direct naar inhoud van Regels

Dorpen Noord / West gemeente Súdwest-Fryslân

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2016noweBPdorpennw-vast

TOELICHTING

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Stukken bij het plan

1.2 Aanleiding

1.3 Huidig planologisch situatie

1.4 Ligging van het plangebied

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Functionele structuur

2.2 Verkeersstructuur

2.3 Stedebouwkundige opzet

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten

4.1 Milieuzonering

4.2 Externe veiligheid

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Geluid

4.5 Bodem

4.6 Cultuurhistorie inclusief archeologie

4.7 Ecologie

4.8 Water

4.9 Verkeer

4.10 Lichthinder

4.11 Kabels en leidingen

4.12 Duurzame verstedelijking

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

5.2 Planregels

5.3 Procedure

5.4 Toelichting op de bestemmingen

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.3 Grondexploitatie

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Stukken bij het plan

 

Het bestemmingsplan ‘Dorpen Noord / West gemeente Súdwest-Fryslân’ bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;

  • regels;

  • verbeelding;

  • bijlagen bij de toelichting:

  • bijlage 1: Beschermd dorpsgezicht Kimswerd;

  • bijlage 2: Wateradvies;

  • bijlagen bij de regels:

  • bijlage 1: Lijst met beroepen en bedrijven aan huis;

  • bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten.

  • bijlage 3: Lijst karakteristieke panden en rijksmonumenten

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.2 Aanleiding

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is een actualisatie van een bestemmingsplan binnen een wijk/dorp. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen uit bestemmingsplanvoorschriften van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

 

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft besloten bij actualisatie zo veel mogelijk dorpen in de omgeving mee te nemen in 1 plan. Een en ander ter voorbereiding op de Omgevingswet waardoor er voor de hele gemeente maar 1 plan geldt.

 

Dit bestemmingsplan is een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de volgende 11 dorpen: Arum, Burgwerd, Dedgum, Ferwoude, Hartwerd, Hichtum, Idsegahuizum, Kimswerd, Lollum, Longerhouw en Tjerkwerd.

 

 

1.3 Huidig planologisch situatie

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:

  • Bestemmingsplan Arum 2007, vastgesteld op 17 december 2007;

  • Wijzigingsplan bedrijventerrein Baarderbuorren te Arum, vastgesteld op 14 december 2011;

  • Bestemmingsplan Burgwerd 2007, vastgesteld op 17 december 2007

  • Bestemmingsplan Dedgum 2006, vastgesteld op 18 december 2006

  • Bestemmingsplan Dedgum Arkumerlaan, vastgesteld op 25 januari 2010

  • Bestemmingsplan Ferwoude 2005, vastgesteld op 27 februari 2006

  • Bestemmingsplan Hartwerd 2006, vastgesteld op 18 december 2006

  • Bestemmingsplan Hichtum 2006, vastgesteld op 18 december 2006

  • Bestemmingsplan Idsegahuizum 2005, vastgesteld op 27 februari 2006

  • Bestemmingsplan Kimswerd 2007, vastgesteld op 17 december 2007

  • Bestemmingsplan Lollum 2007, vastgesteld op 12 november 2007

  • Bestemmingsplan Longerhouw 2005, vastgesteld op 10 juli 2006

  • Bestemmingsplan Tjerkwerd 2005, vastgesteld op 23 juni 2006

  • Bestemmingsplan Tjerkwerd Singel 4, vastgesteld op 23 juni 2011

 
De geldende bestemmingsregeling in de diverse bestemmingsplannen is afgestemd op de ten tijde van de opstelling van de betreffende plannen aanwezige functies en bebouwing. Globaal ging het daarbij om de volgende functies:

  • Wonen

  • Maatschappelijk functies (scholen, kerken, dorpshuizen)

  • Agrarische bedrijven

  • Niet-agrarische bedrijven

  • Sportvoorzieningen, met name t.b.v. de buitensport

De bestemmingsplannen voor de dorpen Arum en Tjerkwerd omvatten tevens een planmatige woonuitbreiding; nog niet alle bouwmogelijkheden zijn tot op heden gerealiseerd.

 

De bestemmingsplannen voor Hartwerd, Hichtum en Longerhouw kenden wijzigingsbevoegdheden voor de bouw van een beperkt aantal woningen. De ontwikkeling van deze locaties was overgelaten aan particulier initiatief. Geconstateerd kan worden dat hiervan geen gebruik is gemaakt.

Verder voorzag het bestemmingsplan Arum, deels middels een wijzigingsbevoegdheid, in een uitbreiding van het bedrijventerrein Baarderbuorren. Hier zijn nog een beperkt aantal kavels beschikbaar.

De in of aan de randen van de dorpen aanwezige agrarische bedrijven hebben in de geldende bestemmingsplannen mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte bebouwing. Geconstateerd kan worden dat daarvan niet of nauwelijks gebruik is gemaakt. Een aantal van de destijds aanwezige bedrijven is inmiddels beeïndigd.

 

1.4 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied bestaat uit de bebouwdekom van de volgende 11 dorpen; Arum, Burgwerd, Dedgum, Ferwoude, Hartwerd, Hichtum, Idsegahuizum, Kimswerd, Lollum, Longerhouw en Tjerkwerd.

 

 [image]

Figuur 1: Ligging plangebied

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Functionele structuur

 

De binnen het plangebied gelegen gronden en gebouwen hebben overwegend een woonfunctie, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.

 

Aan de oostzijde van Arum bevindt zich een bedrijventerrein met een grote diversiteit aan bedrijven. Voor het overige gaat het om verspreid liggende bedrijven.

 

In het algemeen kan worden gesteld dat de bedrijvigheid in de dorpskernen de afgelopen 10 jaar is teruggelopen; bedrijven in de dorpen die de afgelopen jaren wilden uitbreiden waren veelal niet in staat om op de locatie binnen de dorpskern deze uitbreiding te realiseren: of de ruimte was fysiek niet aanwezig, of de ruimte was vanwege de geldende milieueisen niet aanwezig. In veel gevallen zijn deze bedrijven verplaatst naar bedrijventerreinen in grotere kernen. Een van deze bedrijventerreinen is het terrein Baarderbuorren in Arum. In veel gevallen hebben de bedrijfspanden in de dorpskernen geen nieuwe bedrijfsmatige invulling gekregen, en zijn nu in gebruik als opslag of als stalling/berging ten behoeve van een aanpalende woning.

In een aantal gevallen is het niet duidelijk voor welke doel de vrij gekomen bedrijfsbebouwing gebruikt zal worden; dit geldt onder meer voor de panden op de percelen Van Camminghaweg 18 te Arum en Buren 2A te Lollum.

Ook het aantal agrarische bedrijven in de dorpsgebieden die deel uitmaken van het voorliggende bestemmingsplan is de afgelopen periode teruggelopen. Er is nog steeds sprake van een forse schaalvergroting in de landbouw; locaties in en direct grenzend aan de dorpen lenen zich gezien de milieu-hygiënische eisen niet voor grootschalige bedrijven.

De indruk bestaat dat het aantal aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in de verschillende dorpen de afgelopen jaren wel is toegenomen.

 

Ten tijde van de opstelling van de thans geldende bestemmingsplannen (2005/2006) was in het merendeel van de dorpen geen detailhandel meer aanwezig. Momenteel kent alleen Arum nog detailhandel in de vorm van een buurtsupermarkt.

Ook het onderwijs in de dorpen staat onder druk: in 2013 is de school in Burgwerd gesloten. Binnen het plangebied zijn begin 2016 scholen aanwezig in de dorpen Arum (de Hoeksteen, per 1 oktober 2015 76 leerlingen, en de Opslag, 41), Ferwoude (de Finne, 12), Kimswerd (De Marnewier, 11), Lollum (de Gielguorde, 35) en Tjerkwerd (de Reinbôge, 47). Dat betekent dat ook de scholen in Ferwoude en Kimswerd per 1 augustus 2016 onvoldoende leerlingen hebben. Mogelijk gaat de school in Kimswerd fuseren met de OBS in Pingjum.

 

In 10 van de 11 dorpen zijn één of meerdere kerken aanwezig; hierbij gaat het in alle gevallen om kerken van de Protestantse Kerk Nederland; de kerk in Hartwerd is in een ver verleden afgebroken en vervangen door een klokkenstoel. In vrijwel alle gevallen is bij de kerken ook een begraafplaats aanwezig. Bij de kerken aan de Van Camminghaweg 13 te Arum en de Waaxenserweg 4 te Lollum (voormalige Gereformeerde Kerken) is geen begraafplaats aanwezig. Aan de Baarderbuorren te Arum bevindt zich een vrijliggende begraafplaats.

De kerken worden in steeds mindere mate voor het oorspronkelijk doel gebruikt; verschillende kerken worden in meer of mindere mate voor culturele evenementen gebruikt; de explotatie en de instandhouding van de verschillende kerken, die in veel gevallen ook rijksmonument zijn, wordt financieel gezien een steeds groter probleem.

 

Voor het goed functioneren van een dorpsgemeenschap is de aanwezigheid van een dorpshuis of een vergelijkbare voorziening. De vorm van deze voorzieningen is zeer divers.

In Arum bevinden zich 2 verenigingsgebouwen van de PKN, terwijl ook op het sportcomplex diverse voorzieningen zijn ondergebracht, o.a. middels multifunctioneel gebruik van de sportkantine. In Burgwerd, Ferwoude, Hartwerd, Hichtum, Idsegahuizum, Lollum en Tjerkwerd is een dorpshuis aanwezig. In Kimswerd bevindt zich op het sportcomplex een multi functioneel centrum (MFC) en is aan de Harlingerweg 18 het dorpshuis ‘It Foarhaad’ gesitueerd.

Dedgum en Longerhouw kennen een kleinere gemeenschapsruimte in de vorm van een consistorie bij de plaatselijke kerk.

 

De dorpen Dedgum, Hichtum, Idsegahuizum en Longerhouw hebben geen voorzieningen t.b.v. binnen- en buitensporten. Deze zijn wel aanwezig in Arum (sportveldencomplex, gymzaal), Burgwerd (sportveld en ijsbaan), Ferwoude (sport- en speelveld), Hartwerd (sportveld), Kimswerd (sportveld en ijsbaan), Lollum (sportveld en ijsbaan) en Tjerkwerd (sportveld en ijsbaan). De genoemde sportvelden worden met name gebruikt voor kaatsen; de velden in Arum worden tevens gebruikt door de plaatselijke voetbalvereniging.

 

2.2 Verkeersstructuur

 

 

2.2.1 Wegen

 

De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorie wegen:

 

  1. Stroomwegen (verkeersruimte)

vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.

 

  1. Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)

hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.

  1. Erftoegangswegen (verblijfsgebied)

lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.

 

 [image]

Figuur 2: Structuur wegen

 

 

2.2.2 Vaarwegen

 

De Vaarwegenverordening van de Provincie Fryslân is van toepassing op de vaarwegen en waterstaatswerken welke in beheer en onderhoud zijn bij de provincie. In het kader van deze verordening is het verboden een werk te maken, op te richten of te hebben of de afmetingen van een bestaand werk te veranderen of in het algemeen enige handeling te verrichten waardoor in de plaatselijke toestand een wijziging wordt aangebracht.

 

Binnen dit plangebied zijn een aantal vaarwegen bij de dorpen Burgwerd, Tjerkwerd, Kimswerd en Arum in eigendom en beheer van de provincie Fryslân. Langs deze vaarwegen zal er voor bovengenoemde handelingen een ontheffing bij de provincie moeten worden aangevraagd.

 

 

2.2.3 Openbaar vervoer

 

De trein naar Leeuwarden vormt een belangrijke verbinding richting Groningen en het oosten van het land.

 

Binnen onze gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever van het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:

  • Trein;

  • Lijnbus hoge frequentie;

  • Lijnbus lage frequentie;

  • Belbus;

  • Buurtbus.

 

 

 [image]

 

Figuur 3: Uitsnede GVVP: overzicht netwerk openbaar vervoer.

 

2.3 Stedebouwkundige opzet

 

Arum

Het huidige dorp Arum is waarschijnlijk ontstaan als terpdorp gelegen op de kwelderrug aan de noordzijde van de Marneslenk. De centraal in het dorp gelegen kerk met de daaromheen gesitueerde bebouwing is een duidelijk kenmerk van een terpdorp. De kwelderrug maakte het gebied zeer geschikt voor bewoning, het gebied kenmerkt zich dan ook door de relatief grote concentratie van bewoning, beplanting en wegen, in vergelijking met het omliggende gebied. De ligging van de kwelderrug bepaalde de loop van de door het dorp gesitueerde hoofdweg, en de daarlangs gesitueerde lintbebouwing. Hierdoor heeft Arum tevens veel weg van een lintdorp. Ook de Arumervaart is een structurerend element in de ruimtelijke structuur van het dorp. Langs deze oorspronkelijke ontsluiting van het dorp ontwikkelde zich tevens bebouwing met de voorgevel direct aan het water of met een pad of steeg voor de huizen langs.

Terwijl aan de doorgaande weg veel grote, vrijstaande huizen staan met daartussen open ruimten, kenmerkt de noordzijde van het dorpscentrum (Kaatsplein, Franekerkade, Zilverstreek) zich door smalle straatjes en meer gesloten bebouwing. De bebouwing langs de Franekerkade (parallel aan de Arumervaart) en de Oude Kerkstraat bevat een groot aantal karakteristieke, historische panden. Aan deze zijde van de dorpskern is in verschillende perioden bebouwing gerealiseerd, duidelijk zichtbaar door de diverse bouwstijlen. Aan deze zijde van het dorp staan tevens twee historische (voormalige) boerderijen.

Waar nu de Sytzamaweg en de Van Camminghaweg lopen was voorheen een Tramweg (aanwezig in 1950) en een aangelegde zeedijk. Een verdwenen zijtak van de tramweg liep tussen de nummers 66 en 68 van de Sytzamaweg door.

 

Burgwerd

Burgwerd is gelegen op het grensvlak van het knipkleigebied rond Bolsward en het poldergebied dat zuidwestelijk van de Slachtedijk is ontstaan. De terp van Burgwerd is aan de rand van het Middelseegebied opgeworpen. Kenmerkend voor Burgwerd is de dijk waarin deze terp is ontstaan. De Bolswardertrekvaart loopt noordwestelijk langs de terp waarop de kerk en waaromheen het dorp is ontstaan. De zuidoostelijke toegangsweg, de Doniaweg, slingert rond de terp. De Doniaweg en de Schoolstraat lopen over een aangelegde zeedijk.

Belangrijk is verder de vaart met langs de oostzijde de kade en de boerderijen. Een ander karakteristiek streekje is gelegen tussen de terp en de kade; deze kleinere woningen aan het Kerkpad staan direct aan de Bolswardertrekvaart.

De westzijde van de Trekvaart kent een veel helderder structuur. Loodrecht op de Bolswardertrekvaart staat de Schoolstraat. Langs deze straat zijn, behalve de vroegere basisschool, huizen gebouwd in allerlei periodes met allerlei stijlen. Ook langs het water bevindt zich oudere bebouwing. Tussen deze bebouwing en de trekvaart is een verkeersluw pad. Achter de bebouwing van het Trekpad en de Schoolstraat is in de jaren ’80 en begin ’90 een nieuwe woonbuurt ontstaan: Kapelstrjitte. Eind jaren ’90 zijn aan de oostelijke zijde van de Bolswardertrekvaart 14 woningen evenwijdig aan deze vaart gerealiseerd.

 

 

 

Dedgum

Dedgum is ontstaan als een terpdorp. De omgeving van Dedgum heeft lange tijd sterk onder invloed gestaan van de zee. Dit is zichtbaar door de kenmerkende geulen in het gebied, die de zee bij overstromingen heeft gemaakt tijdens transgressieperioden. Dedgum is gesitueerd in het knipkleigebied, waar bewoning plaats vond vanaf de vroege middeleeuwen op opgehoogde woonplaatsen en terpen. Tussen 1000 en 1300 wordt een aantal dijken aangelegd in de omgeving van Dedgum, waardoor het dorp beter be-schermd is voor de zee. Een voorbeeld daarvan is de nog altijd als weg in gebruik zijnde Hemdijk aan de noordzijde van Dedgum. Echter, Dedgum was lange tijd voor vervoer en transport hoofdzakelijk aangewezen op het water. De aanleg van de trekvaart aan de westzijde was hiervoor zeer belangrijk. De dorpen in de omgeving hebben, net als Dedgum, allen een eigen opvaart.

Dedgum heeft een kleine dorpskern met een open structuur. De bebouwing is voor een deel langs de ontsluitingsweg gesitueerd, met een grote verscheidenheid aan rooilijn en oriëntatie. Tussen de bebouwing zijn open ruimten gelegen, vaak in gebruik als agrarisch gebied of tuin. De kerk ligt centraal in het dorp. De ligging van een kleine cluster woningen aan de weg Buren is opvallend. Hier staat hoofdzakelijk historische bebouwing van kleine afmetingen en zeer dicht op elkaar gebouwd. Centraal is een open groen-voorziening gesitueerd. Het geheel heeft een authentieke uitstraling.

 

Ferwoude

Zoals vele dorpen in dit deel van Fryslân is Ferwoude ontstaan als terpdorp. Tussen ca 1000 en ca 1400 ontstonden het Parregaastermeer en het Workumermeer ten oosten van Ferwoude. Het dorp heeft lange tijd sterk onder invloed gestaan van de zee, tot de dijk om de Zuiderzee in de tweede helft van de 16e eeuw werd aangelegd, en meer permanente bebouwing mogelijk werd. De streek rond Ferwoude was voor het transport lange tijd voornamelijk aangewezen op het water en er ontwikkelde zich een systeem van waterverbindingen tussen de dorpen. Deze zijn ook nu nog duidelijk herkenbaar in de situering van het dorp ten opzichte van de Djippert en de Yskeboerevaart.

De bebouwing is vooral langs de hoofdweg (Buren) gesitueerd in een open structuur. Erfbeplanting vormt een belangrijk deel van de groenstructuur van het dorp. Langs de weg is ook vaak lage beplanting gesitueerd. Vooral vanuit het noorden is de kerk met begraafplaats sterk bepalend voor het dorpsbeeld, mede door de afwijkende geelwitte kleur en de hoge situering op de oorspronkelijk terp. In het eerste decennium van deze eeuw is aan de westzijde van het dorp een planmatige uitbreiding gerealiseerd.

 

Hartwerd

Ook Hartwerd is ontstaan als een terpdorp. De omgeving van Hartwerd heeft lange tijd sterk onder invloed gestaan van de zee. Dit is zichtbaar door de kenmerkende geulen in het gebied, die de zee bij overstromingen heeft gemaakt tijdens transgressieperioden. Hartwerd is gesitueerd aan een zijgeul van de oude Marne, die in verbinding stond met de Middelzee. Het is goed mogelijk dat Hartwerd is ontstaan op een oeverwal van deze geul. Het gebied bij Hartwerd is een knipkleigebied, waar bewoning plaats vond vanaf de vroege Middeleeuwen op opgehoogde woonplaatsen en terpen. In de nabije omgeving van het dorp liggen verscheidene terpen die eens bewoond zijn geweest. Tussen 1000 en 1300 worden een aantal dijken aangelegd. De bedijking heeft bij Hartwerd in een vroeg stadium plaats gevonden. Ten westen van Hartwerd (tussen de Kloosterweg en Ridderdijk, is één van de moederpolders aangelegd. Dit is een geheel omdijkt gebied, reikend van Bolsward tot Witmarsum. Hartwerd is gesitueerd op de rand van deze moederpolder. Op de moederpolder sloten jongere bedijkingen aan. Het gebied ten noordoosten van Hartwerd is een zijlob van de Middelzee die dichtslibde. De dijk van Hartwerd naar De Klieuw sloot dit gebied af van de Middelzee. De naam Middelzeedijk verwijst nog naar deze oorsprong.

Hartwerd heeft een kleine dorpskern met een open bebouwingsstructuur. De bebouwing is hoofdzakelijk langs de ontsluitingsweg gesitueerd, met een zekere verscheidenheid aan rooilijn en oriëntatie. Centraal in het dorp, aan de Kloosterweg, ligt de begraafplaats met de klokkenstoel. Hiernaast is een agrarisch perceel gelegen, waardoor het centrum van het dorp een zeer open uitstraling heeft. Aan de overzijde van de Kloosterweg zijn enkele historische panden gesitueerd. Ook aan de Ridderdijk staan enkele woningen met historische elementen. Recentere uitbreidingen hebben plaatsgevonden aan de Middelzeedijk.

 

Hichtum

Hichtum is gesitueerd in het knipkleigebied, waar bewoning plaats vond vanaf de vroege Middeleeuwen op opgehoogde woonplaatsen en terpen. Uit archeologische vondsten heeft men kunnen afleiden dat het gebied rond Hichtum al vroeg bewoond moet zijn geweest. In de 10e eeuw nam de erosie van het gebied zulke grote vormen aan, dat is overgegaan tot het afdammen van geulen aan de kant van de Marne en de Middelzee. Hierdoor ontstond een afgesloten gebied dat ook wel de ‘moederpolder’ wordt genoemd. De dijk omsloot het gebied van Witmarsum tot Hartwerd en Bolsward.

Het gebied is lange tijd aangewezen gebleven op het water voor vervoer en transport. De ligging van de Harlinger vaart legde daarvoor de verbinding met Bolsward en Harlingen.

Hichtum heeft een kleine dorpskern met een zeer open structuur. De bebouwing is langs de ontsluitingsweg gesitueerd, met een grote verscheidenheid aan rooilijn en oriëntatie. De woningen in Hichtum zijn hoofdzakelijk vrijstaand dan wel twee onder één kap, waarbij veel gebouwen een authentiek karakter hebben. Tevens zijn enkele nieuwe woningen aan de bebouwing van het dorp toegevoegd, vaak ter vervanging van oude, vervallen panden. Tussen de bebouwing zijn open ruimten gelegen, vaak in gebruik als agrarisch gebied of tuin. De kerk ligt centraal in het dorp. De oorsprong als terpdorp is door de opvallend hoge ligging van de kerk en begraafplaats ten opzichte van hun omgeving nog altijd duidelijk zichtbaar.

 

Idsegahuizum

Zoals vele dorpen in dit deel van Fryslân is Idsegahuizum ontstaan als terpdorp. Het is mogelijk dat dorpen als Idsegahuizum en Piaam al tussen 800 en 900 na Christus bewoond zijn geweest. Door de ligging nabij de kust heeft het gebied sterk onder invloed gestaan van de zee, waardoor het relatief wat later werd bewoond dan het aangrenzende knipkleigebied meer landinwaarts.

Oorspronkelijk lag de dijk die het land beschermde meer naar het westen. Door de agressieve zee, die met name in de Middeleeuwen bij stormen voor grote overstromingen zorgde, verschoof de kustlijn steeds meer naar het oosten. Pas nadat in 1592 de zeedijk werd aangelegd is de kustlijn vrijwel ongewijzigd gebleven. Idsegahuizum en omliggende dorpen zijn voor vervoer en voor middelen van bestaan (visserij) lange tijd op het water aangewezen, zowel naar de zee in westelijke richting als naar de meren in oostelijk richting bestond een verbinding. Ook ten zuiden van de kern heeft waarschijnlijk een bevaarbaar water gelegen, gezien de oriëntatie van 2 boerderijen.

Het hart van het dorp wordt gevormd door de kerk met begraafplaats waaromheen een rij hoge bomen. De hoofdweg loopt in een L-vorm; daar waar geen bebouwing staat vormen bomen een belangrijk element in de beleving van de weg. Langs de weg staan gebouwen van 1 tot 2 bouwlagen met een duidelijke kap. Aan de noordzijde van het dorp eindigt de Kleine Zijlroede, een vaarwater geschikt voor o.a. kano’s.

 

Kimswerd

Kimswerd is ontstaan als een terpdorp. De omgeving van Kimswerd heeft lange tijd sterk onder invloed gestaan van de zee. Dit is zichtbaar door de kenmerkende geulen in het gebied, die de zee bij overstromingen heeft gemaakt tijdens transgressieperioden. Dichtbij de slenken bezonk het zwaardere materiaal, waardoor aan weerzijden van deze slenken (zoals de Marneslenk) zavelige oeverwallen (kwelderruggen) ontstonden. Door hun relatief hoge ligging waren dit logische plaatsen voor vestiging.

Kimswerd is gelegen ten noorden van de vroegere Marneslenk. Via deze slenk stroomde het water bij overstromingen diep het land in. In een periode van regressie, rond 500 voor Chr., vond in de omgeving van Kimswerd vermoedelijk de eerste bewoning plaats. Dergelijke nederzettingen werden gevestigd op de hoogstgelegen delen van de kwelder, waar ook beperkte landbouw plaatsvond. Het kunstmatig ophogen van woonplaatsen kon niet voorkomen dat grote delen van het gebied tot in de 6e eeuw na Chr. overstroomden. In deze eeuw werd de zee minder agressief en konden de terpen in het landschap permanent bewoond worden. Daarbij werden eerst de oude, bestaande, terpen weer in gebruik genomen, waaronder de terp van Kimswerd. Aan de doorgaande ophoging van de terpen kwam pas een einde in de 10e eeuw na Chr., toen een begin werd gemaakt met het aanleggen van zeewerende dijken. Kimswerd wordt dan opgenomen in de dijk die de polder ten noorden van de Marneslenk tegen het binnendringen van zeewater beschermd. Op de plek waar nu de Harlingerweg en de Greate Pierwei lopen was een aangelegde zeedijk. Later (in 1950) liep hier ook de Tramweg overheen. Wanneer vervolgens ook de Marne zelf in een aantal opeenvolgende stappen wordt ingedijkt, komt Kimswerd geheel binnendijks te liggen. In deze periode ontwikkelt het dorp zich van een uitsluitend agrarische terp tot een nederzetting met meerdere functies.

De kwaliteit van de dijken, waaronder ook de zeeweringen, verslechterde in de daaropvolgende eeuwen. Tegelijk steeg ook de zeespiegel. Hierdoor vonden vanaf de dertiende eeuw regelmatig doorbraken plaats, waarbij de grootste doorbraak gevormd werd door de Allerheiligenvloed van 1570. Bij deze watersnoodramp, met overstromingen onder meer tussen Zurich en Harlingen, kwamen veel mensen om en ging veel vee verloren. Na deze ramp kwam onder stadhouder Casper di Robles uiteindelijk een nieuwe zeedijk tot stand, waarbij tevens regels ten aanzien van het beheer en onderhoud werden vastgesteld.

 

Kimswerd is ontstaan als een verzameling agrarische gebouwen, waarbij al in een zeer vroeg stadium een kerk werd gebouwd. De eerste geclusterde bebouwing, met niet-agrarische functies, ontstond bij de Grote Reed en Buren aan de westzijde van de kerk. De volgende uitbreiding vond plaats langs de vaart. De kavels zijn hier wat groter dan de eerste bebouwing van Kimswerd, maar hebben tevens een niet-agrarische oorsprong.

De vaart is ontstaan als doorgraving van de kwelderrug, die de oudere opvaarten aan de noordzijde en de zuidzijde van het dorp met elkaar verbond. Deze verbinding tussen de voormalige Marne en het gebied ten noorden van Kimswerd had aanvankelijk vooral een functie voor afwatering, maar ontwikkeld zich onder invloed van het toenemende scheepvaartverkeer vooral in de 17e eeuw tot een belangrijke vaarverbinding tussen Harlingen en Bolsward. Omdat Kimswerd gelegen is op de kruising van de Vaart en de wegverbinding over de voormalige kwelderrug betekent deze ontwikkeling een verdere verdichting en uitbreiding van de bebouwingsstructuur, die zich hierdoor ook op het water gaat richten (zoals de bebouwing langs de Streek). De twee percelen aan de oostzijde van de kerk die omgeven zijn door een gracht vinden hun oorsprong in de voormalige Heemstra State, die waarschijnlijk op het westelijke perceel heeft gestaan. Op het oostelijke perceel staat nu een kop-hals-romp boerderij die daar in 1823 is gebouwd. Op het westelijke perceel is een boomgaard gesitueerd. Terwijl de historische bebouwing hoofdzakelijk aan de noordzijde van de doorgaande weg is gerealiseerd (de veilige zijde van de dijk), zijn recentere uitbreidingen aan de zuidzijde van de weg gerealiseerd.

 

Beschermd dorpsgezicht Kimswerd

In 1978 is een onderzoek uitgevoerd naar het vaststellen van een beschermd dorpsgezicht voor Kimswerd (Gemeente Wûnseradiel, kern Kimswerd, Voorstel te beschermen dorpsgezicht, januari 1978. Daarbij is aandacht besteed aan de historisch-ruimtelijke structuur van zowel panden als de openbare ruimte. Ook is de architectuur van afzonderlijke panden beoordeeld. Figuur 4 geeft de ligging van het beschermd dorpsgezicht weer.

 

Het onderzoek heeft geconcludeerd dat veel historische elementen van de dorpsstructuur van Kimswerd behouden zijn gebleven. De ruimtelijke ontwikkeling van het dorp heeft zich grotendeels afgespeeld binnen of in aansluiting op de oorspronkelijke historisch- ruimtelijke structuur. Ook in de huidige situatie neemt de kerk en de omliggende bebouwing een centrale plaats in binnen de structuur van het dorp.

Het beschermd dorpsgezicht wordt dan ook gevormd door de samenhangende hoofd-onderdelen van de ruimtelijke structuur waaruit de kenmerkende historische ontwik-keling van Kimswerd is af te lezen. Het betreft de volgende elementen:

de kerk en het omliggende kerkhof;

de dichte, naar binnen gerichte bebouwingsstructuur ten westen van de kerk, als eerste niet agrarisch georiënteerde bebouwing;

de vaart aan de westzijde van de oude dorpskern en de daarop gerichte bebouwing aan de noordwestelijke rand van de terp en aan de westzijde van de vaart, dat verwijst naar het handels- en scheepvaartbelang van de waterverbinding voor het dorp;

de bebouwing aan de noordzijde van het dorp, dat een menging van bebouwing en tuinen vormt in een rechthoekige structuur, die onder invloed van woningbouw en bedrijfsontwikkeling vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ingevuld werd binnen de oudere dorpsbegrenzing;

de percelen van Heemstra state met de omliggende grachten;

de bebouwingtypering van Kimswerd, overwegend in één bouwlaag met kap, waarbij zowel de nokhoogte als –richting sterke afwisseling vertonen;

de klinkerverharding van de Buren en de informeel ingerichte openbare ruimte, met een menging van openbaar en privégebied, die van elkaar gescheiden zijn door lage, transparante hekwerken of hagen;

het materiaalgebruik van de bebouwing, overwegend bestaand uit bruin-rode baksteen of gele Friese steen (en enkele geverfde gevels), de dakbedekking bestaat meestal uit rode of blauwzwart geglazuurde pannen;

de groenmassieven bij de kerk, Heemstra State en in de tuin van de voormalige pastorie, die van invloed zijn op de ruimtelijke opbouw binnen het dorp en op het aanzicht van Kimswerd vanuit het landschap.

 [image]

Figuur 4: Kimswerd, beschermd dorpsgezicht

 

In het besluit is tevens aangegeven dat ook het omringende open landschap van belang is voor de karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht, vanwege de aanwezige structurele en visuele relaties. Bij besluit van 27 september 1991 is een deel van de dorpskern van Kimswerd aangewezen als beschermd dorpsgezicht ex artikel 35 van de Monumentenwet 1988. De bij het besluit behorende toelichting is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van dit plan.

 

Lollum

Lollum is ontstaan als een terpdorp. Het dorp en de directe omgeving van Lollum behoren tot een knipkleigebied. Kenmerkend zijn de geulen in dit gebied, veroorzaakt door de grote invloed die de zee hier heeft gehad. Ten noorden van het gebied, buiten de gemeentegrens, ligt de Slachtedyk die samen met de dijk ten westen van de Middelzee het gehele oostelijke deel van Westergo beschermde tegen de zee. Voor Lollum en Arum en andere kernen bood deze bedijking geen enkele bescherming. Dit verklaart ook de aanwijzingen dat terpen als Arum en Lollum al zeer vroeg bewoond zijn geweest, maar ook voor bepaalde periodes weer verlaten zijn, als de zee agressiever werd en ver het land binnendrong. Lollum is vanaf ongeveer de zevende eeuw continue bewoond geweest.

Lollum was in zeer grote mate aangewezen op het water als verbindingsmogelijkheid met de omgeving. Tot 1870 liep er geen verharde weg naar Lollum. Het belangrijkste verbindingswater was de Lollumervaart, die naar het noorden de verbinding vormt met Franeker, en naar het zuiden met Bolsward. Kleinere waterwegen hangen voornamelijk samen met de oude inbraakgeulen die hier in het knipkleigebied voorkwamen.

 

Lollum is een klein dorp waar de oude concentrische dorpskern nog altijd herkenbaar is, al heeft er door de jaren heen geregeld uitbreiding plaats gevonden. Lollum is onder te verdelen in vier onderscheidbare delen voor wat betreft de ruimtelijk karakteristiek.

 

  1. De oude dorpskern

De oorspronkelijke afhankelijkheid van het water is in Lollum nog altijd duidelijk zichtbaar in de aanwezigheid van de Lollumervaart aan de zuidzijde van de oude dorpskern, en de naam 'Ald Haven' (aan de oostzijde) welke duidt op de vroegere aanwezigheid van een haven. In het oude dorp staan een groot aantal karakteristieke panden, waaronder de zeer markante Nederlands Hervormde kerk met begraafplaats (rijksmonument) welke rond 1225 is gebouwd. Langs de begraafplaats zijn aan de zuidwestzijde bomen gesitueerd. Het oude dorp Lollum heeft een open structuur met veel vrijstaande woningen daartussen openbaar groen en tuinen zijn gesitueerd.

  1. Noordereind

Er is de laatste 120 jaar verscheidene malen bij Lollum uitgebreid, voornamelijk langs de uitvalswegen richting Waaxens (ten zuiden van Lollum) en Tzum (ten noordoosten van Lollum). Langs het Noordereind (richting Tzum) zijn rond 1900 verscheidene huizen aan het dorp toegevoegd. De uitbreiding kenmerkt zich door de typische lage bouwstijl van het begin van de 20e eeuw, veelal in rode baksteen uitgevoerd. Door de jaren heen zijn enkele woningen aan deze straat toegevoegd, waardoor ook latere bouwstijlen zichtbaar zijn.

  1. Waaxenserweg

Rond dezelfde tijd werd ook aan de zuidzijde van het dorp uitgebreid. Hier werd de tweede kerk van Lollum gebouwd, de Gereformeerde kerk aan de Waaxenserweg, met aan de noordzijde de bijbehorende pastorie. Ook hier geldt dat door de jaren heen nieuwe woningen of aanpassingen aan het straatbeeld zijn toegevoegd. In de jaren 70 heeft aan de oostzijde van de Waaxenserweg verdere uitbreiding plaats gevonden.

  1. Uitbreiding Noordoost

In de jaren 90 heeft een laatste uitbreiding met 17 woningen plaats gevonden ten oosten van Lollum aan de Ald Haven. Hierbij zijn voornamelijk vrijstaande woningen gerealiseerd met overwegend één bouwlaag met een hoge kap.

 

Longerhouw

Longerhouw is ontstaan op een terp, en ligt op de rand van de zuidwestelijke oeverwal van de voormalige Marneslenk. In de derde eeuw na Christus verbrede deze waterstroom zich aanzienlijk onder invloed van de agressiever wordende zee die in die periode meer het land binnendrong. Langs aanvoergeulen zoals de Marne werd toentertijd kalkhoudend zwavelig materiaal afgezet. Het resultaat was een knippige klei- en zavelgrond rond Longerhouw.

De omgeving van de Longerhouw wordt aan de noordkant begrensd door de Marnedijk, een van de oudste dijken van de gemeente. In Longerhouw liep een aangelegde binnenpolderdijk. Daarvan is nog slechts een deeltje overgebleven ten zuiden van het perceel Buren 30. Heel duidelijk zichtbaar in Longerhouw is de voormalige afhankelijkheid van het water voor transport en contact. Via een opvaart staat het dorp in verbinding met de Makkumervaart, de belangrijkste vaarroute tussen Makkum en Bolsward. Zeer centraal in het dorp is de nog steeds aanwezige oude dorpshaven.

 

Longerhouw is een zeer kleine dorpskern met een gesloten structuur. De bebouwing is gericht naar de ontsluitingsweg (Buren) die het dorp aan de noordzijde binnenkomt, en in Longerhouw eindigt. Na 1920 is er weinig nieuwe bebouwing bijgekomen, waardoor het dorp zijn traditionele uitstraling behouden heeft. Bebouwing van het gebied vond plaats vanaf de vroege middeleeuwen.

 

Tjerkwerd

Tjerkwerd is ontstaan als een terpdorp. Dit is in de naam van het dorp nog terug te vinden; in de 13e eeuw werd het dorp aangeduid als Kercwere, wat kerk op een terp of een andere verhoogde woonplaats betekent. Tijdens de Middeleeuwen werd de invloed van de zee steeds groter. De Middelzee breidde zich in die tijd uit tot voorbij Bolsward. In deze tijd vonden de eerste bedijkingen plaats om het gevaar van overstromingen in te dammen en om de afwatering van het gebied te regelen.

Tjerkwerd is gesitueerd langs de Workumer Trekvaart, die is ontstaan uit een natuurlijke waterloop (de Ee of Ie) en verder is aangelegd. De Trekvaart was voltooid in 1609. De meeste dorpen in de omgeving zijn er direct of indirect op aangesloten, waardoor de Trekvaart een belangrijke verbinding vormde met de omgeving. Tjerkwerd heeft lange tijd een functie als kerndorp gehad voor de omgeving, door zijn goede bereikbaarheid en centrale ligging. De wegenstructuur is historisch sterk bepaald door de vaarwegen en de bedijkingen. Veel wegen volgen de historische hemdijken, en langs de Workumer Trekvaart loopt de historische trekweg. Deze is in de vorige eeuw verhard en verhoogd. Ten westen van de historische trekweg loopt sinds de jaren 70 de provinciale weg van Bolsward naar Workum (de Sudergoawei).

 

Op basis van de historisch ruimtelijke structuur is het dorpsgebied onder te verdelen in de volgende drie deelgebieden;

 

  1. De oude dorpskern

De oude dorpskern is het gebied zoals zich dat uitstrekt van de Workumer Trekvaart (west) tot de Singel (oost). Centraal staat de kerk, met ten noordwesten daarvan de voormalige pastorie. Hieromheen zijn woonhuizen gesitueerd. Om de kerk en het kerkhof heen is een rij bomen gesitueerd. De oude dorpskern wordt bepaald door de traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19e eeuw. Incidenteel komen andere bouwstijlen voor, ook zijn in de loop der jaren bij veel panden veranderingen aangebracht. De huizen staan dicht op elkaar met nauwe straten en hebben een individuele uitstraling.

  1. De Waltaweg

De weg langs de zuidzijde van de Workumer Trekvaart, de Waltaweg, heeft overwegend aan één kant bebouwing. Deze zijde is goed zichtbaar vanaf de provinciale weg en laat een duidelijke grens tussen het dorp en het open landschap zien. De huizen langs de vaart stammen voornamelijk uit de periode 1880-1920 met een voor die tijd typerende traditioneel ambachtelijke architectuur en bestaan overwegend uit één bouwlaag met een duidelijke kap.

  1. De Sylroede

In de jaren 80 is een kleinschalige uitbreiding gerealiseerd aan de zuidoostzijde van het dorp, waar ook in de voorgaande jaren al enige nieuwbouwwoningen gerealiseerd zijn. In de uitbreiding zijn eengezinswoningen gerealiseerd, zowel vrijstaand als twee onder één kap.

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;

  • verbeteren van de bereikbaarheid;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

 

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

 

Met het voorliggende bestemmingsplan worden voor het overige geen rijksbelangen geraakt.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en wordt per 1 julli 2017 herzien.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant voor dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

 

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

 

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;

  • mainportontwikkeling Rotterdam;

  • kustfundament;

  • grote rivieren;

  • Waddenzee en waddengebied;

  • Defensie

  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen

  • elektriciteitsvoorziening;

  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • ecologische hoofdstructuur;

  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

 

De voormalige gemeente Wûnseradiel maakt deel uit van het zogenaamde waddengebied. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt en daardoor afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing mag geen significante negatieve gevolgen hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor de Waddenzee.

 

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, en het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt, dient voor wat betreft in het stedelijk gebied regels te bevatten die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing.

De overige van de hierboven opgesomde nationale belangen zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

 

Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.

 

Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

 

3.2.2 Verordening Romte 2014

 

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

 

3.2.3 Regionale bedrijventerreinenplan

 

De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 4.1.1.).

 

Voor de regio Zuidwest Fryslân is een bedrijventerreinenplan opgesteld. In het plan zijn alle nieuwe dan wel uit te breiden bedrijventerreinen met een oppervlakte van 1 hectare of meer opgenomen. Het betreft vooral terreinen bij stedelijke en regionale centra en bedrijfsconcentratiekernen, waar op grond van het Streekplan bedrijventerrein op voorraad mogelijk is. Voor terreinen kleiner dan 1 hectare, meestal gelegen bij de ‘overige kernen’ is aanvullend ruimte, maar dan via een afzonderlijke afweging en procedure.

 

In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe terreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw of uitbreiding van bestaand terrein voldaan aan die bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1).

 

Voor Arum is in het bedrijventerreinenplan 1 hectare opgenomen; het betreffende bedrijventerrein Baarderbuorren is inmiddels vrijwel volledig uitgegeven. In de overige dorpen zijn geen bedrijventerreinen aanwezig.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

 

3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021

 

De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

 

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

 

  1. Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.

 

  1. Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.

 

  1. Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.

 

  1. Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.

 

  1. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.

 

  1. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.

 

3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)

 

De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.

 

Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.

 

Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. De omschrijving hiervan is in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:

  • Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.

  • Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.

  • Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.

  • Behoud van authenticiteit en eenvoud.

  • Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.

 

 

3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016

 

Het woningbouwprogramma Súdwest-Fryslân is de harmonisatie van de 5 oude programma’s van de voormalige gemeente Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. Voor de lange termijn tot 2035 bieden alle woningbouwplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân ruimte voor circa 4.038 woningen. Deze 4.038 woningen zijn verdeeld over 94 concrete projecten of mogelijke locaties voor de ontwikkeling van woningbouw.

 

Voor de dorpen die deel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn in het woningbouwprogramma de volgende plannen opgenomen:

  • Arum De Tille: restcapaciteit 10 woningen

  • Arum bedrijventerrein Baarderbuorren: 5 woningen

  • Kimswerd, inbreidingslocatie: 1 woning

  • Tjerkwerd, uitbreiding: restcapaciteit 8 woningen

  • Tjerkwerd, diverse inbreidingslocaties: 5 woningen

De bouwmogelijkheden in de uitbreidingen van Arum en Tjerkwerd en de bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Baarderbuorren waren al vastgelegd in de thans geldende bestemmingsplannen.

 

Momenteel is de gemeente bezig met het opstellen van de nieuwe Woonvisie 2017-2022 en de nieuwe Woningbouwprogrammering. De verwachting is dat de visie in 2017 door de gemeenteraad zal worden vastgesteld. Daarna zal de Woningbouwprogrammering door het college worden vastgesteld. Verzoeken voor woningbouw die na de vaststelling van dit nieuwe beleid worden aangevraagd zullen aan dit beleid worden getoetst.

 

3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie

 

Een goed gemeentedekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.

 

Súdwest-Fryslân kent vele kernen zonder enige detailhandel of met een zeer minimaal detailhandelsaanbod. Van de 11 kernen in dit bestemmingsplan heeft alleen Arum een dorpssupermarkt. In de andere kernen is geen detailhandel (meer) aanwezig. In het beleid staat de toegankelijkheid van voorzieningen voorop. Hoofddoelstelling is dat inwoners van alle kleine kernen op aanvaardbare afstand (< 5 km) detailhandels-voorzieningen beschikbaar hebben en dat deze ook goed toegankelijk voor hen zijn. In de praktijk ligt hier dus een rechtstreekse koppeling met het streven naar een volwaardig pakket aan voorzieningen in de steden Sneek, Bolsward, en de regionale kernen (zoals Witmarsum, Makkum en Koudum). Bij de toegankelijkheid horen ook zeker concepten als thuisbezorgen van boodschappen door supermarkten. Bij toegankelijkheid hebben we het met nadruk ook over goede digitale toegankelijkheid die steeds belangrijker wordt. Als gemeente zullen we hier vol op inzetten en de relatie leggen met krimp- en leefbaarheidsdossier en het kernenbeleid. Hierdoor is ook vanuit het rijk en provincie volop aandacht en zullen naar verwachting ook middelen beschikbaar komen.

 

Behoud van voorzieningen in kleine kernen zal in onze beleving vooral moeten worden gezocht in de slimme combinatie van functies. In tegenstelling tot grotere winkelkernen is de detailhandelsstructuur in kleine kernen veel minder relevant. Wanneer zich een winkel wil vestigen en deze ruimtelijk goed inpasbaar is zullen we hier als gemeente in faciliterende zin mogelijkheden toe bieden. Hiermee willen we nadrukkelijk ook zoveel mogelijk aanknopingspunten bieden voor het tegengaan van leegstand van winkelpanden.

 

3.3.5 Duurzaamheidsvisie 2012

 

Ons toekomstbeeld is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de mienskip en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom combineren we dit in een ambitie voor een biobased economy. Samen met burgers en bedrijven willen we werken aan een duurzame samenleving.

 

De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen gaan we op stap naar een duurzame toekomstbestendige gemeente en passen hierbij de volgende spelregels toe:

  1. Meer in de menselijke basisbehoeften te voorzien.

  2. De bodem minder uit te putten dan we nu doen.

  3. Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.

  4. De natuur minder aantasten dan wij nu doen.

 

De strategische doelen die daarbij gesteld worden zijn:

  • It goede foarbyld: We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten. 

  • Fan it suverste wetter
    We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond.

  • Enerzjyneutraal: We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.

  • In hiele lingte: We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.

  • Noed foar ferfier: Vervoer in de regio is onafhankelijk geworden van fossiele brandstoffen. Het aantal vervoersbewegingen is teruggebracht door de introductie van het nieuwe werken en het aantal voertuigen is afgenomen door gedeeld gebruik en alternatieve vervoersvormen.

  • Griene Mienskip: Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving.We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.

  • Rekreaasje: We bieden rust en ruimte voor allen die ons willen bezoeken. We hebben de kernkwaliteiten landbouw, water en hartelijkheid verweven met ons ecosysteem en inspireren daarmee anderen.

  • Sluten: kringlopen Al onze materialen en gebouwen komen uit en/of keren terug in gezonde gesloten kringlopen. Ons afval dient als bouwsteen voor een volgend leven en onze landbouw is de motor voor een ‘biobased’ economie.

  • Balans yn buorkjen: De biodiversiteit in onze landbouw is sterk toegenomen door effectief beheer, herstel en integratie van functies. Onze boeren vinden lokale afzetmarkten met eerlijke prijzen, vinden nuttige toepassingen voor hun restproducten en zijn de bewaarders van het buitengebied.

 

 

3.3.6 Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

 

Met het vaststellen van de “Erfgoedvisie Silhouet” (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de “Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde” opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuur-historie.

 

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuur-historische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.

 

3.3.7 Visie Recreatie en Toerisme

 

Onze visie Toerisme en Recreatie voor 2022: Súdwest-Fryslân staat bekend als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie met een zeer gevarieerd en levendig aanbod. Deze variatie en levendigheid is gerealiseerd door een gezamenlijke inzet met de sector op betere verbindingen tussen toeristisch aanbod op het gebied van land en water, kunst en cultuur.

 

De ontwikkelingsstrategieën uit de visie zijn gericht op het creëren van meer (afwisseling in) belevenissen door verbindingen te leggen tussen het bestaande aanbod en door verbindingen te leggen tussen alle partijen die daarbij betrokken zijn:

  • Geef de bezoeker een gevoel van ‘thuiskomen’ en ‘zichzelf kunnen zijn’;

  • Benut de rijkdom van het ‘water’, het landschap en de steden;

  • Organiseer avontuurlijker actieve vormen van recreatie;

  • Gebruik verhaallijnen om de gast nieuwe ervaringen te laten beleven.

 

Actie, Gastheerschap en Samenwerking zijn de kernwoorden van de strategieën:

De samenhang wordt gerealiseerd door te kiezen voor de kracht van het lokale verhaal, te investeren in aantrekkingskracht en door één sterk toeristisch samenwerkingsverband neer te zetten voor de regio.

 

Er wordt koers gezet op Gastheerschap vanuit de invalshoeken:

  • meer aansprekende watersportactiviteiten voor de jeugd en sportstimulering;

  • het bevorderen van elektrisch varen en fietsen;

  • verleiding tot gezelligheid en vermaak in de kernen;

  • jaarlijks terugkerende sportieve en culturele events.

 

Er wordt gekoerst op meer beleving van het weidse landschap en de bijzondere natuur door:

  • op de kop van Afsluitdijk een ‘uitzichtpunt’ van formaat te realiseren;

  • het creëren van belevenissen binnen de kwalificatie Nationaal Landschap;

  • de optimalisatie van de bestaande routenetwerken.

 

 

3.3.8 Verkeersbeleid

 

3.3.8.1 Verkeer- en vervoerplan (2013)

 

De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet is aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.

 

3.3.8.2 Parkeren

 

Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Tot voor kort waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Zowel gemeentelijk parkeerbeleid als de CROW-normen kunnen van toepassing worden verklaard op basis van het bestemmingsplan. Indien van een toepassing zijnde norm wordt afgeweken, dient dit goed gemotiveerd te worden.

De gemeente Súdwest-Fryslân wil binnenkort een Parkeernormennota op gaan stellen, waarin de inhoud van het begrip ‘voldoende parkeergelegenheid’ wordt uitgewerkt. Tot het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 317 - oktober 2012) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

 

3.3.9 Woonschepenverordening 2012

 

Op 15 november 2012 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de “Woonschepenverordening Súdwest-Fryslân 2012” vastgesteld. De woonschepenverordening kent een actuele regeling voor woonschepen in de gemeente, zowel voor permanent als voor recreatief gebruik. Het raadsbesluit heeft met ingang van 30 november 2012 t/m 10 januari 2013 voor een ieder ter inzage bij de gemeenteloketten. De verordening is op 3 december 2012 in werking getreden.

 

In de nieuwe woonschepenverordening is geregeld dat de plaatsen waar woonschepen ligplaats mogen hebben, zijn aangewezen op de ligplaatsenkaart met toelichting, die als bijlage bij de verordening is opgenomen. Op de kaart met toelichting is de locatie inclusief het toegestane gebruik (permanente of recreatieve bewoning) en het maximaal op de locatie aanwezige aantal woonschepen aangegeven.

 

 

3.3.10 Antennebeleid 2012

 

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 18 oktober 2012 het “Antennebeleid gemeente Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De noodzaak hiertoe ligt er in dat mobiele communicatie in Nederland de laatste jaren een ongekende groei doormaakt. Burgers en bedrijven hechten veel belang aan een ruime beschikbaarheid en goede toegankelijkheid van mobiele communicatie. Naast dit algemene belang is er ook een groot maatschappelijk belang voor goede mobiele communicatie, zoals de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Door het toenemend gebruik van mobiele communicatie groeit de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor antenne-installaties. Om te komen tot een verantwoorde maatschappelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van antenne-installaties is gemeentelijk antennebeleid opgesteld.

 

Samengevat ziet het beleid er als volgt uit. De volgende gebieden komen als eerste in aanmerking voor plaatsing:

  • bestaande masten;

  • bedrijventerreinen;

  • sportparken en hoogbouw;

  • langs of nabij infrastructuur en dan bij voorkeur bij kunstwerken.

 

Ten aanzien van de omgeving gelden de volgende criteria:

  • Aansluiting op bestaande masten en gebouwen. Door gebruikmaking van bestaande verticale kunstmatige elementen zoals hoge gebouwen en torens kan de inbreuk op de bestaande ruimtelijke kwaliteit tot een minimum beperkt worden;

  • Aansluiting op de visueel ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

  • Antenne-installaties mogen de architectuur en de specifieke architectonische kenmerken niet aantasten;

  • Afstemming van de maat, schaal en oriëntatie van de antenne-installatie op (die van de bestaande bebouwing in) de omgeving;

  • Er dient rekening gehouden te worden met de situering ten opzichte van cultuurhistorische waarden en objecten;

  • Inpassing van de antenne-installatie binnen het landschapstype;

  • Rekening houden met/aansluiten op bestaande landschappelijke patronen en op elementen in het landschap;

  • Aangeven van de mogelijkheden om (in de ruime omgeving) door toepassing van beplanting de visuele aantasting te verminderen.

 

 

3.3.11 Bomenbeleidsplan (2012)

 

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het bomenbeleidsplan vastgesteld, het beleidsplan is van kracht gegaan op 1 januari 2013 voor de gehele gemeente. In het beleidsplan is het kapbeleid van de gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit te koste gaat van waardevolle boomstructuren, groenclusters en aangewezen bomen. De aanleiding voor een bomenbeleidsplan waren de verschillende kapregelgevingen van de voormalige fusiegemeenten en de wens om de kapregelgeving te dereguleren.

 

Voor het kappen van bomen, zowel particulier als gemeentelijk bomen, moest voorheen een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Door de kapregelgeving te dereguleren, hoeft men voortaan alleen een vergunning aan te vragen voor het kappen van waardevolle bomen, boomstructuren en groenclusters. Om het waardevol groen goed te kunnen weergeven, zijn er kaarten gemaakt voor enkele dorpen en steden waar de bomen een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen.

 

Voor de binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan gelegen dorpen zijn deze kaarten niet gemaakt.

 

Om individuele waardevolle bomen te kunnen beschermen is er door de gemeente een bomenregister opgesteld. Het bomen register is een dynamische lijst waaraan bomen kunnen worden toegevoegd of verwijderd. Om een boom aan te melden voor het register zal deze moeten voldoen aan één of meer van de opgestelde beoordelingscriteria. De aanmelding kan worden gedaan door zowel particulieren als de gemeente. De bomen op het bomenregister mogen niet worden gekapt tenzij er een algemeen maatschappelijk belang (overlast, onveiligheid, etc.) tegenop weegt. De beoordelingscriteria voor het aanmelden van een boom tot het bomenregister zijn als volgt:

 

Beoordelingscriteria beschermwaardige bomen

Voor het aanmelden van een boom moet er aan minimaal één van de onderstaande criteria worden voldaan.

Beeldbepalend karakter

De boom is door zijn verschijning onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en daarmee van gemeentelijk belang doordat:

de boom een duidelijke ruimtelijke invloed heeft op de omgeving;

de boom opvallend is of indrukwekkend vanwege het formaat, de vorm of de locatie;

de boom een stedenbouwkundige waarde heeft door het accentueren van de infrastructuur of het benadrukken van gebouwen;

de boom zorgt voor herkenbaarheid in een wijk;

de boom oriëntatie biedt van een plek of een route (verkeersgeleidende functie);

de boom bijdraagt aan de leefbaarheid van de woon- en werkomgeving.

Monumentale waarde

De boom is ouder dan 50 jaar.

Cultuurhistorische waarde

Herdenkingsboom; geplant ter gelegenheid van een belangrijke gebeurtenis zoals de geboorte, huwelijk van een prins of prinses, of ter gelegenheid van gemeentelijke jubilea of herdenkingen;

Historische structuurdrager; de beplanting vertelt een stukje geschiedenis doordat aan de beplanting een herkenbare structuur in de omgeving terug te leiden is.

Bijzondere snoei- en/of groeivorm

Kunstsnoeivormen, een boom bestaande uit meerdere stammen of leisnoeivormen.

Natuurwaarde

De boom is waardevol doordat er zeldzame planten of dieren in leven, nestelen, foerageren of schuilen

Landschappelijke waarde

De beplanting zorgt voor integratie van bebouwing in het landschap of vormt een zeer beeldbepalende eenheid met het landschap waardoor de boom het landschapstype of daarin aanwezige structuren versterkt.

Dendrologische waarde

Bomen die gemeentelijk, dan wel landelijk, van een zeldzame soort zijn of van wetenschappelijk belang zijn als bijvoorbeeld moederboom van een soort.

 

 

Bomen in Arum, Burgwerd, Ferwoude, Hartwerd, Hichtum, Idsegahuizum, Kimswerd, Lollum, Longerhouw en Tjerkwerd zijn in het bomenregister opgenomen (peildatum 9/12/2015). Het meest actuele bomenregister is raadpleegbaar op de gemeentelijk website.

 

3.3.12 Ruimte voor de zon

 

Op 10 november 2016 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de notitie ‘Ruimte voor de Zon’ vastgesteld.

Uitgangspunt bij realisatie van een zonneweide is dat de kwaliteit van het landschap behouden blijft en dat de bewoners niet alleen de lasten maar ook de lusten ervaren. In deze notitie wordt voorgesteld zonneweides te creëren tegen kernen met >500 inwoners,  met draagvlak, met participatie en financieel haalbaar. Voorgesteld wordt 3 pilots, wet- en regelvrij, te realiseren en daarnaast is er ruimte voor andere initiatieven die moeten voldoen aan de kaders die in de notitie zijn gesteld.

 

3.3.13 Geurverordening

Op 12 november 2015 heeft de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân de ‘Geurverordening gemeente Súdwest-Fryslân’ vastgesteld. Dit op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Op basis van een geurverordening mogen verschillende agrarische bedrijven afwijken van de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter. Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter. De geurverordening gaat vergezeld van een inventarisatielijst met adressen, waarop de genoemde afstanden van toepassing zijn.

 

HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten

 

 

4.1 Milieuzonering

 

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

 

Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.

 

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden geleden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

 

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

Voor het onderhavige plangebied zijn alleen de milieucategoriën 1, 2, 3.1 en 3.2 van belang. Bedrijven in milieucategorie 3.2 betreffen met name een aantal agrarische bedrijven (fokken en houden van rundvee) in de verschillende dorpen, een aantal bedrijven op het bedrijventerrein Baarderbuorren in Arum en de metaaldraaierij aan de Doniaweg in Burgwerd. Binnen de bestemmingen waar bedrijven zijn toegestaan, is in de regels bepaald welke milieucategorieën waar zijn toegestaan.

 

 

4.2 Externe veiligheid

 

Algemeen toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

  • het gebruik van luchthavens.

 

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

 

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

 

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

 

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

 

2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

 

3. Wet basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wetgeving over het basisnet wordt de Wet basisnet genoemd.

 

 

4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

 

5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

 

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

 

Risicobronnen inzake bestemmingsplan “Dorpen NW”

Risicobronnen

De gemeente Súdwest-Fryslân is bezig met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor een aantal dorpen, te weten: Arum, Burgwerd, Dedgum, Ferwoude, Hartwerd, Hichtum, Idsegahuizum, Kimswerd, Lollum, Longerhouw en Tjerkwerd. De nu geldende bestemmingsplannen worden vervangen door één nieuw bestemmingsplan. De contouren van de dorpen zijn de bestaande contouren, die door dit plan niet veranderen.

 

De beoogde gebieden zullen hierna worden aangeduid als plangebied Arum, plangebied Burgwerd, plangebied Dedgum, plangebied Ferwoude, plangebied Hartwerd, plangebied Hichtum, plangebied Idsegahuizum, plangebied Kimswerd, plangebied Lollum, plangebied Longerhouw en plangebied Tjerkwerd.

 

 
De ligging van de plangebieden is in de figuren 5 t/m 15 weergegeven.

 

[image] 

Figuur 5: Begrenzing plangebied Arum

 

[image] 

Figuur 6: Begrenzing plangebied Burgwerd

 
[image]

Figuur 7: Begrenzing plangebied Dedgum

 

 [image]

Figuur 8: Begrenzing plangebied Ferwoude

 

 [image]

Figuur 9: Begrenzing plangebied Hartwerd

 

 [image]

Figuur 10: Begrenzing plangebied Hichtum

 
[image]

Figuur 11 Begrenzing plangebied Idsegahuizum

 

 [image]

Figuur 12: Begrenzing plangebied Kimswerd
[image]

Figuur 13 Begrenzing plangebied Lollum

 

 [image]

Figuur 14: Begrenzing plangebied Longerhouw

 
[image]

Figuur 15: Begrenzing plangebied Tjerkwerd.

 

De professionele Risicokaart bevat informatie over externe veiligheidsrisico’s. In de figuren 16 t/m 26 is te zien dat in sommige plangebieden in en/of in de directe nabijheid van de plangebieden risicobronnen liggen waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden binnen het plangebied liggen.

 

 [image]

Figuur 16: Risicobronnen plangebied Arum

 

 

[image]Figuur 17: Risicobronnen plangebied Burgwerd

 

 [image]

Figuur 18: Risicobronnen plangebied Dedgum

 
[image]

Figuur 19: Risicobronnen plangebied Ferwoude

 

 [image]

Figuur 20: Risicobronnen plangebied Hartwerd

 
[image]

Figuur 21: Risicobronnen plangebied Hichtum

 

 [image]

Figuur 22: Risicobronnen plangebied Idsegahuizum
[image]

Figuur 23: Risicobronnen plangebied Kimswerd

 

 [image]

Figuur 24: Risicobronnen plangebied Lollum
[image]

Figuur 25: Risicobronnen plangebied Longerhouw

 

 [image]

Figuur 26: Risicobronnen plangebied Tjerkwerd

 
Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in en in de directe nabijheid van de plangebieden Arum, Hichtum, Kimswerd en Tjerkwerd risicobronnen liggen waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden binnen het plangebied liggen (zie figuren 16,21, 23 en 26). De overige plangebieden vallen buiten de risicocontouren of invloedsgebieden van risicobronnen.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied Arum zijn:

  • inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied Hichtum zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied Kimswerd zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

De relevante risicobronnen voor het plangebied Tjerkwerd zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen.

 

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

 

LPG-tankstation

Aan de Van Camminghaweg 38 in Arum is een LPG-tankstation gevestigd. De LPG doorzet van het station is < 500 m³ per jaar. De inrichting heeft een bovengronds LPG-reservoir van 8 m³.

 

Voor LPG-tankstations zijn in het Bevi en de daarbij behorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) normen voor het PR opgenomen als aan te houden afstanden. De afstandseisen betreffen grenswaarden waarvan niet kan worden afgeweken. Dit wordt aangeduid als de PR 10-6 contour. Onderscheiden kunnen worden PR contouren in het kader van de ruimtelijke ordening (hierna: RO) en PR contouren in het kader van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Binnen de PR 10-6 contour in het kader van RO mogen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Een RO contour levert geen saneringssituatie op. Een PR 10-6 contour in het kader van de Wm kan wel een saneringssituatie opleveren. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd zijn. Is dit wel zo, dan is sprake van een saneringssituatie volgens artikel 17 e.v. van het Bevi.

 

Daarnaast zijn voor het GR bepalingen opgenomen voor de bevolkingsdichtheid rond een risicovolle inrichting. De norm ten aanzien van de bevolkingsdichtheid betreft geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. Hiervoor bestaat een verantwoordingsplicht. Bij de beoordeling is ook het gebruik van de objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit van belang. Er worden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden. Kwetsbare objecten hebben een hoger beschermingsniveau dan beperkt kwetsbare objecten. Voor het GR bestaat op grond van het Bevi geen saneringsplicht.

 

PR

In tabel 1 van bijlage 1 van de Revi worden de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt van een tankstation in het kader van de RO vermeld. De contouren zijn gebaseerd op de doorzet per jaar van het LPG-tankstation. Voor een doorzet < 500 m3 per jaar bedragen de PR 10-6 contouren op grond van het Revi respectievelijk 15 meter, 120 meter en 45 meter. De relatief grote afstand van 120 meter heeft er mee te maken dat het reservoir bovengronds ligt in plaats van ondergronds.

 

Binnen de contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en deze worden met het nieuwe plan ook niet mogelijk gemaakt.

 

In tabel 2a van bijlage 1 van de Revi worden de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt van een tankstation in het kader van de Wm getoond. Conform tabel 2a van bijlage 1 van de Revi bedragen de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt van een tankstation bij een doorzet van < 500 m3 per jaar in het kader van de Wm respectievelijk 15 m, 120 m en 25 m. Binnen deze afstand mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. In figuur 27 zijn de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt te herkennen aan de zwarte gestreepte cirkels. Binnen de contouren van de afleverzuil, het bovengrondse reservoir en het vulpunt bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en deze worden met het nieuwe plan ook niet mogelijk gemaakt.

 

 [image]

Figuur 27: PR 10-6 contouren in het kader van de Wm

 

Belangrijk is dat in het bestemmingsplan geborgd wordt dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten gevestigd kunnen worden. Daarnaast is het belangrijk dat niet zonder meer beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour gevestigd kunnen worden. Geadviseerd wordt dan ook om dit daadwerkelijk in het plan te borgen.

 

Geconcludeerd wordt dat het PR van het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor het plan.

 

Verantwoording GR

Het GR gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk.

 

De berekende waarde van het GR wordt in de FN curve vergeleken met de oriëntatiewaarde en er wordt gekeken of er een verandering is ten opzichte van de (oorspronkelijke) nulsituatie.

 

Hiernaast moet volgens art. 13 lid 1 van het Bevi bij de beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan ook gekeken worden naar kwalitatieve aspecten, zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van het incident, nut en noodzaak, het tijdsaspect en mogelijk risico reducerende maatregelen. Deze onderdelen komen onder het kopje “Advies Brandweer Fryslân” aan de orde.

 

 

Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij het PR.

 

Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevi dat voorschrijft. Uit het voorgaande is gebleken dat het LPG-tankstation aan de Van Camminghaweg een risicobron is.

 

Huidige (nul)situatie

De nu geldende bestemmingsplannen worden vervangen door één nieuw bestemmingsplan. De contouren van de dorpen zijn de bestaande contouren, die door dit plan niet veranderen. Het nieuwe bestemmingsplan heeft een conserverend karakter.

 

GR-berekening

Voor het LPG-tankstation is door Adviesgroep AVIV B.V. (hierna: AVIV) op 26 augustus 2008, project 081307, een GR-berekening uitgevoerd. De berekening van het GR is uitgevoerd voor een doorzet van 1000 m³ per jaar. Deze doorzet is niet in de omgevingsvergunning onderdeel milieu vastgelegd.

 

Volgens artikel 15, lid 2 van het Bevi mag een GR-berekening niet ouder zijn dan vijf jaar. In dit geval is de GR-berekening dus ouder dan vijf jaar. De berekening is toch houdbaar, omdat het hier om een conserverend bestemmingsplan gaat en er geen nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en deze ook niet te verwachten zijn.

 

Invloedsgebied

Het invloedsgebied van het vulpunt en het bovengrondse reservoir bedraagt 150 meter. Het invloedsgebied van het vulpunt en het bovengrondse reservoir valt over een deel van Arum en voor een klein deel over het plangebied (zie figuur 28). Binnen het deel van het invloedsgebied dat over het plangebied valt zijn enkele woningen en een boerderij aanwezig. In figuur 28 is de omgeving van het LPG-tankstation te zien. De figuur toont tevens de ligging van de gebieden die voor de berekening van het GR zijn gemodelleerd. Deze gebieden zijn zalmroze gemarkeerd.

 

 [image]

Figuur 28: invloedsgebied vulpunt en bovengrondse reservoir

 

De objecten betreffen enkele bedrijven en een aantal woningen. Voor de woningen is het standaard gemiddelde genomen van 2,4 personen. Voor de bedrijven wordt verondersteld dat er 12 personen werkzaam zijn aan de Van Camminghaweg 36, 2 aan de Baarderbuorren 18, 4 aan de Baarderbuorren 16, 3 aan de Baarderbuorren 14 en 2 aan de Baarderbuorren 26. Verder wordt aangenomen dat overdag personen 50% in de woningen aanwezig zijn en 100% in de bedrijven en ’s avonds en in het weekend wordt aangenomen dat 100% aanwezig is in de woningen en 0% in de bedrijven. In figuur 29

zijn de gegevens voor de aanwezigheid van personen samengevat. Er is geen andere dan de geïnventariseerde bebouwing toegestaan.

 

 [image]

Figuur 29: schatting aanwezigheid personen rond het LPG-tankstation voor berekening van het GR

 

Het GR is in Safeti-NL berekend door het resultaat voor verschillende tijdsperiodes (werkdagen of het weekend gedurende de dag, avond en nacht) te sommeren. De frequenties zijn aangepast gebaseerd op de duur van de verschillende tijdsperiodes.

 

De aanwezigheid van personen is in een wat ruimer gebied geïnventariseerd dan het invloedsgebied. Hierdoor stemt het maximum aantal personen in tabel 29 niet overeen met het maximum aantal slachtoffers van het berekende GR.

 

Het GR is berekend voor een doorzet van 1000 m³ per jaar en de veronderstelde aanwezigheid van personen voor bevoorrading tijdens twee tijdvensters (aangeduid als “dag” tussen 07:00 en 19:00 uur en als “nacht” tussen 19:00 en 7:00 uur). Het GR is kleiner dan de oriëntatiewaarde en wordt nagenoeg volledig bepaald door het lossen van de tankauto. In de milieuvergunning is geen tijdvenster voor de bevoorrading voorgeschreven. Het hoogste GR voor bevoorrading ’s nachts is daarom maatgevend voor dit tankstation.

 

De GR-berekening is uitgevoerd voor een doorzet van 1000 m³ per jaar. Verder wordt er bij de berekening van uit gegaan dat de tankauto is voorzien van een hittewerende coating. Uit de GR-berekening blijkt dat het GR lager is dan de oriëntatiewaarde (de GR-curve blijft dus onder de oriëntatiewaarde). Het GR wordt weergeven in een GR-grafiek (zie figuur 30). Het aantal potentiële slachtoffers binnen het invloedgebied (N) wordt uitgezet tegen het jaarlijkse risico op een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen (F). Hoe hoger de GR-curve, hoe hoger het risico dat er dodelijke slachtoffers vallen. Hoe verder de GR-curve naar rechts ligt, hoe meer potentiële slachtoffers er aanwezig zijn binnen het invloedsgebied.

 

De groene lijn in de GR-grafiek geeft de oriëntatiewaarde weer. Dit is geen harde norm, maar een richtwaarde waarnaar moet worden gekeken bij de verantwoording van het GR. Alle onderdelen van de GR-curve die boven/rechts van de lijn liggen zijn een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De rode lijn (de GR-curve) geeft de bevoorrading in de avond in de huidige situatie weer. De blauwe lijn geeft de bevoorrading overdag in de huidige situatie weer.

 

 [image]

Figuur 30: GR berekening LPG-tankstation nulsituatie, doorzet 1000 m³

 

Toekomstige situatie

 

GR ten opzichte van nulsituatie

Het betreft in dit geval een conserverend bestemmingsplan, waarvan planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn.

 

Er zal dus geen verandering van populatie plaatsvinden ten opzichte van de nulsituatie. De populatiegegevens blijven dus gelijk. De GR-curve zal gelijk blijven aan de nulsituatie. Geconcludeerd wordt dat het GR van het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor het plan.

 

 

 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Conform de artikelen 11 en 12 van het Bevb worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten, zowel het PR in acht genomen als wel het GR in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.

 

Hogedruk aardgastransportleidingen

Door en langs verschillende plangebieden lopen diverse hogedruk aardgastransportleidingen van N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie). De invloedsgebieden van deze aardgastransportleidingen vallen (deels) over het plangebied. Omdat sprake is van hogedruk aardgastransportleidingen is het Bevb van toepassing. De leidingen, waarvan de invloedsgebieden (deels) over een plangebied vallen, hebben, volgens de gegevens van Gasunie en de Professionele Risicokaart, de volgende kenmerken:

 

Hogedruk aardgastransportleiding

Eigenaar

Leiding-

naam

Diameter

(mm)

Druk

(bar)

1% Letaliteitszone (invloedsgebied) in (m)

100% Letaliteitszone

in (m)

Gasunie

N-502-40 (Arum)

108

40

45

30

Gasunie

N-510-03 (Arum)

219

40

95

50

Gasunie

N-510-03 (Hichtum)

219

40

95

50

Gasunie

N-510-07 (Hichtum)

323

40

140

70

Gasunie

N-502-40 (Kimswerd)

108

40

45

30

Figuur 31: Overzicht hogedruk aardgastransportleidingen

 

1% en 100% letaliteitszone

Binnen de 100% letaliteitszone zullen alle aanwezige personen komen te overlijden bij een incident. Daarbij maakt het niet uit of mensen zich binnen- of buitenshuis bevindt. De 1% letaliteitszone is dat deel van het invloedsgebied waarin de letaliteit afneemt van 100% (de rand van de 100% letaliteitszone) tot 1% (de rand van het invloedsgebied). In dit gebied wordt aangenomen dat personen binnenshuis voldoende bescherming hebben van het gebouw waarin zij zich bevinden. De slachtoffers vallen daarom met name buitenshuis.

 

Invloedsgebied

In figuur 32 t/m 36 is een overzicht van de hogedruk aardgastransportleidingen opgenomen. De invloedsgebieden (1% letaliteitszones) van de transportleidingen die door het plangebied lopen, worden visueel met een bruine contour weergegeven. De 100% letaliteitszones worden met een lichtbruine contour weergegeven. De transportleidingen zelf worden met een aqua kleur weergegeven. De blauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat.

 [image]

Figuur 32: Hogedruk aardgastransportleiding N-502-40 Arum

 

 [image]

 

Figuur 33: Hogedruk aardgastransportleiding N-510-03 Arum

 

 

 [image]

Figuur 34: Hogedruk aardgastransportleiding N-510-03 Hichtum

 

 [image]

Figuur 35: Hogedruk aardgastransportleiding N-510-07 Hichtum

 
[image]

Figuur 36: Hogedruk aardgastransportleiding N-502-40 Kimswerd

 

In deze overzichten is te zien dat zowel de 1% letaliteitzones (de invloedsgebieden) als 100% letaliteitszones van de aardgastransportleidingen (deels) over het plangebied vallen.

 

Wanneer een plan in het gebied tussen de 100% en 1% letaliteitszone ligt, moet een “beperkte verantwoording” van het GR plaats te vinden. Bij een beperkte verantwoording dienen de volgende elementen betrokken te worden: de personendichtheid binnen het invloedsgebied, de hoogte van het GR, de bestrijdbaarheid/beperking van de omvang van een incident en de zelfredzaamheid.

 

Als een plangebied binnen de 100% letaliteitszone valt, dan moet een “volledige verantwoording” van het GR plaatsvinden. Dit houdt in dat, naast bovengenoemde aspecten, ook gekeken wordt naar de maatregelen ter beperking van het GR, andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen om het GR in de nabije toekomst te beperken.

 

Aangezien het plangebied binnen de 100% letaliteitszone valt, moet een volledige verantwoording van het GR uitgevoerd worden.

 

Met behulp van het rekenprogramma CAROLA wordt vervolgens bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Bevb. Het resultaat van de berekening bestaat uit PR-contouren en een FN-curve voor het GR.

 

 

 

PR

Volgens het Bevb mogen geen kwetsbare objecten voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is, dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt.

 

Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour nabij de dorpen Arum, Hichtum en Kimswerd.

 

Geconcludeerd wordt dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen belemmering vormen voor het plan.

 

Belemmeringenstrook

Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt tenminste 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

 

Verantwoording GR

Volgens art. 12 lid 1 van het Bevb moet bij de beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan ook gekeken worden naar kwalitatieve aspecten, zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van het incident, nut en noodzaak, het tijdsaspect en mogelijk risico reducerende maatregelen.

 

Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij een PR-contour. Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevb dat voorschrijft. Uit het voorgaande blijkt dat de hogedruk aardgastransportleidingen de risicobronnen zijn.

 

Populatie

De bepaling van de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen is enerzijds gebaseerd op het aantal personen per eenheid en anderzijds gebaseerd op de aantallen personen per hectare. Een en ander volgens de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van november 2007 (hierna: Handreiking).

 

Volgens de Handreiking kan voor de functie Wonen gerekend worden met 2,4 personen per woning. Voor een agrarisch bedrijf geldt hetzelfde. Verder staat in de Handreiking voor een aantal objecten aangegeven met welke fractie aanwezigheid standaard gerekend wordt. In figuur 37 zijn de bevolkingsdichtheden voor verschillende type gebieden weergegeven.

 

 

 

 

Type gebied

 

Bevolkingsdichtheid

(personen/ha)

Woongebieden

Buitengebied

1

 

Rustige woonwijk

25

 

Drukke woonwijk

70

Industriegebieden

Personeelsdichtheid midden

40

 

Personeelsdichtheid hoog

80

Figuur 37: Bevolkingsdichtheden voor verschillende type gebieden

 

Voor bebouwing waarvan bekend is hoeveel personen zich in het pand bevinden, wordt gerekend met de daadwerkelijke aantallen. Voor bebouwing waarvan niet bekend is hoeveel personen zich in het pand bevinden, wordt gerekend met een indicatieve aanname.

 

Huidige situatie Arum

Het invloedsgebied van aardgastransportleidingen N-502-40 en N-510-03 valt deels over het plangebied. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen valt, bevinden zich objecten waar mensen verblijven. Buiten het plangebied zijn ook objecten waar mensen verblijven.

 

Huidige situatie Hichtum

Het invloedsgebied van aardgastransportleidingen N-510-03 en N-510-07 valt deels over het plangebied. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen valt, bevinden zich alleen in het geval van leiding N-510-07 objecten waar mensen verblijven. Buiten het plangebied bevinden zich ook objecten waar mensen verblijven. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van aardgastransportleiding N-510-03 valt, bevinden zich geen objecten waar mensen verblijven. Om deze reden wordt deze leiding buiten beschouwing gelaten.

 

Huidige situatie Kimswerd

Het invloedsgebied van aardgastransportleidingen N-502-40 valt deels over het plangebied. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen valt, bevinden zich objecten waar mensen verblijven. Buiten het plangebied bevinden zich ook objecten waar mensen verblijven.

 

GR-berekening

Voor de GR-berekening van aardgastransportleiding N-502-40 in Arum is rekening gehouden met:

  • 1 persoon per hectare voor het buitengebied;

  • 10 personen voor het LPG tankstation aan de Van Camminghaweg 38 in Arum;

  • 25 personen per hectare voor een woonwijk aan de Bayumerleane in Arum;

  • 25 personen per hectare voor een woonwijk in de hoek Harlingervaart en Arumervaart in Arum;

  • 25 personen per hectare voor een woonwijk aan de Tille in Arum;

  • 40 personen per hectare voor woonbebouwing en bedrijfsgebouwen aan de Sytzamaweg;

  • 10 personen voor bedrijfsgebouwen aan de Sytzamaweg;

  • 4,8 personen voor twee boerderijen aan de Sytzamaweg;

  • 2,4 personen voor Agro Servo aan de Sytzamaweg;

  • 4,8 personen voor woonbebouwing aan de Sytzamaweg.

 

Voor de GR-berekening van de bestaande aardgastransportleiding N-510-03 in Arum is rekening gehouden met:

  • 1 persoon per hectare voor het buitengebied;

  • 40 personen per hectare voor een industrieterrein aan de Bayumerleane in Arum;

  • 2,4 personen voor een loods aan de Hornen in Arum.

 

Voor de GR-berekening van de bestaande aardgastransportleiding N-510-07 in Hichtum is rekening gehouden met:

  • 1 persoon per hectare voor het buitengebied;

  • 25 personen per hectare voor woonbebouwing aan de Schwartzenbergweg in Hichtum;

  • 4,8 personen voor twee boerderijen aan de Schwartzenbergweg in Hichtum;

  • 2,4 personen voor een boerderij aan de Kloosterweg in Hichtum;

  • 2,4 personen voor een woonboerderij aan de Schwartzenbergweg in Hichtum.

 

Voor de GR-berekening van de bestaande aardgastransportleiding N-502-40 in Kimswerd is rekening gehouden met:

  • 1 persoon per hectare voor het buitengebied;

  • 25 personen per hectare voor woonbebouwing aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 2,4 personen voor een woonboerderij van stal Braaksma aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 2,4 personen voor een woonhuis bij stal Braaksma aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 2,4 personen voor een woning aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 2,4 personen voor een woonboerderij aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 10 personen voor Agro Servo aan de Greate Pierwei in Kimswerd;

  • 2,4 personen voor een boerderij aan de Streek in Kimswerd.

 

Zoals reeds eerder vermeld, wordt bij het berekenen van het GR rekening gehouden met de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding. In figuur 38 t/m 45 wordt het resultaat van de berekeningen van de transportleiding weergegeven dat met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd.

 

Uit de GR-grafiek wordt opgemaakt dat alleen voor leiding N-510-03 in Arum een GR aandachtspunt binnen het invloedsgebied is waar te nemen (zie figuur 41). Het GR is lager dan de oriëntatiewaarde (de GR-curve blijft onder de oriëntatiewaarde). Zoals eerder gezegd wordt het GR weergeven in een GR-grafiek. Het aantal potentiële slachtoffers binnen het invloedgebied (N) wordt uitgezet tegen het jaarlijkse risico op een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen (F). Hoe hoger de GR-curve, hoe hoger het risico dat er dodelijke slachtoffers vallen. Hoe verder de GR-curve naar rechts ligt, hoe meer potentiële slachtoffers er aanwezig zijn in het invloedsgebied.

 

De rode lijn in de GR-grafiek geeft de oriëntatiewaarde weer. Dit is geen harde norm, maar een richtwaarde waarnaar moet worden gekeken bij de verantwoording van het GR. Alle onderdelen van de GR-curve die boven/rechts van de lijn liggen zijn een overschrijding van de oriënterende waarde. De doorgetrokken blauwe lijn (de GR-curve) geeft het aantal slachtoffers weer.

 

Voor de overige leidingen geldt dat het GR dusdanig laag is, dat dit niet in de GR-curve is waar te nemen. De GR-curve ligt dus ruim onder de oriëntatiewaarde. Omdat dit aantal kleiner is dan het minimaal aantal slachtoffers uit de definitie van het GR (10 slachtoffers) wordt geconcludeerd dat er formeel geen sprake is van een GR.

Zoals gezegd wordt het invloedsgebied van de transportleiding met een bruine contour weergegeven. De transportleidingen zelf worden met een aqua kleur weergegeven. De donkerblauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat en het groen gekleurde deel betreft het stuk tracé waar een GR berekend is.

 

 [image]

Figuur 38: deel van aardgastransportleiding N-502-40 in Arum waar GR is berekend

 

 [image]

Figuur 39: FN curve aardgastransportleiding N-502-40 in Arum

 

 [image]

 

Figuur 40: deel van aardgastransportleiding N-510-03 in Arum waar GR is berekend

 

 
[image]

Figuur 41: FN curve aardgastransportleiding N-510-03 in Arum

 

 [image]

Figuur 42: deel van aardgastransportleiding N-510-07 in Hichtum waar GR is

 
[image]

Figuur 43: FN curve aardgastransportleiding N-510-07 in Hichtum

 

 [image]

Figuur 44: FN curve aardgastransportleiding N-502-40 in Kimswerd

 

Toekomstige situatie

 

GR ten opzichte van nulsituatie

Het betreft in dit geval een conserverend bestemmingsplan, waarvan planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn.

 

Er zal dus geen verandering van populatie plaatsvinden ten opzichte van de nulsituatie. De populatiegegevens blijven dus gelijk. De GR-curve zal gelijk blijven aan de nulsituatie.

 

 

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Niet zelfredzame personen binnen een invloedsgebied van een risicobron zijn vanuit hulpverleningsperspectief onwenselijk.

 

Hoewel het in casu om een conserverend bestemmingsplan gaat, wordt toch geadviseerd voldoende te borgen dat:

  • geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszone worden toegestaan;

  • bij voorkeur geen kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitszone worden toegestaan;

  • niet zonder meer beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied worden toegestaan;

  • vluchtroutes van de bron af te realiseren.

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan.

 

 
Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

 

Bronnen en afbakening

Langs het plangebied Tjerkwerd ligt de provinciale weg N359 (Van Panhuysweg). Over deze weg vindt lokaal transport van gevaarlijke stoffen plaats.

 

Toetsingskader bij de beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten, is het basisnet. Het basisnet is per 1 april 2015 van kracht. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet is er, zoals eerder genoemd, het Bevt. Verder is de Regeling basisnet (hierna: Rbn) opgesteld. In de Rbn staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

 

Wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, moet volgens het Bevt het GR verantwoord te worden. In dit geval ligt het bestemmingsplan Tjerkwerd binnen 200 meter vanaf de N359 en is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. In vrijwel alle gevallen wordt het GR bepaald door GF3-stoffen (LPG). Voor de uitkomst van de GR-berekening is het dan voldoende nauwkeurig om de bevolkingsdichtheid te inventariseren tot 300 meter van de as van de weg.

 

De N359 is geen basisnetroute in de zin van het basisnet. Volgens het basisnet hoeft dus niet rekening gehouden te worden met deze weg. In de Rbn is aangegeven dat berekeningen voor transportroutes, die geen basisnetroute zijn, uitgevoerd worden volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART). Hierin zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven wanneer een risicoberekening zinvol is of niet. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van de grenswaarde of richtwaarde voor het PR dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het GR te kunnen leiden.

 

Een overschrijding van de drempelwaarde van 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het GR, geeft een indicatie dat zeker een GR-berekening moet worden uitgevoerd.

 

Verantwoording GR

Conform het Bevt dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. De betreffende onderdelen komen onder het kopje “Advies Brandweer Fryslân” aan de orde.

 

Provinciale weg N359

In het kader van het Fries Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2006-2010 is in 2006 en 2010 een onderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen door de provincie Fryslân. Dit onderzoek is gebaseerd op feitelijke tellingen. Het doel hiervan was om inzicht te krijgen in deze transportstromen en de mogelijke knel- en aandachtspunten voor de veiligheid in de directe omgeving en de ruimtelijke ontwikkelingen. In 2006 zijn geen transporten geteld. In 2010 zijn 65 transporten geteld vanaf de tellocatie bij Bolsward. Incidenteel zal hiervan een deel rijden tot LPG tankstation Brand Oil BV in Parrega.

 

De N359 heeft ter hoogte van het plangebied Tjerkwerd grotendeels eenzijdige bebouwing. Verder betreft het een weg waar 100 km/uur gereden mag worden. De dichtstbijzijnde bebouwing ligt op een afstand van circa 20 meter van de weg. De maximale dichtheid is 25 p/ha. Het aantal GF3 transporten is in de rapportage “Vervoer van gevaarlijke stoffen door Fryslân” gesteld op 65. Omdat het in dit geval gaat om een autoweg met twee stroken waar maximaal 100 km/uur gereden mag worden, wordt in de HART aangesloten het routetype “weg buiten de bebouwde kom”.

 

PR

Volgens de vuistregelmethodiek van de HART heeft een autoweg geen 10-6 contour wanneer het aantal GF3 transporten per jaar lager is dan 500. In dit geval is het aantal GF3 transporten vastgesteld op 65. Er is dus geen sprake van een 10-6 contour.

 

GR

Volgens de HART moet een RBM-II berekening uitgevoerd worden wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5. Hiervan is geen sprake.

 

Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde uit tabel 5 (eenzijdige bebouwing) van de HART, wordt de oriëntatiewaarde van het GR dus niet overschreden. Het aantal GF3 transporten bedraagt in dit geval 65. De minimale afstand tussen bebouwing en de N359 is circa 20 meter en de maximale dichtheid is 25 p/ha. Omdat de dichtheid van 25 p/ha niet in de drempelwaardentabel van de HART voorkomt wordt aangesloten bij de drempelwaarde van 30 p/ha.

 

Uit tabel 5 blijkt dat er 6.340 transporten GF3 per jaar moeten zijn om 10% van de oriëntatiewaarde te overschrijden en 63.400 om de oriëntatiewaarde te overschrijden. Het aantal GF3 transporten is minder dan de drempelwaarde uit tabel 5 van de HART. De oriëntatiewaarde en de 10% van de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.

Geconcludeerd wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de N359 geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

 
Advies Brandweer Fryslân

Op 1 februari 2016 is door Brandweer Fryslân een advies uitgebracht omtrent externe veiligheid in relatie tot het bestemmingsplan “Dorpen NW”. Hieronder volgt een korte samenvatting.

 

Bestrijding en beperking van rampen en zelfredzaamheid

Onder bestrijdbaarheid van een (dreigende) calamiteit vallen alle maatregelen die invloed hebben op de bestrijdbaarheid van een calamiteit ten gevolge van een risicovolle activiteit.

 

De zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Niet zelfredzame personen binnen een invloedsgebied van een risicobron zijn vanuit hulpverleningsperspectief onwenselijk.

 

LPG-tankstation

Voor wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft Brandweer Fryslân geen knelpunten geconstateerd op basis van de huidige situatie.

 

Aardgastransportleidingen

Brandweer Fryslân concludeert dat het, wat betreft de zelfredzaamheid, belangrijk is dat de mensen zelf kunnen vluchten. Vluchtmogelijkheden van de bron af zijn voldoende aanwezig. De afstanden naar “veilig gebied” zijn in principe ook te overbruggen.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft Brandweer Fryslân geen knelpunten geconstateerd.

 

Repressief advies

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een repressief advies te geven in het kader van bestemmingsplannen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, beschikbaarheid van bluswater en opkomsttijden. Aangezien het om een conserverend bestemmingsplan gaat, ziet Brandweer Fryslân af van het geven van een repressief advies.

 

Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal er altijd sprake zijn van een restrisico.

Wij hebben het GR verantwoord en het advies van Brandweer Fryslân overgenomen. Het betreft een actualisatie van het bestemmingsplan, waarmee vooral de bestaande situatie wordt gehandhaafd en geen grote ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Wij vinden het restrisico dan ook zonder meer aanvaardbaar.

 

De volgende risicobronnen in het plangebied, het LPG-tankstation, de hogedruk aardgastransportleidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan doordat wij in de regels de volgende voorwaarden hebben geborgd:

 

  • LPG-tankstation
    In het bestemmingsplan is geborgd dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten gevestigd kunnen worden en dat niet zonder meer beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour gevestigd kunnen worden.

  • Aardgastransportleidingen
    In het bestemmingsplan worden geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszone toegestaan en worden bij voorkeur geen kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitszone toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied worden niet zonder meer toegestaan. Vluchtroutes moeten van de bron af gerealiseerd worden.

  • Provinciale weg N359
    In het bestemmingsplan worden binnen 200 meter van de N359 geen kwetsbare objecten toegestaan en worden beperkt kwetsbare objecten niet zonder meer toegestaan.

 

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  1. Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  2. Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

  3. Een project ’niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Er worden ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend over de luchtkwaliteit.

 

 

4.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen en scholen e.d. zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone bij een behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;

  • Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Dit bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien. De akoestische situatie verandert niet. Om deze reden hoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

 

Industrielawaai

De bedrijven en bedrijventerreinen binnen het plangebied hebben geen geluidszone als bedoeld in de Wgh. Ook liggen de dorpen binnen het plangebied niet binnen een geluidszone van een buiten het plangebied gelegen bedrijfsterrein.

 

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn.

 

4.5 Bodem

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

 

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

 

Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:

  • locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;

  • verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NEN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;

  • de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.

  • Locaties gelegen in de bodemkwaliteitszone industrie (zone 1 en 4).

 

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en zal de bestaande situatie worden voorzien van een actuele regeling. De plannen voor de woonuitbreiding van de dorpen Arum en Tjerkwerd zijn overgenomen uit de thans geldende bestemmingsplannen. Daarnaast is het uitbreidingsplan voor het bedrijventerrein Baarderbuorren in Arum opgenomen in dit bestemmingsplan; op dit terrein zijn nog twee percelen die kunnen worden ontwikkeld.

 

Er zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd op de ontwikkelingslocaties in Arum en Tjerkwerd om woningbouw mogelijk te maken. Uit deze onderzoeken bleek dat er bij de woningbouwlocatie in Arum een verontreiniging aanwezig was. Deze verontreiniging is in 2006 gesaneerd en er is een evaluatierapport opgesteld door Arcadis. Uit het evaluatierapport blijkt dat de sanering goed is uitgevoerd en er geen restverontreinigingen in het plangebied zijn achtergebleven. Op de woningbouwlocatie in Tjerkwerd en de uitbreidingslocatie van het bedrijventerrein in Arum zijn geen bodemverontreinigingen aangetroffen. Voor het hele plangebied kan dan ook de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt.

 

4.6 Cultuurhistorie inclusief archeologie

 

4.6.1 Toetsingskader en beleid

 

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

 

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”

 

Inmiddels is op 1 juli 2016 de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

 

 

4.6.2 Archeologie

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie figuren 45 en 46). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ terreinen (paars en rood op figuren 45 en 46). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd met name vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen met name terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Met name voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).

 

Zowel de archeologische waardevolle terreinen als de verwachtingszones zijn beschermd middels een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde archeologie 1” en “Waarde archeologie 2”. Waarde archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend

onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een

archeologische verwachtingswaarde.

 

In gebieden met een archeologie waarde (Waarde-archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en dient er voorafgaand aan de verlening archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase dient de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd te worden. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens kan namelijk worden besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

 

Voor wat betreft de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde-archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en gaat er mogelijk archeologisch onderzoek spelen bij ingrepen vanaf 500 m2.

Indien sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd:

  1. Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als ‘karterend onderzoek 1’ dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 500 m².

  2. Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als ‘karterend onderzoek 2’ dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 2.500 m².

  3. Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als ‘karterend onderzoek 3’ dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 5.000 m².

[image]

 

Figuur 45: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd[image]

 

Figuur 46: Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen

 

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Dit omdat het een actualiserend bestemmingsplan betreft, een samenvoeging van bestaande ruimtelijke plannen, waarmee niet direct nieuwe ontwikkelingen worden beoogd. In het geval van nieuwe ontwikkelingen zullen deze getoetst worden aan de getroffen beschermingsregeling wat betreft archeologie, waarmee de archeologische waarden in voldoende mate geborgd worden.

 

4.6.3 Cultuurhistorie

De historische kernen van de dorpen zijn rijk aan cultuurhistorische waarden. Hierbij gaat het onder andere om een groot aantal panden. Een deel is beschermd als rijksmonument. Ter signalering van deze panden is op de verbeelding per rijksmonument een specifieke bouwaanduiding rijksmonument opgenomen. Zie bijlage 3 van de toelichting voor het overzicht van rijksmonumenten. Daarnaast bevindt zich in de plangebieden een groot aantal karakteristieke panden. Deze hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. In de planregels is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Zie bijlage 3 van de toelichting voor het overzicht van karakteristieke panden. Naast gebouwd erfgoed zijn ook andere cultuurhistorische waarden terug te vinden in het plangebied zoals onder andere het voormalige tracé van een spoorlijn. Op basis van de Cultuurhistorische kaart zijn ook nog andere waarden vast te stellen in de plangebieden. Deze worden middels de verbeelding beschermd en in de planregels is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. [image]

figuur 47a: Cultuurhistorische kaart dorpen Arum-Burgwerd - Dedgum - Ferwoude

[image]Figuur 47b: Cultuurhistorische kaart dorpen Hartwerd - Hichtum - Idsegahuizum - Kimswerd

[image] 

Figuur 47c: Cultuurhistorische kaart dorpen Lollum - Longerhouw - Tjerkwerd

 

 

4.6.4 Conclusie

Het betreft hier een herziening van de bestaande conserverende bestemmingsplannen. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden beschermd middels het voorliggende voorstel voor dit bestemmingpslan. Het bestemmingsplan mag vanuit cultuurhistorische oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht. Voor het dorp Kimswerd worden met dit bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden zoals benoemd in het besluit tot aanwijzing van beschermd dorpsgezicht d.d. 27 september 1991 beschermd “.

 

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

 

4.7 Ecologie

 

4.7.1 Wet- en regelgeving

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.

 

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.

 

Soortbescherming

De bescherming van soorten is geregeld hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Andere Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.

 

Onderzoek

In de dorpen worden geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming

 

Inventarisatie

Binnen een straal van drie kilometer van de plangebieden bevinden zich de gebieden IJsselmeer en Waddenzee. Deze gebieden zijn onderdeel van de Natuurnetwerk Nederland en zijn Natura 2000-gebieden. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een dusdanige afstand van het plangebied (>3 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten. In figuur 48 staan de contouren van de Natura 2000-gebieden weergeven.

 

 

 [image]

Figuur 48: Contouren Natura 2000-gebieden, de dorpen zijn rood omcirkeld.

 

Hieronder staat voor het IJsselmeergebied en het Waddenzeegebied de habitattypen en -soorten beschreven, waarvoor de gebieden zijn aangewezen als een Natura 2000-gebied:

 

IJsselmeer

  • Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Ruigten & zomen en overgangs- en trilvenen.

  • Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse Woelmuis en Groenknolorchis.

  • Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Aalscholver, Roerdomp, Lepelaar, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Bontbekplevier, Kemphaan, Visdief, Snor en Rietzanger.

  • Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Fuut, Aalscholver, Lepelaar, Kleine zwaan, Toendrarietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe gans, Brandgans, Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Toppereend, Brilduiker, Nonnetje, Grote Zaagbek, Meerkoet, Kluut, Goudplevier, Kemphaan, Grutto, Wulp, Dwergmeeuw, Reuzenstern en Zwarte stern.

 

 

Waddenzee

  • Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Permanent overstroomde zandbanken, Slik- en zandplaten, Zilte pionierbegroeiingen, Slijkgrasvelden, Schorren en zilte graslanden, Embryonale duinen, witte duinen, Grijze duinen, Duindoornstruwelen en Vochtige duinvalleien.

  • Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Nauwe korfslak, Zeeprik, Rivierprik, Fint, Grijze zeehond en Gewone zeehond.

  • Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Lepelaar, Eider, Bruine kiekendief, Blauwe kiekendief, Kluut, Bontbekplevier, Strandplevier, Kleine mantelmeeuw, Grote stern, Visdief, Noordse stern, Dwergstern en Velduil.

  • Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Fuut, Aalscholver, Lepelaar, Kleine zwaan, Toendrarietgans, Grauwe gans, Brandgans, Rotgans, Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart, Slobeend, Toppereend, Eider, Brilduiker, Middelste Zaagbek, Grote Zaagbek, Slechtvalk, Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Goudplevier, Zilverplevier, Kievit, Kanoet, Drieteenstrandloper, Krombekstrandloper, Bonte strandloper, Grutto, Rosse Grutto, Wulp, Zwarte ruiter, Tureluur, Groenpootruiter, Steenloper en Zwarte stern.

 

Effecten

Binnen een straal van 3 km liggen geen Natura 2000-gebieden in de omgeving van Burgwerd, Arum of Tjerkwerd. Omdat de ontwikkelingen worden uitgevoerd buiten de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden zullen er geen negatieve effecten optreden voor de beschermde natuurwaarden.

 

De overige plangebieden zijn geen (direct) onderdeel van Natura 2000-gebieden of van het Natuurnetwerk Nederland. In de dorpen Kimswerd, Idsegahuizum en Ferwoude moet er toch rekening worden gehouden met externe effecten vanuit het plangebied op het IJsselmeer en de Waddenzee. Bij werkzaamheden (bouw, sloop, renovatie, etc.) kan er verstoring optreden. Omdat er verder geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zullen er geen negatieve effecten optreden ten opzichte van de natuurgebieden.

 

Conclusie

Lettende op het feit dat er geen nieuwe of ingrijpende ontwikkelingen worden uitgevoerd binnen of rondom een natuurgebied, zijn er geen activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze een negatieve werking zullen hebben op het Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland. Bij nieuwe projecten of activiteiten, waarbij er een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten deze plannen worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.

 

4.7.3 Soortenbescherming

 

In de Wet natuurbescherming zijn regels opgenomen voor de bescherming van dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen. Binnen de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod op schadelijke effecten voor planten- en diersoorten, de zogenaamde zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de wet. Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, mag er geen afbreuk gedaan worden aan de goede staat van instandhouding van de soort.

 

In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

  2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.

  3. Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.

 

De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

 

Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. De vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten blijven gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

 

Inventarisatie

Met behulp van conclusies van eerder uitgevoerd bureauonderzoek voor vaststelling van het bestemmingsplan Tjerkwerd in 2005, is er bureauonderzoek uitgevoerd naar soorten die mogelijk voorkomen binnen het plangebied. In de volgende dorpen zijn tijdens het bureauonderzoek geen beschermde soorten waargenomen: Hichtum en Idsengahuizum. In deze paragraaf worden de waarnemingen en de effecten voor alle plangebieden beschreven en toegelicht.

 

 

 

Vogels

In meerdere dorpen zijn in de periode 2011-2016 waarnemingen gedaan van meerdere

vogelsoorten. Het gaat om de volgende vogelsoorten: Gierzwaluw, boerenzwaluw, Huiszwaluw, Huismus, Grote Bonte Specht, Ransuil, Kerkuil, Roek, Slechtvalk, Boomvalk en de Torenvalk. Naast de waargenomen soorten wordt er verwacht dat in opgaand groen meerdere vogelsoorten kunnen broeden zoals de Merel, Turkse Tortel, Heggenmus en de Kauw. Soorten zoals de Huismus, Gierzwaluwen en Boerenzwaluwen broeden onder gevels en in openingen onder dakpannendaken. Broedlocaties kunnen verloren gaan bij het verwijderen van opgaand groen en het slopen of renoveren van dakpannendaken.

 

Reptielen en amfibieën

In het agrarisch gebied rondom Tjerkwerd is een dood exemplaar van een hazelworm aangetroffen. De hazelworm wordt niet binnen de plangebieden verwacht

in verband met de biotoopeisen van deze soort. Er bestaat wel een mogelijkheid dat er soorten voorkomen binnen de plangebieden zoals, de Bruine kikker, gewone pad en de kleine watersalamander.

 

Vissen

In watergangen kunnen vissoorten voorkomen zoals de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Verstoringen van deze vissoorten kunnen ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door de deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.

 

Zoogdieren

Binnen de dorpscontouren van de dorpen Arum en Tjerkwerd zijn er waarnemingen gedaan van de soorten, de wezel en de ree. Omdat de waarnemingen zijn gedaan in het agrarisch gebied en er geen geschikt habitat aanwezig is in de dorpen, wordt er vanuit gegaan dat deze soorten niet voorkomen binnen de plangebieden. Er bestaat wel de mogelijkheid dat er soorten voorkomen binnen de plangebieden, zoals de Egel, Mol, gewone Bosspitsmuis, Huisspitsmuis en de Veldmuis.

In Tjerkwerd is er een bekende meervleermuis-kolonie die zich bevindt op de zolder van de kerk, het gaat om een kolonie met een omvang van ongeveer 500 exemplaren. Meervleermuizen zijn een beschermde soort vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Exemplaren mogen niet worden verstoord of worden gedood en de verblijfplaatsen zijn beschermd. Watergangen worden gebruikt door de meervleermuis als foerageergebied of als vliegroute. Overmatige verlichting langs deze watergang zal een verstorend effect hebben op de lichtgevoelige vleermuizen.

 

Effecten

Omdat er geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zullen er geen negatieve effecten optreden tegenover beschermde soorten.

 

Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd op basis van ecologie. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijkde betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid of verblijfplaats van beschermde soorten. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat er geen beschermde soorten of verblijfplaatsen zijn vastgesteld in het betreffende pand. Hiermee wordt voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming worden overtreden. In het geval dat er beschermde soorten worden aangetroffen, zal mogelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

 

Ganzenfoerageergebieden

Op 1 november 2014 is de Fryske guozzenoanpak van de Provincie Fryslân van kracht gegaan. Het doel van de aanpak is om vraatschade van ganzen te beperken tot aangewezen gebieden, de zogenaamde ganzenfoerageergebieden. In de winterperiode kunnen de ganzen ongestoord rusten en grazen in deze gebieden. De deelnemende agrariërs ontvangen een vergoeding voor de geleden schade en een deelnemersvergoeding per hectare deelnemend land. Ganzen die zich buiten de foerageergebieden bevinden mogen worden verjaagd door jagers en de agrariërs.

Voor de periode 2014-2016 geldt een winterrust van twee maanden. In 2016 wordt de ganzenaanpak geëvalueerd en kan de winterrust worden uitgebreid naar vier maanden.

 

 [image]

Figuur 49: Uitsnede Ganzenfoerageergebieden Bron: Provincie Fryslân

 

Binnen dit bestemmingsplan zijn er twee dorpen die worden omringd met ganzenfoerageergebied: Ferwoude en Idsegahuizum. Bij uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in deze dorpen moet er rekening worden gehouden dat er geen negatieve effecten optreden in de ganzenfoerageergebieden gedurende de winterperiode. Omdat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt in Ferwoude of Idsegahuizum, zullen er geen negatieve effecten die de rust in de foerageergebieden zullen verstoren. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze dorpen zal er opnieuw worden gekeken of de ontwikkelingen een negatief effect hebben op de rust in de ganzenfoerageergebieden. Er zijn geen belemmeringen op basis van de ganzenfoerageergebieden voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

Weidevogelkansgebieden

Op 25 juni 2014 is door de Provinciale State van Fryslân de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het provinciale Weidevogelbeleid 2014-2020 opgenomen. Het weidevogelbeleid concentreert zich op kansrijke gebieden waar het mogelijk is voor weidevogels om te broeden. Hierbij zijn er drie gradaties in de soort gebieden, namelijk:

 

  • Weidevogelkansgebieden;

Dit zijn ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 meter) waarin voldoende rust en gevarieerd grasland aanwezig is.

  • Weidevogelkerngebieden;

Kerngebieden liggen binnen de contouren van de kansgebieden en worden door de collectieve beheerders geselecteerd en begrensd. In kerngebieden bevinden zich percelen waar de inrichting en het beheer optimaal zijn afgestemd op de weidevogels. Kerngebieden bestaan uit weidevogelreservaten, agrarische gebieden of een combinatie hiervan.

  • Weidevogel ‘parels’;

Dit zijn gebieden die buiten de Weidevogelkansgebieden liggen maar een hoge weidevogeldichtheid hebben.

 

Binnen weidevogelkansgebieden en weidevogelparels zijn nieuwe planologische ontwikkelingen met bebouwing, beplanting of verharding die verstorend werken op de openheid en rust in principe niet toegestaan. Na raadpleging van ‘Kaart 7 Weidevogelkansgebieden’ behorend bij de Verordening Romte Fryslân 2014, blijkt dat negen van de tien plangebieden grenzen of binnen de begrenzing vallen van de weidevogelkansgebieden. Alleen het dorp Arum ligt niet binnen de begrenzing of grenst aan een Weidevogelkansgebied of parel. In de toelichting van de verordening staan bronnen die de vestiging van een broedpaar verstoren en een weidevogelkansgebied ongeschikt maakt. Rondom en in de plangebieden zijn al enkele verstoringsbronnen aanwezig die het gebied ongeschikt maakt voor weidevogels. De verstoringsbronnen met de verstoringsafstanden staan in de volgende tabel beschreven, deze tabel is afkomstig uit de toelichting van de Verordening Romte Fryslân 2014.

 

 [image]

De plangebieden bestaan geheel uit ‘Bebouwing (bebouwde kom) ‘ met opgaande begroeiing en gemeentelijke wegen, om deze reden zijn de plangebieden niet geschikt als weidevogelkansgebieden. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwbouw en uitbreidingen van de dorpskeren zal er rekening moeten worden gehouden met de weidevogelkansgebieden. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan zal er geen weidevogelkansgebied verloren gaan en kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.

 

4.8 Water

 

Wet- en regelgeving

Waterwet

De Waterwet is van kracht gegaan op 22 december 2009 en is een bundeling van een achttal wetten. Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbetert de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk (artikel 1.1 Waterwet).

 

Legger Wetterskip Fryslân

Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder. De waterbeheerder binnen de plangebieden van het bestemmingsplan is Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft ten behoeve van het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur Wetterskip Fryslân. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.

 

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

Op basis van artikel 3.1.6 van de Bro, moet er een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is er gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte ‘Watertoets’. In de Watertoets wordt er door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er vroegtijdig contact is met het Wetterskip.

 

Watertoets

Voor de herziening van het bestemmingsplan is er op 14 december 2015 door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Dit advies is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Bij het opstellen van de Watertoets is het Wetterskip van de huidige situatie met de huidige bestemmingen uit gegaan. Hierbij werd aangenomen dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Als er wel nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied zal hiervoor een nieuw wateradvies voor moeten worden aangevraagd. Het wateradvies van Wetterskip Fryslân zal hieronder worden beschreven.

In het plangebied liggen diverse objecten en spelen diverse belangen van Wetterskip Fryslân. Dit gaat onder andere om hoofdwatergangen, keringen en leidingen. De objecten en belangen hoeven niet terug te komen op de Verbeelding en in de Regels. Maar de bestemmingen die de gronden krijgen waar deze objecten en belangen in liggen mogen de functie van de objecten en belangen niet uitsluiten.

 

Hoofdwatergangen

Binnen het plangebied bevinden zich hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân. Deze hoofdwatergangen vervullen een belangrijke rol bij de aan- en afvoer van water in het plangebied. Het is voor het onderhoud van deze watergangen noodzakelijk dat er een beschermingszone is van 5 meter vanaf de oevers van de hoofdwatergangen. Binnen deze beschermingszone mag er niet worden gebouwd.

 

 

Regionale waterkeringen

De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Regionale keringen hebben een bepaalde hoogte en heeft een kerende werking. Deze werking mag niet worden aangetast en er moet op worden gehandhaafd. De regionale keringen worden beschermd door een beschermingszone van 5 meter breed. De beschermingszone is nodig voor het beheer en onderhoud aan de waterkering. Aan de waterkering zelf of binnen de beschermingszone mogen er geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor werkzaamheden aan de waterkering of in de beschermingszone zal er een watervergunning moeten worden aangevraagd.

 

Rioolpersleidingen en rioolgemalen

In het plangebied ligt een rioolgemaal. Rondom rioolgemalen ligt een geurcontour die overlast moet voorkomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal er rekening moeten worden gehouden met de geurcontour rondom het rioolgemaal.

 

Vanuit het rioolgemaal lopen rioolpersleidingen. Het Wetterskip heeft een beperkt recht van opstal ter plaatse van deze rioolpersleidingen. Vanwege dit recht zijn er beperkingen in het gebruik van de grond binnen een strook van 6 meter (3 meter aan weerszijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding). De volgende beperkingen gelden voor de strook: Er mogen geen vaste verhardingen en/of diep wortelende beplanting worden aangelegd en bebouwing is niet toegestaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal hier rekening mee moeten worden gehouden.

 

Procesafspraken

Wetterskip Fryslân gaat er vanuit dat de gegeven adviezen worden opgevolgd bij de verdere uitvoering van het bestemmingsplan. Als de adviezen worden opgevolgd heeft het Wetterskip geen bezwaren tegen het bestemmingsplan, hiermee is de watertoetsprocedure positief afgerond.

 

Conclusie

Doordat de gemeente de adviezen van Wetterskip Fryslân opvolgt, zijn er geen belemmeringen voor het aspect water binnen het bestemmingsplan. Wanneer er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied zal er opnieuw een watertoets moeten worden uitgevoerd.

 

4.9 Verkeer

De verkeersstructuur in en om het plangebied zal gelijk blijven omdat het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan. De bestaande verkeershoofdstructuur is omschreven in paragraaf 2.3.

 

4.10 Lichthinder

Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.

 [image]

 

Figuur 50. Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)

In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is.

 

Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen zullen plaats vinden binnen het plangebied zal er geen toename van lichthinder zijn. Hierdoor is er in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.

 

 

4.11 Kabels en leidingen

 

In de nabijheid van Arum liggen 2 aardgastransportleidingen. Daarbij gaat het om een leiding met een doorsnee van 4” (100 mm) en een bedrijfsdruk van 40 bar. Deze leiding is gelegen aan de zuidwestzijde van Arum. Een tweede aardgastransportleiding betreft een leiding aan de noordoostzijde, met een doorsnee van 8” (200 mm) en een bedrijfsdruk van 40 bar.

 

Langs de noordzijde van Kimswerd ligt eveneens een aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een doorsnee van 6” en een bedrijfsdruk van 40 bar. Deze leiding ligt deels binnen het plangebied.

 

In de nabijheid van Tjerkwerd is een gasbuisleiding met een diameter van 4” en een werkdruk van 40 bar gesitueerd. Het betreft een regionale hogedruk aardgas-transportleiding gelegen aan de westzijde van Tjerkwerd, ongeveer evenwijdig aan de provinciale weg.

 

 

 

Belemmeringenstrook

Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt, bij leidingen met een druk van 40 bar en meer, tenminste 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, en bij buisleidingen t/m 40 bar 4 m, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

(Toelichting BP Buitengebied: Bijlage - Verantwoording Externe veiligheid.pdf)

 

Besluit van 24 juli 2010, houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen)

 

Artikel 14

1. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

2. Een bestemmingsplan waarbij aan gronden de bestemming wordt toegewezen die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat, bevat in elk geval voor de belemmeringenstrook:

a. geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan;

b. een vergunningenstelsel als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

3. Voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, wordt daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

 

Voor het overige zijn in het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.

 

4.12 Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;

  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

 

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk; de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

 

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

 

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

 

5.2 Planregels

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen

  • Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen

  • Voorlopige bestemmingen

  • Uit te werken bestemmingen

  • Dubbelbestemmingen

 

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Antidubbeltelregel

  • Algemene bouwregels

  • Algemene gebruiksregels

  • Algemene aanduidingsregels

  • Algemene afwijkingsregels

  • Algemene wijzigingsregels

  • Verwerkelijking in de naaste toekomst

  • Algemene procedureregels

  • Overige regels

 

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht

  • Slotregel

 

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

 

Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.

 

5.2.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.

 

In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.

 

Artikel (nummer) Bestemmingsnaam

 

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.

 

Bouwregels

In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.

 

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijk om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.

 

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.

 

Afwijken van de gebruiksregels

Hier kan worden aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

De gemeente kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, een vergunning eisen voordat hiermee kan worden gestart. Ook kunnen deze werken worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.

 

Omgevingsvergunning voor slopen

Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de planverbeelding worden deze panden voorzien van een aanduiding.

 

Wijzigingsbevoegdheid

Gaat een wijzigingsbevoegdheid over het veranderen van een functie? Dan wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kan in de wijzigingsbevoegdheid zelf de randvoorwaarden worden opgesomd waaraan de bij de wijziging op te stellen regels voor de nieuwe bestemmingen moeten voldoen. De wijzigingsbevoegdheid kan via een verwijzing naar de planverbeelding plaatsvast worden gemaakt.

 

5.2.3 Overgangs- en slotregel

Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.

 

5.2.4 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.

 

5.3 Procedure

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:

 

Voorbereiding

  • De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt.

  • Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt.

  • Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.

  • Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.

  • Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.

 

Ontwerp

  • B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.

  • Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.

  • B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.

  •  

Vaststelling

De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.

 

Beroep

  • Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.

  • Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging binnen zes weken na vaststelling gebeuren.

  • Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).

  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.

 

Terinzagelegging

Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.

Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.

De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.

 

5.4 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.

 

5.4.1 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is gelegd op agrarische percelen en agrarische bedrijven in het plangebied. Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland akkerbouw, tuinbouwgrond en daarbij behorende grondgebonden agrarische bedrijven. Gebouwen en bedrijfswoningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

 

5.4.2 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is gelegd op aanwezige individuele bedrijven bedrijfsterreinen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventterrein afwijkende milieucategorie' mogen bedrijven in zwaardere milieucategorieën aanwezig zijn. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

 

5.4.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is gelegd op de aanwezige nutsvoorzieningen in het plangebied. Deze bestemming is specifiek bedoeld voor nutsvoorzieningen die gelet op de omvang niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd. De gebouwen moeten binnen het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.4 Bedrijventerrein

De bestemming 'Bedrijventerrein' is gelegd op het aanwezige bedrijventerrein in Arum. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 worden gevestigd. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven milieucategorie 1 t/m 3.1' mogen bedrijven tot en met categorie 3.1 worden gevestigd. Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventterrein afwijkende milieucategorie' mogen bedrijven in zwaardere milieucategorieën aanwezig zijn. Bedrijfsgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid.

 

5.4.5 Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' is gelegd op de aanwezige detailhandel in het plangebied. Binnen bestemming 'Detailhandel' De gebouwen moeten in het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.6 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is gelegd op het perceel Schwartzenbergweg 23A te Hichtum. Binnen de bestemming 'Gemengd' mag in combinatie met wonen het perceel voor kleinschalige detailhandel of bedrijven en beroepen aan huis worden gebruikt.

 

5.4.7 Groen

De bestemming 'Groen'is gelegd op de aanwezige groenstroken, plantsoenen en parken al dan niet met daarin aanwezig water in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen.

 

5.4.8 Horeca

De bestemming 'Horeca'is gelegd op aanwezige horecavoorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Horeca' mogen alleen horecabedrijven in de horecacategorieën 1, 2 en 4 worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd.

 

5.4.9 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegd op de aanwezige maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen alleen maatschappelijke voorzieningen worden gevestigd. Daar waar op de verbeelding een aanduiding 'begraafplaats' is aangegeven, is de aanwezigheid van een begraafplaats toegestaan. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

 

5.4.10 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is gelegd op de aanwezige recreatieve voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Recreatie' mogen alleen recreatieve voorzieningen worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

 

5.4.11 Sport

De bestemming 'Sport' is gelegd op de aanwezige sport voorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming 'Sport' mogen alleen sport voorzieningen worden gevestigd. De gebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd

 

5.4.12 Tuin

De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd. Aan de bouw van een erker of luifel kan onder voorwaarden middels binnenplanse afwijking medewerking worden verleend.

 

5.4.13 Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer en Verblijf' is gelegd op alle aanwezige wegen, fiets- en wandelpaden, en parkeerterreinen in het plangebied. In deze bestemming mogen ook ondergeschikt groenstroken, water en bermen aanwezig zijn.

 

5.4.14 Water

De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen in het plangebied, alsmede oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een brug is alleen toegestaan waar ter plaatse de aanduiding "brug toegestaan" is aangegeven. Voorzover deze bestemming de Opvaart betreft, valt deze onder de Keur van het Wetterskip Fryslân, wat betekent dat werkzaamheden aan deze vaart, inclusief de bruggen daarover, ontheffingsplichtig zijn.

 

5.4.15 Wonen

De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd op de woningen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden'is het onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de woning uit te oefenen. Op een aantal woningen in het plangebied is een functieaanduiding gelegd, die per functie nader is aangeduid. Deze functies mogen in de betreffende woning worden uitgevoerd. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag totaal 150 m² bedragen. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.

 

5.4.16 Wonen - Woonboerderij

De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd op de aanwezige voormalige boerderijen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Binnen de bestemming 'Wonen-woonboerderij' is het onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de woning uit te oefenen. Op een aantal woningen in het plangebied is een functieaanduiding gelegd, die per functie nader is aangeduid. Deze functies mogen in de betreffende woning worden uitgevoerd. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.

 

5.4.17 Leiding - Gas

De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is gegeven aan de in het plangebied aanwezige hogedruk aardgasleidingen in Arum en Kimswerd. Op gronden met deze bestemming mogen alleen na toestemming van de beheerder van de leiding activiteiten plaatsvinden die verenigbaar zijn met het belang van de leiding. Vanwege het belang van de leiding mag op deze gronden alleen ten dienste van de gasleiding worden gebouwd.

 

5.4.18 Waarde archeologie

Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

 

5.4.19 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is gegeven aan de in het plangebied aanwezig beschermd dorpsgezicht. Specifiek ligt deze dubbelbestemming op de dorpskern van Kimswerd.

 

5.4.20 Veiligheidszone - lpg

De aanduiding veiligheidszone - lpg is gegeven aan de in het plangebied aanwezige veiligheidszone rond het lpg vulpunt aan de Van Camminghaweg 38 in Arum. Binnen deze zone mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

 

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Er is 1 vooroverlegreactie binnengekomen. Deze reactie is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

 

Inspraak

Op grond van de inspraakverordening van de gemeente Súdwest-Fryslân heeft het bestemmingsplan niet ter inzage gelegen voor inspraak. Bij actualisatie is het uitgangspunt dat de opzet en het beleid ten aanzien van het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 24 februari 2017 tot en met 6 april 2017 ter inzage gelegen. Er zijn 8 zienswijzen binnengekomen. Een aantal zienswijzen heeft aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

 

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

 

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw-en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor een exploitatieplan vaststellen. Dit hoeft niet als deze kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van eisen voor kwaliteit en fasering niet nodig zijn.

 

Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe bouwmogelijkheden toe, die zijn opgenomen als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.