dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.21 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, instellingen of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.22 beschermd monument:
een onroerend monument, aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet als beschermd monument, en ingeschreven in het door het rijk bijgehouden rijksmonumentenregister;

1.23 bestaand:
  • bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging is ingediend, dan wel een bouwwerk welke naar het doorlopen van een wijzigings- of afwijkingsprocedure kan worden vergund, tenzij in de regels anders bepaald;
  • bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald;
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niettegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk (met een dak);

1.27 bijzondere woonruimte:
woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een bejaardenhuis, woon-zorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.28 boatsaver:
een al dan niet drijvende voorziening ter opslag en overkapping van een boot;

1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak; 

1.31 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap, indien deze niet normaal beloopbaar zijn;

1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 buitenplaats:
een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel uitmaken van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier)weiden, moestuinen en ornamenten. De samenstellende delen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en waterlopen, gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten zijn door de opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van een historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp en de opzet en inrichting van de tuin- en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming;

1.36 cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;

1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een (samenstel van) bouwwerk(en) of gebied toegekende waarde in verband met het beeld dat door het gebruik in de loop van de geschiedenis is ontstaan, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.38 dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.39 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.40 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels, maar ten hoogste 1,5 m, boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst, evenwijdig aan de dakvlakken;

1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.42 dienstverlening:
Het (naar openingstijden) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en wordt geholpen, zulks met uitzondering van horecaondernemingen en seksinrichtingen/prostitutie;

1.43 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.44 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.45 evenement:
een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, thematische beurzen en -markten;

1.46 galerie:
een detailhandelsfunctie bestaande uit een ruimte voor het exposeren en verkopen van kunstwerken;

1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidsgevoelig object:
woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.49 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.50 gestapelde woningen:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.51 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.52 horeca:
een onderneming die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
De volgende specifieke vormen worden onderscheiden, waarbij in het kader van dit bestemmingsplan geen discotheken of (soft)drugsverstrekkende gelegenheden zijn toegestaan. Bij de begrippen is een categorie-indeling aangegeven welke in de regels wordt gebruikt:
 
Categorie h1 (winkel)ondersteunende horeca waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiecorner en ijssalon;
 
Categorie h2 bed & breakfast, pensionbedrijf waaronder verstaan wordt:
een activiteit ondergeschikt aan een woning en gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van toeristisch nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;
 
Categorie h3 hotel waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het ondergeschikt exploiteren van zaalaccommodatie en het ondergeschikt verstrekken van voedsel en dranken;
 
Categorie h4 restaurant/eetcafé waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is; alsmede tot het exploiteren van een ondergeschikte zaalaccommodatie;
 
Categorie h5 cafetaria/snackbar waaronder verstaan wordt:
een onderneming gericht op het verstrekken aan de verbruiker van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, welke al dan niet ter plaatse kunnen worden gebruikt;
 
Categorie h6 zaalaccommodatie waaronder verstaan wordt:
een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
 
Categorie h7 café/bar waaronder verstaan wordt:
een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
 
Categorie h8 discotheek/dancing waaronder verstaan wordt:
een uitgaansgelegenheid bestaande uit één of meerdere bars en een plek waar je kunt dansen op of luisteren naar (live)muziek.

1.53 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde (bedrijfsmatige) kamerbewoning/ kamerverhuur;

1.54 huishouding:
regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin;

1.55 jongerenontmoetingsplek (JOP)
een speciaal ingerichte plek in het openbaar gebied waar jongeren rond kunnen hangen;

1.56 kamerbewoning/kamerverhuur:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan één zelfstandig huishouden;

1.57 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.58 kap:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.59 karakteristiek:
een onroerend monument, gebouw of bouwwerk, beplanting aangemerkt als karakteristiek vanwege de karakteristieke waarde in het straatbeeld, zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, en waarvan het behoud van belang is;

1.60 kelder:
een grotendeels ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;

1.61 kelderingang:
een constructie die dient voor de toegang tot een kelder;

1.62 landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.63 ligplaats:
een plaats voor het aanleggen van vaartuigen;

1.64 maatschappelijke voorzieningen:
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede (buitenschoolse) kinderopvang, alle met bijbehorende praktijkruimten, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.65 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.66 nevenactiviteit:
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

1.67 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.68 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer;

1.69 objecten met cultuurhistorische waarde:
bebouwing met cultuurhistorische waarde waaronder naast het hoofdgebouw tevens de (aangebouwde) voormalige (bedrijfs)gedeelten vallen die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen (erfbebouwing) zonder cultuurhistorische waarde;

1.70 oever:
waterkant langs rivieren, meren, kanalen enz.;

1.71 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie;

1.72 ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie:

1.73 ondergeschikte horeca:
horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca hebben en die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie zoals een kantine bij een sportaccommodatie;

1.74 ondergronds bouwwerk:
een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.75 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.76 overtuin:
een (particuliere) tuin, veelal (van oorsprong) behorend bij een buitenplaats, met een zekere cultuurhistorische en landschappelijke waarde, vanwege de oriëntatie op zowel de vecht als het (voormalige) buitenplaats, herenhuis, buitenhuis;

1.77 paardenbak:
niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.78 patiowoning:
een woning, waarvan de woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte met wanden omsloten ruimte;

1.79 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.80 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.81 perifere detailhandel/volumieuze detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);

1.82 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.83 recreatie:
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, trimmen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;

1.84 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.85 straatmeubilair:
straatmeubilair: bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:
  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. (ondergrondse) afvalinzamelsystemen.
1.86 speelterrein:
een terrein dat erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden en waarop speelvoorzieningen kunnen worden geplaatst;

1.87 speelvoorziening:
een voorziening, die erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden;

1.88 standplaats:
standplaatsen zijn plekken in het openbaar gebied waar ambulante handelaren een dagdeel, dag en/of een aantal dagen per week waren kunnen verkopen;

1.89 steiger:
een constructie langs of dwars op een oever die als aanlegplaats voor schepen dient;

1.90 streefpeil:
het reglementair vastgestelde waterpeil dat door de beherende instantie wordt nagestreefd;

1.91 terras:
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.92 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;

1.93 verkoopvloekoppervlak (vvo):
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.94 voorerfgebied:
het erfdeel dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied. Voorerf en delen van het zijerf die naar het openbare toegankelijke gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen;

1.95 voorgevel:
de lijn waarin de voorgevel van het (hoofd)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.96 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; 

1.97 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.98 vrijstaand:
bebouwing waarbij de gebouwen aan beide zijden niet tegen een al dan niet op een ander bouwperceel gelegen gebouw zijn gebouwd;

1.99 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

1.100 (kunst)werk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.101 woning/wonen/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.102 woonzorgvoorzieningen:
bebouwing bestaande uit (zorg)woningen voor (een) bepaalde doelgroep(en), eventueel in combinatie met een zorginstellingen (verpleeghuis), welzijn- en zorgvoorzieningen en ondergeschikte horeca en detailhandel, ten behoeve van o.a. de bewoners van deze woningen. Onder een zorg- of welzijnsvoorziening worden o.a verstaan een gezondheidscentra, dagbesteding voor gehandicapten en ouderen en verhuurpunt van hulpmiddelen;

1.103 zorginstelling:
een organisatie die onder de Kwaliteitswet zorginstellingen (KWZ) valt, zoals een verpleeghuis;

1.104 zorgwoning
een woning die bestemd is voor een bepaalde doelgroep waar zij zelfstandig, in groepsverband of onder algehele verzorging wonen. De woning is in de meeste gevallen afgestemd op de betreffende doelgroep en de mate van zorg die nodig is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:
buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.
 
bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld;
 
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
bouwhoogte van een antenne-installatie:
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
 
bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.
 
breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn;
 
breedte van een bouwwerk:
buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren en evenwijdig aan de betreffende gevel;
 
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
diepte van een bouwwerk:
buitenwerks en/of het hart van scheidingsmurenen haaks op de betreffende gevel;
 
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;
 
horizontale diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.
 
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
 
insteek van watergangen:
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld;
 
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
 
peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
  5. voor een brug: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van het land- danwel bruggenhoofd.
 
verkoopvloeroppervlakte (detailhandel) (vvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en welke voor het publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen;
 
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.1 Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels 
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven behorende tot ten hoogste milieucategorie 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelfabriek' tevens een meubelfabriek zoals in de bijgaande ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ opgenomen onder SBI-2008 nummer 310.1;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' tevens een bouwbedrijf zoals in de bijgaande ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ opgenomen onder SBI-2008 nummer 41,42,43.1;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf' tevens een gemeentewerf zoals in de bijgaande ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ opgenomen onder SBI-2008 nummer 381;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstofffen zonder LPG' een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG;
  6. bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; 
  7. ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van de bedrijfsactiviteiten;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens een detailhandelsbedrijf in ijzerwaren, gereedschappen en doe het zelf goederen;
met de daarbij behorende:
  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. erven;
  3. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  4. groenvoorzieningen en water;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. overige functioneel met bedrijven verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage is binnen het bouwvlak ten hoogste het aangegeven maximum bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bouwregels:  
  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  2. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat bestaande bijbehorende bouwwerken op het voorerfgebied ook zijn toegestaan;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. de bouwhoogte van het gedeelte van het vrijstaande behorende bouwwerk mag voor zover gelegen binnen een afstand van:
    1. 1 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 3 meter;
    2. 2 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4 meter en verder van het naburige erf, niet meer bedragen dan 6 meter;
  6. in aanvulling van het gestelde onder artikel 3 lid 2.3 sub e mag de bouwhoogte van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk nooit meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  7. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,3 m;
  8. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de nog niet uitgebouwde achtergevellijn van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning bedragen maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden bedragen maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedragen maximaal 5 m binnen een bouwvlak en maximaal 3 m buiten een bouwvlak;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'overkapping' is een overkapping toegestaan met een bouwhoogte van 6 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwhoogtes van bijbehorende bouwwerken, zoals bepaald in artikel 3 lid 2.3 sub e, onder voorwaarde dat:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  2. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
  3. de onder a. gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
  1. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  3. vuurwerkbedrijven;
  4. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  5. detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  6. zelfstandige kantoren;
  7. buitenopslag, anders dan onderdeel uitmakend van de bedrijfsactiviteiten of dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf'.   
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Buitenopslag
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4 sub g teneinde buitenopslag mogelijk te maken, mits er sprake is van een uit visueel oogpunt en vanuit een oogpunt van brandveiligheid aanvaardbare opslag, gelet op:
  1. de situering van de buitenopslag;
  2. de hoogte en de oppervlakte van de buitenopslag;
  3. de aard van de goederen of stoffen die worden opgeslagen;
  4. de blijvende bereikbaarheid van het bouwperceel voor de brandweer.
3.5.2 Andere bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a teneinde bedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ en die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in artikel 3 lid 1 sub a bedoelde bedrijven;

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen en water;
  2. overige functioneel met 'Bedrijf - Nutsvoorziening' verbonden voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  3. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  4. indien geen goot- en bouwhoogte zijn aangegeven bedraagt de maximale bouwhoogte 4 meter. 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 5 Buitenplaats
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Buitenplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische en/of architectonische waarden die samenhangen met de buitenplaats;
  2. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden die samenhangen met de buitenplaats, in samenhang met de waterhuishouding en/of de cultuurhistorische waarden van de Vecht en haar oevers;
  3. het bestaande aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  4. kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  5. voorzieningen behorende bij de onder c en d genoemde doeleinden, zoals een botenhuis, speelhuis, atelier, galerie, garage, schuur, theekoepel, theehuis of dierenverblijf;
  6. beroepen en bedrijven aan huis ten behoeve van de woning(en);
  7. tuinen en overtuinen, parkbossen en natuurterreinen;
  8. extensief recreatief medegebruik;
met daarbij horende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. (ontsluitings)wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. toevoeging van nieuwe woningen niet toegestaan.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met inachtneming van de volgende bouwregels:
    1. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen dierenverblijven, die als gebouw moeten worden aangemerkt, ook buiten de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per tuin ten hoogste 2 m2 bedraagt;
    2. de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    3. gebouwd achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
    1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd aan een hoofdgebouw;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 36 m2 per hoofdgebouw;
    3. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
    4. aangebouwde bijbehorend bouwwerken zijn niet toegestaan vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    5. de horizontale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de nog niet uitgebouwde gevel van het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die de buitengrens van de buitenplaats vormen, bedraagt ten hoogste 2,5 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen ;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a mogen bestaande delen van erf- en terreinafscheidingen die hoger zijn dan 2,5 m, zoals hekken en toegangspoorten, worden gehandhaafd, waarbij de bestaande afmetingen als maximum gelden;
  3. het plaatsen van erf- en terreinafscheidingen die niet de buitengrens van de buitenplaats vormen, maar binnen het begrensde terrein van de buitenplaats staan, is niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2,5 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen ;
  5. in aanvulling op het bepaalde onder a en d geldt voor gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen een maximale bouwhoogte van 1 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het toekennen of splitsen van het monumentale en/of karakteristieke hoofdgebouw in één of meerdere (zorg)woningen, mits:
  1. dit noodzakelijk is voor het behoud van het gebouw;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  5. de waarden van het complex Buitenplaats waaronder cultuurhistorische en/of monumentale waarden niet worden aangetast;
  6. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.

5.4.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 80 m².
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het complex Buitenplaats.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Kleinschalige verblijfsrecreatie
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van een bed and breakfast met bijbehorende voorzieningen, mits:
  1. maximaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning, met een maximum van 80 m², hiervoor wordt gebruikt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. de behoefte aan het hebben van meer gebouwde ruimte, ten behoeve van bijvoorbeeld opslag en stalling van materiaal voor tuinonderhoud en motorvoertuigen, niet wordt vergroot;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  6. de waarden van het complex Buitenplaats waaronder cultuurhistorische en/of monumentale waarden niet worden aangetast;
  7. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
5.5.2 Mantelzorg
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kind relatie,waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  2. Het bevoegd gezag kan de in artikel 5 lid 5.2 sub a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  3. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 5 lid 5.2 sub b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
5.5.3 Atelier of galerie
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor het toestaan van een atelier/galerie, met bijbehorende voorzieningen, mits:
  1. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  2. de behoefte aan het hebben van meer gebouwde ruimte, ten behoeve van bijvoorbeeld opslag en stalling van materiaal voor tuinonderhoud en motorvoertuigen, niet wordt vergroot;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  5. de waarden van het complex Buitenplaats waaronder cultuurhistorische en/of monumentale waarden niet worden aangetast;
  6. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m²;
  2. het vellen en/of rooien van hagen dan wel het verrichten van handelingen die de dood van of ernstige schade aan de hagen veroorzaken;
  3. het aanleggen van een landschappelijke inrichting in afwijking van de op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige stijlaanleg en landschappelijke structuren behorende bij de buitenplaats.
 
5.6.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
5.6.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.7.1 Sloopwerkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

5.7.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen of een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  2. bouwwerken die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
5.7.3 Toelaatbaarheid
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 7.1 wordt slechts verleend indien:
    1. geen onevenredige schade aan de cultuurhistorische, (historisch-) stedenbouwkundige en (historisch-)architectonische waarden van de buitenplaats plaatsvindt;
    2. voor het slopen geen vergunning is vereist of al een vergunning is verleend ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening;
  2. In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep of als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk of de nieuwbouw/uitbreiding van één of meer vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mits:
  1. in geval van verplaatsing van een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk de aanduiding 'bijgebouwen' van de huidige locatie wordt verwijderd en binnen de grenzen van de buitenplaats wordt teruggeplaatst;
  2. in geval van nieuwbouw/uitbreiding van één of meer vrijstaande bijbehorende bouwwerken de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken binnen een buitenplaats niet meer bedraagt dan 150 m². Indien in de bestaande situatie sprake is een grotere gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken, geldt deze oppervlakte als maximale oppervlakte;
  3. in geval van verplaatsing of uitbreiding van een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande bijbehorend bouwwerk;
  4. in geval van nieuwbouw de goot- en bouwhoogte maximaal 3 respectievelijk 6 meter bedraagt;
  5. er geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke of monumentale waarden van de buitenplaats. Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige;
  6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
   
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, met uitzondering van volumineuze of perifere detailhandel;
  2. horeca, in de horecacategorieën h1 en h5; 
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
  6. overige functioneel met detailhandel verbonden voorzieningen zoals geldautomaten.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
Artikel 7 Dienstverlening
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dienstverlening; 
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
  6. overige functioneel met dienstverlening verbonden voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
Artikel 8 Gemengd - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  2. het bestaande aantal woningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' het aantal woningen maximaal het ter plaatse aangegeven aantal bedraagt;
  3. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;  
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
  6. toegangsportalen van de op de verdiepingen gelegen voorzieningen;
  7. overige functioneel met de bestemming 'Gemengd - 1' verbonden voorzieningen.  
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
Artikel 9 Gemengd - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het bestaande aantal woningen; 
  2. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten; 
  3. woonzorgvoorzieningen;
  4. ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel;  
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen en water;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Gemengd - 2' verbonden voorzieningen.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage is binnen het bouwvlak ten hoogste het aangegeven maximum bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
Artikel 10 Gemengd - 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven behorende tot ten hoogste milieucategorie 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten - Gemengd - 3’; 
  2. perifere of volumineuze detailhandel;
  3. ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van de bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:  
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen en water;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Gemengd - 3' verbonden voorzieningen.
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Bedrijfsactiviteiten
de afstand tot de direct nabijgelegen woningen is gelijk aan of groter dan de afstand zoals vermeld in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten - Gemengd - 3' tot een gevoelige bestemming;

10.3.2 Parkeerdruk openbaar gebied
de totale parkeerdruk in het openbaar gebied mag niet worden vergroot ten opzichte van de parkeerdruk zoals aanwezig bij het in werking treden van het bestemmingsplan.

10.3.3 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
  1. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  3. vuurwerkbedrijven;
  4. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  5. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 10 lid 1 sub b of artikel 10 lid 1 sub c;
  6. zelfstandige kantoren;
  7. buitenopslag, anders dan onderdeel uitmakend van de bedrijfsactiviteiten.  
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
10.4.1 Bedrijfsactiviteiten
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 1 sub a teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten - Gemengd - 3’ waarbij de bedrijfsactiviteiten, volgens de VNG bedrijven en milieuzoneringsnorm, zijn te categoriseren in maximaal milieucategorie 2;
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 3.1 en artikel 10 lid 1 sub a teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd in de bijlage bij deze regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten - Gemengd - 3’ en die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in artikel 10 lid 1 sub a bedoelde bedrijven, indien uit onderzoek blijkt dat de bedrijfsactiviteiten niet zullen leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de direct nabijgelegen woningen;
Artikel 11 Groen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. groen;
  2. corridors;
  3. water; park en plantsoenen;
  4. evenementen;
  5. ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan": een ijsbaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijk en cultuurhistorisch groen" het behoud, herstel of versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het groen en de bomenrij;
  7. ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening" een nutsvoorziening in de vorm van een gebouw;
  8. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" een parkeerterrein;
  9. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - jongerenontmoetingsplaats" een jongeren ontmoetingsplaats;
  10. in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
  1. speelvoorzieningen en speelvelden;
  2. kunstobjecten en straatmeubilair;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;
  5. voet- en fietspaden;
  6. overige functioneel met de bestemming 'Groen ' verbonden voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en gemalen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 m; 
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
  1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 lid 1  van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. Het bepaalde in artikel 11 lid 3 sub a is niet van toepassing op:
    1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
  1. de parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn in verband met de verkeersveiligheid;
  2. er sprake is van een ruimtelijke noodzaak in verband met parkeercongestie.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijk en cultuurhistorisch groen' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  2. het vellen en/of rooien van hagen dan wel het verrichten van handelingen die de dood van of ernstige schade aan de hagen veroorzaken.
11.5.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
11.5.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 5.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen naar de bestemming ‘Wonen’ zonder bouwvlak of de bestemming 'Tuin - 1', waarna de regels van de desbetreffende bestemmingen van toepassing zijn.
Artikel 12 Kantoor
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoren, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening; 
met de daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  3. groenvoorzieningen en water;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Kantoor' verbonden voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van een vrijstaande bedrijfswoning en rondom bedrijfsgronden maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m buiten een bouwvlak.
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een begraafplaats;
  3. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  4. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. erven;
  4. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  5. (openbare) speelvoorzieningen;
  6. (ontsluitings)wegen en paden;
  7. groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  8. overige functioneel met de bestemming ’Maatschappelijk’ verbonden voorzieningen. 
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage is binnen het bouwvlak ten hoogste het aangegeven maximum bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
13.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bouwregels:  
  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  2. in geval van een inpandige bedrijfswoning geldt hetgeen bepaald is onder artikel 13 lid 2.1
  3. in geval van een vrijstaande bedrijfswoning bedraagt de goothoogte maximaal 6 m en de bouwhoogte maximaal 10 m.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  2. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat bestaande bijbehorende bouwwerken op het voorerfgebied ook zijn toegestaan;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. de bouwhoogte van het gedeelte van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk mag voor zover gelegen binnen een afstand van:
    1. 1 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 3 meter; 
    2. 2 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4 meter en verder van het naburige erf, niet meer bedragen dan 6 meter;
  6. in aanvulling van het gestelde onder artikel 13 lid 2.3 sub e mag de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk nooit meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  7. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,3 m;
  8. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de nog niet uitgebouwde achtergevellijn van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 3 m.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder mausolea en toegangshekken maximaal 3 m;
  3. speelvoorzieningen maximaal 6 m;
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwhoogtes van bijbehorende bouwwerken, zoals bepaald in artikel 13 lid 2.3 sub e, onder voorwaarde dat:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  2. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
  3. de onder a. gestelde onderzoeksverplichting is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een zwembad;
  2. een sportzaal;
  3. horeca in categorie h6 zaalaccommodatie;
  4. ondergeschikte horeca;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen,
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde,
  3. erven;
  4. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  5. (openbare) speelvoorzieningen;
  6. (ontsluitings)wegen, voet- en fietspaden;
  7. groenvoorzieningen en water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  8. overige functioneel met de bestemming ‘Recreatie' verbonden voorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage is binnen het bouwvlak ten hoogste het aangegeven maximum bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.  
Artikel 15 Sport
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sporten;
  2. sportvelden;
  3. ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - luchthal': een lucht-/blaashal in de periode van 1 oktober tot en met 30 april;
  4. gezondheidszorg waaronder fysiotherapie en revalidatie;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. ondergeschikte horeca zoals een sportkantine;
  4. (ontsluitings)wegen, voet en fietspaden;
  5. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
  6. groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. overige functioneel met de bestemming ‘Sport’ verbonden voorzieningen, waaronder in ieder geval tribunes en dug-outs.  
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage is binnen het bouwvlak ten hoogste het aangegeven maximum bebouwingspercentage toegestaan. Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 20 m.
  3. De bouwhoogte van ballenvangnetten mag niet meer bedragen dan 10 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 7 m.  
15.3 Specifieke gebruiksregels
  1. De bedrijfsvloeroppervlakte van een sportkantine mag niet meer bedragen dan 150 m².
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport -  luchthal' mag een luchthal worden geplaatst met een oppervlak van maximaal 1.775 m2 en een hoogte van 9,5 m.
Artikel 16 Tuin - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - paardenbak' een paardenbak;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' parkeervoorzieningen op eigen erf;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - garagebox' een garagebox.
met daarbij horende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. (ontsluitings)wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen.
met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende bouwregels gelden:
  1. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    1. voor het bouwen van erker of toegangsportaal aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw, gelden de volgende bouwregels:
      1. de bouw van een erker of toegangsportaal mag niet ten koste gaan van parkeerplaatsen op eigen erf;
      2. de breedte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het ten alle tijden mogelijk is een totaal aan erkers of toegangsportalen van 5 m² per hoofdgebouw te realiseren waarbij de erker of toegangsportaal meer dan 50% van de voorgevel mag beslaan;
      3. de bouwhoogte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,30 m;
      4. de horizontale diepte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. voor het bouwen van een garagebox ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - garagebox' gelden de volgende bouwregels:
    1. gebouwd binnen het aanduidingsvlak;
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
    3. indien de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ niet is opgenomen is de maximale bouwhoogte 3 m.
16.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals pergola’s maximaal 2,5 m;
  4. in afwijking op het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen een maximale bouwhoogte van 1 m;
  5. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - paardenbak' mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
   
16.3 Specifieke gebruiksregels
 
16.3.1 Parkeren
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' dient de tuin zo ingericht te zijn dat parkeren op eigen terrein mogelijk is.   

16.3.2 Opslag
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.
Artikel 17 Tuin - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen en overtuinen, parkbossen en natuurterreinen;
  2. voorzieningen behorende bij de in artikel 17 lid 1 sub a genoemde doeleinden, zoals een botenhuis, speelhuis, atelier, galerie, garage, schuur, theekoepel, theehuis of dierenverblijf;
  3. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, in samenhang met de waterhuishouding en/of de cultuurhistorische waarden;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - garagebox' een garagebox;
met daarbij horende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. (ontsluitings)wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen.
met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen en overkappingen
Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
  1. dierenverblijven, die als gebouw moeten worden aangemerkt, die voldoen aan de volgende kenmerken:
    1. oppervlakte per tuin ten hoogste 2 m2;
    2. bouwhoogte ten hoogste 1,5 m;
    3. gebouwd achter de voorgevel van het hoofdgebouw op het zelfde bouwperceel;
    4. bijdragen aan de instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, dan wel de cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantast;
    5. ten aanzien van punt 4 wordt advies gevraagd bij een terzake deskundige;
  2. voor het bouwen van erker of toegangsportaal aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw, gelden de volgende bouwregels:
    1. de bouw van een erker of toegangsportaal mag niet ten koste gaan van parkeerplaatsen op eigen erf;
    2. de breedte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de desbetreffende voor- of zijgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat het ten alle tijden mogelijk is een totaal aan erkers of toegangsportalen van 5 m² per hoofdgebouw te realiseren waarbij de erker of toegangsportaal meer dan 50% van de voorgevel mag beslaan;
    3. de bouwhoogte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,30 m;
    4. de horizontale diepte van een erker of toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  3. voor het bouwen van een garagebox ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - garagebox' gelden de volgende bouwregels:
    1. gebouwd binnen het aanduidingsvlak;.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
    3. indien de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ niet is opgenomen is de maximale bouwhoogte 3 m.
17.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 2 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals pergola’s maximaal 2,5 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen;
  4. in afwijking op het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen een maximale bouwhoogte van 1 m.
  5. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - paardenbak' mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
17.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden ten behoeve van opslag van materialen en goederen.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m²;
  2. het geheel of gedeeltelijk slopen van schuttingen, hekken en pergola’s;
  3. het vellen en/of rooien dan wel handelingen te verrichten die de dood van of ernstige schade aan hagen, struiken en bomen veroorzaken;
  4. het aanleggen van een landschappelijke inrichting in afwijking van de op het moment van vaststelling aanwezige stijlaanleg en landschappelijke structuren behorende bij een buitenplaats.
17.4.2 Toelaatbaarheid
De in artikel 17 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. danwel dat door het stellen van voorwaarden hieraan in voldoende mate aan tegemoet kan worden gekomen. 
17.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 17 lid 4.1  is niet van toepassing op andere werken die:
  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik of beheer betreffen;
  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.  
17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
17.5.1 Sloopwerkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

17.5.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen of een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  2. bouwwerken die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
17.5.3 Toelaatbaarheid
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17 lid 5.1 wordt slechts verleend indien:
    1. geen onevenredige schade aan de cultuurhistorische, (historisch-) stedenbouwkundige en (historisch-)architectonische waarden van de buitenplaats plaatsvindt;
    2. voor het slopen geen vergunning is vereist of al een vergunning is verleend ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening;
  2. In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep of als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
Artikel 18 Verkeer
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen en waterberging, waaronder bergbezingbassins;
  5. oeververbindingen (bruggen);
  6. evenementen;
  7. in- en uitritten;
  8. geluidwerende voorzieningen;
  9. duikers en (kunst)werken
  10. standplaatsen;
  11. terrassen;
  12. reclameborden;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox';een autobox/garagebox;
  14. overige functioneel met de bestemming ‘verkeer’ verbonden voorzieningen zoals lichtmasten.
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd waarvoor geldt dat:
    1. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m;
    2. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m²;
  2. voor het bouwen van een garagebox ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - garagebox' gelden de volgende bouwregels:
    1. gebouwd binnen het aanduidingsvlak;.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven maximale goot-/boeiboordhoogte en maximale bouwhoogte toegestaan;
    3. indien de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ niet is opgenomen is de maximale bouwhoogte 3 m.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van straatmeubilair, reclameborden en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m.
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1m.
  3. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m.
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;
  5. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 10 m.
18.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemming Verkeer te wijzigen naar Tuin - 1, met dien verstande dat: 
  1. het betreft openbaar groen gelegen binnen de bestemming Verkeer;
  2. de bestaande verkeers- en groenstructuur niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 19 Water
 
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water
  2. de waterhuishouding;
  3. een waterweg ten behoeve van scheepvaartverkeer;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. versterking en ontwikkeling van natuurwaarden van de Vecht;
  6. het behoud, herstel of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van waterlopen, ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk water’;
  7. een boatsaver ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis';
  8. beschoeiing;
met de daarbij behorende:
  1. bruggen, sluizen, duikers, coupures, dammen en overige kunstwerken;
  2. straatmeubilair;
  3. voet- en fietspaden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen, met uitzondering van ligplaatsen voor schepen.  
Overkappingen en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, met een kap zijn niet toegestaan.

19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de in artikel 19 lid 1  bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde (waaronder begrepen kunstwerken) ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van obstakelverlichting niet meer dan 12 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van beschoeiingen niet meer bedraagt dan 0,60 meter boven de waterlijn;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 4 m bedraagt;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk is te onderscheiden), zoals deze was op het moment van inwerkingtreding van dit plan, gehandhaafd te worden.
19.2.3 Steigers
In aanvulling op en in afwijking van artikel 19 lid 2.2  gelden voor aanlegsteigers de volgende bouwregels:
  1. per woning of bedrijfswoning, waarvan het perceel is gelegen aan de Vecht mag één steiger worden gebouwd, mits de afstand van de woning tot Vecht niet meer dan 25 m bedraagt;
  2. in afwijking van het gestelde onder b. zijn ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijk water' geen steigers toegestaan;
  3. de steiger dient evenwijdig aan de oever te worden gebouwd;
  4. de breedte bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de diepte bedraagt ten hoogste 1,2 m.
  6. de bouwhoogte mag de hoogte van het streefpeil niet overschrijden, met een maximum van 0,45 m boven de waterlijn.
  7. steigers mogen de ecologische waarde van de ecologische verbindingszone niet aantasten.
19.3 Afwijken van de bouwregels
 
19.3.1 Steigers
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19 lid 2.3 sub a. voor de bouw van een steiger ten behoeve van een woning die op een grotere afstand van de Vecht is gelegen dan genoemde 25 m, met dien verstande dat:
  1. niet reeds een steiger bij de woning is gebouwd;
  2. de steiger wordt gebouwd binnen het verlengde van de zijdelingse grenzen van het perceel behorende bij de woning.
19.3.2 Steigers binnen landschappelijk water
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19 lid 2.3 sub b  voor de bouw van een steiger ter plaatse van de aanduiding landschappelijk water indien:
  1. een door het college aan te wijzen deskundige op het gebied van cultuurhistorie positief adviseert;
19.3.3 Omgevingsvergunning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19 lid 2.3 sub c voor de bouw van een steiger haaks op de waterkant onder voorwaarde dat:
  1. de waterbeheerder instemt met de te bouwen steiger;
  2. de cultuurhistorische waarden van de Vecht niet onevenredig in het geding komen
  3. de steiger gemeten vanaf de oever maximaal 6 meter mag uitsteken en bedoelt is als plankier. 
Artikel 20 Wonen - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het bestaande aantal woningen;
  2. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor: 
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’ is het plaatsen van woonwagens toegestaan waarbij het aantal niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garagebox' zijn enkel (inpandige) garageboxen met bovenliggende woningen toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' parkeervoorzieningen op eigen erf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - autorijschool' een autorijschool;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': een dienstverlenende praktijk aan huis;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': een kantoor;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk - scouting': een scoutingclub;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. tuinen en erven;
  6. overige functioneel met de bestemming 'Wonen' verbonden voorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd; 
  4. de goothoogte van woonwagens, inclusief verhoging, mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  5. de bouwhoogte van woonwagens, inclusief verhoging, mag niet meer bedragen dan 6 m;
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² bij woningen en 15 m² per woonwagen ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  2. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  4. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m;
  5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de bouwhoogte van het gedeelte van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk mag voor zover gelegen binnen een afstand van:
    1. 1 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 3 meter;
    2. 2 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4 meter en verder van het naburige erf, niet meer bedragen dan 6 meter;
  7. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de nog niet uitgebouwde achtergevellijn van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  8. in aanvulling van het gestelde onder artikel 20 lid 2.2 sub f mag de bouwhoogte van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk nooit meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  9. in afwijking van het bepaalde in artikel 20 lid 2.2 sub b zijn ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken:
    1. de bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan en mogen deze ter plaatse worden herbouwd waarbij de bestaande afmetingen gelden en het gestelde onder artikel 20 lid 2.2 sub a;
    2. overkappingen, met een maximale bouwhoogte van 3 meter, ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen toegestaan, waarbij de overkappingen maximaal aan een zijde door één dichte zijwand is afgescheiden, met inachtname van de overige bouwregels.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van het maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 20 lid 2.2 sub a voor vergroting van het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorende bouwwerken bij woningen tot niet meer dan 80 m², met dien verstande dat aan artikel 20 lid 2.2 sub c moet blijven worden voldaan;
  2. ten behoeve van het doortrekken van de kap of het aanbrengen van een kap over de aangebouwde bijbehorende bouwwerken onder de volgende voorwaarden:
    1. de bouw doet geen onevenredige afbreuk aan de privacy en bezonning van direct naastgelegen woningen;
    2. de bouw doet geen onevenredige afbreuk aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit en ritmiek van de rij woningen en een positief welstandsadvies is ontvangen;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  3. voor het aanbouwen van de, op het voorerfgebied gelegen, bestaande bijbehorende bouwwerken aan het hoofdgebouw onder voorwaarde dat:
    1. de bouw doet geen afbreuk aan de privacy en bezonning van direct naastgelegen woningen;
    2. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
    3. de bouw doet geen onevenredige afbreuk aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit en ritmiek van de rij woningen en een positief welstandsadvies is ontvangen;
  4. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwhoogtes van bijbehorende bouwwerken, zoals gesteld in artikel 20 lid 2.2 sub f, onder voorwaarde dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    2. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
    3. de onder 2 gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
  5. artikel 20 lid 2.2 sub g voor het realiseren van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een grotere diepte gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevellijn, onder voorwaarde dat:
    1. het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag niet dieper zijn dan de oorspronkelijke achtergevel breed is;
    2. het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag niet breder zijn dan 50% van de oorspronkelijke achtergevel met een maximum van 3 meter;
    3. de goot- en bouwhoogte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk bedragen ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0.3 m;
    4. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
    5. de onder 4 gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan;
    6. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Verboden gebruik
  1. een woning is bedoeld voor één huishouding;
  2. kamerverhuur/-bewoning is niet toegestaan.
20.4.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
20.4.3 Parkeren op eigen erf
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' dient het woonerf zo ingericht te zijn dat parkeren op eigen terrein mogelijk is.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
20.5.1 Mantelzorg
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kind relatie,waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  2. Het bevoegd gezag kan de in artikel 20 lid 5.1 sub a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  3. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 20 lid 5.1 sub b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
20.5.2 Kleinschalige verblijfsrecreatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van een bed and breakfast met bijbehorende voorzieningen, mits:
  1. maximaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning, met een maximum van 50 m², hiervoor wordt gebruikt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein en in 2e instantie in het openbaar gebied hetgeen middels een parkeerdrukmeting onderzocht moet worden;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  5. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten advies wordt gevraagd aan een terzake deskundige.
Artikel 21 Wonen - 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het bestaande aantal woningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf': een voormalig bedrijfscomplex; 
  3. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': een dienstverlenende praktijk aan huis;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': een kantoor;
  6. behoud, versterking en herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarde
  7. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de gronden eigen zijnde of te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden;
met de daarbij behorende: gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde,
  1. tuinen en erven
  2. extensieve dagrecreatieve doeleinden met de daarbij behorende natuurterreinen, tuinen, parkbossen en open terreinen;
  3. in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en tuinen;
  6. overige functioneel met de bestemming 'Wonen' verbonden voorzieningen.
21.2 Bouwregels
 
21.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  2. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  3. de kapvorm niet mag worden gewijzigd, met uitzondering van het aanbrengen van dakkapellen en dakopbouwen;
  4. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  5. in afwijking van het bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' het volgende:
    1. het bestaande en middels vergunning gerealiseerde hoofdgebouw is toegestaan;
    2. het uitbreiden van bestaande bebouwing is niet toegestaan;
    3. nieuwbouw is niet toegestaan.
21.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² bij woningen;
  2. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf;
  4. de goot- en bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m;
  5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de bouwhoogte van het gedeelte van het vrijstaande bijbehorende bouwwerk mag voor zover gelegen binnen een afstand van:
    1. 1 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 3 meter;
    2. 2 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 4 meter;
    3. 3 m van het naburige erf, niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4 meter en verder van het naburige erf, niet meer bedragen dan 6 meter;
  7. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanaf de nog niet uitgebouwde achtergevellijn van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  8. in aanvulling van het gestelde onder artikel 21 lid 2.2 sub f mag de bouwhoogte van het bijbehorende vrijstaande bouwwerk nooit meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  9. in afwijking van het bepaalde in artikel 21 lid 2.2 sub b zijn alleen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  10. in afwijking van het bepaalde in artikel 21 lid 2.1 sub a en artikel 21 lid 2.1 sub b geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' het volgende:
    1. de bestaande en middels vergunning gerealiseerde bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
    2. het uitbreiden van bestaande bebouwing is niet toegestaan;
    3. nieuwbouw is niet toegestaan;
    4. van het bepaalde onder 3 kan worden afgeweken indien er sprake is van renovatie waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundamenten en maatvoering en de gerenoveerde gebouwen gebruikt gaan worden passend binnen de woonbestemming. 
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. erf- en terreinafscheidingen vóór de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 1 m;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a mogen bestaande delen van erf- en terreinafscheidingen die hoger zijn dan 1 m, zoals hekken en toegangspoorten, worden gehandhaafd, waarbij de bestaande afmetingen als maximum gelden;
  3. erf- en terreinafscheidingen achter de naar het openbaar gebied gekeerde voorgevellijn van het gebouw maximaal 2 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen;
  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals pergola’s maximaal 2,5 m, met uitzondering van de gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen;
  5. in afwijking van het bepaalde onder b en c geldt voor gronden die binnen een afstand van 10 meter van de voor de Vecht geldende bestemming 'Water' liggen, een maximale bouwhoogte van 1 m.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels:
  1. voor vergroting van het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorende bouwwerken bij woningen buiten het bouwvlak tot niet meer dan 80 m², met dien verstande dat aan artikel 21 lid 2.2 sub c moet worden blijven voldaan;
  2. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op minder dan 1 m achter de voorgevelrooilijn, onder de voorwaarde dat:
    1. er sprake is van een directe aansluiting op een aanbouw op het voorerf;
    2. er geen onevenredige bezwaren uit oogpunt van verkeersveiligheid ontstaan.
  3. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwhoogtes van bijbehorende bouwwerken, zoals gesteld onder artikel 21 lid 2.2 sub f onder voorwaarde dat:
    1. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
    2. de onder 1 gestelde onderzoeksverplichting is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
  4. artikel 21 lid 2.2 sub g voor het realiseren van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een grotere diepte gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevellijn, onder voorwaarde dat:
    1. het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag niet dieper zijn dan de oorspronkelijke achtergevel breed is;
    2. het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag niet breder zijn dan 50% van de oorspronkelijke achtergevel met een maximum van 3 meter;
    3. de goot- en bouwhoogte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk bedragen ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0.3 m;
    4. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
    5. de onder 4 gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan;
    6. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  5. ten behoeve van het doortrekken van de kap of het aanbrengen van een kap over de aangebouwde bijbehorende bouwwerken onder de volgende voorwaarden:
    1. de bouw doet geen onevenredige afbreuk aan de privacy en bezonning van direct naastgelegen woningen;
    2. de bouw doet geen onevenredige afbreuk aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit en ritmiek van de rij woningen en een positief welstandsadvies is ontvangen;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Verboden gebruik
  1. een woning is bedoeld voor één huishouding;
  2. kamerverhuur/-bewoning is niet toegestaan.
21.4.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren.
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoers-bedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel.
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
21.4.3 Parkeren op eigen erf
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren' dient het woonerf zo ingericht te zijn dat parkeren op eigen terrein mogelijk is.

21.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
21.5.1 Kleinschalige verblijfsrecreatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van een bed and breakfast met bijbehorende voorzieningen, mits:
  1. maximaal 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning, met een maximum van 50 m², hiervoor wordt gebruikt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein en in 2e instantie in het openbaar gebied hetgeen middels een parkeerdrukmeting onderzocht moet worden;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  5. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten advies wordt gevraagd aan een terzake deskundige.
21.5.2 Mantelzorg
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kind relatie,waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  2. Het bevoegd gezag kan de in artikel 21 lid 5.2 sub a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg.
  3. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 21 lid 5.2 sub b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
Artikel 22 Leiding - Water
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van afvalwater door een waterleiding.

22.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming Leiding - Water mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  2. voor het bouwen van de in artikel 22 lid 2 sub a  bedoelde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paalde in artikel 22 lid 2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Uitvoeren van werkzaamheden
Het is verboden binnen de bestemming 'Leiding - Water', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. de werken en werkzaamheden waarvoor ingevolge de bepa­lingen van de overigens voor de desbetreffende gronden geldende be­stemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist;
  2. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  3. het wijzigen van het peil van het maaiveld door ophoging of afgra­ving;
  4. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  5. diepploegen;
  6. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diep-wortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
  7. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  9. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkom­stige doeleinden.
22.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 22 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
22.4.3 Onderzoek
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 22 lid 4.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de betrokken leiding­beheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goede­ren, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 23 Waarde - Archeologie - 1
 
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie -1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

23.2 Bouwregels
 
23.2.1 Algemeen
Op de gronden met bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

23.2.2 Uitzonderingen
In afwijking van het bepaalde in artikel 23 lid 2.1  mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
  1. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 50 m².
  3. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 50 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  5. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
23.3 Afwijken van de bouwregels
 
23.3.1 Afwijking
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 23 lid 2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 23 lid 2.2 sub c .
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 23 lid 4.3 sub a . Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 23 lid 3.2  is van overeenkomstige toepassing.
23.3.2 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23 lid 3.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.3.3 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
23.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 23 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper
  3. gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  4. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 50 m2;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht
  6. door een ter zake deskundige;
  7. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
23.4.3 Toelaatbaarheid
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 23 lid 4.1  kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 23 lid 4.2 sub c.
  3. Het bepaalde in tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 23 lid 3.1 , en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 23 lid 4.4  is van overeenkomstige toepassing.
23.4.4 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23 lid 4.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 24 Waarde - Archeologie - 2
 
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie -2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

24.2 Bouwregels
 
24.2.1 Algemeen
Op de gronden met bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

24.2.2 Uitzonderingen
In afwijking van het bepaalde in artikel 24 lid 2.1  mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
  1. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 500 m².
  3. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 500 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  5. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
24.3 Afwijken van de bouwregels
 
24.3.1 Afwijking
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 24 lid 2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 24 lid 2.2 sub c .
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 24 lid 4.3 sub a . Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 24 lid 3.2  is van overeenkomstige toepassing.
24.3.2 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24 lid 3.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.3.3 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
24.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 24 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper
  3. gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  4. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 500 m2;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht
  6. door een ter zake deskundige;
  7. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
24.4.3 Toelaatbaarheid
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 24 lid 4.1  kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 24 lid 4.2 sub c.
  3. Het bepaalde in tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 24 lid 3.1 , en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 24 lid 4.4  is van overeenkomstige toepassing.
24.4.4 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24 lid 4.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 3
 
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie -3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

25.2 Bouwregels
 
25.2.1 Algemeen
Op de gronden met bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

25.2.2 Uitzonderingen
In afwijking van het bepaalde in artikel 25 lid 2.1  mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
  1. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 1.000 m².
  3. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 1.000 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  5. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
25.3 Afwijken van de bouwregels
 
25.3.1 Afwijking
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 25 lid 2.1 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 25 lid 2.2 sub c .
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 25 lid 4.3 sub a . Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 25 lid 3.2  is van overeenkomstige toepassing.
25.3.2 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25 lid 3.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.3.3 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
25.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 25 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper
  3. gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  4. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 1.000 m2;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht
  6. door een ter zake deskundige;
  7. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
25.4.3 Toelaatbaarheid
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 25 lid 4.1  kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 25 lid 4.2 sub c.
  3. Het bepaalde in tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 25 lid 3.1 , en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 25 lid 4.4  is van overeenkomstige toepassing.
25.4.4 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25 lid 4.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 4
 
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie -4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

26.2 Bouwregels
 
26.2.1 Algemeen
Op de gronden met bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

26.2.2 Uitzonderingen
In afwijking van het bepaalde in artikel 26 lid 2.1  mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
  1. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 10.000 m².
  3. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 10.000 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  5. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
26.3 Afwijken van de bouwregels
 
26.3.1 Afwijking
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 26 lid 2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 26 lid 2.2 sub c .
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 26 lid 4.3 sub a . Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 26 lid 3.2  is van overeenkomstige toepassing.
26.3.2 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26 lid 3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.3.3 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
26.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 26 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: 
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper
  3. gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  4. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 10.000 m2;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht
  6. door een ter zake deskundige;
  7. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
26.4.3 Toelaatbaarheid
  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 26 lid 4.1  kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 26 lid 4.2 sub c.
  3. Het bepaalde in tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 26 lid 3.1 , en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 26 lid 4.4  is van overeenkomstige toepassing.
26.4.4 Voorschriften
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26 lid 4.1  kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
26.4.5 Advies
Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
Artikel 27 Waarde - Ecologie
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.

27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.2.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Ecologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  2. Het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
  3. Het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  4. Het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- en afvoer van water ;
  5. Het draineren van gronden;
  6. Het graven, dempen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen
27.2.2 Uitzonderingen
Het in artikel 27 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke
  1. Binnen het kader van het onderhoud nodig is tot bescherming en instandhouding van de ecologische waarden en daarop gerichte waterhuishoudkundige functies
  2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. Waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend.
27.2.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 27 lid 2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.
Artikel 28 Waterstaat - Beschermingszone watergang
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang.

28.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen is het op de in artikel 28 lid 1 bedoelde gronden niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in artikel 28 lid 1 genoemde doeleinden, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

28.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 28 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande artikelen, mits:
  1. de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
  2. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
  3. terzake eerst advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 28 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, vergraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen van ondergrondse en/of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en alle daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  5. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,30 m;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
28.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 28 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
28.4.3 Toelaatbaarheid
  1. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de in artikel 28 lid 4.1 genoemde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en het functioneren van de watergang, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  2. een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 28 lid 4 wordt slechts verleend nadat terzake advies is ingewonnen van de beheerder van de watergang.
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemt voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.

29.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in artikel 29 lid 1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gerealiseerd;

29.3 Afwijken van de bouwregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 29 lid 2 mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mogen gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de in lid 27.1 bedoelde gronden de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het omzetten van grasland in bouwland;
  5. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard;
  7. verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  10. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  11. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  12. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  13. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  14. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
29.4.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  2. andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn. 
29.4.3 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in artikel 29 lid 4.1  is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.

29.4.4 Voorwaarden
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in artikel 29 lid 4.1 na schriftelijk goedkeuring van de beheerder van de waterkering.

3 Algemene regels 
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 31 Algemene bouwregels
31.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
  1. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat
    1. ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan;
    2. ondergrondsebouwwerken waterdicht moeten worden uitgevoerd;
    3. middels een grondwaterstandberekening men dient aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet onevenredig verslechterd;
    4. indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 31 lid 1 sub a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. de verticale diepte van kelders of parkeergarages bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
    2. een kelder of parkeergarages mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen.
    3. de afstand tot de perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m.
    4. kelders of parkeergarages mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
  3. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.
  4. Bergbezinkbasins zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer, Groen, Tuin - 1, Tuin - 2, Buitenplaats en Water.
31.2 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen
De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:
  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen met niet meer dan 50 cm;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevellijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
  3. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
  4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  5. balkons, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
  6. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  7. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevellijn met meer dan 1 m overschrijden;
  8. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 3 m wordt overschreden;
  9. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  10. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.
31.3 Bestaande afstanden en maten
 
  1. In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 32 Algemene gebruiksregels
  1. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
    2. opslag en verkoop van vuurwerk;
    3. kamerbewoning/-verhuur.
  2. Een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. Een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. Onder een gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  5. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing toeneemt, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen, een en ander conform de parkeernormen zoals in de bijlage 'Parkeernormen Breukelen Woongebied' van deze regels is opgenomen.
Artikel 33 Algemene aanduidingsregels
33.1 Archeologisch rijksmonument
Ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch rijksmonument' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische rijksmonumenten.

33.2 Specifieke bouwaanduiding - monument
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden en gebouwen tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van monumenten.

33.2.1 Sloopverbod
Het is verboden bebouwing ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding - monument’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

33.2.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 33 lid 2.1 geldt niet voor zover het werkzaamheden betreft ten behoeve van het normale beheer en onderhoud van de bebouwing.

33.2.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 33 lid 2.1, indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet van de eigenaar kan worden gevergd.

33.2.4 Splitsing
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken regels voor het creëren van een extra woning binnen één bouwperceel indien de woning nader is aangeduid 'specifieke bouwaanduiding - monument', mits:
  1. dit noodzakelijk is voor het behoud van het gebouw;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. de behoefte aan het hebben van meer gebouwde ruimte, ten behoeve van bijvoorbeeld opslag en stalling van materiaal voor tuinonderhoud en motorvoertuigen, niet wordt vergroot;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  6. de waarden van de monumentale bebouwing niet worden aangetast;
  7. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
33.2.5 Samenvoeging
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken regels voor samenvoegen van meerdere woningen binnen één bouwperceel tot een woning indien deze woningen nader zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - monument', mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. de waarden van de karakteristieke bebouwing niet worden aangetast;
  4. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
33.3 Specifieke bouwaanduiding - karakteristiek
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding karakteristiek’ zijn de gronden en gebouwen tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aanwezigen karakteristieken bebouwing.

33.3.1 Sloopverbod
Het is verboden bebouwing ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek ’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

33.3.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 33 lid 3.1  geldt niet voor zover het werkzaamheden betreft ten behoeve van het normale beheer en onderhoud van de bebouwing.

33.3.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 33 lid 3.1 , indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet van de eigenaar kan worden gevergd.

33.3.4 Splitsing
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken regels voor het creëren van een extra woning binnen één bouwperceel indien de woning nader is aangeduid 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek', mits:
  1. dit noodzakelijk is voor het behoud van het gebouw;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. de behoefte aan het hebben van meer gebouwde ruimte, ten behoeve van bijvoorbeeld opslag en stalling van materiaal voor tuinonderhoud en motorvoertuigen, niet wordt vergroot;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  6. de waarden van de karakteristieke bebouwing niet worden aangetast;
  7. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
33.3.5 Samenvoeging
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken regels voor samenvoegen van meerdere woningen binnen één bouwperceel tot een woning indien deze woningen nader zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek', mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  3. de waarden van de monumentale bebouwing niet worden aangetast;
  4. ten aanzien van de bovengenoemde aspecten dient advies te worden gevraagd aan een terzake deskundige.
33.4 Vrijwaringszone - Vaarweg
33.4.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' dienen de gronden in het kader van de nautische belangen van de vaarweg vrij gehouden te worden van bebouwing en opslag.
 
Bouwen en opslag binnen deze aanduiding is niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken die worden gebouwd welke direct verband houden met mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan de nabij gelegen vaarweg, alsmede voor het creëren van een optimale nautische omgeving.

33.4.2 Afwijken van bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het vaarverkeer, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 33 lid 4.1, voor de bouw van bouwwerken en opslag welke zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming nadat de vaarwegbeheerder terzake is gehoord.

33.4.3 Bestaande bebouwing
De in artikel 33 lid 4.2 bedoelde afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken, een complex van bouwwerken of opslag die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
 
34.1 Afwijkingen
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
    1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m3 en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
    2. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
    3. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden vergroot;
    4. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    5. het oprichten van masten en antenneinstallaties ten behoeve van (tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    6. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk na goedkeuring door de Veiligheid Regio Utrecht (VRU) of de opvolger van deze organisatie onder een andere naam;
    7. het afwijken van parkeernormen zoals opgenomen in deze regels, indien redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de eis tot realisatie van parkeerplaatsen conform de voorgeschreven parkeernorm onder de voorwaarde dat met behulp van de parkeerdrukmeting wordt aangetoond dat de parkeerbehoefte van gezamenlijke functies in de omgeving te allen tijde kan worden afgewikkeld op de al aanwezige of geplande beschikbare parkeergelegenheid;
    8. het gebruik van gebouwen voor kamerverhuur, mits:
      1. er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
      2. het gebruik voor kamerverhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
      3. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
    9. de tijdelijkheid van de kamerverhuur moet aantoonbaar zijn.
  2. Afwijking als bedoeld in artikel 34 lid 1 sub a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.
34.1.1 Vereiste afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 34 lid 1  kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden alsmede de waarden van karakteristieke of monumentale object, als zodanig op de verbeelding aangegeven, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
34.2 JOP
Bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels en toestaan dat een jongerenontmoetingsplaats (JOP) wordt gerealiseerd, mits:
  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²;
  2. er geen gebouwen worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van overkappingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  4. de realisatie niet direct naast gebouwen plaatsvindt, waarvan de gebruikers overlast kunnen ondervinden van de jongeren, zoals woningen en winkels, waarbij de afstand tot een woning in ieder geval niet minder bedraagt dan 50 m;
  5. niet direct naast doorgaande wegen wordt gerealiseerd;
  6. de JOP goed bereikbaar is voor hulpdiensten;
  7. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  8. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  9. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden alsmede de waarden van karakteristieke of monumentale object, als zodanig op de verbeelding aangegeven, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
34.3 Verkeer
Het bevoegd gezag kan, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  2. het bepaalde in het plan ten behoeve van verkeerskundige aanpassingen aan bestaande wegen waarbij bestemmingsgrenzen overschreden worden tot een maximum van 2 meter.
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
35.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
35.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 1' te wijzigen met dien verstande dat:
  1. het wijzigingsplan detailhandel, uitsluitend op de begane grond, en woningen, op de bovenliggende bouwlagen, mogelijk kan maken;
  2. de maximaal te realiseren bouwhoogte 12 m bedraagt; 
  3. het aantal woningen niet meer bedraagt dan 16;
  4. het wijzigingsplan niet voorziet in een vergroting of verandering van het bestaande bouwvlak;
  5. per woning ten minste 1.3 parkeerplaats wordt gereserveerd;
  6. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  7. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma;
  8. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  9. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  10. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
35.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 2' te wijzigen met dien verstande dat:
  1. de maximaal te realiseren bouwhoogte van gestapelde woningen 9 meter bedraagt; 
  2. de maximaal te realiseren goot- en bouwhoogte van niet- gestapelde woningen 6 en 11 meter bedraagt;
  3. de woningdichtheid van de ontwikkeling tussen de 25 en 40 woningen per hectare bedraagt;
  4. per woning ten minste 1.3 parkeerplaats wordt gereserveerd;
  5. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  6. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma;
  7. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  8. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  9. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
35.4 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 3' te wijzigen in de bestemming Wonen - 1 met dien verstande dat:
  1. het aantal gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan 11;
  2. de maximaal te realiseren bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10,5 m; 
  3. het wijzigingsplan in overeenstemming is met de reeds uitgevoerde massastudie; 
  4. het wijzigingsplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid;
  5. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  6. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma;
  7. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  8. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld.
35.5 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4 (Straatweg 27)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 4' te wijzigen in Wonen - 2 met dien verstande dat:
  1. binnen de bestaande (woon-)bebouwing maximaal één extra wooneenheid mag worden toegevoegd;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. het wijzigingsplan stedenbouwkundig, cultuurhistorisch en landschappelijk inpasbaar is;
  4. het wijzigingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan het bestaande ensemble op het terrein;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  7. het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is waarin in ieder geval is aangetoond dat:
    1. voldaan wordt aan het gestelde in de VNG-pubicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ danwel middels een onderzoek kan worden aangetoond dat belangen van derden niet worden geschaad;
    2. de ecologische waarden van het wijzigingsgebied en (directe) omgeving als gevolg van het wijzigingsplan niet worden geschaad;
    3. sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat;
  8. het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  9. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  10. voorzien wordt in voldoende watercompensatie.
 
35.6 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 5
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de vergroting van de bouwvlakken voor het hoofdgebouw onder de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak mag op het achtererfgebied met ten hoogste 2,5 meter worden vergroot ten behoeve van de uitbreiding van het totale hoofdgebouw;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven hetgeen middels onderzoek moet worden aangetoond;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit en ritmiek van de rij woningen en een positief welstandsadvies is ontvangen.
  4. uit een bezonningsstudie blijkt dat het naburige erf niet onevenredig wordt belast;
  5. de onder d. gestelde onderzoeksverpliching is niet van toepassing als de eigenaar van het naburige erf akkoord geeft op het bouwplan.
35.7 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 6 en 7 (Broekdijk Oost 34)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone wijzigingsgebied 6' en 'wetgevingszone wijzigingsgebied 7' te wijzigen in Wonen - 2, Tuin en Natuur met dien verstande dat:
  1. alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt en in ruil hiervoor 4 grondgebonden woningen mogen worden opgericht dan wel dat de bestaande woning, exclusief de bestaande schuur, wordt gerenoveerd en er 3 grondgebonden woningen worden opgericht;
  2. de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 en 10 m;
  3. de woningen (hoofdgebouw) qua inhoud niet groter mogen worden dan 700m³;
  4. de bijbehorende bouwwerken qua oppervlakte niet groter mogen worden dan 50m²;
  5. de woningen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het 'wetgevingszone wijzigingsgebied 6';
  6. het wijzigingsplan aantoonbaar leidt tot een versterking van de ecologische waarden, waarbij het wijzigingsplan voorziet in:
    1. de toevoeging van minimaal 445 m² aan wateroppervlakte;
    2. een plasdraszone van minimaal 900 m² direct langs de oostelijk gelegen wetering;
    3. 680 meter aan natuurvriendelijke oevers;
  7. het wijzigingsplan aantoonbaar rekening houdt met de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  8. het wijzigingsplan voorziet in minimaal 2,4 parkeerplekken per woning binnen het wijzigingsgebied, te berekenen middels tabel 7 van de CROW publicatie 317;
  9. het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is, waarbij in ieder geval moet worden aangetoond dat:
    1. de bodemkwaliteit zich niet verzet tegen de functie wonen;
    2. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid danwel een middels hogere waarden procedure te verkrijgen hogere grenswaarde;
    3. middels onderzoek en/of het treffen van (bron)maatregelen kan worden aangetoond dat belangen van derden niet worden geschaad;
    4. er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat;
  10. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  11. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  12. de wijzigingsgebieden 6 en 7 uitsluitend gelijktijdig mogen worden gewijzigd.
 
35.8 Wijziging Archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3'  en 'Waarde - Archeologie 4' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 36 Overige regels
36.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voorzover het betreft:
  1. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
36.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

4 Overgangs- en slotregels 
Artikel 37 Overgangsrecht
37.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
37.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
37.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, bepalen dat dit gebruik middels persoongebonden overgangsrecht mag worden voortgezet.
Artikel 38 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
 
Regels van het bestemmingsplan Breukelen woongebied – geconsolideerd 
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van.
 
.........................
  
De voorzitter, De griffier,
 
................... .....................