direct naar inhoud van Regels
Plan: Topweg 2c, Genemuiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0089-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het Bestemmingsplan Topweg 2c, Genemuiden van de gemeente Zwartewaterland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1896.BP0089-VS01 met deze bijbehorende regels;

1.3 bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland'

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland' met identificatienummer NL.IMRO.1896.BP0035-VS01

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, met uitzondering van houtteelt, en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.8 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;

1.9 arbeidsmigrant

Economisch actieve migrant wiens doel het is om op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een perceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;
1.12 bedrijf

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.13 bedrijf aan huis

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning

een woning bij een bedrijf waarvan in ieder geval een bewoner een functionele binding met het bedrijf heeft. Van functionele binding is sprake indien:

  • de persoon een dienstverband van minimaal 18 uur per week bij het bedrijf heeft, of;
  • in het geval er geen sprake is van een dienstverband, de bewoner zijn hoofdinkomen uit het bedrijf genereert.

onder een bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan niet verstaan een:

  • een dienstwoning behorende bij een maatschappelijke functie;
1.16 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.17 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

een daaraan vastgebouwde of er deel van uitmakende woning wordt niet meegeteld;

1.18 bestaand

bij bouwwerken of afstanden: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;

bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.22 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder zijn begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, een tuincentrum en een supermarkt;

1.29 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die enkel het gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen.

1.30 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.32 ervenstructuur

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

1.33 extensieve dagrecreatie

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.36 geluidsgevoelige functies

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.37 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.38 groene en blauwe diensten

Groene en Blauwe Diensten zijn (on)betaalde activiteiten van maatschappelijk belang, die een fysieke weerslag kennen op het gebied van natuur, water, landschap, recreatie en cultuurhistorie en die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen;

1.39 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, waaronder in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.40 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.41 houtopstand

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden;

1.42 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.43 huishouden

een huisgezin;

1.44 inpandige statische opslag

het in een gebouw opslaan van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf;

1.45 kampeerauto

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen;

1.46 kampeermiddel
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.47 karakteristiek erf

een erf dat vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.48 kelder

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.50 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet-permanente kampeermiddelen (inclusief eventuele tenthuisjes) op maximaal 25 standplaatsen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, ten behoeve van recreatief nachtverblijf ;

1.51 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.52 natuurontwikkeling

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.53 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.54 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Een agrarisch bedrijf dat dieren geheel of nagenoeg geheel houdt in gebouwen, waaronder in ieder geval rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.55 openbare nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.56 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.57 Plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden en met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) en de daarop berustende bepalingen beschouwd wordt als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.60 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

1.61 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;

onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62 sociale veiligheid

de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;

1.63 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.64 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.65 woning

een samenhangend complex van ruimten bestemd en geschikt voor de huisvesting van één duurzaam gemeenschappelijke huishouding

1.66 wooneenheid

elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens en meergezinshuizen;

1.67 zorgwoning

een woning waarin mensen die zorg nodig hebben zelfstandig kunnen wonen, maar die wel in de nabije omgeving is van een zorginstelling of waar op afroep zorg verleend kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de vloeroppervlakte van een woning

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten buitenwerks en loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.8 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.9 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  • b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij';
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:
    • 1. de grote mate van openheid;
    • 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
    • 3. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
    • 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;
  • d. gebouwen ten behoeve van de onder a of b genoemde bedrijven;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. het gebruik van gebouwen voor een beroep aan huis, met dien verstande dat de gebruiken vloeroppervlakte maximaal 1/3 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag beslaan, met een maximum van 100 m2.

met daaraan ondergeschikt:

  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • c. in een agrarisch bedrijfsgebouw mogen geen dieren worden gehouden op een verdiepingsvloer;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, mag niet meer dan 500 m² bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' zijn maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan;
  • f. de maatvoering van een bouwwerk dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een bouwwerk   Inhoud in m3   goothoogte in m   bouwhoogte in m   oppervlakte in m2  
  Max.   Max.   Max.    
Bedrijfsgebouw   -   6   15    
Bedrijfswoning   600   4   10    
Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen   -   3   5   100  

  • g. de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder bedragen dan 15%;
  • h. in afwijking van dit artikel geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd
  • b. bouwwerken voor mestopslag en opslag van ruwvoer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. een hobbymatige paardrijbak is niet toegestaan;
  • f. lichtmasten ten behoeve van een paardrijbak zijn binnen het bouwvlak toegestaan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij tot een hoogte van 10 meter;
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de erfstructuur;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid m.b.t. de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a voor de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare, mits wordt aangetoond dat dit voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;

3.4.2 Bevoegdheid m.b.t. gebouwen buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd,met uitzondering van gebouwen voor mestopslag en opslag voor kuilvoer, mits:

  • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt;
  • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;
3.4.3 Bevoegdheid m.b.t. schuilstallen buiten het bouwvlak voor hobbymatig agrarisch gebruik

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaald in artikel 3.2.1 onder a om toe te staan dat buiten het bouwvlak schuilstallen ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik worden gebouwd, mits

  • 1. de noodzaak met betrekking tot dierenwelzijn is aangetoond;
  • 2. de oppervlakte van een schuilstal niet meer dan 20 m² bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van een schuilstal niet meer dan 3 meter bedraagt;
3.4.4 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder f en toe te staan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 750 m³;

3.4.5 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder f om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;

3.4.6 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter;

3.4.7 Bevoegdheid m.b.t. het verkleinen van de dakhelling van een bedrijfsgebouw

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder g om toe te staan dat de dakhelling van een bouwwerk wordt verkleind dan wel dat een bouwwerk voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;

3.4.8 Bevoegdheid m.b.t. het vergroten van de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder d om toe te staan dat de bouwhoogte van silo's en hooibergen binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 14 meter;

3.4.9 Voorwaarden

De in artikel 3.4 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden voor windenergie;
  • c. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden;
  • e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  • g. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten;
  • h. de ingebruikname van een bedrijfswoning als reguliere woning.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
  • a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorwaardelijke verplichting' overeenkomstig de in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorwaardelijke verplichting' overeenkomstig de in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de compensatiewoning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid m.b.t. 2 zelfstandige huishoudens

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder e om het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van 2 zelfstandige huishoudens toe te staan, indien dat in verband met de bedrijfsopvolging of een zorgrelatie noodzakelijk is.

3.6.2 Bevoegdheid m.b.t. kleinschalig kamperen

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder f om kleinschalig kamperen binnen of aansluitend aan het bouwvlak toe te staan voor maximaal 25 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;

3.6.3 Bevoegdheid m.b.t. mestraffinage en(co)mestvergisting t.b.v. energieopwekking

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder g, met dien verstande dat (co)mestvergisting alleen is toegestaan, indien daarbij eigen en van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven geproduceerde mest wordt verwerkt en eigen of van maximaal 3 nabij gelegen bedrijven afkomstige co-substraten worden toegevoegd en het digestaat (de co-vergiste mest) op de tot de 3 bedrijven behorende gronden wordt gebruikt, met dien verstande dat de vergistingscapaciteit van de vergistingsinstallatie niet meer mag bedragen van 100 ton per dag;

3.6.4 Bevoegdheid m.b.t. nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder h om het gebruik toe te staan van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten met een oppervlakte van maximaal 250 m², waarbij uitsluitend ten behoeve van inpandige statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² kan worden toegestaan en voor detailhandel die een directe relatie heeft met de hoofdfunctie een oppervlakte van maximaal 100 m² kan worden toegestaan, onder voorwaarde dat:

  • 1. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
  • 2. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
  • 3. de bestaande infrastructuur berekend is op de nevenactiviteit;
  • 4. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  • 5. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
  • 6. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 7. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
  • 8. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
3.6.5 Bevoegdheid m.b.t. omzetten 2e bedrijfswoning in plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.5 onder i om het gebruik van een tweede bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van een plattelandswoning toe te staan, indien de tweede bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

3.6.6 Voorwaarden

De in artikel 3.6 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan,

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m², anders dan kavel- en ontsluitingspaden, met uitzondering van het aanbrengen van kuilvoerplaten in directe relatie met het bouwvlak en tot een afstand van minimaal 100 meter van een naburig bouwvlak of een woonbestemming en wanneer de opslag aan de wegzijde de verkeersveiligheid niet in gevaar breng;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • d. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  • e. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten, niet zijnde dwarssloten, vijvers en poelen, tenzij:
  • in de zeekleipolders bij Genemuiden de kenmerkende vorm herkenbaar blijft en de totale oppervlakte van het nieuwe perceel niet groter wordt dan 6 hectare.”;
  • f. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
3.7.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale agrarische bedrijfsvoering betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. vallen binnen de afspraken in het kader van Groen-Blauwe diensten.
  • d. vallen binnen de maatregelen beschreven in het in Bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk Kwaliteitsplan.
3.7.3 Voorwaarden

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Bevoegdheid m.b.t. vergroten en verschuiven van bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat de bouwvlakken mogen worden vergroot, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 2,0 ha;
  • b. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 75 meter mag worden verlegd;
  • d. door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de ervenstructuur;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de waterhuishouding;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
3.8.2 Bevoegdheid m.b.t. wijziging bestemming in 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' zonder bouwvlak uit het 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland', indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken van percelering en beplanting niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter tot een totale maximum oppervlakte van 250 m² aan bestaande landschapsontsierende bijbehorende bouwwerken 1:1 mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • f. de oorspronkelijke bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.3 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in 'Maatschappelijk'

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak uit het 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland', indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • b. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • d. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • e. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • f. het aantal woningen niet toeneemt;
  • g. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. de ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.4 Bevoegdheid m.b.t. wijzigen bestemming in 'Bedrijven' tot en met milieucategorie 2

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wijzigen in die zin dat bouwvlakken worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak uit het 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland', indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan, mits:

  • a. het bedrijven zijn tot en met de milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';
  • b. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;
  • c. waar mogelijk overtollige bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter de helft van bestaande landschapsontsierende gebouwen mag worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • d. de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt;
  • e. de infrastructuur niet verzwaard wordt;
  • f. een bedrijfswoning gehandhaafd blijft;
  • g. het aantal woningen niet toeneemt;
  • h. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de parkeergelegenheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de groenstructuur;
    • 7. het landschappelijk beeld;
    • 8. de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige agrarische bedrijven;
    • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waterstaat - Waterbergingsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de waterberging;
  • b. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. dijken en kaden;
  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
  • a. op en in de gronden als bedoeld in 4.1, mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de daarvoor aangewezen andere bestemming;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten dienste van en conform de daarvoor aangewezen andere bestemming, indien en voor zover de belangen van de waterhuishouding en waterberging zich daartegen niet verzetten.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de belangen van de waterberging en de waterhuishouding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de belangen van de waterberging en de waterhuishouding als omschreven in artikel 4.1 wordt gedaan.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Niet voor Waterstaat - Waterbergingsgebied

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 4.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
4.5.2 Voor Waterstaat - Waterbergingsgebied

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Parkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
6.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen mag onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 6.1 en 6.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. het bepaalde in artikel 6.1 en 6.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan afgeweken worden van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  • b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden of verschoven, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden of verschoven, indien daar aanleiding toe is vanwege een doelmatige inrichting van het bouwvlak;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  • h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van het innemen of hebben van een standplaats, tenzij:
    • 1. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
    • 2. als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
  • j. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
    • 1. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
    • 2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
    • 3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is.
7.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 7.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwartewaterland, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  • b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwartewaterland voor een ieder ter inzage.
  • c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwartewaterland.
  • d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  • e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  • f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Regeling gebruik van bebouwing voor wonen
8.1.1 Verbod (ver)bouwwerkzaamheden

Het is verboden bouwwerkzaamheden te verrichten die ertoe leiden dat een woning geschikt dan wel beter geschikt wordt gemaakt voor bewoning door meer dan één duurzaam gemeenschappelijke huishouding.

8.1.2 Niet toegestaan gebruik van woningen

Onder niet toegestaan gebruik van een woning in ieder geval wordt verstaan:

  • a. de bewoning door meer dan één duurzaam gemeenschappelijke huishouding, zoals een groep van arbeidsmigranten die geen duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren of het gebruik van de woning als zorgwoning door personen met een zorgvraag (bijvoorbeeld psychische of lichamelijke zorg) die evenmin een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren. Onder een duurzaam gemeenschappelijke huishouding wordt in ieder geval niet verstaan:
    • 1. een groep van arbeidsmigranten die geen duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren;
    • 2. het gebruik van de woning als zorgwoning door personen met een zorgvraag (bijvoorbeeld psychische of lichamelijke zorg) die evenmin een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren;
  • b. de bewoning van een woning, indien dit gebruik een behoefte aan parkeergelegenheid oproept die niet op het eigen bouwperceel en/of eigen erf kan worden ingevuld, overeenkomstig de parkeernormen van het CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' of de op dat moment meest recente CROW publicatie.
8.1.3 Afwijkingsbevoegdheid gebruik

Het bevoegd gezag mag met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 en toestaan dat een woning wordt gebruikt en verbouwd voor bewoning door meer dan één duurzaam gemeenschappelijke huishouding mits:

  • a. voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening
  • b. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  • c. belangen van derden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2, en een omgevingsvergunning verlenen indien op het bouwperceel en/of eigen erf niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien, mits:
    • 1. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.
  • e. niet meer dan 10% van de woningen in de (woon-) straat gebruikt wordt voor bewoning door meer dan één duurzaam gemeenschappelijke huishouding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9.1.1 met maximaal 10%.

9.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Voortzetting strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2 Verbod verandering strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.2.5 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.

Artikel 10 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als: 'Topweg 2c, Genemuiden'. Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Topweg 2c, Genemuiden'.