Plan: | Pastoor Kikkenweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.BPPastKikkenweg-VG01 |
De eigenaren van het perceel aan de Pastoor Kikkenweg te Cadier en Keer, tussen de adressen Pastoor Kikkenweg 1 en 1B, zijn voornemens om op dit perceel de mogelijkheid voor de bouw van één nieuwbouwwoning voor hun zoon te realiseren.
Het voornemen om ter plekke één woning te realiseren is strijdig met het geldende bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014'. D.d. 21 februari 2020 heeft de gemeente Eijsden-Margraten kenbaar gemaakt in principe medewerking te verlenen om voorliggend voornemen mogelijk te maken.
Als voorwaarde is gesteld dat de agrarische bouwkavel aan de Rijksweg 24 dient te worden verkleind, om zo een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woning te kunnen garanderen.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Omdat het geldende bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden heeft, kan het voornemen alleen mogelijk worden gemaakt door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.
Om de bestemmingswijziging van het perceel Pastoor Kikkenweg ong. en verkleining van de agrarische bouwkavel aan de Rijksweg 24 op een correcte planologisch-juridische wijze te verankeren, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig plangebied is gesitueerd aan de Pastoor Kikkenweg te Cadier en Keer. Het betreft een braakliggend perceel tussen de woning met nummer 1 en de in aanbouw zijnde woningen ten zuiden van het plangebied (huisnummers 1B en verder).
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied het perceel gemeente Cadier en Keer - sectie A - nummers 4582 en 4789 (gedeeltelijk).
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Ter plekke van onderhavig plangebied aan de Pastoor Kikkenweg is sprake van onbebouwd stuk grasland, met op de achtergrond de loods behorende bij de agrarische bedrijfslocatie aan de Rijksweg 24. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's (Bron: Google Streetview).
Foto bouwperceel Pastoor Kikkenweg met op de achtergrond de agrarische bedrijfsbebouwing Rijksweg 24
Middels voorliggende planontwikkeling wordt in hoofdzaak beoogd om ter plekke van het perceel Pastoor Kikkenweg ong. (naast huisnummer 1) in Cadier en Keer een bouwmogelijkheid voor één nieuwbouwwoning te realiseren. Hiertoe is een eerste schetsontwerp vervaardigd. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning van circa 23 meter breed en een diepte van circa 7,20 / 8,00 meter. De woning bestaat uit twee bouwlagen (begane grond en verdieping) en heeft een goothoogte van circa 2,80 / 3,00 meter en een bouwhoogte van circa 7,50 / 9,65 meter. De gewenste woning wordt aan de hand van de volgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Situatietekening
Gevelaanzichten
Plattegronden
Tevens dient middels voorliggende planontwikkeling de agrarische bouwkavel gelegen aan de Rijksweg 24 te worden verkleind, teneinde een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woning te kunnen garanderen. De afstand tussen de bestaande loods aan de Rijksweg 24 en de nieuw te realiseren woning bedraagt circa 12 meter. De minimale afstand dient - uitgaande van de gebiedstypologie 'gemengd gebied' - 10 meter te bedragen. Hoewel hieraan wordt voldaan, bestaat de rechtstreekse bouwmogelijkheid voor een nieuwe loods van 13 meter tussen de bestaande lood en de beoogde woning. In die situatie zou niet aan de minimale afstand van 10 meter kunnen worden voldaan. De vereiste verkleining van de agrarische bouwkavel aan de Rijksweg 24 is gevisualiseerd in de volgende figuur.
Bestaand bouwvlak A-Ab i.r.t. nieuw bouwvlak woonhuis
Verkleind bouwvlak A-Ab i.r.t. nieuw bouwvlak woonhuis
De ruimtelijk-visuele effecten van voorliggend voornemen worden passend en derhalve aanvaardbaar geacht binnen de de bestaande ruimtelijke structuur. Onderhavig perceel is omgeven door woningen van verschillende typologieën. Aan de overkant van de beoogde woning zijn tweekappers gelegen, vervolgens zijn aansluitend vrijstaande woningen gebouwd. Direct aan de zuidzijde van onderhavige locatie zijn momenteel twee-onder-een-kapwoningen in aanbouw. Het realiseren van een woning op deze locatie is stedenbouwkundig goed in het straatbeeld in te passen, mits deze woning betreft schaalgrootte en positionering aangepast wordt aan de overige woningen in deze straat.
Ter plekke van onderhavig plangebied is in eerste instantie het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 14 oktober 2014, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' met aanduiding plangebied
Op grond van het geldende bestemmingsplan is onderhavig plangebied gelegen aan de Pastoor Kikkenweg ong. - Rijksweg 24 bestemd tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Voorts zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing. Binnen het bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Het geldende bestemmingsplan laat een tweede bedrijfswoning ter plekke niet toe.
Het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' bevat geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden het realiseren van het gewenste woonhuis mogelijk te maken. Een omgevingsvergunning met planafwijking voorzien van een ruimtelijke onderbouwing (artikel 2.12 lid 1 onde a onder 3 Wabo) behoort niet tot de mogelijkheden omdat hiermee niet de agrarische bouwkavel wordt verkleind. Derhalve kan voorliggend planvoornemen enkel mogelijk worden gemaakt door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening).
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft per brief d.d. 21 februari 2020 en de aanvulling op deze brief d.d. 28 mei 2020 (beide brieven zijn opgenomen als Bijlage 1) kenbaar gemaakt medewerking te verlenen voor onderhavig voornemen onder de volgende voorwaarden:
Ad a.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt tevens voorzien in het verkleinen van de agrarische bouwkavel voor de locatie Rijksweg 24.
Ad b.
De woning zal levensloopbestendig worden uitgevoerd. Dit aspect zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen nader worden uitgewerkt.
Ad c.
In de (bouw)regels van voorliggend bestemmingsplan is een kader van maatvoering opgenomen waaraan de beoogde woning aan moet voldoen. Daarmee wordt de schaalgrootte en positionering van de woning vastgelegd.
Ad d.
Gelet op de recente ontwikkelingen in het woningbouwbeleid in Zuid-Limburg behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen woningbouwcompensatie meer plaats te vinden. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.1.
Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg, en de Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Overig bebouwd gebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Overig bebouwd gebied
Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Gelet op de kaart 'milieubeschermingsgebieden' is onderhavig plangebied gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen.
Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting.
Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 18 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig planvoornemen betreft het kunnen realiseren van één woning. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Overig bebouwd gebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van belemmeringen in het kader van de (provinciale) beschermingsgebieden, en is de ladder van duurzame verstedelijking alsook de provinciale beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing.
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe (levensloopbestendige) woning mogelijk. Dergelijke woningtoevoeging dient te worden gecompenseerd.
Motie 'Stop de bouwstop'
Echter, op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de motie 'Stop de bouwstop' aangenomen. In deze motie worden burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen als bedoeld in beleidsafspraak VI van de SVWZL aan alle woningbouwinitiatieven. De raad in van oordeel dat momenteel onvoldoende aan de woonbehoefte in de gemeente tegemoet gekomen wordt gelet op de huidige woningmarktsituatie en het opleggen van compenserende maatregelen als voornoemd eerder remmend dan stimulerend werkt om de noodzakelijke woningbouwplannen hiervoor snel gerealiseerd te krijgen.
Tevens heeft de gemeenteraad in deze raadsmotie burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten opgedragen, om in de eerstvolgende raadsvergadering na aanpassing van artikel 2.4.2 lid 6 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 door Provinciale Staten, een voorstel aan hem voor te leggen, waaruit blijkt dat de plicht tot het opleggen van compenserende maatregelen als voornoemd uit de huidige SVWZL van Eijsden-Margraten wordt gehaald. Concreet betekent dit dat burgemeester en wethouders de gemeenteraad moeten voorstellen om Beleidsafspraak VI van de SVWZL vervallen te laten verklaren.
Door Provinciale Staten is bij besluit van 5 oktober 2020 de Omgevingsverordening Limburg 2014 gewijzigd vastgesteld, waarmee artikel 2.4.2 lid 6 is komen te vervallen. Door het vervallen verklaren van dit artikellid is er voor de Limburgse gemeenten geen plicht meer is om compenserende maatregelen nader te motiveren in het ruimtelijke besluit dat betrekking heeft op woningbouwplannen die leiden tot een woningtoename. Naar aanleiding van deze wijziging van de provinciale verordening, hebben burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op 20 oktober 2020 besloten een voorstel voor de gemeenteraadsvergadering van 15 december 2020 voor te bereiden, waarin haar gemeenteraad wordt voorgesteld om Beleidsafspraak VI van de SVWZL vervallen te laten verklaren.
In afwachting van dit raadsbesluit en om invulling te geven aan de raadsopdracht om per direct te stoppen met het opleggen van compenserende maatregelen, zoals opgelegd in de aangenomen raadsmotie als voornoemd, hebben burgemeester en wethouders tevens besloten om tussentijds geen compenserende maatregelen meer op te leggen als voornoemd, aan alle woningbouwplannen die op 29 september 2020 bij haar in behandeling waren of na deze datum voor behandeling worden ontvangen en waarover op 29 september 2020 nog geen planologisch besluit is genomen. Hiermee wordt geanticipeerd op het komende raadsbesluit en op de ontwikkelingen rondom de SVWZL op Zuid Limburgse schaal.
In opdracht van de Zuid-Limburgse gemeente is de SVWZL in juni 2020 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie hebben de Zuid-Limburgse gemeenten besloten om de beleidsafspraken van te huidige SVWZL te actualiseren. In navolging van het provinciale beleid hieromtrent hebben diverse Zuid-Limburgse gemeenteraden inmiddels besloten om geen compensatie als voornoemd meer toe te passen op woningbouwplannen, in afwachting op een nieuwe structuurvisie wonen Zuid-Limburg. Vanwege het te doorlopen proces hieromtrent, zullen de Zuid-Limburgse gemeenteraden niet eerder dan het 1e kwartaal 2021 een besluit over een gezamenlijke geactualiseerde structuurvisie wonen kunnen nemen.
De gemeente Eijsden-Margraten neemt ook deel aan dit gezamenlijke actualisatieproces. Echter vanwege de raadsmotie 'Stop de bouwstop' en de gewijzigde Omgevingsverordening Limburg 2014 als voornoemd, wil de gemeenteraad van Eijsden-Margraten uit oogpunt van zorgvuldigheid en rechtszekerheid tussentijds zijn beleid ten aanzien van deze compensatie aanpassen, in afwachting op een raadsvoorstel tot een algehele herziening van een structuurvisie voor het Zuid Limburgse woonbeleid in 2021.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad.
De doelgroepen waarop de gemeente zich bij haar woningbouwbeleid richt zijn starters, oudere doorstromers, langer thuiswoners, en bijzondere doelgroepen (zoals statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggz-patiënten).
Bij voorliggende planontwikkeling zal worden aangestuurd op het realiseren van een levensloopbestendige woning. Gelet op de in de lokale woonvisie omschreven doelgroepen wordt middels het realiseren van onderhavige woning hierin voorzien.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ter plekke van het plangebied aan de Pastoor Kikkenweg is sprake van een planologische functiewijziging van 'Agarisch - Agrarisch bedrijf' naar 'Wonen'. Met de beoogde bouw van de woning worden tevens nieuwe verblijfsruimtes toegevoegd. Derhalve is ten behoeve van voorliggend voornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitegevoerd. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Ter plekke van onderhavig perceel zijn licht verhoogde concentraties cadmium en zink in de bovengrond aangetroffen. Voornoemde verontreinigingen zijn van dien aard dat deze geen directe belemmeringen en/of beperkingen opleveren voor de beoogde bouwplannen en het gebruik ten behoeve van woondoeleinden.
Het aspect bodem leidt niet tot een onoverkomelijke belemmering voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggend planvoornemen is sprake van geluidsbelasting door wegverkeerslawaai en industrielawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Pastoor Kikkenweg. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Voor nieuwe woningen gelegen aan 30 km/u wegen wordt ervan uitgegaan dat de geluidbelasting op de gevel, als gevolg van het wegverkeerslawaai, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden. Tevens geldt dat door, de voor nieuwbouw geldende, standaard voorzieningen een karakteristieke geluidwering van 22 dB altijd wordt gehaald. Hierdoor is een binnenniveau van 33 dB gegarandeerd. Onderhavig plangebied is tevens op 200 meter gelegen van de Rijksweg (N278). Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Derhalve is met betrekking tot onderhavige planontwikkeling een akoestisch onderzoek verricht. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Rijksweg (N278), bedraagt 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘redelijk’ en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft per bedrijfsactiviteit richtlijnen weer hoeveel afstand er aangehouden dient te worden tussen een milieubelastende activieteit en de milieugevoelige functie als wonen. Dit om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Het plangebied aan de Pastoor Kikkenweg ong. is gelegen naast het fruitteeltbedrijf aan de Rijksweg 24. Voor een agrarisch bedrijf in de fruitteelt geldt in beginsel een richtafstand van 30 meter die aangehouden dient te worden tot een milieugevoelige functie als wonen. Hierbij is uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Echter, onderhavige locatie is gelegen in een gebied met meerdere functies, onder andere in de nabijheid van de Rijksweg N278. Er is derhalve sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstand met één waarde mag worden verkleind tot 10 meter.
De korste afstand tussen de nieuwe woning en de huidige loods van het fruitteeltbedrijf bedraagt 12 meter. Uitgaande van deze loods kan er worden voldaan aan deze richtafstand. De op grond van het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' theoretische bouwmogelijkheid om tussen de bestaande loods en de nieuwe woning nog agrarische bebouwing van circa 13 meter breed te realiseren, dichter bij de nieuw te realiseren woning wordt middels voorliggend bestemmingsplan weg bestemd. Dit om de minimaal te hanteren afstand van 10 meter te kunnen garanderen.
Voor het overige is in de nabijheid van de nieuw te realiseren woning geen sprake van bedrijfsactiviteiten die mogelijk van invloed zijn.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. In voorliggend planvoornemen is geen sprake van een dergelijk aantal toe te voegen woningen.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het realiseren van één extra zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid (de woning). Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige (beperkt) kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Voorliggend plangebied is gelegen op ruim 850 meter afstand ten opzichte van de meest nabijgelegen risicovolle inrichting 'Stichting steunfonds jeugdwerk Don Bosco Straat', gelegen aan de Pater Kustersweg 22 te Cadier en Keer. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het groepsrisico vanwege deze inrichting vormen geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen, gelet op de ruime afstand.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
Op circa 650 meter ten zuidoosten van onderhavig plangebied is een ondergrondse buisleiding gelegen in beheer van de Gasunie. Onderhavig plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de diverse leidingen.
Transportroutes (Bevt)
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.
De nieuw te realiseren woning is gelegen op circa 50 meter afstand ten opzichte van de N278 waarover volgens de Risicokaart transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Dientengevolge is nader onderzoek verricht naar de gevolgen vanwege onderhavig planvoornemen.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid verricht. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 4. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Het plangebied ligt niet binnen een PR10-6-risicocontour of plasbrandaandachtsgebied van een weg. Het plangebied is wel gelegen binnen een afstand van 200 meter van de N278, waardoor het groepsrisico een aandachtspunt is. Op basis van de vuistregels kan worden geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde en de 0,1 x de oriëntatiewaarde van deze weg niet wordt overschreden. De risico’s als het gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen (BLEVE-scenario) over deze weg dient wel te worden meegenomen in een beperkte verantwoording.
In het Besluit externe veiligheid transpaortroutes (Bevt) is vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico in onderbouwd in Bijlage 5. In dit rapport wordt advies gegeven hoe de zelfredzaamheid, risicocommunicatie en de bestrijdbaarheid bij eventuele calamiteiten kunnen worden vergroot. Dit advies dient te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Eijsden-Margraten mee te wegen in haar besluitvorming.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de ‘Archeologische monumenten- en verwachtingskaart voor de gemeente Eijsden-Margraten’ geraadpleegd.
Uitsnede Archeologische monumenten- en verwachtingskaart voor de gemeente Eijsden-Margraten met aanduiding plangebied
Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig het plangebied aan de Pastoor Kikkenweg ong. - Rijksweg 24 sprake van lage archeologische verwachtingswaarden (waardecategorie 6).
In de ‘Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013’ zijn met betrekking tot het aspect archeologie eisen zijn opgenomen voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek bij het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden. Enkel ter plekke van het plangebied waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd is sprake van nieuwe bodemverstoring. Ter plekke is sprake van waardecategorie 6.
Voor waardecategorie 6 (lage verwachtingswaarde) geldt dat als de ontwikkeling omvangrijker is dan 25.000 m² en dieper reikt dan 0,40 m, een archeologisch rapport noodzakelijk geacht. Van genoemd oppervlak is in casu geenszins sprake, waardoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen. Op basis van de Erfgoedwet geldt te allen tijde de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Voorliggend voornemen betreft het toevoegen van één woning. Ten behoeve van voorliggend vinden geen wijzigingen plaats in de verkeerstructuur. Wel zal een nieuwe in-/uitritconstructie op de Pastoor Kikkenweg dienen te worden gerealiseerd.
Op basis van de parkeerkencijfers en verkeersgeneratie zoals opgenomen in het ‘Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten’ geldt per woning een verkeersaantrekkende werking van circa 8 verkeersbewegingen per etmaal. Deze zeer beperkte toename van verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en - veiligheid op de Pastoor Kikkenweg.
In het ‘Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten’ zijn tevens parkeerkencijfers opgenomen. Voor een woning (koop, vrijstaand) zijn per woning 1,8 tot 2,6 parkeerplaatsen vereist. Gelet op de grootte van het bouwperceel is ruimschoots afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in de (eigen) parkeerbehoefte. Het plan heeft geen gevolgen voor de heersende parkeerbalans.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Voorliggende ontwikkeling blijkt uit de digitale watertoets te zijn gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Dientengevolge dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen en voorliggend plan te worden voorgelegd aan het watertoetsloket.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige projectlocatie wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Eijsden-Margraten. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Extra aansluitingen op het riool is ter plekke niet aan de orde.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat. Voorts geldt als uitgangspunt dat de voorziening binnen 24 uur weer beschikbaar dient te zijn voor eenzelfde hoeveelheid hemelwater.
Het voornemen is om ter plekke van onderhavig plangebied een woonhuis te realiseren met een (dak)oppervlak van circa 200 m². Voor het realiseren van eventuele bijgebouwen en (erf)verhardingen wordt nog eens uitgegaan van 200 m².
Om de capaciteit van een te realiseren hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt zodoende uitgegaan van een (nieuw) te verharden oppervlak van circa 400 m². Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (400 x 80 =) 32,0 m³. Om dezelfde hoeveelheid binnen 24 uur nog eens te kunnen bufferen, is een hemelwatervoorziening benodigd met een omvang van maximaal 64 m³. Dit betreft een maximale capaciteit; afhankelijk van de waterdoorlatendheid van de bodem (k-waarde) kan de omvang naar beneden worden bijgesteld. Een onderzoek naar de waterdoorlatendheid kan aan de orde worden gesteld bij de concrete aanvraag omgevingsvergunning.
Uitwerking hemelwatervoorziening
Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van de bebouwing op basis van voorliggend bestemmingsplan, dient ten behoeve van de uitwerking van een hemelwatervoorziening rekening te worden gehouden met vorenstaande kengetallen. Gelet op de grootte van onderhavig plangebied is afdoende ruimte beschikbaar voor het kunnen realiseren van een adequate hemelwatervoorziening.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Uitsnede POL2014-kaart 'natuur' met aanduiding plangebied
Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend planvoornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen een significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.
De rapportage van de stikstofberekeningen is bijgevoegd in Bijlage 6. Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
Gelet op de terreingesteldheid ter plekke van het plangebied en de ligging hiervan te midden van een woonomgeving, wordt de kans op aanwezigheid van beschermde soorten flora en/of fauna nihil geacht. Nader flora en fauna onderzoek is niet noodzakelijk.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Vorenstaande laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade komen dan ook niet voor rekening van de gemeente.
Het bestemmingsplan 'Pastoor Kikkenweg ong.' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
o Begrippen
o Wijze van meten
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij zijn tevens de bestemmingsregels op grond van het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over in inspraakverordening. Uitgaande van deze verordening behoeft geen inspraak te worden gehouden en kan direct overgegaan worden tot de formele bestemmingsplanprocedure.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2021 tot en met 21 april 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel zienswijzen ingekomen.