direct naar inhoud van Regels
Plan: De Bloesemgaard fase 2, Margraten
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.WPKOM6269HAONG-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'De Bloesemgaard fase 2, Margraten' met identificatienummer NL.IMRO.1903.WPKOM6269HAONG-VG01 van de gemeente Eijsden-Margraten.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.9 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur met bijbehorende bevestigingconstructie ten behoeve van telecommunicatie, radio en televisie en andere vormen van communicatie waar een antenne-installatie voor benodigd is.

1.11 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.14 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat en is toegestaan (legaal gebruik) op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder, zolder, dakopbouw of setback.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen/verhuren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.27 erf- en terreinafscheiding:

De afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 grondgebonden woning:

alle woningen met de bouwaanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ of ‘aaneengebouwd’.

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 horeca:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

1.32 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.

1.33 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.34 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.35 (openbare) nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater, het openbaar vervoer of het wegverkeer en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.36 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen, niet zijnde een kruipruimte.

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duuzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.39 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.41 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische massagesalon - een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 twee-aaneen:

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

1.43 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.44 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.

1.45 voorgevelrooilijn:
  • a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
1.46 vrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

1.47 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.48 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

1.49 zijdelingse perceelsgrens:

begrenzing van het perceel aan de zijkanten van de bebouwing, niet gericht naar de weg of openbaar groen.

1.50 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel of bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 peil:
  • 1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang.
2.13 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
  • b. paden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. van lichtmasten 6.5 m;
    • 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m;
    • 3. geluidwerende voorzieningen mogen worden opgericht tot een hoogte, welke vereist is op grond van een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 6.2, ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van een woning, van de verkeersveiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden, of,
  • c. in verband met eisen van duurzaam bouwen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

3.4.2 Uitzondering

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

3.4.3 Afwegingskader

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met maximaal 2X1 rijstrook, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. Gebouwen uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. van lichtmasten 6.5 m.;
    • 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 4.2, ten aanzien van:

  • a. de situering van gebouwen en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van een woning, van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden;
  • c. in verband met eisen van duurzaam bouwen;
  • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van:
    • 1. Vrijstaand [Vrij]
    • 2. Tweeaaneen [Tae]
    • 3. Aaneengesloten [Aeg]
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (voet- en fiets)paden;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Met dien verstande dat:

    • 1. ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie" uitsluitend gebouwd mag worden als afdoende geluidsmaatregelen zijn getroffen voor het industrielawaai van bedrijventerrein Aan de Fremme;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - uitgesloten geurgevoelige objecten" geen woning is toegestaan;

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1 niet meer dan 40 bedragen.
  • b. de hoofdgebouwen dienen in of ten hoogste 3 meter achter de gevellijn te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 7.00 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10.00 m;
  • e. een kap op een hoofdgebouwen kent een helling maximale helling van 60 graden;
  • f. voor de situering en oppervlakte van de woningen geldt onderstaande tabel

Type   Max. inhoud m3   Min. Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse bouwperceelgrens   Min. Afstand hoofdgebouw tot achterzijde bouwperceelgrens   Max. percentage vd voorgevelrooilijn dat bebouwd mag worden   Max.
bebouwingsoppervlak bouwperceel  
Vrij   1250   3 m. beide zijden   12,5 m.   80 %   45 %  
Tae   750   3 m. één zijde   10 m.   70 %   50 %  
Aeg   600   0 m.   7 m.   100 %   60 %  

5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter, voor zover gelegen binnen 1 meter van de zijdelingse perceelsgrens bedraagt de maximale hoogte 3,5 meter;
  • c. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²
  • d. bijgebouwen dienen ofwel in de zijdelingse perceelsgrens ofwel minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • e. uitbouwen voor de voorgevel zijn toegestaan in de vorm van erkers en entreeportalen met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte maximaal 3 meter betreft;
    • 2. de breedte niet meer dan 80% van de breedte van de voorgevel;
    • 3. de diepte niet meer dan 1/3 van de breedte van het betreffende aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximumdiepte van 1,5 meter;
    • 4. minimaal 2 meter tussen de uitbouw en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft;
  • f. bijgebouwen bij vrijstaande woningen mogen slechts aan een zijde van de woning in de voorgevel worden gerealiseerd;

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

De maximale hoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van de hoogte van erfafscheidingen, welke voor de gevellijn ten hoogste 1.00 m en achter de gevellijn bouwgrens ten hoogste 2.00 m mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 5.2, ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de omvang van de tweede bouwlaag, wanneer de bouwgrens op minder dan 3.00 m uit de zijdelingse erfscheiding
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig, van de verkeersveiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden, of,
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afstand zijdelingse perceelsgrens

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder f ten aanzien van vrijstaande woningen voor wat betreft de min. afstand hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens, mits:

  • a. zowel hoofd als bijgebouw ten minste 3 meter van 1 van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen blijven.

5.4.2 Afwijken afstand achterzijde bouwperceelsgrens

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder f voor wat betreft de min. afstand hoofdgebouw tot achterzijde bouwperceelgrens en het max. bebouwingspercentage, mits:

  • a. het maximaal bebouwingspercentage met niet meer dan 10% wordt overschreden.

5.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.2 kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op hetgeen bepaald in artikel 10.1 wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van opstallen voor:
    • 1. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
    • 2. detail-en/of groothandel, uitgezonderd beperkte verkoop inherent en ondergeschikt aan binnen de bestemming toegelaten aan huis gebonden beroepen;
    • 3. horeca doeleinden;
    • 4. verblijfsrecreatieve doeleinden;
    • 5. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning als zelfstandige woning;

5.5.2 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. Parken op eigen terrein bij "vrijstaand" en "twee aan een"
  • b. bij een hoofdgebouw dienen parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd overeenkomstig onderstaande:
    • 1. Bij Vrij ten minste 1
    • 2. Bij Tae ten minste 1
  • c. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • d. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.

5.5.3 Aan huis verbonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.

5.5.4 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning

Het is verboden:

  • a. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.5.4, en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 50 m²;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van:
    • 1. Vrijstaand [Vrij]
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. (voet- en fiets)paden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Met dien verstande dat: ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie" uitsluitend gebouwd mag worden als afdoende geluidsmaatregelen zijn getroffen voor het industrielawaai van bedrijventerrein Aan de Fremme.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1 niet meer dan 4 bedragen.
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen in de gevellijn te worden gebouwd;
  • c. het percentage voorgevel in voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 70%.
  • d. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 16 m;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden ten minste 3 meter;
  • f. de goothoogte bedraagt maximaal 7.00 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10.00 m;
  • h. Een kap op een hoofdgebouwen kent een helling maximale helling van 60 graden;

6.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter, voor zover gelegen binnen 1 meter van de zijdelingse perceelsgrens bedraagt de maximale hoogte 3,5 meter;
  • c. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²
  • d. bijgebouwen dienen ofwel in de zijdelingse perceelsgrens ofwel minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • e. uitbouwen voor de voorgevel zijn toegestaan in de vorm van erkers en entreeportalen met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte maximaal 3 meter betreft;
    • 2. de breedte niet meer dan 80% van de breedte van de voorgevel, dan wel de breedte van de bestaande gevelopening betreft;
    • 3. de diepte niet meer dan 1/3 van de breedte van het betreffende aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximum diepte van 1,5 meter;
    • 4. minimaal 2 meter tussen de uitbouw en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft;
  • f. bijgebouwen bij vrijstaande woningen mogen slechts aan een zijde van de woning achter de voorgevel en het verlengde daarvan worden gerealiseerd;
  • g. indien bij een vrijstaande woning aan één zijde een aangebouwd bijgebouw is gerealiseerd, mag aan de andere zijde alleen een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd achter de achtergevel of het verlengde daarvan.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

De maximale hoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van de hoogte van erfafscheidingen, welke voor de gevellijn ten hoogste 1.00 m en achter de gevellijn bouwgrens ten hoogste 2.00 m mag bedragen.

6.2.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 6.2, ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de omvang van de tweede bouwlaag, wanneer de bouwgrens op minder dan 3.00 m uit de zijdelingse erfscheiding
  • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig, van de verkeersveiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden, of,
  • d. in verband met eisen van duurzaam bouwen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afstand zijdelingse perceelsgrens

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder e ten aanzien van vrijstaande woningen voor wat betreft de min. afstand hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens, mits:

  • a. zowel hoofd als bijgebouw ten minste 3 meter van 1 van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen blijven.

6.3.2 Volledig leefprogramma b.g.

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder c voor wat betreft de maximale diepte van het hoofdgebouw.

  • a. gebouwd wordt ten behoeve van een volledig leefprogramma op de begane grond;
  • b. de maximale bebouwingsdiepte met niet meer dan 5 meter worden overschreden.

6.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.2 en kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op hetgeen bepaald in artikel 10.1 wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van opstallen voor:
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. detail-en/of groothandel, uitgezonderd beperkte verkoop inherent en ondergeschikt aan binnen de bestemming toegelaten aan huis gebonden beroepen;
  • d. horecadoeleinden;
  • e. verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
  • g. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning als zelfstandige woning;

6.4.2 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

Parkeren geschied op eigen terrein

  • a. bij een hoofdgebouw dienen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd.
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.

6.4.3 Aan huis verbonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.

6.4.4 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning

Het is verboden:

  • a. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4.4, en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 50 m²;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.1.1 Voorrangsregeling

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwverbod

Op de tot 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Omgevingsverordening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

7.3.2 Afwegingskader

Voor de in 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning geldt het navolgende afwegingskader.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit dit rapport genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning te verbinden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden, voor zover aangeduid als 'archeologische waarden' in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0.30 m wordt gewijzigd;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0.30 m wordt gewijzigd;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen en draineren;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.

7.4.2 Uitzondering

Het in 7.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;

7.4.3 Afwegingskader

Voor de in 7.4.1 bedoelde omgevingsvergunning geldt het navolgende afwegingskader.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  • b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit dit rapport genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning te verbinden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming Waarde-Archeologie te verwijderen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Maximum aantal wooneenheden

Het aantal woningen binnen de bestemmingen "Wonen-1" en "Wonen-2" mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 40.

9.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.
9.3 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige ter plaatse van de aanduiding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

10.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting, coffeeshop, growshop of vergelijkbaar;
  • 2. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
10.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het openbare nut

Bij omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels van het plan ten aanzien van de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte ten hoogste 3.50 m mag bedragen
  • b. de inhoud ten hoogste 50 m3 mag bedragen.

11.1.2 Afwijken met 10%

Bij omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de in de deze regels genoemde percentages, hellingen en maten, mits:

  • a. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
  • b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. niet reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning is verleend, mag niet nogmaals een omgevingsvergunning worden verleend uit hoofde van dit artikel.

11.1.3 Zendmasten

Bij omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels van het plan ten aanzien van het plaatsen van zendmasten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering met een maximale hoogte van 40.00 m mits:

  • a. de mast past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • b. andere waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

11.1.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in artikel 11.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid.

11.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid
11.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

11.2.2 Weigering omgevingsvergunning

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 11.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 11.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 11.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
12.1.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.

12.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid op het gebied van economie, milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

12.1.3 Weigering

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 12.1.2 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de in 12.1.2 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de in 12.1.2 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeernorm

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het bepaalde in Bijlage 2 'Bepalen parkeerbehoefte'. Indien parkeerbeleid wordt vastgesteld door de gemeenteraad, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder a, b en c kan bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
    • 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
13.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2 te wijzigen, indien een actualisatie van de kencijfers van de CROW heeft plaatsgevonden en de geactualiseerde kencijfers gehanteerd worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 18.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

14.2.2 Voorwaarden
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

14.2.3 Uitzondering

Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'De Bloesemgaard fase 2, Margraten'.