Plan: | Von Geusauplein ong. te Eijsden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.OVKOM6245GC21B-VG01 |
Op de locatie Von Geusauplein 21 te Eijsden is een vrijstaande woning aanwezig met een ruime tuin aan de noordzijde. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Eijsden - sectie B - nummer 2517. Gelet op de omvang van de tuin wenst initiatiefnemer een nieuwe levensloopbestendige woning op te richten aan de noordzijde van de bestaande woning. De feitelijke bouw is inmiddels gerealiseerd.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied (groene stip)
Ter plekke van onderhavig projectgebied is het onherroepelijke bestemmingsplan 'Eijsden' van toepassing, vastgesteld op 23 april 2014 door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten. Op grond van dit bestemmingsplan is de locatie volledig bestemd tot 'Wonen - 1' met bijbehorend bouwvlak. In artikel 22.2.2 sub a van de planregels is bepaald dat een hoofdgebouw in het bouwvlak dient te worden gebouwd. Daarnaast is in artikel 22.2.2 sub c van de planregels bepaald dat in een bouwvlak in beginsel geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd.
Initiatiefnemer heeft buiten het ter plaatse aangewezen bouwvlak, ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen, een nieuwe levensloopbestendige woning gerealiseerd. Deze activiteit is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan waardoor initiatiefnemer voornemens is om deze levensloopbestendige woning correct planologisch-juridisch te regelen. In dat verband heeft de gemeente Eijsden-Margraten in haar principestandpunt aangegeven dat zij medewerking wenst te verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Betreffend schrijven d.d. 18 juli 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, wenst initiatiefnemer een 'projectafwijkingsbesluit' te doorlopen. Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond door een ruimtelijke onderbouwing.
Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen op de locatie Von Geusauplein 21 te (6245 GC) Eijsden.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied (binnen rode cirkel)
Het projectgebied (het grondvlak van de te bouwen levensloopbestendige woning), is gelegen binnen het perceel kadastraal bekend als gemeente Eijsden - sectie B - nummer 2517. Het gehele perceel heeft al de bestemming Wonen en de buitenruimte mag derhalve gebruikt wordne als tuin.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied (rode omlijning)
Onderhavig projectgebied is gelegen in het 'centrum' van het dorp Eijsden. In de direct omgeving van het projectgebied is sprake van functiemenging, waar diverse functies met elkaar harmoniëren, zoals wonen, horeca, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke activiteiten en bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast is sprake van een sterk bebouwd gebied waar diverse functies op korte afstand van elkaar plaatsvinden.
Obliek - zuid aanzicht met aanduiding projectgebied (bron: Slagboom & Peeters, maart 2022)
Initiatiefnemer heeft aan de noordzijde van de bestaande vrijstaande woning Von Geusauplein 21 Eijsden een gebouw opgericht dat hij wil gaan gebruiken als nieuwe levensloopbestendige woning. Aangezien het realiseren van deze woning niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan 'Eijsden' wenst initiatiefnemer deze correct planologisch-juridisch te regelen.
De indeling van de betreffende levensloopbestendige woning wordt in onderstaande figuren inzichtelijk gemaakt. Daaruit blijkt dat sprake is van een nieuwe woning met een levensloopbestendig karakter omdat de woning slechts wordt uitgerust met één bouwlaag.
Aan de zuidzijde van de nieuwe woning is de entree voorzien. Voorts zijn op de begane grond de primaire woonfuncties aanwezig, zoals een woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer. Daarnaast is aan de oostzijde van de woning een aanpandige garage voorzien.
Volledigheidshalve is de volledige bouwtekening opgenomen als Bijlage 2 bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
Bouwtekening - plattegrond
Bouwtekening - vooraanzicht
Bouwtekening - linker zij-aanzicht
Bouwtekening rechter zij- aanzicht
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Bij voorliggend plan wordt een levensloopbestendige woning mogelijk gemaakt in de kern Eijsden. Deze nieuwe woning wordt beoogd op de gronden die behoren tot de tuin van de woning Von Geusauplein 21 te Eijsden. Deze gronden vormen als het ware een open plek tussen de woning Von Geusauplein 21 Eijsden en de tuin van de woningen Von Geusauplein 11 en 11a Eijsden. Daarmee is sprake van een open plek binnen de bestaande bebouwingsstructuur die met het doorvoeren van onderhavig initiatief wordt ingevuld met een woning passend in de ruimtelijke structuur ter plaatse. Daar komt bij dat de beoogde woning levensloopbestendig wordt ingericht, hetgeen tegemoet komt aan de woonbehoefte en tegelijkertijd een kwalitatieve bijdrage levert aan de woningvoorraad in Eijsden. Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat de beoogde woning een moderne, energiezuinige woning betreft, waardoor de woonvoorraad in kwalitatief opzicht wordt versterkt.
Ondanks dat sprake is van nieuwe bebouwing en daarmee gepaard gaande ruimtelijk-visuele effecten, wordt de open plek in de bestaande bebouwingsstructuur opgevuld. Daarnaast is de beoogde woning afgestemd op de aanwezige ruimtelijke structuur waardoor het straatbeeld ter plaatse is versterkt en in kwalitatief oogpunt verbetert.
Daar komt bij dat sprake is van een nieuwe woning met slechts één bouwlaag. Dit type woning past in de omgevingskarakteristiek ter plaatse.
De ruimtelijke effecten van onderhavig voornemen worden dan ook aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Eijsden' van toepassing, vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 23 april 2013. Op grond van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd tot 'Wonen - 1' met bijbehorend bouwvlak. Daarnaast is ter plekke de bouwaanduiding 'bijgebouwen' van toepassing. Tot slot is ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing evenals de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - actief bodembeheergebied' en 'overig - rode contour'.
Uitsnede bestemmingsplankaart met schetsmatige aanduiding gronden beoogde nieuwe levensloopbestendige woning
In artikel 22.2.2 sub a van de planregels is bepaald dat een hoofdgebouw in het bouwvlak dient te worden gebouwd. Daarnaast is in artikel 22.2.2 sub c van de planregels bepaald dat in een bouwvlak in beginsel geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd.
Initiatiefnemer heeft buiten het ter plaatse aangewezen bouwvlak een gebouw gerealiseerd dat hij wil gebruiken als nieuwe levensloopbestendige woning . Deze activiteit is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor initiatiefnemer voornemens is om de woning correct planologisch-juridisch te regelen.
Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
De ontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een 'projectafwijkingsbesluit' waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Eijsden'.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' en de 'Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025'.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het voornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nog nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig projectgebied gelegen in de zone 'Landelijke kern'. Omtrent deze zone is in de POVI het volgende opgenomen.
Uitsnede kaart 'zoneringen' Ovl2014 met aanduiding projectgebied (binnen rood vierkantje)
Landelijke kern
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een gebied dat aanvullende bescherming behoeft.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig, die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Wel worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Afgezien van het feit dat het onderwerp wonen in de OvL2021 ter sprake komt, heeft dit geen invloed op onderhavige ontwikkeling.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavige ontwikkeling betreft het realiseren van één levensloopbestendige woning. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken, dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggende ontwikkeling wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kern' vormt geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
De Zuid-Limburgse transformatieopgave op de woningmarkt is groot, complex en kosten- en arbeidsintensief. Door de interacties tussen gemeenten en regio's zijn bindende beleidsafspraken en een gezamenlijke aanpak op de woningmarkt noodzakelijk. Basis voor de aanpak van de Zuid-Limburgse woningmarktopgave is de bestaande woningvoorraad centraal zetten. Dit betekent dat er confrontatie nodig is van de behoefte met het bestaande aanbod aan woningen en alleen nog maar woningen aan de woningmarkt kunnen worden toegevoegd die echt van meerwaarde zijn.
Er is alleen sprake van een goed functionerende woningmarkt als vraag en aanbod in verhouding staan tot elkaar. Om dit te bereiken zullen gemeenten planologische-juridische, financiële en organisatorische kaders moeten bepalen, waarbinnen publieke en private partijen opereren. Op deze wijze kan de woningmarkt ook daadwerkelijk goed haar werk doen.
Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor is een werkwijze afgesproken:
Compenseren met direct daaraan gekoppelde sloop of onttrekking. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, in afnemende volgorde:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning. Gelet op de Structuurvisie Wonen Zuid Limburg is in onderhavige situatie dan ook sprake van het toevoegen van één wooneenheid aan het bestaande woningmarktprogramma. In dat verband dient onderhavig voornemen te passen binnen de kaders van de SVWZL.
Onderhavig voornemen ziet op het toevoegen van een woning aan de bestaande woningvoorraad. In beginsel geldt op basis van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als uitgangspunt dat nieuwe woningbouwplannen gecompenseerd dienen te worden. De gemeente Eijsden-Margraten heeft echter aangegeven dat de beoogde levensloopbestendige woning voldoet aan de criteria voor 'goede woningplannen' als bedoeld in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' en de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. Dat heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Gelet op vorenstaande past voorliggend project binnen het regionale beleid.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen waarin (im)materieel erfgoed wordt gekoesterd. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie omdat een bijdrage wordt geleverd aan een toekomstbestendige woonomgeving in de kern Eijsden. Derhalve is het voornemen in overeenstemming met de 'Strategische Visie 2022'.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. De gemeente zet daarbij onder anderen in op doelgroepen 'oudere doorstromers en langer thuiswoners' en de instandhouding van leefbare kernen. Onderhavige planontwikkeling ziet op het realiseren van een levensloopbestendige woning hetgeen in overeenstemming is met de 'Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025'.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten, een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Naar aanleiding van bovenstaande, kan deze bodemlaag als klasse industriegrond bestempeld worden.
Naar aanleiding van bovenstaande blijkt dat onderhavige locatie sterk verontreinigd is met zink, echter van dien aard dat deze concentraties veelal worden aangetroffen binnen het grondgebied van de oude gemeente Eijsden.
Omdat de bouwplannen reeds zijn volbracht is verdere aanvullende analyse niet doelmatig. Voorts zijn er geen directe beperkingen en/of belemmeringen verbonden aan de beoogde voortzetting van het gebruik van onderhavig perceel als zijnde woondoeleinden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor onderhavig project.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Beoordeeld dient te worden welke invloed eventuele externe geluidsbronnen hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
Bij voorliggende ontwikkeling speelt enkel het aspect wegverkeerslawaai een rol.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavige locatie is gelegen aansluitend aan het Von Geusauplein te Eijsden. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Daarbij wordt de nieuwe levensloopbestendige woning van het plein afgeschermd door de woning Von Geusauplein 21. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Voorliggend project voorziet vooraleerst in het realiseren van een nieuw gevoelig object namelijk de levensloopbestendige woning.
In de nabijheid van onderhavig plangebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten waarvan de richtafstanden voor (geur, stof, geluid en gevaar) over het plangebied reiken. Verder worden middels voorliggende ontwikkeling geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in de directe woonomgeving.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Op korte afstand van het plangebied liggen geen potentiële risicoveroorzakende leidingen, wegen en/of spoorwegen. Voorliggende planontwikkeling voorziet in het realiseren van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object, waardoor het aspect externe veiligheid in beginsel beschouwd dient te worden. Er is echter sprake van een zeer kleine toename van het potentieel aantal personen binnen het gebied. Gelet op de kleine toename en de grote afstand tot potentiële risicobronnen wordt verondersteld dat dit geen significante toename van het risico impliceert.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig project.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Ter plekke van onderhavig plangebied geldt op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
Voorliggende planontwikkeling impliceert echter enkel een planologische toevoeging (legalisering) van één woning waarvoor het gebouw al is gerealiseed. Voor het realiseren van deze levensloopbestendige woning is het niet nodig geweest om meer dan 100 m2 grond te roeren. Ook is het gebouw zonder heipalen geplaatst. Er worden verder ook geen werkzaamheden uitgevoerd op of aan waardevolle elementen en terreinen. Derhalve is archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Op basis van de Erfgoedwet geldt weliswaar de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel verdere uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavig project.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter plekke van het projectgebied is reeds een oprit aanwezig aan het Von Geusauplein ten westen van het hoofdgebouw. De levensloopbestendige woning wordt via deze inrit ontsloten. De toename van de verkeersgeneratie door het toevoegen van één enkele woning is dermate laag dat verondersteld mag worden dat de Von Geusauplein deze verkeersbewegingen moeiteloos aan kan.
Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Onderhavige ontwikkeling ziet op het toevoegen van een nieuwe levensloopbestendige woning. In dat verband dient de parkeerbehoefte op eigen terrein te worden opgevangen.
In het facetbestemmingsplan 'Parkeren Eijsden-Margraten' heeft de gemeente per specifieke gebruiksfunctie parkeernormen voorgeschreven. Derhalve moet, zoals de gemeente in haar adviesbrief heeft verwoord (Bijlage 1), op eigen terrein worden voorzien in drie parkeerplaatsen indien sprake is van huur of vier parkeerplaatsen indien sprake is van koop.
Op eigen terrein worden drie parkeerplaatsen voorzien waarmee de parkeerbehoefte kan worden opgevangen. In onderstaande figuur wordt de situering van de betreffende parkeerplaatsen nader gevisualiseerd.
Situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen (3x)
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavig project.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van de nieuw woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het plangebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Eijsden-Margraten. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm. In de nieuwe situatie wordt een nieuwe woning gebouwd met een totale oppervlakte van circa 123 m².
Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van circa 123 x 80 mm 9.8 m³. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar de naastgelegen tuin, alwaar het hemelwater kan worden opgevangen in een bergings- /infiltratieput.
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Onderhavig projectgebied niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk en een Natura2000 gebied.
Gelet op de aard van onderhavig bouwplan en de feitelijke terreininrichting ter plekke van de nieuwe woning zijn beschermde soorten flora en/of fauna niet aan de orde, en is van een eventuele verstoring dan ook geen sprake.
De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Op circa 670 meter ten westen van onderhavig projectgebied is het Natura 2000-gebied 'Maas bij Eijsden' gelegen. Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, zou in beginsel uit een uit te voeren toets moeten blijken of het voornemen in de gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gelet op de kleinschalige aard van het voornemen, de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden en aangezien met onderhavige ontwikkeling geen dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt, wordt voorop gesteld dat onderhavige ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.
De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Initiatiefnemer heeft aan de noordzijde van de bestaande woning Von Geusauplein 21 te Eijsden een gebouw gerealiseerd dat hij in gebruik wil nemen als een nieuwe levensloopbestendige woning. Deze ontwikkeling is echter niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Eijsden'. Initiatiefenemer is voornemens om deze levensloopbestendige woning correct planologisch-juridisch te regelen. De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt hieraan medewerking te willen verlenen door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.