Plan: | Heiweg 9-15 Sint Geertruid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.BPBUI6265NL915-VG01 |
Op de locatie Heiweg 9-15 te Sint Geertruid hebben initiatiefnemers geruime tijd een melkveehouderij met recreatieve neventak geëxploiteerd onder de naam 'Hei15'. Vanaf 2021 hebben zij de nadruk gelegd op het omvormen van het agrarisch bedrijf naar een natuurboerderij, waarbij zij zich verder hebben gespecialiseerd in natuurinclusieve landbouw, natuurbeheer en de aanleg van een voedselbos. In het kader van deze omschakeling hebben initiatiefnemers de melkveehouderijactiviteiten in 2021 beëindigd in het kader van de 'Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden'. Gelijktijdig met de transitie naar een natuurboerderij wensen initiatiefnemers de recreatieve activiteiten verder uit te breiden. Deze activiteiten maken geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. Exploitatie vindt namelijk plaats binnen de contour van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' met de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden conform het vigerende bestemmingsplan. Daarbij kan worden gewezen op de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden in de artikelen 5.7.1 t/m 5.7.5 van de planregels op basis waarvan het bevoegd gezag onder specifieke voorwaarden onder andere een omgevingsvergunning kan verlenen voor boerderijverkoop, voor dagrecreatie, het mogen exploiteren van een bed & breakfast en/of het realiseren van vakantieappartementen.
De locatie Heiweg 11 te Sint Geertruid is op korte afstand (circa 250 meter) van de Belgische grens gelegen, tussen de dorpen Mesch en Libeek. In dat verband is van belang dat in de nabijheid van de locatie diverse Natura 2000-gebieden aanwezig zijn, namelijk het 'Savelsbos' en het 'Noorbeemden & Hoogbos'. De afstand van onderhavig plangebied tot deze Natura 2000-gebieden bedraagt circa 950 meter (Savelsbos) respectievelijk 1,8 kilometer (Noorbeemden & Hoogbos).
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
De Europese natuurdoelen schrijven voor dat de stikstofneerslag in Natura 2000-gebieden de komende jaren sterk moet verminderen. Concreet betekent dit dat in 2030 op ten minste 50% van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarden dienen te liggen. Deze doelen dienen onder andere te worden gerealiseerd middels extensivering, innovatie en opkoop en verplaatsing.
De 'Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden' is bedoeld om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten dalen. Hierbij wordt vermindering van de stikstofuitstoot gerealiseerd via aankoop en het definitief beëindigen van veehouderijbedrijven in de buurt van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze regeling is dan ook gericht op de opkoop van veehouderijen, zogenaamde 'piekbelasters'.
Veehouderijen komen in aanmerking om deel te nemen aan de 'Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden' indien de stikstofdepositie van de vestiging op stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden het afgelopen jaar gemiddeld meer dan 2 mol stikstof per hectare bedroeg, gemeten binnen een straal van 10 kilometer vanaf de vestiging. Aangezien de veehouderij van initiatiefnemers voldoet aan dit vereiste, kwamen zij in aanmerking om deel te nemen aan deze regeling. Initiatiefnemers hebben dan ook deelgenomen aan de 'Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden' waartoe zij een overeenkomst met Provincie Limburg zijn aangegaan.
Met voorliggend bestemmingsplan worden een aantal voorwaarden uit de regeling correct planologisch-juridisch vastgelegd. Deze voorwaarden hebben betrekking op de volgende zaken:
1. Ter plaatse mogen niet langer veehouderij- en opfokbedrijven zijn gevestigd.
2. Het agrarisch bouwvlak wordt verkleind (5.500 m2) en herbestemd naar 'Agrarisch met waarden'.
3. Ter plaatse is een restemissie toegestaan van maximaal 300 kg NH3 en/of een daarmee gelijk te stellen equivalant kg NOx welke zijn bedoeld voor niet veehouderij- en opfokbedrijfactiviteiten.
4. Op de agrarische gronden binnen een afstand van 50 meter van onderhavig plangebied wordt een spuitvrije zone gelegd.
Mede gelet op het voorgaande staat voorop dat voor het overige de geldende bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' met bijbehorende bouwmogelijkheden in stand blijft overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009', inclusief eerste herziening 2010.
Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet in een nadere uitwerking van de hierboven genoemde zaken. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is gelegen aan de Heiweg 9-15, ten noorden van de dorpskern Mesch en ten zuiden van Libeek. Onderhavige locatie is gelegen op circa 250 meter van de Belgische grens. Eijsden-Margraten kan worden gekenschetst als een heuvelachtig gebied met weidse uitzichten.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft het plangebied de percelen gemeente Margraten - sectie S - nummers 279, 280, 281, 352 en 353. Bovendien behoren de percelen gemeente Margraten - sectie S - nummers 260, 393, 395 en 398 tot het plangebied omdat daar een spuitvrije zone wordt opgenomen.
Kadastrale kaart
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto.
Foto bestaande situatie Heiweg 11
Op de planlocatie bevinden zich twee bestaande bedrijfswoningen. Deze bevinden zich op de nummers 9 en 11. Deze woningen zijn in planologisch opzicht ook toegestaan en zijn opgenomen op de verbeelding.
Op de locatie Heiweg 11 te Sint Geertruid hebben initiatiefnemers geruime tijd een melkveehouderij met recreatieve neventak geëxploiteerd onder de naam 'Hei15'. Gelet op de stikstofemissie van onderhavig bedrijf en de korte afstand van het bedrijf tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, kwamen initiatiefnemers in aanmerking om deel te nemen aan de 'Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden'. Initiatiefnemers hebben deelgenomen aan deze regeling en daartoe een overeenkomst met Provincie Limburg gesloten.
In deze overeenkomst zijn partijen overeen gekomen dat initiatiefnemers een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de vestiging correct planologisch-juridisch dienen te regelen. Deze verplichting is naar zijn aard echter niet bedoeld om elke vorm van stikstofemissie onmogelijk te maken. Het is immers denkbaar dat op de plaats van de vestiging andere bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd die leiden tot enige stikstofemissie, zoals het houden van landbouwhuisdieren die niet onder de definitie 'veehouderij' vallen. Daarbij moet worden gedacht aan landbouwhuisdieren die niet voor productiedoeleinden worden gehouden, waaronder melk, vlees, wol, veren of eieren of voor het berijden van dieren. Partijen zijn overeengekomen dat op de locatie Heiweg 11 Sint Geertruid een restemissie is toegestaan van maximaal 300 kg NH3 en/of een daarmee gelijk te stellen equivalant kg NOx welke zijn bedoeld voor niet veehouderijactiviteiten.
Daarnaast dient correct planologisch-juridisch te worden geborgd dat op de locatie Heiweg 11 Sint Geertruid niet langer veehouderijactiviteiten mogen plaatsvinden. Dit wordt in de planregels geborgd door op de agrarische bedrijfslocatie de functieaanduiding 'veehouderij uitgesloten' op te nemen. Bovendien wordt een gedeelte van het bouwvlak aan de zuidzijde van de locatie wegbestemd zodat wordt voorkomen dat ter plekke bebouwing kan worden opgericht. Dit betreft concreet een zone van 50 meter vanaf de grens aan de zuidzijde van het bouwvlak met een oppervlak van circa 5.500 m2 (110 m lang, 50 m breed).
In onderstaande figuur is schetsmatig inzichtelijk gemaakt welk deel van het bouwvlak wordt weg bestemd.
Uitsnede met aanduiding bouwvlak (rood met blauw) en te vervallen bouwvlak (blauw)
Vooropgesteld moet worden dat de veehouderijactiviteiten op de locatie Heiweg 11 te Sint Geertruid worden beëindigd met als gevolg dat het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving verbetert. De geuremissie vervalt en richtafstanden worden daarmee aanzienlijk verkleind. Daarnaast heeft deze ontwikkeling een positieve invloed op nabijgelegen Natura 2000-gebieden omdat de stikstofemissie grotendeels verdwijnt, behoudens de resterende 300 kg NH3.
Bovendien is van belang dat met onderhavige ontwikkeling een gedeelte van het aanwezige bouwvlak en de daar ter plaatse geldende bedrijfsbestemming wordt wegbestemd. Dat heeft tot gevolg dat ter plekke geen bebouwing meer mag worden opgericht en de aanwezige bebouwing en verharding moet worden verwijderd. Daartoe is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt geborgd dat het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Agrarisch – Bedrijf' uitsluitend is toegestaan als de sloop van de bebouwing en het saneren van de verharding conform de bij de regels opgenomen tekening te slopen bebouwing en te saneren verharding volledig is uitgevoerd binnen 2 jaar nadat voorliggend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. Deze gronden zullen vervolgens worden ingezet voor agrarisch grondgebruik. Dit komt de openheid van het landschap ten goede waardoor het landschappelijk- en natuurlijk karakter positief wordt beïnvloed.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling enkel positieve ruimtelijke effecten heeft.
Ter plekke van onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009', inclusief eerste herziening 2010. De bebouwing en omliggend erf op de locatie is op basis van dit bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch - Bedrijf', inclusief bijbehorend bouwvlak. Daarnaast is ter plekke de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van kracht. Deze maatvoeringsaanduiding heeft tot gevolg dat op de locatie twee bedrijfswoningen aanwezig mogen zijn.
Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschapselement' en 'Waarde - Cultuurhistorie' van kracht evenals de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Uitsnede bestemmingsplan
Met onderhavige ontwikkeling wordt beoogd om correct planologisch-juridisch te regelen dat op de locatie Heiweg 11 Sint Geertruid geen veehouderijactiviteiten meer mogen plaatsvinden. Dit wordt in de planregels geborgd door op de agrarische bedrijfslocatie de functieaanduiding 'veehouderij uitgesloten' op te nemen. Bovendien wordt een gedeelte van het bouwvlak aan de zuidzijde van de locatie verwijderd, zodat wordt uitgesloten dat ter plekke bebouwing kan worden opgericht.
Het correct planologisch-juridisch regelen van deze aspecten is mogelijk middels een bestemmingsplanherziening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden).
In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig plangebied in hoofdzaak gelegen in de zone 'Buitengebied' en gedeeltelijk in de zone 'Groenblauwe mantel'. Omtrent deze zones is in het POVI het volgende opgenomen.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POVI met ligging plangebied
Groenblauwe mantel
In de zone 'Groenblauwe mantel' worden goede combinatiemogelijkheden gezien van duurzame vormen van land- en tuinbouw en meer ruimte voor de beken en de Maas, de biodiversiteit en de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten betreffen het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in laagten en beekdaelen.
Buitengebied
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2021 is sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden waartoe specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zone 'Grondwaterbeschermingsgebied' en het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' dient de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op dit gebied een beschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Voorliggende ontwikkeling gaat gepaard met het beëindigen van de veehouderijactiviteiten en het wegbestemmen van een gedeelte van het bouwvlak. Dat heeft tot gevolg dat een deel van de agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende verharding moet worden verwijderd. Dit heeft een positieve invloed op de kwaliteit en de openheid van het landschap ter plaatse.
Het groene karakter
Met onderhavige ontwikkeling wordt het groene karakter ter plaatse versterkt. De ontwikkeling voorziet immers in (duurzame) sloop van bebouwing en het verwijderen van erfverharding.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de ondergrond worden niet aangetast. Ook ter plaatse van de te slopen bebouwing en de te verwijderen verharding wordt het bestaande reliëf gerespecteerd.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Ter plekke van het plangebied is sprake van cultuurhistorisch erfgoed, vanwege het karakteristieke karakter van de te handhaven bebouwing. Door de sloop van een deel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen komt de oorspronkelijke karakteristieke bebouwing beter tot zijn recht. Vanuit dat oogpunt heeft de ontwikkeling dan ook positieve effecten.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het moet dan ook gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. Onderhavige ontwikkeling ziet juist op planologische ontstening (het verkleinen van het bouwvlak van het bedrijf).
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is 'Landschappelijk verantwoord ondernemen' opgenomen. Bij dit thema wordt gestreefd nar het behoud en waar mogelijk versterken van natuur, landschap en streekeigen landbouw in combinatie met de uitbouw van hoogwaardig toerisme als nieuwe economische trekker.
Onderhavig voornemen ziet op het beëindigen van de veehouderijactiviteiten en de omschakeling naar een natuurboerderij in combinatie met recreatieve activiteiten. Het initiatief sluit dan ook aan bij de ambitie 'Landschappelijk verantwoord ondernemen' en is derhalve in overeenstemming met de 'Strategische Visie 2022'.
Op 21 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten besloten tot de richtinggevende uitspraken over de toekomstige beleidskoers voor het buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten van het Manifest Buitengewoon Buitengebied. De richtinggevende uitspraken vormen de beleidsrichting en daarmee de toetsingsbasis voor de besluitvorming over ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied van de gemeente.
Voorliggende planontwikkeling past binnen de volgende in het manifest opgenomen richtinggevende uitspraken:
Aan alle zijden van onderhavig plangebied zijn agrarische percelen aanwezig waar driftveroorzakende werkzaamheden met chemische bestrijdingsmiddelen verricht kunnen worden op basis van het vigerende bestemmingsplan. Aangezien initatiefnemers in de toekomst mogelijk voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige (verblijfs)functies binnen hun bedrijf willen realiseren, dienen op de omliggende landbouwgronden spuitbeperkingen tre worden opgelegd. Initiatiefnemers zijn de eigenaren van deze percelen. Zij kunnen derhalve zelf bepalen of een spuitbeperking wordt opgelegd op een gedeelte van deze percelen die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van onderhavig plangebied. Aangezien middels onderhavig plan op de verbeelding ter plekke van deze percelen een spuitvrije zone is aangeduid, is het aspect spuitzones daarmee geborgd.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Onderhavige ontwikkeling ziet in hoofdzaak op het behouden van de ter plaatse geldende bestemming 'Agrarisch - Bedrijf'. Ter plaatse van een klein deel van het bouwvlak wordt beoogd om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Dit betreft een planologische functiewijziging. Die leidt niet tot een gevoeligere functie.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling wordt nog een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. Betreffend onderzoek zal als bijlage aan het vast te stellen bestemmingsplan worden toegevoegd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij onderhavige ontwikkeling kan sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig planvoornemen heeft niet tot gevolg dat ter plekke van onderhavige locatie nieuwe geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder worden gerealiseerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Vooropgesteld moet worden dat de veehouderijactiviteiten op de locatie Heiweg 11 te Sint Geertruid worden beëindigd met als gevolg dat het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving verbetert. De milieucirkel van het bedrijf verdwijnt immers. Daarnaast heeft de beoogde ontwikkeling een positieve invloed op nabijgelegen Natura 2000-gebieden omdat de stikstofemissie grotendeels verdwijnt, behoudens 300 kg NH3. De door initiatiefnemers beoogde ontwikkeling heeft dan ook enkel positieve effecten op de (directe) omgeving.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de beëindiging van veehouderijactiviteiten op de locatie Heiweg 11 te Sint Geertruid. Deze activiteiten hebben een positief effect op het aspect luchtkwaliteit omdat het aantal dieren op de locatie daalt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.
De begrippen 'kwetsbaar object' en 'beperkt kwetsbaar object' worden in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen nader gedefinieerd. Onder een 'kwetsbaar object' wordt verstaan: woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf zoals ziekenhuizen of scholen, gebouwen waarin doorgaans grote aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn zoals kantoorgebouwen of hotels en kampeer- en andere recreatieterreinen.
Onder een 'beperkt kwetsbaar object' wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen, kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen en telefoon- of elektriciteitscentrales.
Met inachtneming van onderhavige ontwikkeling staat vast dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegd gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de 'Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2012'. Deze verordening biedt bescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen.
Uit bestudering van de archeologische beleidskaart blijkt dat ter plekke van de te slopen bebouwing in het plangebied sprake is van 'Waardecategorie 5: Gebieden met een middelhoge en specifieke verwachting (trefkans)'.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied
Bij gebieden die zijn gelegen in 'Waardecategorie 5' dient bij bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 1.000 m² archeologisch onderzoek te worden verricht naar eventuele archeologische (ondergrondse) waarden.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het slopen en verwijderen van een deel van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, mestkelders, sleufsilo's en overige erfverharding. Bij de bouw en de aanleg van deze elementen is de bodem ter plaatse geroerd waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde is.
In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Gelet op het vorenstaande, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De 'Heiweg' is een rustige weg die de dorpskernen Mesch en Libeek met elkaar verbindt. Vooropgesteld moet worden dat de beoogde bestemmingswijziging zal leiden tot minder verkeersbewegingen van en naar de locatie. De beoogde ontwikkeling heeft namelijk tot gevolg dat de veehouderijactiviteiten ter plekke worden beëindigd. In ruil daarvoor wordt de locatie omgevormd tot een natuurboerderij. Daarmee verdwijnt het diergerelateerde verkeer van en naar de locatie. Bovendien vallen de transportbewegingen die gerelateerd zijn aan de aanvoer van voer weg. Derhalve wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een afname aan verkeersbewegingen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterprogramma voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de provincie Limburg de komende planperiode samen met haar partners willen bereiken op het gebied van water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het is de uitdaging om een watersysteem te realiseren dat water kan vasthouden om Limburg door droge perioden heen te helpen, met tegelijkertijd voldoende ruimte om de piekbuien op te vangen, dat zo veel mogelijk aansluit bij natuurlijke processen en dat ecologisch goed functioneert. De ambitie is om de doelstelling van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem in 2050 gerealiseerd te hebben. De focus ligt in deze planperiode op de kwaliteit. Kwaliteit door aan de slag te gaan met de gebiedsgerichte aanpak, waarbij het nemen van (water) maatregelen bijdraagt aan de kwaliteit van het watersysteem, de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden en de landbouw.
In het Provinciaal Waterprogramma ligt de focus op kwaliteit. Verbetering van de kwaliteit van ons grond- en drinkwater is noodzakelijk om in de toekomst over voldoende water van een goede kwaliteit te kunnen beschikken; voor de natuur, menselijke consumptie, landbouw en industrie. Tevens wordt gewerkt aan actief grondwaterbeheer: water vasthouden, het verbruik verminderen en bij schaarste zorgen voor verdeling.
Tenslotte betekent de keuze voor kwaliteit ook de focus op de kwaliteit van de leefomgeving en daarmee op het voorkomen van wateroverlast en schade als gevolg van overstromingen.
Vooropgesteld moet worden dat onderhavige planontwikkeling ziet op het doorvoeren van ontstening. De veehouderijactiviteiten worden namelijk beëindigd en daarnaast wordt een gedeelte van het aanwezige bouwvlak wegbestemd. Daarop aansluitend dienen de bestaande bebouwing en verharding ter plaatse van het te verwijderen bouwvlak, te worden gesaneerd. Deze gronden zullen vervolgens worden ingezet voor agrarisch grondgebruik. Daarmee neemt het oppervlak aan verharding op de locatie af, waardoor het hemelwater op deze gronden rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig plangebied is op een afstand van circa 950 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Savelsbos'. Bovendien bedraagt de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Noorbeemden & Hoogbos' circa 1,8 kilometer.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 1. Daaruit blijkt dat de nieuwe situatie niet leidt tot een depositietoename ten opzichte van de referentiesituatie.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling een positieve invloed heeft op het aspect Natura2000.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.
Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, welke is bijgevoegd als Bijlage 2.
Op basis van de quickscan, die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Heiweg 9-11 te Sint Geertruid waar ook het bouwvlak komt te vervallen, kan worden uitgesloten dat de voorgenomen sloop- en rooiwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden. Geadviseerd wordt om de geplande rooiwerkzaamheden gefaseerd uit te voeren en zo vroeg mogelijk te beginnen met de aanplant zodat het essentiële leefgebied van de huismus zo min mogelijk wordt aangetast.
Voor de geplande ingreep worden de groenstrook tussen de koeienstallen en het stalframe én de bomen en struiken op het braakliggende gedeelte gerooid, welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogels. Ook zijn in de koeienstallen meerdere volgelnesten aangetroffen. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Rooiwerkzaamheden en de sloop van de koeienstallen dienen buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden. Indien dit niet mogelijk is zal voorafgaand aan de ingreep een broedvogelcheck uitgevoerd moeten worden.
Initiatiefnemer zal de rooiwerkzaamheden en de sloop van de koeienstallen buiten het broedseizoen uitvoeren.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het huidige bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is om voor de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het wegbestemmen van veehouderijactiviteiten op de locatie Heiweg 11 Sint Geertruid. Daarnaast wordt het aanwezige bouwvlak verkleind. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade komen dan ook niet voor rekening van de gemeente.
Het bestemmingsplan 'Heiweg 9-15 Sint Geertruid' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorst is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009', inclusief eerste herziening 2010.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele bestemmingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingekomen. Ten aanzien van deze zienswijze heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een Nota van zienswijzen. De Nota van zienswijzen is bijgevoegd als Bijlage 3.
Deze Nota van zienswijzen wordt samen met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de gemeenteraad ter vaststelling.