direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kamperzeedijk 6a te Genemuiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0064-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Kamperzeedijk 6a staan een paar schuren. De grootste schuur is van de initiatiefnemers die aan de zuidkant van de dijk wonen op het perceel Kamperzeedijk 27 te Genemuiden. De grote schuur verkeert in slechte staat en het geheel biedt een rommelige aanblik. De initiatiefnemers wensen op de locatie van de schuur een woning te bouwen.

Om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen is woningbouwontwikkeling in het buitengebied in beginsel niet toegestaan. Zoals al is opgemerkt is aan de noordzijde van de dijk op het perceel Kamperzeedijk 6a al bebouwing aanwezig. De gemeente wil medewerking verlenen aan het plan voor een woonerf op Kamperzeedijk 6a onder strikte voorwaarden dat:

  • de nieuwe woonlocatie op het perceel Kamperzeedijk 6a op een verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap waardoor een positieve bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • een financiële bijdrage wordt geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Zwartewaterland.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied voor het perceel Kamperzeedijk 6a (kadastraal bekend gem. Genemuiden sectie: M, nr. 599) ligt direct ten noorden van de Kamperzeedijk, een provinciale weg.

Op onderstaande luchtfoto is dit perceel globaal aangegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0001.png"

Afb. huidige situatie ligging plangebied (rode cirkel)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Kamperzeedijk 6a te Genemuiden' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting met bijbehorende bijlagen;
  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1896.BP0064-VS01) met renvooi;
  • regels met bijbehorende bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologische regiem

Het vigerende bestemmingsplan voor deze locatie is het 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland', vastgesteld bij besluit van de raad op 10 oktober 2013.

Op basis van dit bestemmingsplan gelden voor de gronden in het plangebied de volgende bestemmingen:

- voor de locatie Kamperzeedijk 6a:

  • Wonen (zonder een bouwvlak)
  • Agrarisch met waarden - Landschap
  • Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
  • Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1. De bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en Agrarisch met waarden - Natuur en landschap kan onder voorwaarden gewijzigd worden in Natuur.

Op de gronden van het plangebied ligt de figuur 'relatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0002.png"

Afb. ligging perceel Kamperzeedijk 6a Genemuiden

Het bouwen van een woning op het perceel Kamperzeedijk 6a past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief te kunnen uitvoeren is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Zwartewaterland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie Kamperzeedijk

Het IJsseldeltagebied waarin Kamperzeedijk ligt, was vroeger een belangrijke landverbinding naar het noorden. Door de IJsselmonding en het Zwarte Water was het tevens een belangrijke doorgangspoort in de Hanzeroute. De heerschappij over de steden in het gebied was erg gewild en de lokale geschiedenis meldt dan ook veel veldslagen en een ruige en harde geschiedenis.

De Kamperzeedijk zelf dateert van voor de 14e eeuw en is één van de oudste zeeweringen van Nederland. De dijk vormt de grens met het Kampereiland, dat regelmatig werd overspoeld door de Zuiderzee, en vormde in die tijd één van de voornaamste wegen in het gebied. De Kamperzeedijk bood de bewoners van de polder Mastenbroek bescherming. Doordat de Kamperzeedijk in het verleden een belangrijke verbindingsroute was, waren hier vroegen veel herbergen aanwezig. Het muursteentje het Witte Schaap is een laatste herinnering aan één van deze herbergen (aangezien er nu geen herbergen meer aanwezig zijn).

In het verleden heeft de Kamperzeedijk meerdere overstromingen meegemaakt. Eén van de zwaarste overstromingen was de watersnoodramp van 4 en 5 februari 1825. De Kamperzeedijk bezweek op meerdere plaatsen en de polder is tijdens deze stormvloed helemaal overstroomd. Uit deze overstromingen zijn de meerdere - en veelal nu nog aanwezige - kolken langs en rondom de Kamperzeedijk ontstaan.

2.2 Beschrijving plangebied

Op het perceel Kamperzeedijk 6a staat een schuur met een oppervlakte van circa 80 m2. De noordzijde van de Kamperzeedijk bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische bouwpercelen met bijbehorende gronden. De bebouwingsdichtheid aan deze zijde is van oudsher laag omdat deze gronden in het verleden overstroomden door de toenmalige Zuiderzee. Het overstromingsrisico aan de noordzijde van de Kamperzeedijk is door dijkverbetering in recente verleden verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0003.png"

Afb. ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

 

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Inleiding

Het plan voorziet in het toevoegen van één woning op het perceel Kamperzeedijk 6a ter vervanging van de huidige schuur. De ontwikkeling vindt plaats op een locatie die is gelegen in het buitengebied van Zwartewaterland. Dit heeft tot gevolg dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is en dat er extra aandacht wordt gevraagd voor een goede landschappelijke inpassing van het nieuwe erf.

Toepassing Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het doel van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is om de kwaliteit van het Overijsselse landschap te waarborgen. Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Het KGO maakt onderscheid in het leveren van een basisinspanning en een aanvullende kwaliteitsprestatie. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan worden volstaan met een basisinspanning, doorgaans op eigen erf. Dat houdt in dat de ontwikkeling goed wordt ingepast. Wanneer er sprake is van een grootschalige ontwikkeling kan niet worden volstaan met de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling zelf. Er zal dan een aanvullende kwaliteitsprestatie moeten worden geleverd. De hoogte van de te leveren prestatie moet dan in evenwicht zijn met de schaal en impact van de ontwikkeling.

In de 'Beleidsregel KGO gemeente Zwartewaterland' (d.d. 19-01-2015) is een rekenmodel opgenomen, waarmee aan de hand van een aantal criteria de vereiste investering in kwaliteit kan worden bepaald. De methodiek is geïnspireerd op het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie. In de berekeningsmethodiek wordt een vergelijking gemaakt tussen de bestaande en de gewenste situatie. Aan de hand van een aantal parameters wordt bepaald wat de ruimtelijke impact van de ontwikkeling is. Hierbij is onderscheid gemaakt in wijzigingen in bebouwingsoppervlakte en wijzigingen in functie en grootte van het erf. De impact wordt uitgedrukt in een percentage, dat kan variëren van 0% tot 100%. Wanneer het percentage hoger is dan 20% is er sprake van een grootschalige ontwikkeling en moet er een aanvullende kwaliteitsprestatie geleverd worden.

Bij het invullen van het rekenmodel voor de locatie is de bestaande bebouwing als gebiedsneutraal beoordeeld. De huidige functie is ook gebiedsneutraal. Een milieucategorie is niet van toepassing. De nieuwe woonfunctie wordt als gebiedsneutraal aangemerkt.


afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0004.png"  

De afbeelding hiernaast geeft een verbeelding van het nieuwe erf weer.

Het geel omrande deel van het perceel krijgt de bestemming erf met een bouwvlak voor het hoofdgebouw.

Het blauw omrande gebied betreft een deel van de kolk. Dit blijft water en maakt geen onderdeel van het erf.

Het rood omrande gebied blijft agrarisch bestemd. Op dit deel van het perceel is bebouwing niet toegestaan.

Aan de hand van deze indeling is de oppervlakte van het nieuwe erf te bepalen. De grootte van het erf is van invloed op de uitkomst van het KGO rekenmodel.  

Bij de toetsing van de toekomstige bebouwing aan redelijke eisen van welstand zal ook worden gekeken hoe de bebouwing zich verhoudt tot het omliggende landschap. De ontwikkeling heeft geen maatschappelijke meerwaarde. De locatie is daarnaast niet aangemerkt als een gevoelige zichtlocatie.

De volgende afbeelding geeft het rekenmodel weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0005.png"

Het rekenmodel geeft weer dat de nieuwe woonkavel een impact heeft van 20,86%. Een aanvullende kwaliteitsprestatie is van toepassing. Om de impact in balans te brengen dient een aanvullende prestatie van € 39.050,00 te worden geleverd. Aan deze prestatie wordt voldaan door een storting in het Fonds Ruimtelijke Kwaliteit.

Inpassing nieuw erf

Uitgangspunten voor een goede inpassing en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zijn dat het gebouw ich voegt naar de karakteristieken van het gebied: natuurlijk, bijna niet ingericht, informeel. In verband hiermee heeft het Oversticht met het oog op een verantwoorde ruimtelijke en landschappelijk inpassing een aantal randvoorwaarden opgesteld (Ervenconsulentadvies 2410 ZWL: Kamperzeedijk 6a en 27 Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, febr. 2018).

Hieronder zijn randvoorwaarden samengevat op de schaalniveaus landschap, erf en gebouw;

  • Maak bij de nieuwe terreininrichting gebruik van de eenvoudige en natuurlijke combinatie van water, gras en bomen op de overgang van de dijk naar het open polderlandschap.
  • Behoud een losse rangschikking van gebouwen; met elkaar vormen ze een ensemble.
  • Vervang de zieke bomen door jonge streekeigen exemplaren en voeg fruitbomen toe op het terrein.
  • Sluit aan op de aanwezige haag van de buurman als erfgrens; voeg een losse gemengde heg toe voor een losser karakter.
  • Draai de plattegrond van de woning zodat de zijgevel evenwijdig aan de erfgrens staat (in verband met privacy).
  • De garage/berging wordt onder de kap van het gebouw gebracht.
  • De woning (600 m3) heeft de karakteristieken van een bijgebouw: een rechthoekige plattegrond en een zadeldak.
  • Kleur- en materiaalgebruik: streekeigen, natuurlijk en gedekt.
  • Zuidgevel (dijkzijde) vrij gesloten, noordzijde meer open.
  • Beleg dak aan zuidzijde met zonnepanelen (donker en onopvallend, als dakbedekking).

De entree tot het terrein blijft vrijwel ongewijzigd. Door de grondvorm van de nieuwe woning te draaien, zodat de zijgevel evenwijdig aan de erfgrens ligt (zie schets), ontstaan er meer mogelijkheden om de onderlinge privacy goed te regelen. Het oostelijk deel van het gebouw wordt ingericht en gebruikt voor garage/carport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0006.png"

Gebouw

De te ontwerpen woning dient zich te voegen in de karakteristieken van dit landschap. Het is geen dijkwoning en het is geen schuur. De karakteristieke vormen van een schuur passen wel goed bij een gebouw op deze plek: rechthoekige plattegrond, een zadeldak zonder dakkapellen, gebruik van natuurlijke materialen en kleuren. De gevel richting de dijk moet vrij gesloten zijn: de privézijde is aan de noord- en westkant van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0007.png"

Inrichting

Langs de waterkant wordt een aantal nieuwe bomen aangeplant. Op het achtererf kan een (overdekt) terras worden aangelegd en een speelhuisje worden geplaatst. Het noordelijk deel van het achtererf zal bestaan uit gras met een boomgaard. Aan de noordkant van de woning kan worden aangesloten op de bestaande haag van de buurman, of in overleg een nieuwe heg geplaatst worden. Een los groeiende heg met verschillende streekeigen soorten past beter bij het informele karakter (bijvoorbeeld hazelaar, sleedoorn, gele kornoelje, kardinaalsmuts).

De gedeelde entree naar de percelen blijft gehandhaafd.

3.2 Verkeer en parkeren

De gedeelde entree naar de percelen blijft gehandhaafd. De verkeerintensiteit zal in zeer beperkte mate toenemen door deze nieuwe ontwikkeling. Deze geringe toename kan eenvoudig in de bestaande verkeersstoom worden opgevangen.

Op het perceel Kamperzeedijk 6a kan in de eigen parkeerbehoefte worden voorzien door de aanleg van twee parkeerplaatsen.

Zie verder ook onder paragraaf 5.10.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

SVIR en Barro

Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Een kleinschalige ontwikkeling zoals dit heeft hier relatief weinig impact op. Bovendien stelt de Rijksoverheid zich op het standpunt dat gemeenten en provincies beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en hebben daarom in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte meer bevoegdheden gekregen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid. Om deze reden wordt in deze ruimtelijke onderbouwing niet nader ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Uit de jurisprudentie blijkt inmiddels dat de bouw van enkele woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In het voorliggende plan gaat het om de bouw van één woning.

Conclusie

Ter conclusie mag worden gesteld dat de onderhavige herziening van het bestemmingsplan, waarbij het aantal woningen met één toeneemt op perceelsniveau, geen strijdigheden oplevert met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

1. Of – generieke beleidskeuzes. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

3. Hoe – gebiedskenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0008.png"

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerpbestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Volgens dit Provinciale beleidskader moet onderzocht worden of de ontwikkeling kan voldoen aan de uitgangspunten ervan. Deze zijn:

  • Ontwikkelingsruimte en (ruimtelijke) kwaliteitsprestaties moeten met elkaar in evenwicht zijn.
  • De ontwikkeling moet bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit (conform de gebiedskwaliteiten).

Bij deze ontwikkeling (bouw van een woning op de locatie van een schuur op Kamperzeedijk 6a) is aan de orde of het gaat om een basisinspanning - landschappelijke inpassing - of dat er een extra inspanning gevraagd wordt. Deze kan bestaan uit verbetering van de landschappelijke kwaliteit, verbetering van de maatschappelijke waarde of verbetering van de belevingswaarde en/of toegankelijkheid.

Voor een verbeterde en verantwoorde landschappelijke inpassing is advies ingewonnen bij Het Oversticht. In het Ervenconsulentadvies 2410 ZWL: Kamperzeedijk 6a en 27 Genemuiden, gemeente Zwartewaterland - febr. 2018. In het advies is aangegeven dat de bouw van een woning op het perceel Kamperzeedijk 6a mogelijk is indien aan de in het advies gestelde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in paragraaf 3.1 van deze toelichting.

Overstroombaar gebied

In artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de Verordening is bepaald dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen (zie volgende afbeelding) zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0009.png"

Ingeval een plangebied ligt in een overstroombaargebied moet in de toelichting van het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen worden die inzicht biedt in:

  • de risico’s bij overstroming;
  • de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.

Zie de overstromingsparagraaf in 5.4.

Conclusie

Indien in het bestemmingsplan en bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de geformuleerde randvoorwaarden van Het Oversticht kan er een evenwichtige ontwikkeling (ruimtelijk, landschappelijk en kwalitatief) ontstaan. Deze ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten van provinciale omgevingsvisie en bijbehorende verordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Beleidsregel Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De gemeentelijke beleidsregel Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt duidelijkheid over de manier waarop in Zwartewaterland de KGO zal worden toegepast. Hiervoor wordt een rekenmodel met eenduidige criteria gehanteerd aan de hand waarvan de vereiste investering in kwaliteit kan worden bepaald. Met deze beleidsregel en het daarin opgenomen rekenmodel wordt ingezet op een transparante en consistente beoordeling.

Voor de uitwerking van de beleidsregel wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.1.

4.3.2 Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013

De 'Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2013. Met het vaststellen van Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013 spreekt het gemeentebestuur zich uit over het beoogde beleid voor de komende jaren. De visie biedt het ruimtelijke kader voor de uitwerking van concrete plannen en projecten. De uitwerking van de structuurvisie vindt plaats door middel van het vaststellen van bestemmingsplannen voor de diverse ontwikkelingslocaties. Deze bestemmingsplannen zijn bindend voor de burger.

De woningmarkt in Zwartewaterland heeft als kenmerk een relatief gesloten karakter. De verklaring hiervan ligt in het verleden, toen de drie gemeenten nog volledig zelfstandig van elkaar functioneerden. De verhuisbewegingen tussen de kernen onderling zijn nauwelijks aanwezig. De inwoners van Zwartewaterland verhuizen binnen de eigen kern of men verhuist naar een andere gemeente. Genemuiden is het minst blootgesteld aan invloeden van buitenaf, ook wat betreft de woningmarkt. In Hasselt en in mindere mate Zwartsluis heeft een aanzienlijke instroom van veelal jonge gezinnen plaatsgevonden. Samen met de relatief grote gezinnen in Genemuiden resulteert dit in een hoge gemiddelde woonbezetting in de gemeente.

Voor de kernen Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis worden in de structuurvisie concrete woningbouwaantallen en/of woningbouwlocaties genoemd. In de overige kernen, hiertoe wordt Kamperzeedijk-Oost ook gerekend, wordt terughoudend omgegaan met de toevoeging van woningen. Transformatielocaties zouden in de overige kernen een kans kunnen bieden.

Tot 2015 was niet voorzien in woningbouw in Mastenbroek of Kamperzeedijk waar het voorliggende plangebied is gesitueerd. Dit beleid wordt in de Woonvisie Zwartewaterland 2017 genuanceerd.

Conclusie

De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aan de noordzijde van de Kamperzeedijk 6a door het toevoegen van één woning. De bestaande bebouwing op het huidige perceel wordt gesloopt en de nieuwe bebouwing wordt op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast. Met de geformuleerde randvoorwaarden van Het Oversticht op de schaalniveaus van het landschap, het erf en het gebouw wordt deze beoogde ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsbijdrage zeker gesteld.

4.3.3 Woonvisie Zwartewaterland 2017

Op basis van de trendraming van Primos 2015 blijkt dat er in de huidige programmering tot 2025 nog ruimte is voor ca. 270 extra woningen, Op basis van de trendraming van Primos 2016 bedraagt deze ruimte circa 60 woningen. Wanneer wordt uitgegaan van de cijfers op basis van migratiesaldo=0 zal er echter tot 2025 nog ruimte zijn voor ca. 420 woningen. Op basis van alle scenario's past de geplande capaciteit tot 2025 in de verwachte woningbehoefte.

Voor de periode tot 2040 wordt een verdere toename van het aantal huishoudens voorzien. Afhankelijk van de prognose ligt dit binnen de bandbreedte 290 tot 950 woningen. Deze prognose biedt voldoende ruimte om in ieder geval de lopende ontwikkelingen Om de Weede en Tag-West ook na 2025 af te ronden met het geplande programma.

Als gevolg van het groeiend aantal kleine huishoudens en (dreigende) leegstand van vastgoed in de kernen en het buitengebied neemt het aantal aanvragen voor functiewijziging, woningsplitsing en bestemmingsplanwijzigingen toe. Dit vraagt om flexibiliteit van de gemeente met betrekking tot beoordeling plannen.

Mogelijke oplossingsrichtingen worden gezocht in het combineren van wonen/zorg, het huisvesten van jongeren in het buitengebied en het inbreiden in centrum van een kern.

Conclusie

De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aan de noordzijde van de Kamperzeedijk 6a door het toevoegen van één woning. Voorts wordt er gesloopt en nieuw groen teruggebracht. Met de geformuleerde randvoorwaarden van het Oversticht op de schaalniveaus van het landschap, het erf en het gebouw wordt deze beoogde ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsbijdrage zeker gesteld.

4.3.4 Welstandsnota gemeente Zwartewaterland

Op 28 november 2013 heeft de raad van de gemeente Zwartewaterland de 'Welstandsnota Gemeente Zwartewaterland - "Slim bekeken" vastgesteld. In deze welstandsnota worden negen deelgebieden onderscheiden, waarvan de ruimtelijke kwaliteit in grote mate overeenkomt. Dit ruimtelijk kwaliteitsniveau vormt het uitgangspunt voor het welstandsbeleid. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Dijkbebouwing'. Zie volgende afbeelding met de globale ligging van het plangebied (rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0010.png"

afb. deelgebied 'Dijkbebouwing'

Voor de dijkbebouwing is gekozen voor een hoog welstandsniveau, niveau 1. Vaak is er sprake van een duidelijke herkenbare historische structuur die zeer bepalend en karakteristiek in het landschap is. De inhoudelijke richting van de welstandstoets is gericht op het respecteren en interpreteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Dit om het dynamische karakter van dit deelgebied (nog in bedrijf zijnde en vrijkomende agrarische bedrijven) niet te frustreren door middel van een op behoud gerichte welstandstoets.

Om de kenmerken en kwaliteiten te beoordelen van het gebied worden de bouwplannen aan de hand van een aantal criteria getoetst. Hierbij is een verschil gemaakt tussen enerzijds gebiedsgerichte criteria en objectgerichte criteria en anderzijds monumentencriteria, sneltoetscriteria en reclamecriteria.

Bij de toets zijn onder andere de volgende (gebiedsgerichte) beoordelingsaspecten van belang:

  • De plaatsing van een bouwwerk ten opzichte van een ander bouwwerk en ten opzichte van de openbare ruimte.
  • De hoofdmassa en vorm van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving.
  • De verschijningsvorm of het aanzicht van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving; de zogenaamde gevelkarakteristiek.
  • Detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Toetsing

Aan dit bestemmingsplan ligt nog geen concreet bouwplan ten grondslag. Dit bestemmingsplan biedt het stedenbouwkundig en ruimtelijk kader voor het opstellen van een bouwplan. Het concrete bouwplan zal te zijner tijd getoetst worden aan de welstandscriteria zoals opgenomen in de 'Welstandsnota Gemeente Zwartewaterland' en de randvoorwaarden zoals opgenomen in de 'Ervenconsulentadvies 2410 ZWL: Kamperzeedijk 6a en 27 Genemuiden' in de bijlagen bij de toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, of indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Situatie plangebied

Woningen worden op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

Wegverkeerslawaai

Het geluidsgevoelige object, de nieuwe woning, bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Kamperzeedijk waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

Ten aanzien van de eigen weg in het plangebied wordt opgemerkt dat deze weg geen wettelijke zone kent, hier zal een maximum snelheid van 30 km/u gaan gelden. Uit jurisprudentie blijkt dat een 30 km/uur weg in de beoordeling moet worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Gezien het beperkte aantal verkeersbewegingen dat gebruik zal gaan maken van deze weg en het feit dat de weg enkel gebruikt wordt door bestemmingsverkeer, mag ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Vanwege de ligging van de woning binnen de wettelijke geluidszone van de Kamperzeedijk en de Staalweg is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In de volgende tabel staat een overzicht van de geluidsbelastingen op de geplande nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0011.png"

Tabel Geluidsbelasting, Lden in dB t.g.v. de Kamperzeedijk

De geluidsbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde behalve op de noordwestgevel. Er wordt op alle gevels voldaan aan de maximale grenswaarde van 68 dB. Als de geluidsbelasting niet gereduceerd wordt tot de voorkeursgrenswaarde, dan is voor drie gevels een hogere grenswaarde nodig.

Maatregelen

Door het huidige asfalt te vervangen door een stiller wegdektype is de geluidsbelasting niet te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde, zodat deze maatregel niet doelmatig is. Het is ook niet mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde door de woning verder van de weg te bouwen. Een dergelijke maatregel is zodoende niet doelmatig en zal bovendien landschappelijk ongewenst zijn. Afschermende maatregelen zijn gezien ligging van de woning ten opzichte van de weg niet haalbaar.

Geluidsreductie tot de voorkeursgrenswaarde zou alleen kunnen middels een lang scherm langs de Kamperzeedijk, tussen de weg en het vrijliggende fietspad. Deze maatregel is landschappelijk ongewenst. Omdat het hier maar om een enkele woning gaat, zijn de kosten van de maatregel bovendien niet in verhouding tot de planomvang. De Wet geluidhinder biedt voor dit soort situaties de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen (vanwege de Kamperzeedijk).

De noordwestgevel van de nieuwe woning is geluidsluw. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder en voorwaarden uit het HGW-beleid van de gemeente Zwartewaterland voor het vaststellen van hogere grenswaarden.

Railverkeerslawaai

Spoorrails zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de spoorwegen. Een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai 

In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van gezoneerde bedrijventerreinen als bedoeld in de Wgh. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

Overigens wordt in paragraaf 5.5 nader ingegaan op het aspect milieuzonering, hierbij komt tevens het aspect geluidshinder als gevolg van in de omgeving aanwezige individuele bedrijven aan bod.

Conclusie 

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Bodem

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen is een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • In de bovengrond gehalten van minerale olie, zink, PAK, PCB, cadmium en zink boven de achtergrondwaarde zijn gemeten. In de bovengrond bij monsterpunt 2 is een gehalte van PAK boven de tussenwaarde gemeten. Het verhoogde gehalte aan PAK is toe te schrijven aan de aanwezigheid van het puin. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
  • In de ondergrond overschrijdingen van de achtergrondwaarde zijn gemeten van kobalt, PAK en minerale olie;
  • In het grondwater barium boven streefwaarde is gemeten;
  • Visueel geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen op locatie. De gemeten gehalten asbest op locatie maximaal 1,0 mg kg d.s. bedragen en blijven hiermee ruim beneden de norm van 50 mg/kg d.s. waarbij nader onderzoek uitgevoerd moet worden. De grond op locatie is asbesthoudend maar mag vrij worden gebruikt en toegepast. Op basis van de resultaten is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk;
  • Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage die is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.

Conclusie
Er bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouw).

5.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woonfunctie. De woonfunctie heeft een neutraal effect op de luchtkwaliteit ter plaatse. Dat betekent dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op de locatie voldoet de luchtkwaliteit aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie 

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

• het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

• de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);

• het Registratiebesluit externe veiligheid;

• het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);

• het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

• het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);

• de Regeling basisnet;

• de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.;
  • zich bevindt in een gebied met een verhoogd risico op een natuurramp (overstroming).

Op de Risicokaart staat de Kamperzeedijk (de provinciale weg N760) aangeduid. Deze weg wordt op de Risicokaart weergegeven omdat er sprake is van een mistgevoelige weg. Voor de ontwikkelingen in het plangebied vormt dit echter geen belemmering. Hiervoor dienen eveneens geen extra maatregelen getroffen te worden.

Overstromingsrisicoparagraaf 

Het plangebied ligt binnen dijkring 10 'Mastenbroek'. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.

Vanuit de toetsing aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel, met betrekking op de 'generieke beleidskeuzes' is gebleken dat ten aanzien van het initiatief een 'overstromingsrisicoparagraaf' opgenomen dient te worden. Hieruit moet blijken welke risico's aanwezig zijn en welke maatregelen en voorzieningen getroffen zijn om de risico's te beperken.

Risico-inventarisatie

Voor waterkeringen van dijkring 10 'Mastenbroek' is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000 per jaar. De Risicokaart geeft een mogelijke overstromingsdiepte van 2 meter tot 5 meter. Zie globale ligging plangebied op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0012.png"

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen dijkring 10 heeft de gemeente de taak om in te gaan op het zwaarwegend maatschappelijk belang van de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling ter onderbouwing van de gemaakte keuzes. Voor incidentele woonbebouwing is dat echter niet verplicht.

De kans op een overstroming van de locatie als gevolg van een dijkdoorbraak is weliswaar gering maar de overstromingsdiepte is behoorlijk. Ten aanzien hiervan wordt allereerst opgemerkt dat op slechts een deel van Bestemmingsplan uitbreiding Kamperzeedijk Oost Ontwerp de gronden sprake is van een herontwikkeling, de overige gronden worden conform de geldende planologische situatie bestemd. Hier wordt dan ook niet nader op ingegaan.

Ten aanzien van de te verplaatsen woonfunctie wordt opgemerkt dat de nieuw te bouwen woning bedoeld zijn voor doelgroepen die over het algemeen goed zelfredzaam zijn. Hierdoor kan met zich onttrekken/ vluchten van eventueel overstromingsgevaar. Voor het plangebied zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Daarnaast wordt met de veiligheidsregio afgesproken om bij de risicocommunicatie voor dit gebied burgers te informeren over wat te doen bij een mogelijke overstroming. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Dit wordt bij de risicocommunicatie meegenomen en wordt meegenomen bij het regionaal coördinatieplan. In de toekomst wordt verkend in hoeverre en op welke manier hoge gebouwen in het gebied schuilmogelijkheden kunnen bieden.

Veiligheidsregio IJsselland

Bij brief van 16-04-2019 heeft de Veiligheidsregio IJsselland aangegeven dat voor het plangebied een overstromingsrisico. De kans op overstroming is gering, 1/2000, maar de overstromingsdiepte is behoorlijk (2 tot 5 meter). Voor dit gebied geldt dat bij een dreigende overstroming wordt ingezet op vroegtijdige evacuatie. Dit wordt meegenomen in de risicocommunicatie en het regionaal coördinatieplan. Bij de communicatie kan gebruik worden gemaakt van de kernboodschap 'Wat te doen bij een overstroming'.

Het advies is afgestemd met de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) en de Politie Oost Nederland, district IJsselland. De Veiligheidsregio IJsselland geeft aan bereid te zijn om de initiatiefnemer en de gemeente te adviseren in de verdere procedure. De Veiligheidsregio heeft de gemeente bericht dat zij kunnen instemmen met het voorliggende bestemmingsplan.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig. Wel geldt voor het plangebied een overstromingsrisico. Dit wordt voldoende benoemd in het bestemmingplan. Vanuit externe veiligheid zijn er dan ook geen bezwaren voor de uitvoering van dit plan.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen 

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van milieugevoelige objecten worden gesitueerd.

Gebiedstypen 

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Overigens mag deze reductie met één afstandsstap niet leiden tot een lager beschermingsniveau voor het aspect gevaar omdat voor activiteiten, waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke regelgeving geldt.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Gebiedstypering

In de omgeving van het plangebied komen uitsluitend woonfuncties voor. Op basis hiervan wordt het plangebied aangemerkt als een 'rustige woonwijk' met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Interne werking 

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen en die vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 8 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 2 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft een grondgebonden veehouderij aan de Kamperzeedijk 8. De afstand vanaf het plangebied tot aan de het bouwvlak van deze veehouderij bedraagt ruim 440 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de afstandseis van 100 meter. Overige grondgebonden veehouderijen zijn gelegen op aanzienlijke grotere afstand. Intensieve veehouderijen komen niet voor binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied.

Veehouderijen vormen gezien het vorenstaande geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Andersom worden veehouderijen niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied, dit mede gezien het feit dat er woningen van derden op kortere afstand zijn gelegen

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, die op genoemde datum zijn ingetrokken. De Wet natuurbescherming ziet op de bescherming van planten- en dierensoorten alsmede van gebieden.

In verband hiermee is een flora- en faunaonderzoek (aug. 2018) verricht. De resultaten hiervan worden als volgt samengevat.

5.7.1 Gebiedsbescherming

Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming.

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied 

Het onderzoeksgebied ligt niet in- of naast een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonumentgebied.

De onderzoekslocatie ligt op 3 kilometer afstand van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en het Natuurnetwerk Nederland zijn effecten op de kernkwaliteiten van het gebied op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op dit gebied is niet nodig.

Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Zwarte Meer’ ligt op circa 3 kilometer in noordwestelijke richting van de onderzoekslocatie. Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en Natura 2000-gebied lijken effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand echter uitgesloten.

Om de mogelijke effecten van de uitvoering van het initiatief te kunnen vaststellen is een berekening gemaakt van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied ‘Zwarte Meer’ met het computerprogramma Aerius Calculator (release 2019). Hieronder wordt ingegaan op uitgangspunten die gehanteerd zijn voor deze rekening.

  • Bron 1. De woning zelf (puntbron). De emissiegegevens van de woning is gebaseerd op de 'Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator, blz. 43'.
  • Bron 2. Verkeersbewegingen vanwege de bewoners van de nieuwe woning en bezoekers (lijnbron; 5 voertuigen per etmaal).
  • Bron 3. Aanvoer van bouwmaterialen/beton (lijnbron; 4 voertuigen per etmaal).
  • Bron 4. Het inzetten van een graafmachine (vlakbron; machine uit 2011, 2 dagen inzet t.b.v. uitgraven bouwput/egaliseren terrein, verbruik 150 liter brandstof per etmaal).
  • Bron 5. Het aan- en wegrijden van de graafmachine (lijnbron, 2 bewegingen per etmaal).
  • Bron 6. Het aan- en wegrijden van de hijskraan (lijnbron, 2 bewegingen per etmaal).
  • Bron 7. Het hijsen van bouwmaterialen (puntbron; machine uit 2011, 5 dagen inzet, verbruik 150 liter brandstof per etmaal).

Op de volgende afbeeldingen zijn de hierboven vermelde bronnen opgenomen (ontleend aan het programma Aerius Calculator). Op tweede afbeelding zijn ook delen van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0013.png"

Een berekening op basis van deze bronnen resulteert in de conclusie dat er geen rekenresultaten beschikbaar zijn. Dit impliceert dat er geen waarde hoger dan 0,00 mol/ha/j is. Het initiatief heeft geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

5.7.2 Soortenbescherming

Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Situatie plangebied

Op het perceel zijn geen beschermde of bijzondere plantensoorten aangetroffen. Geschikte omstandigheden voor bijzondere vegetatie ontbreken. Algemene, voedselrijke soorten die te verwachten zijn op dergelijke cultuurterreinen overheersen. Een groot deel van het terrein in gebruik als gazon en wordt kort gemaaid. Ook is een groot deel van het terrein verhard, met name aan de zuidzijde.

Broedvogels

Er zijn geen vaste, jaarrond beschermde rust- of nestplaatsen van broedvogels aangetroffen of te verwachten. De ingrepen zullen niet leiden tot verstoring, aantasting en/of vernieling van vaste nestplaatsen van bijvoorbeeld Huismus of uilen of verlies aan foerageergebied. De ingreep heeft derhalve geen effect. Na de bouw blijven de mogelijkheden gelijk of kunnen met gerichte maatregelen zelfs toenemen. Hierover meer bij de aanbevelingen.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing is ongeschikt voor vleermuizen doordat voor vleermuizen toegankelijke donkere, tochtvrije holle ruimtes ontbreken. Zowel tijdens de sloop, als bij de nieuwbouw en de ingebruikname van het terrein is het gewenst dat de hoeveelheid licht- en geluidsverstoring beperkt blijft.

Grondgebonden zoogdieren

Op de locatie worden voornamelijk kleinere, algemene zoogdiersoorten verwacht. De werkzaamheden leiden mogelijk tot negatieve effecten op deze soorten, bijvoorbeeld door de aantasting van holen en gangenstelsels, maar omdat een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt moet alleen rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht die voor alle dieren en planten geldt. Vaste rust- en voortplantingsplaatsen of ander belangrijk leefgebied van marterachtigen of andere beschermde dieren ontbreken. De voorgenomen ingreep en de ingebruikname van het terrein hebben daardoor geen effect op beschermde zoogdieren of hun leefgebied.

Overige soorten

Het vóórkomen van beschermde soorten uit overige soortgroepen (amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden) is uit te sluiten op de onderzoekslocatie. Negatieve effecten op beschermde soorten uit overige soortgroepen doen zich niet voor. Voor enkele algemene amfibieën (Bruine kikker, Gewone pad) bestaat een kans op aantasting van landhabitat. Voor deze soorten heeft de provincie Overijssel een algemene vrijstelling bij ruimtelijke inrichting en ontwikkeling verleend.

Conclusie

De bevindingen uit het onderzoek zijn samengevat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0014.png"

  • De voorgenomen ingreep en de ingebruikname van het terrein leiden niet tot effecten op doelstellingen van Natura 2000 of kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van NNN.
  • De ingrepen leiden niet tot aantasting of vernieling van (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen, marters of andere soorten. Nader onderzoek naar vaste, jaarrond beschermde rust- en voortplantingsplaatsen is niet nodig.
  • Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels zoals Houtduif, Merel, Winterkoning, etc. te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield of verstoord worden. Ook het verwijderen van dakdelen met daaronder bezette nesten is niet toegestaan. Verstoring kan ook optreden door geluids- en trillingsoverlast. Sloop- en de zwaardere bouwwerkzaamheden dienen daarom plaats te vinden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen is geen vaste periode, uitsluitend van belang is of daadwerkelijk een broedgeval aanwezig is ongeacht de periode. Mochten er bij de start van de werkzaamheden toch broedgevallen aanwezig zijn dan dient gewacht te worden tot het moment dat de jongen op eigen kracht het nest definitief verlaten hebben. In de periode maart - half juli is de kans op broedgevallen zeer hoog, in deze periode van het jaar dient niet gesloopt te worden om het verstoren/vernietigen van broedgevallen te voorkomen.
  • Lichtverstoring op het erf dient voorkomen te worden om een mogelijk nadelig effect op foeragerende vleermuizen tegen te gaan. Dit zowel tijdens de sloop en herbouw als tijdens de definitieve terreininrichting. Voorkom uitstraling van eventuele (bouw)lampen en andere verlichting naar boven toe. Dit kan bijvoorbeeld door toepassen van afschermende armaturen en beperken van verlichtingshoogte. Het toepassen van amberkleurige, vleermuisvriendelijke lampen is een alternatief. Door lichtverstoring op deze wijze te voorkomen blijft de functionele leefomgeving van vleermuizen onaangetast en is nader onderzoek niet nodig. Van mogelijke verstoring is overigens uitsluitend sprake in de actieve periode van vleermuizen, grofweg tussen zonsondergang en zonsopkomst in de periode april - november.
  • Effecten op overige beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen. De algemene kleine zoogdieren en amfibieën die op de locatie kunnen voorkomen zijn niet beschermd of staan op de provinciale vrijstellingslijst.
  • Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Wanneer tijdens werkzaamheden toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk te worden stilgelegd en wordt contact opgenomen met een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige moet duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Daarnaast wordt nog een aantal aanbevelingen gedaan waarvoor kortheidshalve wordt verwezen naar de inhoud van de rapportage die als bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Situatie plangebied

Voor de gemeente is de Archeologische Waarderingskaart Zwartewaterland (AWZ) opgesteld. De AWZ is gedetailleerder dan de rijks- en provinciale kaarten (AMK en IKAW). De AWZ wordt als beleidsadvieskaart ingezet en kent in analogie met het archeologisch potentieel een klassewaardering van, 0, 10, 50, 90 en 100 procent. Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. In een 10% gebied zijn de verwachtingen onbekend. Een 50% gebied is archeologisch waardevol met een hoge verwachting. Een 90% gebied is zeer waardevol met een trefkans tussen de 90 en 100%. Van de 100% gebieden is bekend dat er archeologische waarden aanwezig zijn.

Onderzoek of opgraving dient plaats te vinden indien het te beroeren oppervlak groter is dan 100m2 en dieper dan 0,5 meter. Dit beleid heeft een vertaling gekregen in het bestemmingsplan Buitengebied Zwartewaterland. In nieuwe bestemmingsplannen worden de gebieden met een vondstkans van meer dan 50% beschreven. Voor deze gebieden is de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” opgenomen. Het perceel Kamperzeedijk 6a valt niet binnen deze bestemming.

5.8.2 Cultuurhistorie

Algemeen 

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat er in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische waarden, waaronder monumenten, aanwezig zijn. De locatie voor nieuwe woonfunctie is niet aan te merken als cultuurhistorisch waardevol of karakteristiek.

Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.9 Duurzaamheid

Energietransitie en -gebruik is volop in beweging. Beperking van het energiegebruik, zuiniger omspringen met fossiele brandstoffen en het zoeken naar alternatieve, duurzame energiebronnen lopen daarbij parallel. Voorbeelden zijn plaatsen van zonnepanelen op dakvlakken en koude warmte opslag.

Voorts wordt ingezet op het (her)gebruik van duurzame materialen bij nieuwbouw en de aanleg van werken. Ook het duurzaam gebruik van water, verplicht gasloos bouwen, scheiding van vuilwater en hemelwater, vertraagde afvoer van hemelwater zijn belangrijke thema's in het kader van duurzaamheid.

5.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij het bereken van de verkeersgeneratie en het benodigd aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Situatie plangebied

In dit geval is voor wat betreft de gemeente Zwartewaterland uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk', wat betreft stedelijke zone wordt uitgegaan van de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'. Voor wat betreft de functies binnen het plangebied wordt uitgegaan van de in de CROW-uitgave genoemde functies zoals benoemd in de onderstaande tabel. In deze tabel wordt tevens de bij de betreffende functies behorende verkeersgeneratie per werkdag en parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0064-VS01_0015.png"

 

Op de locatie Kamperzeedijk 6a is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen te voorzien.

5.11 Straalpaden, kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen straalpaden, kabels en/of leidingen gelegen die een juridisch-planologische bescherming vereisen.

5.12 Mer-beoordeling

De gemeente wil bij het toekennen van ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig omgaan met de mogelijke effecten van de ontwikkelingen op bestaande natuur- en milieuwaarden. Bij ieder plan zal de gemeente dan ook zorgvuldig nut en noodzaak van een milieueffectrapportage (planm.e.r.) afwegen.

Daarbij spelen twee zaken een rol. Ten eerste zijn er de wettelijke voorschriften, die bepalen of een planm.e.r. moet worden uitgevoerd. Formeel zegt de wetgeving dat een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig is indien:

  • 1. een Passende Beoordeling moet worden uitgevoerd; een passende Beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden.
  • 2. het bestemmingsplan kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden.

Ad 1. In de ecologische quickscan wordt opgemerkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Zwarte Meer’ op circa 3 kilometer in noordwestelijke richting van de onderzoekslocatie ligt. Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en Natura 2000-gebied zijn effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden is niet nodig.

Ad 2. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. Er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, als bedoeld in categorie D 11.2. De voorgestane ontwikkeling voorziet in een kleinschalige initatief op perceelsniveau zonder dat het aantal woningen toeneemt.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

De voorgenomen ontwikkeling, zijnde de bouw van één vrijstaande woning, voldoet niet aan de omschrijving van 'een stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van categorie D 11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffect-rapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebieden 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r. is volgens de huidige jurisprudentie afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval gaat het om de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van één woning. Gelet op de concrete omstandigheden van de specifieke situatie en gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is in dit geval geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Conclusie

Voor de bouw van één woning is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig omdat de mogelijke nadelige milieueffecten gering zijn. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de milieuaspecten in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

6.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

In de provinciale Omgevingsverordening (2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

6.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta (DOD)

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

6.4 Gemeentelijk beleid

6.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019

Het beheer van het riool is 1 van de kerntaken van de gemeente. Het beleid voor rioleringszorg in Zwartewaterland staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), zoals vastgesteld op 20 november 2015. Duurzaamheid en de scheiding van hemel- en afvalwater staan in Zwartewaterland centraal. Bovendien is er aandacht voor sociale- milieu-, omgevings- en economische aspecten.

In het GRP staat op welke wijze de gemeente binnen de planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost en op welke wijze deze kosten gedekt worden.

Waterplan Zwartewaterland

Gelet op de ligging van de gemeente te midden van veel water is een goede waterhuishouding van dit gebied van essentieel belang. Diverse woonwijken hebben te maken met relatief hoge grondwaterstanden en relatief hoge oppervlaktewaterstanden. Dit vergt een goede afstemming. In het waterplan zijn met de waterpartners in dit gebied afspraken gemaakt ten aanzien van het beleid en de uitvoering van maatregelen. Het beleid en maatregelen zijn geformuleerd rondom de peilers waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. Ook is een samenhangend beeld geschetst van de wensen en de noodzakelijke ingrepen die hiervoor nodig zijn.

6.4.2 Waterparagraaf
6.4.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.4.2.2 Watertoetsproces

Algemeen 

Het Waterschap DOD (voorheen Groot Salland) is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets. De watertoets is bijgevoegd in bijlage 5.

In navolgende subparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.

Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Planbeschrijving

Het beoogde plan bestaat uit het toevoegen van één woning op het perceel Kamperzeedijk 6a. Door deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak (bebouwing en verharding) beperkt toe met circa 300 m2.

Er wordt ook circa 100 m2 gesloopt. De bestaande schuur wordt verwijderd.

Hemelwater

De hemelwaterafvoer in voorliggend plan wordt volledig gescheiden van het afvalwater. Het grootste deel van het hemelwater wordt afgevoerd naar de naastgelegen oppervlaktewater en een deel wordt geïnfiltreerd. De toename aan verharding bedraagt circa 300 m2. In voorliggend geval zal de toename aan verharding naar verwachting niet leiden tot waterproblematiek, aangezien er in het omliggende gebied voldoende ruimte is voor water, in de vorm van een kolk. Hiermee wordt voorzien in voldoende ruimte om het hemelwater te kunnen afvoeren.

Afvalwater

Wat betreft het afvoeren van het afvalwater dient nog nader overleg plaats te vinden met de gemeente Zwartewaterland. Aansluitend dienen hierover afspraken te worden gemaakt. Duidelijk is dat het afvalwater gescheiden wordt afgevoerd.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast is er in de huidige situatie geen sprake van grondwateroverlast. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon water.

Oppervlaktewater

In het plangebied zijn geen (hoofd)watergangen en is geen oppervlaktewater aanwezig.

Aanleghoogte bebouwing

De grondwaterstand bedroeg ten tijde van de uitvoering van bodemonderzoek 1,2 m -mv. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Overstroombaargebied

Zie paragraaf 5.4 Overstromingsrisicoparagraaf

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft bij mail van 28 mei 2019 een positief wateradvies gegeven over bovenstaande watertoets.

Met inachtneming van het vorenstaande is de procedure in het kader van de watertoets goed doorlopen.

 

Hoofdstuk 7 Juridisch aspecten en planverantwoording

De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan, dat bindend is voor de burger en de overheid.

7.1 Verbeelding

Bij dit plan hoort één verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen.

De onderscheiden bestemmingen zijn:

  • Tuin
  • Wonen

7.2 Regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: algemene regels;
  • hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De inleidende regels omvatten een beschrijving van de gebruikte begrippen en afkortingen en de wijze van meten.

Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elk bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving; een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • bouwregels; deze regels bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen (indien van toepassing);
  • afwijking van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien van toepassing);.

De bestemming "Tuin"

Binnen de bestemming "Tuin" is het niet toegestaan te bouwen. De gronden mogen gebruikt worden als tuin. Paden zijn binnen deze bestemming ook toegestaan alsmede het aanleggen en gebruiken van parkeerplaatsen. Het bouwen van erkers aan de voorzijde van de woning mag onder voorwaarden worden toegestaan.

De bestemming “Wonen”

Binnen de bestemming “Wonen” is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de nieuwe vrijstaande woning met inpandige berging/garage is toegelaten. De inhoud van de woning mag maximaal 750 m³ bedragen en de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woning magen niet meer dan respectievelijk 4 en 10 meter bedragen.

 Algemene regels

In de Algemene regels van het plan zijn de volgende algemene regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

In de Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe vergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels staat beschreven dat onderwerpen van stedenbouwkundige aard overeenkomstig artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard worden ten aanzien van een aantal onderwerpen.

Algemene afwijkingsregels

In de Algemene afwijkingsregels gaat het om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met maximaal 10 %. Daarnaast worden er regels gegeven over het toestaan van een geringe afwijking van bestemmingsbepalingen zoals het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, situering en afwijking van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Overgangs- en slotregels

In het plan zijn de volgende overgangs- en slotregels opgenomen.

Overgangsrecht

In het Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

Slotregel

De Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente Zwartewaterland komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

 

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Voordat het bestemmingsplan formeel in procedure is gebracht zijn overlegpartners gevraagd advies uit te brengen. Het bestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Deze worden verwoord in de beantwoording op de ingekomen reacties en weergegeven in deze toelichting. Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens opgesteld.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd aan de volgende overlegpartners:

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta
  • Veiligheidsregio IJsselland

Hieronder zijn de adviezen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.

Advies van de provinciale dienst RBRV

Het advies van de provinciale dienst RBRV luidt samengevat als volgt:

De dienst staat positief tegenover de ontwikkeling waarbij de voorkeur uitgaat naar compensatie in relatie met de ontwikkeling. Bijvoorbeeld in de kern Kamperzeedijk zelf. Voor de overige wordt geconstateerd dat het bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid.

Naast de voorgaande opmerking zijn vanuit het provinciaal belang geen belemmeringen voor het verdere vervolg van deze procedure.

Bij mail van 19-7-2019 hebben de provinciale diensten naar aanleiding van de toezending van het ontwerpbestmmingsplan geconstateerd dat het plan past in het ruimtelijk beleid. Namens de provinciale diensten wordt bericht dat het plan geen aanleiding geeft om GS te adviseren een zienswijze in te dienen.

Reactie van de gemeente Zwartewaterland

De compensatie - naast sloop en een goede landschappelijke inpassing - vindt plaats door een financiële bijdrage van de initiatiefnemer, die ingezet kan worden voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. Het advies wordt voor het overige voor kennisgeving aangenomen.

Advies van Waterschap Drents Overijsselse Delta 

Bij mail van 25-07- 2019 bericht het Waterschap Drents Overijsselse Delta dat in 2019 het plan door het waterschap behandeld is volgens de korte watertoetsprocedure van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Op basis van de inrichtingsschets en de waterparagraaf heeft het waterschap in een eerder stadium van het planproces een positief wateradvies gegeven voor dit plan.

Op het ontwerpbestemmingsplan heeft het Drents Overijsselse Delta geen opmerkingen. Omdat er al een positief wateradvies voor dit plan is afgegeven, zal op dit ontwerpbestemmingsplan geen officiële reactie worden geven.

Reactie van de gemeente Zwartewaterland

De mail van het Waterschap Drents Overijsselse Delta wordt voor kennisgeving aangenomen.

Advies van Veiligheidsregio IJsselland

De Veiligheidsregio heeft de gemeente Zwartewaterland bericht ontvangen dat zij kunnen instemmen met het voorliggende bestemmingsplan.

Reactie van de gemeente Zwartewaterland

De reactie van Veiligheidsregio wordt voor kennisgeving aangenomen

De - positieve - adviezen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Veiligheidsregio IJsselland zijn verwerkt in respectievelijk paragraaf 6.4 en 5.4. Het provinciale beleid heeft een juiste vertaling gekregen in het ontwerp.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord en opgenomen in de toelichting.

Vervolg

Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (al dan niet gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage van 17 juli tot en met 27 augustus 2019 ter inzage gelegen. Binnen de 6 weken waarin de stukken ter inzage lagen, heeft een ieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad van Zwartewaterland. Gedurende de tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend op het plan.