direct naar inhoud van Regels

Woudsend - it Skar

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2015oostBPskarwoud-vast

TOELICHTING

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Stukken bij het plan

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidig planologisch situatie

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Functionele structuur

2.2 Stedebouwkundige opzet

2.3 Verkeersstructuur

2.3.1 Wegen

2.3.2 Vaarwegen

2.3.3 Openbaar vervoer

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten

4.1 Milieuzonering

4.2 Externe veiligheid

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Geluid

4.5 Bodem

4.6 Ecologie

4.7 Cultuurhistorie inclusief archeologie

4.8 Water

4.9 Verkeer

4.10 Lichthinder

4.11 Kabels en leidingen

4.12 Duurzame verstedelijking

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

5.2 Planregels

5.3 Procedure

5.4 Toelichting op de bestemmingen

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.3 Grondexploitatie

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is een actualisatie van een bestemmingsplan binnen een wijk/dorp. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen uit bestemmingsplanvoorschriften van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.

 

1.2 Stukken bij het plan

 

Het bestemmingsplan ‘Woudsend - it Skar’ bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;

  • regels;

  • verbeelding;

  • bijlagen bij de toelichting:

- Watertoets

  • bijlagen bij de regels:

- Lijst met beroepen en bedrijven aan huis.

 

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied is grotendeels overeenkomstig het plangebied van het huidige bestemmingsplan It Skar. Het gebied ligt ruwweg tussen het water De Ie, de Koetshúsleane, de Doniastrjitte, de rondweg tot de rotonde en de achterkant van de bedrijven aan de Vosseleane. De bedrijven aan de Vosseleane zijn geen onderdeel van dit bestemmingsplan. De rondweg is wel onderdeel van dit bestemmingsplan.

 

 [image]

 

Afbeelding: Ligging plangebied

Afbeelding: Begrenzing plangebied

 

1.4 Huidig planologisch situatie

In dit gebied zijn een aantal functies te onderscheiden namelijk woongebied, water, verkeer en agrarisch gebied. Het woongebied is grotendeels een nieuwbouwwijk waarin veel water is gebracht. Een groot gebied tussen de rondweg en de bestaande bebouwing is als agrarisch gebied bestemd. Ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan It Skar in 2005 zijn er plannen gemaakt voor de volgende fase uitbreiding met woningbouw, namelijk It Skar 2. Deze uitbreiding zou plaatsvinden in het gebied welke nu een agrarische bestemming heeft. Tot op heden is dit niet in ontwikkeling gebracht. Dit plan is daarom niet verder omschreven in het nieuwe bestemmingsplan.

   

In het huidige bestemmingsplan It Skar is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een deel van de agrarische bestemming te wijzigen in bedrijven. Deze wordt niet meer opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan It Skar. Eveneens zijn de wijzigingsbevoegdheden naar water en wegverkeer niet in het nieuwe plan opgenomen. Er zijn op dit moment voldoende andere locaties in en rondom Woudsend waar bedrijven zijn toegestaan.

 

In januari 2016 is omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee extra woningen aan de Kolk te Woudsend. Naast de al toegestane ruimte voor de bouw van twee woningen, is het nu mogelijk vier woningen in het bouwvlak te realiseren. Op de verbeelding is dit aangegegeven met de aanduiding ''maximum aantal wooneenheden'.

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:

  • It Skar, Woudsend

  • Woudsend Oost (alleen deel bij de rotonde)

 

 

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Functionele structuur

 

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de dorpskern en kan in ruimtelijk en functioneel opzicht worden onderverdeeld in twee gebieden. De westkant van het plangebied bestaat voornamelijk uit wonen, de oostkant is agrarisch. Er is veel water in het gebied gebracht in combinatie met de aanleg van de rondweg en de realisatie van het aquaduct. De woonwijk It Skar is de afgelopen jaren ontwikkeld. Bijna alle woningen zijn inmiddels gerealiseerd.

 

 

2.2 Stedebouwkundige opzet

 

In de ontstaansgeschiedenis van Woudsend verkreeg de oostelijke oever van de Ee steeds meer betekenis. Het werd naast een vestigingsplaats voor bedrijven ook een locatie voor woningbouw. Het grootste deel van de oostelijke oever valt binnen het beschermd dorpsgezicht. De zuidelijke uitloper hiervan valt binnen dit bestemmingsplan. In die zuidelijke uitloper ligt een boerderij (stelp) alsmede een tweetal woningen. De ontsluiting verloopt via de Koetshúsleane. Via De Kolk kan met aan de achterzijde van de stelpboerderij komen. Aan de Ee ligt een restant van vroegere bedrijvigheid. Het is een oude houtkolk van de zaagmolen. Dit perceel wordt tegenwoordig aangeduid als grien en is sterk verruigd.

Ten oosten van de Koetshúsleane lagen laag liggende graslandpercelen. Deze percelen zijn met het voorgaande bestemmingsplan It Skar ontwikkeld tot woongebied. Het meest oostelijke deel van het plangebied tot aan de rondweg heeft nog steeds een agrarische bestemming.

In het woongebied zijn een drietal lobben te onderscheiden. 1 daarvan is voor een deels in het beschermd dorpsgezicht gelegen. Op het einde van deze lob is een woongebouw gerealiseerd. Verder is het gebied een mix van vrijstaande woningen en (geschakelde) twee-onder-één-kap woningen. Er is veel water en groen in de woonwijk aanwezig.

 

2.3 Verkeersstructuur

 

 

2.3.1 Wegen

 

De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorie wegen:

 

  1. Stroomwegen (verkeersruimte)

vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.

 

  1. Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)

hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.

 

  1. Erftoegangswegen (verblijfsgebied)

lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.

 

 [image]

 

 

De rondweg door dit plangebied is een gebiedsontsluitingsweg. De andere wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen. Het landbouwverkeer wordt over de rondweg geleid.

 

2.3.2 Vaarwegen

 

Aan de westkant van de woonwijk It Skar is de vaarweg de Ee gelegen. Deze vaarroute is deels opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit water is een doorgaande vaarroute door Woudsend. Deze route wordt volop gebruikt door de recreatievaart.

 

2.3.3 Openbaar vervoer

 

Binnen onze gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever van het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:

  • Trein;

  • Lijnbus hoge frequentie;

  • Lijnbus lage frequentie;

  • Belbus;

  • Buurtbus.

 

 

 

 [image]

 

Fig X. Uitsnede GVVP: overzicht netwerk openbaar vervoer.

 

Woudsend heeft de beschikking over openbaar vervoer in de vorm van een lijnbus met hoge frequentie richting Sneek en Lemmer en een lijnbus met een lage frequentie richting Hemelum.

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;

  • verbeteren van de bereikbaarheid;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

 

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

 

Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Het betreft hier een actualisatie van een bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft daardoor niet te worden toegepast.

 

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

 

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

 

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;

  • mainportontwikkeling Rotterdam;

  • kustfundament;

  • grote rivieren;

  • Waddenzee en waddengebied;

  • Defensie

  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen

  • elektriciteitsvoorziening;

  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • ecologische hoofdstructuur;

  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

 

Geen van de hierboven opgesomde nationale belangen zijn onderdeel van dit bestemmingsplan. Er hoeven daarom geen aanvullende regels met betrekking tot het Barro opgenomen te worden.

 

 

 

3.1.4 Water

 

Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te

verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.

 

In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.

 

Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de

'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

 

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

 

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit

ruimtelijke ordening).

Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij

herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

 

Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit

plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van

structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Ook maken de (vier)

stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

 

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.

 

Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het

Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse

Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De

belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;

  • verbetering van de waterkwaliteit.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.

 

Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

 

Woudsend is in het Streekplan Fryslan aangewezen als recreatiekern. In de actualisatie van dit bestemmingsplan It Skar zijn geen recreatieve bestemmingen opgenomen evenals er geen (recreatieve) ontwikkelingen opgenomen.

 

 

3.2.2 Verordening Romte 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

 

3.2.3 Regionale bedrijventerreinenplan

De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (art. 5.1.1.).

Voor de regio Zuidwest Fryslân is een bedrijventerreinenplan opgesteld. In het plan zijn alle nieuwe dan wel uit te breiden bedrijventerreinen met een oppervlakte van 1 hectare of meer opgenomen. Het betreft vooral terreinen bij stedelijke en regionale centra en bedrijfsconcentratiekernen, waar op grond van het Streekplan bedrijventerrein op voorraad mogelijk is. Voor terreinen kleiner dan 1 hectare, meestal gelegen bij de ‘overige kernen’ is aanvullend ruimte, maar dan via een afzonderlijke afweging en procedure.

In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe terreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw of uitbreiding van bestaand terrein voldaan aan die bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1).

Woudsend heeft een bestaand bedrijventerrein. In het voorgaande bestemmingsplan It Skar was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de agrarische bestemming naar bedrijven. Aangezien er tijdens de voorgaande planperiode geen gebruik is gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid en het ook niet de verwachting is dat dit binnenkort wel gebruik van zal worden gemaakt is de wijzigingsbevoegdheid niet opgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.

 

 

3.2.4 3e Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 & Waterbeheerplan 2010-2105

Het “Derde Waterhuishoudingsplan Fryslân: Wiis mei Wetter” geeft de doelen weer die de provincie in de periode 2010-2015 wil bereiken. Het waterhuis- houdingsplan staat centraal in de provinciale besluitvorming. Het Wetterskip Fryslân ontvangt dit provinciale plan als kader voor het waterbeheer in Fryslân. Het plan geeft eveneens de kaders aan voor het rioleringsbeheer van gemeenten en het eigen provinciale beleid. Het waterhuishoudingsplan is de verbindende schakel tussen het ruimtelijke en economische beleid van de provincie en het waterbeheer. Bovendien is het een structuurvisie voor het ruimtelijke beleid. Dit houdt in dat het plan, op de onderdelen die hierop betrekking hebben, dezelfde status heeft als het streekplan.

 

In het “Waterbeheerplan: Wetter jout de romte kwaliteit” is door Wetterskip Fryslân aangegeven welke maatregelen zij in de periode van 2010 tot 2015 neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Hierbij kan het gaan om uitvoeringswerken, maar het betreft ook het opstellen van nieuwe beleidsregels en verordeningen of maatregelen ten aanzien van het normale beheer en onderhoud. In het waterbeheerplan wordt de relatie met de doelen en resultaten uit het waterhuishoudingplan gelegd. Het waterbeheerplan staat centraal in de besluitvorming binnen het Wetterskip Fryslân.

 

De hoofddoelstelling van beide waterplannen voor het waterbeleid in Fryslân luidt als volgt: “Het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige water- systemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Het beleid is in beide plannen verder uitgewerkt in de thema’s ‘waterveiligheid’, ‘schoon water’ en ‘voldoende water’.

 

3.2.5 Vaarwegenverordening Fryslân 2014

Fryslân kent van oudsher een vaarwegenverordening waarin vaarwegbeheer en nautisch beheer zijn geïntegreerd. Vaarwegbeheer gaat over het beheer van het profiel van de vaarweg (zowel onder als boven water). Nautisch beheer gaat over alle maatregelen t.b.v. vlotte en veilige afwikkeling van scheepvaartverkeer, zoals het markeren van vaargeulen en toezicht op vaargedrag. Daarnaast wordt deze verordening gebruikt om de voor Friesland belangrijke verboden van varen bij ijsgang af te kondigen.
Met de Waterwet is de figuur van de waterverordening geïntroduceerd, waarmee de mogelijkheid ontstaat om het vaarwegbeheer in de waterverordening op te nemen. Nautisch beheer en wat daarmee samenhangt (vaarverboden bij ijs) zouden dan in een uitgeklede separate verordening terecht komen. De provincie Fryslân kiest ervoor om nautisch beheer en vaarwegbeheer te blijven integreren in één verordening, waarmee de regelgeving over vaarwegen in één document kan worden gevonden. De vaarwegen zijn verdeeld in verschillende categorieën van A tot en met F, waarbij categorie A de belangrijkste vaarwegen omvat voor met name de beroepsvaart en F de laagste categorie omvat die vooral van belang is voor de recreatievaart.

Aan de westkant van de woonwijk It Skar is de vaarweg de Ee gelegen. Deze vaarroute is deels opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit water is een doorgaande vaarroute door Woudsend. Deze route wordt volop gebruikt door de recreatievaart. Deze route is ook opgenomen in de Vaarwegenverordening Fryslân.

 

3.2.6 Provinciaal verkeers en vervoersplan 2007

Het hoofddoel van het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan (PVVP) is het realiseren van een duurzaam verkeer- en vervoersysteem in Fryslân:

  • dat voldoet aan de verplaatsingsbehoefte van inwoners en bezoekers;

  • dat voldoet aan de behoefte om goederen te transporteren;

  • dat bijdraagt aan de versterking van de economie;

  • dat veilig is;

  • dat schade aan natuur, landschap en milieu weet te beperken.

 

Gemeenten dienen ontwikkelingen die belemmerend zijn voor het functioneren en de verdere ontwikkeling van het vaarwegennet, te voorkomen. Voor vaarwegen die bij de provincie in beheer zijn, zijn verordeningen van toepas- sing. Het toelaten van voorzieningen voor derden, zoals de aanleg van een steiger, beïnvloedt het functioneren van de vaarweg. Voor vaarwegen stelt de provincie daarom eisen aan de profielbreedte van het doorvaarbare water, afhankelijk van de verwachte drukte op de vaarweg. Dit betekent dat er niet zomaar obstakels in het vaarwater kunnen verrijzen.

 

In de vaarwegverordening Friesland zijn beheerszones van 10 m tot 30 m breed aan weerszijden van alle beroeps- en recreatievaarwegen vastgelegd, waarbinnen in beginsel een verbod geldt voor bouwwerken, houtopstanden en werkzaamheden. Voor het bouwen of het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen de beheerszones dient een vrijstelling op grond van artikel 18 van de verordening te worden verkregen. Voor werkzaamheden die de Friese boezemwateren raken, is voorts een vrijstelling van het “waterenreglement” van het Wetterskip Fryslân nodig.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

 

3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021

De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

 

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

 

  1. Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.

 

  1. Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.

 

  1. Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.

 

  1. Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.

 

  1. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.

 

  1. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.

 

 

 

3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)

De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.

 

Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.

 

Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. De omschrijving hiervan is in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:

  • Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.

  • Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.

  • Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.

  • Behoud van authenticiteit en eenvoud.

  • Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.

 

 

3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016

Het woningbouwprogramma Súdwest-Fryslân is de harmonisatie van de 5 oude programma’s van de voormalige gemeente Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. Voor de lange termijn tot 2035 bieden alle woningbouwplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân ruimte voor circa 4.038 woningen. Deze 4.038 woningen zijn verdeeld over 94 concrete projecten of mogelijke locaties voor de ontwikkeling van woningbouw.

 

Dit bestemmingsplan maakt geen extra woningen mogelijk.

 

 

3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie

Een goed gemeentedekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.

 

 

 

3.3.5 Duurzaamheidsvisie 2012

Ons toekomstbeeld is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de mienskip en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom combineren we dit in een ambitie voor een biobased economy. Samen met burgers en bedrijven willen we werken aan een duurzame samenleving.

 

De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen gaan we op stap naar een duurzame toekomstbestendige gemeente en passen hierbij de volgende spelregels toe:

  1. Meer in de menselijke basisbehoeften te voorzien.

  2. De bodem minder uit te putten dan we nu doen.

  3. Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.

  4. De natuur minder aantasten dan wij nu doen.

 

De strategische doelen die daarbij gesteld worden zijn:

  • It goede foarbyld: We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten. 

  • Fan it suverste wetter
    We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond.

  • Enerzjyneutraal: We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.

  • In hiele lingte: We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.

  • Noed foar ferfier: Vervoer in de regio is onafhankelijk geworden van fossiele brandstoffen. Het aantal vervoersbewegingen is teruggebracht door de introductie van het nieuwe werken en het aantal voertuigen is afgenomen door gedeeld gebruik en alternatieve vervoersvormen.

  • Griene Mienskip: Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving. We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.

  • Rekreaasje: We bieden rust en ruimte voor allen die ons willen bezoeken. We hebben de kernkwaliteiten landbouw, water en hartelijkheid verweven met ons ecosysteem en inspireren daarmee anderen.

  • Sluten: kringlopen Al onze materialen en gebouwen komen uit en/of keren terug in gezonde gesloten kringlopen. Ons afval dient als bouwsteen voor een volgend leven en onze landbouw is de motor voor een ‘biobased’ economie.

  • Balans yn buorkjen: De biodiversiteit in onze landbouw is sterk toegenomen door effectief beheer, herstel en integratie van functies. Onze boeren vinden lokale afzetmarkten met eerlijke prijzen, vinden nuttige toepassingen voor hun restproducten en zijn de bewaarders van het buitengebied.

 

 

3.3.6 Erfgoedvisie 2012

Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.

 

3.3.7 Erfgoednota 2013-2016

Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

 

Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.

 

In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.

 

 

3.3.8 Visie Recreatie en Toerisme

Onze visie Toerisme en Recreatie voor 2022: Súdwest-Fryslân staat bekend als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie met een zeer gevarieerd en levendig aanbod. Deze variatie en levendigheid is gerealiseerd door een gezamenlijke inzet met de sector op betere verbindingen tussen toeristisch aanbod op het gebied van land en water, kunst en cultuur.

 

De ontwikkelingsstrategieën uit de visie zijn gericht op het creëren van meer (afwisseling in) belevenissen door verbindingen te leggen tussen het bestaande aanbod en door verbindingen te leggen tussen alle partijen die daarbij betrokken zijn:

  • Geef de bezoeker een gevoel van ‘thuiskomen’en ‘zichzelf kunnen zijn’;

  • Benut de rijkdom van het ‘water’, het landschap en de steden;

  • Organiseer avontuurlijker actieve vormen van recreatie;

  • Gebruik verhaallijnen om de gast nieuwe ervaringen te laten beleven.

 

Actie, Gastheerschap en Samenwerking zijn de kernwoorden van de strategieën:

De samenhang wordt gerealiseerd door te kiezen voor de kracht van het lokale verhaal, te investeren in aantrekkingskracht en door één sterk toeristisch samenwerkingsverband neer te zetten voor de regio.

 

Er wordt koers gezet op Gastheerschap vanuit de invalshoeken:

  • meer aansprekende watersportactiviteiten voor de jeugd en sportstimulering;

  • het bevorderen van elektrisch varen en fietsen;

  • verleiding tot gezelligheid en vermaak in de kernen;

  • jaarlijks terugkerende sportieve en culturele events.

 

Er wordt gekoerst op meer beleving van het weidse landschap en de bijzondere natuur door:

  • op de kop van Afsluitdijk een ‘uitzichtpunt’ van formaat te realiseren;

  • het creëren van belevenissen binnen de kwalificatie Nationaal Landschap;

  • de optimalisatie van de bestaande routenetwerken.

 

 

3.3.9 Verkeer- en vervoerplan (2013)

De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet kan worden aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.

 

 

 

 

3.3.10 Bomenbeleidsplan (2012)

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het bomenbeleidsplan vastgesteld, het beleidsplan is van kracht gegaan op 1 januari 2013 voor de gehele gemeente. In het beleidsplan is het kapbeleid van de gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit te koste gaat van waardevolle boomstructuren, groenclusters en aangewezen bomen. De aanleiding voor een bomenbeleidsplan waren de verschillende kapregelgevingen van de voormalige fusiegemeenten en de wens om de kapregelgeving te dereguleren.

 

Voor het kappen van bomen, zowel particulier als gemeentelijk bomen, moest voorheen een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Door de kapregelgeving te dereguleren, hoeft men voortaan alleen een vergunning aan te vragen voor het kappen van waardevolle bomen, boomstructuren en groenclusters. Om het waardevol groen goed te kunnen weergeven, zijn er kaarten gemaakt voor enkele dorpen en steden waar de bomen een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen.

 

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt niet binnen een gebied met waardevolle bomen.

 

 

HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten

 

 

4.1 Milieuzonering

 

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

 

Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden geleden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

 

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:

 

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen);

  • het transport van gevaarlijke stoffen (over wegen, waterwegen en spoorwegen en door buisleidingen);

  • het gebruik van luchthavens, maar dat speelt in de gemeente Súdwest-Fryslân niet.

  

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor mensen die wonen of verblijven in de omgeving waar deze activiteiten plaatsvinden.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in wet- en regelgeving. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst moet worden:

 

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet (de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is op 1 april 2015 vervallen);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

 

Verder zijn er landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Ook bij de plaatsing van windturbines wordt het aspect externe veiligheid in ogenschouw genomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorkomen van schade aan hogedruk buisleidingen door de inslag van afgebroken rotorbladen.

 

De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico kan een verantwoordingsplicht gelden. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans, per jaar, dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. Het PR mag niet groter zijn dan 1 op de 1 miljoen per jaar, of te wel 10-6/jaar. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met een risicocontour: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Met het PR wordt een basisbeschermingsniveau voor mensen gewaarborgd.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Bij de berekening van het GR wordt wél beoordeeld hoeveel personen zich feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen in een gebied getoetst kunnen worden. De oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits hier door het bevoegd gezag in de zogenaamde verantwoording van het groepsrisico op wordt in gegaan.

 

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron (beperkt) kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

 

Het invloedsgebied is het gebied rond een risicobron waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van die risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is voor de zogenaamde categoriale inrichtingen vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

In andere gevallen kan het worden berekend in een zogenaamde kwantitatieve risico analyse (QRA).

 

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.

 

Binnen of buiten het bestemmingsplan zijn volgens de professionele Risicokaart geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen.

 

Door de afwezigheid van risicobronnen is het niet nodig om een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Een nadere verantwoording van het groepsrisico, zoals de omvang van het groepsrisico, de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de daar aanwezige personen is daarom niet nodig.

 

 

 

4.3 Luchtkwaliteit

 

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  1. Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  2. Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

  3. Een project ’niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend over de luchtkwaliteit.

 

 

4.4 Geluid

 

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.

 

Industrielawaai

Een deel van het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein De Welle. Binnen deze zone bevinden zich in de bestaande situatie geen geluidgevoelige objecten. Ook worden in onderhavig bestemmingsplan binnen de zone geen bouwmogelijkheden van nieuwe geluidgevoelige objecten geboden. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de ligging van de zone opnieuw vastgelegd.

 

Wegverkeerslawaai

Het aspect wegverkeerslawaai speelt in dit bestemmingsplan geen rol omdat in dit plan de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden.

 

4.5 Bodem

 

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

 

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

 

Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:

  • locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;

  • verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NVN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;

  • de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.

 

Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. Dan is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

 

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening te worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

4.6.1 Wet en regelgeving

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een drietal type natuurgebieden die door de Natuurbeschermingswet worden beschermd. Dit zijn de Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Natuurbeschermingswet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is verwerkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.

 

In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich beschermde natuurgebieden. Dit is het gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (Natura 2000-gebied) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

 

Flora- en Faunawet

De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de Flora- en Faunawet is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe”. Een ontheffing voor de verbodsbepalingen is mogelijk onder voorwaarden. Hierbij zijn de voorwaarden afhankelijk van de mate van het beschermingsniveau. In de Flora- en Faunawet wordt er een onderscheid gemaakt tussen drie beschermingsniveaus, namelijk: licht beschermd (tabel 1), middelzwaar beschermd (tabel 2) en sterk beschermd (tabel 3). Voor inheemse vogelsoorten geldt een afwijkend beschermingsregime. Deze vallen onder zowel het middelzware als het strenge beschermingsniveau.

 

Onderzoek

In het bestemmingsplan Woudsend – It Skar worden geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde plant –en diersoorten. In onderstaande paragrafen staan de bevindingen van het bureauonderzoek beschreven.

 

 

4.6.2 Gebiedsbescherming

Inventarisatie

Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied bevindt zich het Fluessen-gebied. Dit gebied is een onderdeel van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en is een Natura 2000-gebied. De natuurgebieden bevinden zich op ongeveer 500 meter van het plangebied. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een zo grote afstand van het plangebied (>10 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten. In figuur 1 zijn deze gebieden weergegeven.

 

 [image]

Figuur 1 Natura 2000 afbakening EHS afbakening

Hieronder staat voor Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving de habitattypen en -soorten beschreven, waarvoor het is aangewezen als een Natura 2000-gebied:

 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

  • Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en Ruigten & zomen

  • Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Meervleermuis en de Noordse Woelmuis

  • Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Porseleinhoen

  • Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Kleine Rietgans, Kolgans, Brandgans, Smient, Kuifeend, Nonnentje, Kemphaan en de Wulp

 

Effecten

Het plangebied is geen direct onderdeel van het Natura 2000-gebied of van de EHS. Toch moet er rekening worden gehouden met externe effecten vanuit het plangebied op het Natura 2000-gebied. Bij werkzaamheden (bouw, sloop, renovatie, etc.) kan er verstoring optreden voor de Meervleermuis. Hier zal verder op in worden gegaan bij de toelichting voor soortenbescherming. Omdat er verder geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zullen er geen negatieve effecten optreden voor de beschermde natuurwaarden.

 

Conclusie

Lettende op de ligging en dat er geen nieuwe of ingrijpende ontwikkelingen mogelijk zijn binnen het plangebied, zijn er geen activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze een negatief werking zullen hebben op het Natura 2000-gebied en de EHS. Bij nieuwe projecten of activiteiten, waarbij er een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten deze plannen worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.

 

4.6.3 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet is opgesteld voor de bescherming van dier- en plantsoorten die in het wild voorkomen. Binnen de Flora- en Faunawet geldt een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zogenaamde zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, mag er geen afbreuk gedaan worden aan de goede staat van instandhouding van de soort.

 

Met de Algemene Maatregel van Bestuur ex art 75 van de Flora- en Faunawet van 23 februari 2005, is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Er zijn tabellen gemaakt waarin soorten zijn ingedeeld naar beschermingsregime. Hieronder staan de tabellen beschreven:

 

 

Beschermingsregime

Voorwaarden ontheffing

Tabel 1

Licht beschermd

Ontheffing kan worden verkregen op basis van een vrijstellingsregeling.

Tabel 2

Middelzwaar beschermd

Als er met een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt kan er een ontheffing worden afgegeven.

Tabel 3

Zwaar beschermd

Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort.

Er moet een regel bestaan in een wet of richtlijn voor de betreffende soort. Er kan alleen een ontheffing worden verleend indien er geen redelijk alternatief bestaat.

 

Voor vogels geldt een afwijkend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld zoals jaarrond beschermde nesten. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat deze minimaal worden beschermd volgens de regels van tabel 2. Er zijn enkele soorten waarbij de regels van tabel 3 voor vogelsoorten gelden, dit zijn de soorten met jaarrond beschermde nesten. Voor het verstoren van (vogel)soorten uit tabel 3 geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

 

Inventarisatie

Met behulp van de site waarneming.nl en de conclusies van een eerder uitgevoerd onderzoek voor bestemmingsplan Woudsend – It Skar uit 2003, is er geïnventariseerd welke soorten mogelijk voorkomen binnen het plangebied.

 

Vogels

Binnen het plangebied zijn er in de periode 2010-2015 meerdere sterk beschermde vogelsoorten waargenomen. Het gaat hierbij om de soorten: Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Oeverzwaluw, Buizerd, Grote Bonte Specht, en de Huismus. Naast de waargenomen soorten wordt er verwacht dat in het opgaand groen meerdere vogelsoorten kunnen broeden zoals de Merel, Kneu en de Kauw. Andere soorten zoals de Huismus, Gierzwaluwen, Huiszwaluwen en Boerenzwaluwen broeden onder gevels en in openingen onder dakpannendaken. Deze broedlocaties kunnen verloren gaan bij het verwijderen van opgaand groen en het slopen of renoveren van dakpannendaken.

 

Vissen

Binnen het plangebied is de watergang De Ie gelegen en enkele poldersloten. In deze watergangen kunnen zich beschermde vissoorten bevinden. Op basis van waarnemingen en de visatlas, worden de volgende soorten verwacht: Bittervoorn, Grote Modderkruiper, Kleine Modderkruiper en de Rivierdonderpad. Deze soorten zijn in de omgeving meerdere malen aangetroffen op verschillende locaties. Verstoringen van deze vissoorten kunnen ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door de deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.

 

Vleermuizen

Binnen het plangebied worden meerdere soorten vleermuizen verwacht. Het gaat om de volgende soorten: Meervleermuis, Laatvlieger, Ruige vleermuis en de Dwergvleermuis. Al deze vleermuizen zijn tabel 3 soorten en vallen onder de strikste bescherming binnen de Flora- en Faunawet. Hierbij mogen exemplaren niet worden verstoord of worden gedood en zijn de verblijfplaatsen beschermd. Vleermuizen vestigen zich in gebouwen onder de gevels of dakpannen en in holtes van bomen. Bij sloop-, verbouw- of renovatiewerken aan gevels en daken kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen en foerageergebieden verloren gaan. Bij het kappen van bomen zal er goed op holtes in de boom moeten worden gelet om verstoring te voorkomen. De watergang de Ie kan van belang zijn voor vleermuizen als een foerageergebied of als vliegroute.

 

Grondgebonden soorten

In de directe omgeving van het plangebied is een Rode Eekhoorn waargenomen. De Rode Eekhoorn is een tabel 2 soort en daarmee middelzwaar beschermd. Hoewel de soort is waargenomen, wordt er niet verwacht dat de soort permanent voorkomt binnen het plangebied in verband met de biotoopeisen van de soort.

Verder bestaat de mogelijkheid dat zich licht beschermde soorten bevinden binnen het plangebied, zoals de Bruine kikker, Egel, Bunzing, Mol, gewone Bosspitsmuis, gewone Pad, Huisspitsmuis en Veldmuis. Deze soorten zullen waarschijnlijk alleen bij grondwerkzaamheden negatieve effecten ervaren.

 

Effecten

Dit bestemmingsplan is een actualisatie waarbij er geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn, zullen er geen negatieve effecten op beschermde soorten optreden.

 

 

Conclusie

De herziening van het bestemmingsplan kent geen belemmeringen op basis van ecologie. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid of verblijfplaats van beschermde soorten. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat er geen beschermde soorten of verblijfplaatsen zijn vastgesteld in het betreffende pand. Hiermee wordt voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden. In het geval dat er beschermde soorten worden aangetroffen, zal er een ontheffing van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd.

 

 

4.7 Cultuurhistorie inclusief archeologie

 

4.7.1 Toetsingskader en beleid

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”

 

4.7.2 Archeologie

Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb).

 

[image] 

Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd

 

Volgens de FAMKE kent een klein deel van het plangebied voor de periode ijzertijd-middeleeuwen een archeologische waarde, dit betreft een deel van de historische dorpskern met daarin een nog bebouwde historische boerderijplaats. Aan de rest van het plangebied, gelegen buiten de historische dorpskern, is een archeologische verwachtingswaarde toegekend. Hier gaat bij ingrepen vanaf 5000 m2 archeologisch onderzoek spelen. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden.

 

 

 

 

[image]Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen

 

 

Voor de periode steentijd-bronstijd geldt ook een verwachting, hiervoor geldt dat bij ingrepen vanaf 5000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een klein deel van het plangebied nabij De Kolk en Doniastrjitte is archeologisch onderzocht in 2004 en 2005*. Hieruit is gebleken dat hier zich geen archeologische waarden (meer) bevinden.

 

*(M.C. Blom, 2006, Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op plangebied It Skar te Woudsend, gemeente Wymbritseradiel (Fr.) ARC-Rapporten 2005-103, Groningen.

T.A. van den Bergh, 2004, Plangebied It Skar, Gemeente Wymbritseradiel, Een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-NOTITIE 723, Amsterdam.)

 

Op de verbeelding heeft het archeologisch waardevolle gebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 meegekregen en het verwachtingsgebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Dit met uitzondering van het al onderzochte gebied, dat is vrijgegeven.

 

conclusie

Vooralsnog betreft het een conserverend bestemmingsplan, er worden geen nieuwe ingrepen mogelijk gemaakt. Er is voorafgaand aan de vaststelling derhalve geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

 

 

4.7.3 Cultuurhistorie

 

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) door de Modernisering Monumentenwet (MoMo) gewijzigd. Vanaf dat moment moet in een bestemmingsplan ook een omschrijving van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied worden opgenomen. In de toelichting van een bestemmingsplan moet worden uiteengezet op welke manier de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden zijn overwogen en op welke manier het behoud van deze waarden in het bestemmingsplan is gewaarborgd.

 

Onderzoek

Voor het voorliggende bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de cultuurhistorische waarden in en in de directe omgeving van het bestemmingsplangebied. Hierbij zijn de volgende cultuurhistorische waarden aangetroffen: verkaveling, vaarweg de Ee, wegen, houtkolk, een boerderijplaats en een object uit de categorie Jongere Bouwkunst (Koethusleane 36).

 

[image] 

Overzicht cultuurhistorische waarden it Skar

 

Conclusie

Vanuit cultuurhistorie zijn binnen het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig die op de volgende wijze opgenomen zijn in dit bestemmingsplan. De nog aanwezig onderdelen van de hoofdstructuur van de verkaveling is op de plankaart aangegeven en de sloten mogen op basis van de planregels niet gedempt worden zonder vergunning. De vaarweg de Ee inclusief de voormalige houtkolk heeft de bestemming water gekregen en valt deels binnen het gebied van het beschermd dorpsgezicht. De weg zoals deze in het beschermd dorpsgezicht ligt en de voormalige Rijdweg hebben met de daarbij behorende sloten een aparte bescherming gekregen in dit bestemmingsplan. De contouren van het erf vallen binnen het beschermd dorpsgezicht. De boerderij aan de Koetshusleane heeft een aparte aanduiding gekregen (karakteristiek bouwwerk).

4.8 Water

 

4.8.1 Wet- en regelgeving

Waterwet

De Waterwet is van kracht gegaan op 22 december 2009 en is een bundeling van een achttal wetten. Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbeterd de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk (artikel 1.1 Waterwet).

 

Legger Wetterskip Fryslân

Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder. De waterbeheerder binnen het plangebied Woudsend – It Skar is Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft ten behoeve van het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur Wetterskip Fryslân. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.

 

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

Op basis van artikel 3.1.6 van de Bro, moet er een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is er gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte ‘Watertoets’. In de Watertoets wordt er door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er vroegtijdig contact is met het Wetterskip.

 

 

4.8.2 Watertoets

Voor de herziening van het bestemmingsplan is er op 16 juni 2015 door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Dit advies is als 1 bij de toelichting opgenomen. Bij het opstellen van de Watertoets is het Wetterskip van de huidige situatie met de huidige bestemmingen uit gegaan. Hierbij werd aangenomen dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Als er wel nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied zal hiervoor een nieuw wateradvies voor moeten worden aangevraagd. Het wateradvies van Wetterskip Fryslân zal hieronder worden beschreven.

 

 

 

Hoofdwatergangen

Binnen het plangebied bevinden zich hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân. Deze hoofdwatergangen vervullen een belangrijke rol bij de aan- en afvoer van water in het plangebied. Het is voor het onderhoud van deze watergangen noodzakelijk dat er een beschermingszone is van 5 meter vanaf de oevers van de hoofdwatergangen. Binnen deze beschermingszone mag er niet worden gebouwd.

 

Regionale waterkeringen

De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Regionale keringen hebben een bepaalde hoogte en heeft een kerende werking. Deze werking mag niet worden aangetast en er moet op worden gehandhaafd. De regionale keringen worden beschermd door een beschermingszone van 5 meter breed. De beschermingszone is nodig voor het beheer en onderhoud aan de waterkering. Aan de waterkering zelf of binnen de beschermingszone mogen er geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor werkzaamheden aan de waterkering of in de beschermingszone zal er een watervergunning moeten worden aangevraagd.

 

Rioolpersleidingen en rioolgemalen

In het plangebied ligt een rioolgemaal. Rondom rioolgemalen ligt een geurcontour die overlast moet voorkomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal er rekening moeten worden gehouden met de geurcontour rondom het rioolgemaal.

 

Vanuit het rioolgemaal lopen rioolpersleidingen. Het Wetterskip heeft een beperkt recht van opstal ter plaatse van deze rioolpersleidingen. Vanwege dit recht zijn er beperkingen in het gebruik van de grond binnen een strook van 6 meter (3 meter aan weerszijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding). De volgende beperkingen gelden voor de strook: Er mogen geen vaste verhardingen en/of diep wortelende beplanting worden aangelegd en bebouwing is niet toegestaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal hier rekening mee moeten worden gehouden.

 

Procesafspraken

Wetterskip Fryslân gaat er vanuit dat de gegeven adviezen worden opgevolgd bij de verdere uitvoering van het bestemmingsplan. Als de adviezen worden opgevolgd heeft het Wetterskip geen bezwaren tegen het bestemmingsplan, hiermee is de watertoetsprocedure positief afgerond.

 

Conclusie

Doordat de gemeente de adviezen van Wetterskip Fryslân opvolgt, zijn er geen belemmeringen voor het aspect water binnen het bestemmingsplan. Wanneer er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied zal er opnieuw een watertoets moeten worden uitgevoerd.

 

 

 

 

 

4.9 Verkeer

De verkeersstructuur in en om het plangebied zal gelijk blijven omdat het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan. De bestaande verkeershoofdstructuur is omschreven in paragraaf 2.3.

 

4.10 Lichthinder

Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.

 

 [image]

Figuur X. Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)

 

In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is. Binnen de gemeente zijn vooral de stedelijke gebieden Sneek en in minder mate Bolsward grote bronnen van licht.

 

De ruimtelijke ontwikkeling ligt in het stedelijk gebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen zullen plaats vinden binnen het plangebied zal er geen toename van lichthinder zijn. Hierdoor is er in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.

 

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.

 

 

4.12 Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;

  • kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

  • wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

 

Doordat de wijzigingsbevoegdheden van het oude bestemmingsplan It Skar niet zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor It Skar, zijn er geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk in het nieuwe plan. Er is geen sprake van duurzame stedelijke ontwikkeling.

 

HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting

 

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

5.2 Planregels

 

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen;

  • Wijze van meten.

 

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen

  • Dubbelbestemmingen

 

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Antidubbeltelregel

  • Algemene gebruiksregels

  • Algemene aanduidingsregels

  • Algemene afwijkingsregels

  • Algemene wijzigingsregels

  • Overige regels

 

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht

  • Slotregel

 

 

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

 

Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.

 

 

5.2.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.

 

In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.

 

 

Artikel (nummer) Bestemmingsnaam

 

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.

 

Bouwregels

In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.

 

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijk om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.

 

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.

 

Afwijken van de gebruiksregels

Hier kan worden aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

De gemeente kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, een vergunning eisen voordat hiermee kan worden gestart. Ook kunnen deze werken worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.

 

Omgevingsvergunning voor slopen

Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de planverbeelding worden deze panden voorzien van een aanduiding.

 

Wijzigingsbevoegdheid

Gaat een wijzigingsbevoegdheid over het veranderen van een functie? Dan wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kan in de wijzigingsbevoegdheid zelf de randvoorwaarden worden opgesomd waaraan de bij de wijziging op te stellen regels voor de nieuwe bestemmingen moeten voldoen. De wijzigingsbevoegdheid kan via een verwijzing naar de planverbeelding plaatsvast worden gemaakt.

 

5.2.3 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.

In de Algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen over de ligging van een geluidszone binnen het plangebied. Behoudens herbouw van bestaande gebouwen is geen nieuwe bebouwing binnen de aangegeven geluidszone toegestaan.

 

5.2.4 Overgangs- en slotregel

Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.

5.3 Procedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

 

Voorbereidingsfase

Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro (via www.officielebekendmakingen.nl. en de gemeentelijke website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan op te stellen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente.

De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. Indien inspraak wordt verleend wordt dit eveneens bekend gemaakt via www.officielebekendmakingen.nl en de gemeentelijke website. Dat is met dit plan niet het geval. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

 

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging via www.officielebekendmakingen.nl en op de website van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

 

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

 

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).

 

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

 

 

 

5.4 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.

 

5.4.1 Agrarisch

De open terreinen zijn bestemd tot 'Agrarisch' . Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland en akkerbouw- en tuinbouwgrond. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.4.2 Groen

Deze bestemming heeft betrekking op groenvoorzieningen, paden, sloten, bermen en beplanting. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen.

 

5.4.3 Tuin

De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.4.4 Verkeer

De rondweg langs het dorp is bestemd tot ‘verkeer’. Binnen deze bestemming staat de verkeersbestemming voorop. Tevens is deze bestemming bedoeld voor het aquaduct en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, sloten en bermen.

 

5.4.5 Verkeer - Verblijf

De gronden met de bestemming ‘verkeer –verblijf’ zijn bestemd voor woonstraten, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groen en water, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mag een gebouw worden gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 15m2.

 

5.4.6 Water

De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen in het plangebied, alsmede oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifiek vorm van water-houtkolk’wordt gestreefd naar het in stand houden van de bestaande situatie (houtkolk aan de Ee). Ter plaatse van de aanduiding ‘aquaduct’ is een aquaduct toegestaan.

 

5.4.7 Wonen

De bestemming wonen is gelegd op het bestaande woongebied. De woningen zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen en bed & breakfast. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan.

 

 

5.4.8 Waarde archeologie

Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

 

5.4.9 Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals die aanwezig zijn in het gebied. Bij het vaststellen van de cultuurhistorische waarden wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK). Op deze kaart is informatie opgenomen over de cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied is voorzien in een vergunningstelsel.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

 

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Van de Gasunie hebben wij een bericht ontvangen, dat zij geen reactie op het plan geven.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 25 maart tot en met 9 mei 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

 

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw-en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor een exploitatieplan vaststellen. Dit hoeft niet als deze kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van eisen voor kwaliteit en fasering niet nodig zijn.

 

Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe bouwmogelijkheden toe, die zijn opgenomen als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.