direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Woonzorgvoorziening Adullam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0036-VS01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bodemverontreiniging kan een risico vormen voor de volksgezondheid en het ecosysteem. Ook kunnen eventueel uit te voeren bodemsaneringsmaatregelen een financieel risico inhouden voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve is inzicht in de bodemkwaliteit noodzakelijk.

De planlocatie valt binnen het gebied Binnenveld Oost van de Bodematlas van de provincie Overijssel. Het gebied heeft de status “voldoende onderzocht” en is beoordeeld als “niet verontreinigd”.

Uit een in 2009 uitgevoerd verkennend bodemonderzoek zijn op het onderzochte perceel ter grootte van 20.000 m2 in de bovengrond kwik, lood en barium is aangetroffen in waarden net boven de achtergrondwaarde. In de ondergrond is PAK boven de achtergrondwaarde aangetroffen en in het grondwater is barium aangetroffen boven de streefwaarde.

Ter plaatse van een duiker is puin aangetroffen met asbestdeeltjes met een gehalte lager dan 100 mg kg d.s. waardoor geen sprake is van een saneringsverplichting. Bij het bouwrijpmaken van de locatie zal het puinhoudende materiaal apart afgevoerd moeten worden.

4.1.2 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van de publicatie van het Ministerie van VROM (Staatscourant 9 november 2007, nr. 218) worden categorieën aangegeven van gevallen die niet in “betekenende mate (NIBM)” bijdragen aan luchtverontreiniging. Tot deze categorieën behoren kleinere projecten van bouwkundige of infrastructurele aard die niet langer individueel getoetst hoeven te worden aan de in de Wet gehanteerde grenswaarden. Dit is het geval als de toename van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide het jaargemiddelde met niet meer dan 3% verhoogd. De voorgenomen ontwikkeling behoort tot deze categorie van kleinere projecten.

De afstand van de nieuwbouwlocatie tot de provinciale weg is ruim meer dan 50 m waarmee is voldaan aan de eisen van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Vanuit oogpunt van luchtkwaliteit zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein.

Wegverkeerslawaai is afkomstig van de Randweg en De Krommesteeg. De Krommesteeg is binnen de bebouwde kom volledig een 30 km/uur weg waarvoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Een weg met een maximum snelheid van 30 km kent geen geluidszone (artikel 74 Wet geluidhinder). Wanneer de geplande woningen echter een geluidsbelasting kennen die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (van 48 dB en de maximum hogere grenswaarde van 53 dB), dan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch moeten worden gemotiveerd dat in de woningen een goed woon- en leefklimaat heerst.

In het geluidrapport wordt uitgegaan van de bebording als grens van de bebouwde kom. Daarom luidt het advies deze grens op te schuiven. In 2008 blijkt door de gemeenteraad een nieuwe grens van de bebouwde kom te zijn vastgesteld. Daarbij is deze grenswijziging al verwerkt. Hierdoor wordt voldaan aan het criterium van een goed woon en leefklimaat op het gebied van verkeerslawaai.
Geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.4 Milieuzonering

Bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving opleveren met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. In de (aangepaste) VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”(juli 2007) zijn richtlijnen vastgelegd voor hindercirkels. Uitgangspunt in de richtlijnen is “functiescheiding waar het moet, functiemenging waar het kan”.

De planlocatie wordt in het noorden begrensd door een woonwijk en in de overige richtingen door weiland waarop geen bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. In de woonwijk en weilanden zijn geen activiteiten die milieuhinder voor de nieuwbouwlocatie kunnen opleveren.

In westelijke richting bevindt zich op een afstand van meer dan 200 m de accommodatie van sc Genemuiden. Deze afstand is dermate groot dat geen geluid- of lichthinder te verwachten is.

Volgens de VNG-richtlijnen heeft een zorginstelling als Adullam een milieurichtafstand van 30 meter. Deze is gebaseerd op het aspect geluid. Adullam wordt echter op een grotere afstand dan 30 meter van bestaande woningen gesitueerd.

4.1.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRvgs).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Binnen de 10-6 contour, welke wettelijk als harde norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. In het Bevi en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze plicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.

Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). In dit geval gaat het om een kleinere leiding, waarvoor een afstand van 1 meter moet worden aangehouden. Binnen deze zone is ook geen bebouwing mogelijk in het bestemmingsplan.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

In het kader van het bouwplan van de Stichting Adullam heeft de Veiligheidsregio IJsseland op 11 december 2011 een advies uitgebracht. Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Uit de risicokaart Nederland blijkt echter dat in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen, wegen en/of spoorwegen gelegen zijn die een risico vormen voor de omgeving.

Wel dient in verband met de aanwezigheid van het zwembad in de nabije omgeving, rekening gehouden te worden met een eventuele chloorgaswolk bij een calamiteit. Bij de bouw van het complex wordt gedviseerd om een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem aan te leggen, zodat voorkomen kan worden dan een eventuele chloorgaswolk de ventilatiekanalen kan binnendringen.

Ook dient rekening gehouden te worden met het ontwerp van het gebouw en het buitenverblijf van de aanwezige aardgasbuisleiding. De aardgasbuisleiding zelf valt niet onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen en er hoeft ook geen plaatsgebonden risicocontour en groepsrisico berekend te worden. Een dubbelbestemming voor de aardgasleiding is dan ook niet noodzakelijk. De stralingswarmte kan tot een afstand van 50 meter secundaire branden veroorzaken. Hiermee moet rekening gehouden worden in het ontwerp van gebouw en buitenterrein.

Overstromingsrisico

Op grond van de provinciale omgevingsvisie geldt voor buitendijks gebied en voor de dijkringen 10 (Mastenbroek) en 11 (IJsseldelta) de verplichting om een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen. Adullam ligt binnen dijkring 10. Volgens de risicokaart Nederland kent het gebied een mogelijke overstromingsdiepte van 2 tot 5 m en een overstromingskans van 1/2000 jaar. De tijdsduur voordat het plangebied onder water staat na een dijkdoorbraak - het meest waarschijnlijke scenario – wordt geraamd op 6 tot 24 uur.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen dijkring 10 heeft de gemeente de taak om in te gaan op het zwaarwegend maatschappelijk belang van de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling ter onderbouwing van de gemaakte keuzes. Voor incidentele/individuele bebouwing, waaronder onderhavige ontwikkeling geschaard zou kunnen worden, is dat echter niet verplicht.

De kans op een overstroming van de locatie als gevolg van een dijkdoorbraak is weliswaar gering maar de overstromingsdiepte is behoorlijk. Met de veiligheidsregio is afgesproken om bij de risicocommunicatie voor dit gebied burgers te informeren over wat te doen bij een mogelijke overstroming.

conclusie

In het kader van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de geplande ontwikkeling.