direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Woonzorgvoorziening Adullam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0036-VS01

4.3 Ecologie

4.3.1 kader

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen huismuis, bruine en zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd.

De Ffw gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten.

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en / of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.

  • Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
  • Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het verantwoordelijke ministerie.
  • Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in augustus 2009.
  • Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de ABRS geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

Indien soorten van tabel 2 en/of 3 en/of vogels voorkomen, geldt dat een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is indien mitigerende maatregelen (voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling) getroffen kunnen worden die het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten garanderen. Ontheffing is dan niet nodig, omdat er geen sprake is van overtreding van de Ffw. Er kan worden volstaan met het werken volgens een ecologisch werkprotocol, dat moet worden opgesteld door een deskundige; ook bij het overzetten van dieren moet een deskundige worden betrokken. Eventueel kan overigens wel ontheffing worden aangevraagd (die dan wordt afgewezen) om de mitigerende maatregelen te laten goedkeuren.

Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat ‘voldoende zorg’ in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

Het voormalig ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV; nu: EL&I) heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.

Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats middels de Natuurbeschermingswet 1998. Daaronder vallen de volgende typen gebieden:

  • Natura2000-gebieden (VR- en HR-gebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.

4.3.2 onderzoek

Soortenbescherming

De Toets Ffw start met een globaal onderzoek (quickscan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een aanvraag / ontheffing ex artikel 75 van de Ffw aan de orde. Daarbij moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden. Hier is vooralsnog volstaan met een quickscan.

Ten behoeve van de quickscan naar het voorkomen van beschermde soorten is een bureauonderzoek uitgevoerd, dat in deze paragraaf integraal is opgenomen in het bestemmingsplan. Aan de hand van verspreidingsgegevens (internet, inventarisatieatlassen) en habitateisen van beschermde flora en fauna, in combinatie met terreinkenmerken en de ligging van het plangebied in zijn omgeving, is een inschatting (expert judgement) gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten.

Voor het gebied is een natuurtoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat het gebied geen deel uitmaakt van de EHS of dat sprake is van een Natura 2000 gebied. Wel ligt ten oosten van de planlocatie het Natura 2000 gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”, dat deel uitmaakt van de EHS. De afstand is dermate groot dat er echter geen sprake is van beïnvloeding door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

In 2007 heeft een ecologische beoordeling plaatsgevonden van een herinrichtingsplan ten zuiden van de bebouwde kom van Genemuiden in de gemeente Zwartewaterland (Schut 2007). De gemeente Zwartewaterland is voornemens om in een deel van het plangebied dat in 2007 is onderzocht, permanente huisvesting te plaatsen.

De gemeente Zwartewaterland heeft het bureau Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv te Feanwâlden verzocht deze beoordeling te actualiseren. Op 15 december 2011 heeft het bureau het onderzoek afgesloten en advies uitgebracht aan de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0036-VS01_0011.jpg"

figuur 8: De ligging van de drie plangebieden die in deze rapportage worden genoemd. De rode omlijning geeft 'plangebied 2007' aan. Het perceel met oranje arcering geeft 'plangebied april 2011' weer. Het perceel in het rood geeft het 'plangebied december 2011' weer. Het blauwe gedeelte betreft de uitbreiding van oktober 2012.

Het beheer van het gebied waarin het plangebied ligt, is vanaf 2007 tot nu ongewijzigd uitgevoerd. De huidige omstandigheden binnen het aangegeven gebied zijn daardoor niet wezenlijk anders dan tijdens de ecologische beoordeling van 2007. Om die reden kan worden aangenomen dat de (kans op) aanwezigheid van beschermde en/of bedreigde soorten in 2012 niet verschilt ten opzichte van 2007. Om die reden kan de ecologische beoordeling ten aanzien van de Flora- en faunawet, zoals deze is verwoord in Schut (2007), grotendeels ongewijzigd blijven.

In september 2012 is het plangebied uitgebreid aan de zuid- en westzijde van het plangebied. Er is een actualisatie uitgevoerd van het ecologisch onderzoek. Deze actualisatie was van belang, omdat inventarisatiegegevens, die de basis vormen van een ecologische beoordeling, niet te oud mogen zijn. Bovendien zijn in 2009 enkele wijzigingen opgetreden in de toepassing van de Flora- en faunawet.

Sinds 2009 dient er voldoende aandacht te zijn voor nestplaatsen van vogels die jaarrond beschermd zijn, zoals nesten van een aantal soorten onder de roofvogels, uilen en kolonievogels. Tijdens het onderzoek in 2007 is geen specifieke aandacht uitgegaan naar de mogelijke aanwezigheid van dergelijke nesten, omdat het vooral open landschap betrof, waarin geen mogelijkheden waren voor dergelijke nesten. Het verdient echter aanbeveling om vooraf aan de uitvoering van herinrichtingsplannen die plaatsvinden langs de randen van het toenmalige plangebied, te onderzoeken of hier nestplaatsen met een jaarronde bescherming kunnen worden verstoord.

Het plangebied maakt deel uit van het relatief open weidegebied, waarin de aanwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen kan worden uitgesloten. Om die reden veroorzaakt de beoogde herinrichting in dit plangebied geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen.

De ecologische beoordeling ten aanzien van broedvogels, zoals deze verwoord is in Schut (2007), blijft onverminderd van kracht. Daarin staat dat verstoring van broedende vogels en hun nesten niet is toegestaan. Deze verstoring is te voorkomen door de beoogde werkzaamheden niet te starten binnen de broedperiode van vogels, dus niet binnen de periode van begin maart tot half juli.

Conclusie:

Gebiedsbescherming 

De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflicten met de wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming (de Natuurbeschermingswet en de regelgeving betreffende de Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van gebiedsbescherming).

Soortbescherming

De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat verstoring van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen. Ten aanzien van de Kleine modderkruiper dient te worden gewerkt volgens een door het ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode, of er wordt een ontheffing aangevraagd van de Flora- en Faunawet. Gekozen wordt voor het werken volgens de gedragscode.