direct naar inhoud van 4.3 Bestemmingsregels
Plan: Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0035-VS01

4.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt voor de belangrijkste bestemmingen een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3, 4 en 5 Agrarisch

Grondgebonden/niet-grondgebonden

In principe worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd door middel van de aanduiding intensieve veehouderij (IV). Het gaat in het plangebied om 2 bedrijven. Deze bedrijven liggen beide in buurtschappen op korte afstand van burgerwoningen en op korte afstand van Natura 2000-gebieden. Daarom zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Eén bedrijf tot 1.000 m² (bestaand plus 10%). De ander tot 6.000 m² (bestaand plus 2.000 m²).

Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf.

De definities voor grondgebonden en intensieve veehouderij (zie artikel 1 van de regels) geven aan welke diersoorten-veehouderij in welke categorie vallen. De meeste veehouderijen vallen daardoor in de linker kolom in onderstaand schema ('grondgebonden bedrijf') of in de rechter kolom 'intensieve veehouderij'.

Bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, zijn niet op voorhand in een van beide categorieën te plaatsen, maar moeten per bedrijf beoordeeld worden (middelste kolom). De mate van grondgebondenheid varieert sterk door verschil in bedrijfsvoering.

Bedrijfstypering voor diersoorten

Grondgebonden veehouderij   Beoordeling per bedrijf o.b.v. ruimtelijke criteria   Intensieve vee- / dierhouderij  
Melkrundvee   Geiten   Varkens  
Kalveren van melkvee
(tot 2 jaar)  
Rosékalveren   Pluimvee
(kippen, kalkoenen, eenden)  
Schapen   Vleesrundvee   Witvleeskalveren  
Paarden     Pelsdieren  
Biologisch gehouden dieren     Maden / wormen  
Dieren t.b.v. natuurbeheer     Kweekvis  

Ruimtelijke criteria voor grondgebondenheid

Een agrarisch bedrijf is meer grondgebonden naarmate het voldoet aan meer criteria:

  • 1. de mogelijkheid tot beweiding van vee: hoofdzakelijk op de huiskavel of nabijgelegen en goed toegankelijke kavels van vergelijkbare aard. Het bedrijf moet de mogelijkheid tot beweiding ter plaatse hebben voor de dieren. Een indicatie van de weidegang is tussen minimaal 5 uur gedurende 100 dagen per jaar, of nog robuuster: 8 uur op 120 dagen per jaar. Daadwerkelijke beweiding kan niet worden afgedwongen (bij slecht weer in voor- en najaar staat ook “gewoon grondgebonden” melkvee meestal binnen). De mogelijkheid voor beweiding wordt daarom afgemeten aan een voldoende oppervlakte van de huiskavel. Deze huiskavel moet voldoende omvang hebben in verhouding tot het aantal dieren dat er loopt met en minimum van 0,125 Groot Vee Eenheden (GVE) per hectare.
  • 2. de mogelijkheid voor de afzet van mest van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond ter plaatse en tot een evenredige verdeling naar landbouwkundige behoefte en/of milieu wettelijke criteria verdeeld worden over die gronden.
  • 3. het grotendeels voorzien in de voederbehoefte met producten van eigen grond ter plaatse.

Jongvee tot 2 jaar in de melkveehouderij: grondgebonden:

Tot de grondgebonden landbouw horen jongvee-opfokbedrijven in de melkveehouderij, die kalveren van melkvee –ook evt. van derden- de eerste twee jaar laten opgroeien op hun melkveebedrijf. Dit jongvee van de melkrunderen wordt in de praktijk vrijwel altijd beweid.

Geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen

Voor bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, kan de mate van grondgebondenheid sterk variëren door verschil in bedrijfsvoering. Een algemene indeling van deze veehouderijen is niet mogelijk; er moet per bedrijf beoordeeld worden of de veehouderij intensief of grondgebonden is. Bij een biologische bedrijfsvoering is altijd sprake van grondgebondenheid.

De beoordeling op grondgebondenheid van geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen wordt gebaseerd op ruimtelijke criteria. Het opnemen van ruimtelijke criteria voorkomt dat er sprake is van discriminatie van diersoorten (op andere dan ruimtelijke gronden) in het bestemmingsplan buitengebied Nationaal Landschap IJsseldelta en overig Zwartewaterland.

Agrarische bouwvlakken

De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. In de geldende bestemmingsplannen Buitengebied wordt geen onderscheid gemaakt in grootte van het bedrijf, met dien verstande dat aan kleinere bedrijven een bouwvlak op maat is toegekend. In de praktijk zijn er echter een groot verschillen . Er is enerzijds sprake van schaalvergroting als gevolg van bedrijfsbeëindiging van kleine bedrijven. Toch blijven ook veel kleine bedrijven nog actief. Juist deze kleine bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit van ons buitengebied. Het is daarom van belang om deze kleine bedrijven een passende agrarisch bestemming te geven. Bepalend voor het (al dan niet) toekennen van een agrarische bedrijfsbestemming aan een bouwperceel is de mate van volwaardigheid. De volwaardigheid wordt uitgedrukt in Standaard Omvang (SO). Zie hiervoor paragraaf 2.2.3.1.

De volgende indeling is gehanteerd.

1. kleiner dan 23 SO (agrarische activiteiten als hobby): woonbestemming;

2. groter dan 23 SO en kleiner dan 94 SO: bouwblok (op maat);

3. groter dan 94SO: bouwblok van minimaal 1 hectare of op maat na overleg.

Er zijn binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vergroting van de agrarische bouwvlakken.

Op bouwblokken groter dan 1,5 hectare is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met voorwaarden die rekening houden met de KGO.

In de besteming Wonen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar een grondgebonden agrarische bestemming voor het geval er op een voormalig agrarisch bouwvlak weer agrarische bedrijfsactiviteiten met een duurzaam toekomstperspectief zullen worden ontplooid.

Nevenactiviteiten

Anders dan in de nu geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied worden in dit plan mogelijkheden geboden voor het uitoefenen van nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf. In lid 6.5 van artikel 3, 4 en 5 is daarvoor een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Er is bewust voor gekozen om geen lijst met allerlei mogelijke nevenactiviteiten op te nemen. Dat kan in de praktijk beperkend zijn, omdat er zich altijd onverwachte initiatieven kunnen aandienen.

De regel is algemeen geformuleerd en betreft met name de toegestane oppervlakte bebouwing die voor de nevenactiviteiten maximaal benut mag worden. Dit is 250 m2, alleen voor statische opslag is 500 m2 toegestaan. Daarnaast kan voor detailhandel die een directe relatie heeft met de hoofdfunctie maximaal 100 m2 worden toegestaan. Een aanvraag zal in de afwijkingsprocedure getoetst worden op een aantal ruimtelijk relevante criteria die in lid 6.5 en 6.6 zijn genoemd, zoals de capaciteit van de infrastructuur in relatie tot de verkeersaantrekkende werking, de landschappelijke inpassing en eventuele belemmeringen voor functies in de omgeving.

Voor kleinschalig kamperen is een aparte afwijkingsbevoegdheid opgenomen in lid 6.3: binnen of aansluitend aan het bouwvlak tot een maximum van 25 kampeerplaatsen m.u.v. stacaravans.

Ook voor mestverwerkingsactiviteiten t.b.v. energieopwekking is een afzonderlijke afwijkingsbevoegdheid opgenomen. (ruimtelijke voorwaarden voor alle afwijkingsbevoegdheden in lid 6.6).

Voor bed and breakfast is een specifieke regeling opgenomen in artikel 44 lid i (Algemene Afwijkingsregels) omdat deze ook voor andere bestemmingen geldt. Belangrijkste voorwaarden: uitvoering B&B door hoofdbewoner en gezin, maximaal 30% van woning met bijgebouwen tot een maximum van 75 m2, geen keuken in gastenkamer of in zelfstandig gastenverblijf.

Opslag

Op de plankaart is bestaande opslag in veel gevallen aangeduid met de letters OP. Dit is gedaan als de opslag veel ruimte in beslag neemt in of net buiten het bouwvlak ligt en het onwaarschijnlijk en/of onwenselijk is dat op die plek gebouwd zal worden. Vaak liggen er al bouwwerken (sleufsilo's) of verhardingen.

Het gevolg van deze aanduiding OP is dat je op die aangeduide plek binnen het bouwvlak niet bij recht mag bouwen met uitzondering van sleufsilo's (lid 2.1 sub e in artikel 3, sub h in artikel 4 en sub f in artikel 5), daarom telt die oppervlakte niet mee bij de oppervlakte van het bouwvlak. Wel kan er na een afweging gebouwd worden (afwijkingsbevoegdheid in artikel 45 lid 2 onder d).

De regels voor opslag zijn terug te vinden in de Bouwregels (mest- en sleufsilo's) en in de Gebruiksregels (aanleggen van verhardingen of het leggen van kuilvoerplaten).

In de Bouwregels (lid 2.2 in artikel 3, 4 en 5) is bepaald dat bouwwerken voor mestopslag en voor opslag van ruwvoer binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, dan wel ter plaatse van de aanduiding OP. Buiten het bouwvlak is mestopslag of opslag van ruwvoer alleen toegestaan na een afweging van alle belangen die op die locatie spelen (lid 4.1: afwijking voor overschrijden bouwvlakgrens en lid 4.9 (voorwaarden).

De Gebruiksregels (lid 4.7 van artikel 3, 4 en 5) geven een vergunningsplicht aan voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak.

Kuilvoerplaten worden hiervan uitgezonderd, mits direct aansluitend aan het bouwvlak en mits ze niet dichter dan 100 meter bij een naburig bouwvlak of een woonbestemming komen te liggen èn mits de opslag aan de wegzijde de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt.

Wel vergunningplichtig zijn kuilvoerplaten buiten het bouwvlak die niet aan bovenstaande voorwaarden voldoen.

Plattelandswoning

Sinds enige tijd is het juridisch mogelijk een voormalige 2e bedrijfswoning op een agrarisch bouwvlak met een actief bedrijf, de bestemming “Plattelandswoning” te geven. Met die bestemming kan er in de woning worden gewoond door personen die geen relatie hebben met het agrarisch bedrijf terwijl dit toch geen beperkende gevolgen heeft voor het agrarisch bedrijf ter plaatse. Een woning met deze bestemming kent dus geen milieubescherming. Dit kan in een enkel geval een oplossing zijn voor een anders gedwongen leegstaande woning op het eigen erf. In het buitengebied van Zwartewaterland bleek dit nu niet aan de orde, dus de bestemming komt op de plankaart niet voor. Wel is in de agrarische regels, in artikel 3, 4 en 5 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om aan deze wijzigings in het gebruik desgewenst mee te kunnen werken.

Karakteristieke erven

Volgens Europese en nationale wetgeving zijn gemeenten sinds kort verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorische waarden in een plangebied. Daarom is er in 2010 in het buitengebied geïnventariseerd welke erven karakteristiek zijn in het licht van de geschiedenis van dit gebied. Deze zijn beschreven in een rapport dat op de website van Zwartewaterland is geplaatst. Op de kaart van het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied hebben de karakteristieke panden nu de aanduiding “ka” gekregen.

De gemeente heeft vertrouwen in de eigenaren en gebruikers van deze erven en heeft daarom gekozen voor stimulerende regelgeving in plaats van beperkende. De gemeente wil graag eigenaren verder inspireren en enthousiast maken door in het rapport extra informatie te bieden over de geschiedenis van de erven in deze omgeving.

Van eigenaren van karakteristieke erven wordt wel verwacht dat zij bij nieuwe ontwikkelingen laten zien hoe zij rekening gehouden hebben met de betreffende karakteristieke elementen op hun erf.

Mocht dit bij uitzondering niet het geval zijn, dan kàn het college nadere eisen stellen.

Naast een lijst van karakteristieke erven bevat het rapport ook een lijst met kansrijke erven. Deze zijn niet op de plankaart aangeduid, maar de eigenaren kunnen er kennis en inspiratie opdoen om hun erf nog verder te versterken.

Het rapport wordt als een dynamisch deskundigenrapport beschouwd. Tussentijdse wijzigingen, aanvullingen en de ingediende correcties zullen worden ingevoegd. Het rapport maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

De provincie is in principe het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen in het kader van de Natuurbeschermingswet 9Nbwet). Nu de Raad van State een streep heeft gezet door het provinciale toetsingskader, wordt door de provincie weer direct aan de Nbwet getoetst: geen toename depositie tov het vergunde depositieniveau in het jaar van aanwijzing N 2000 gebied. Saldering en aanpassingen aan de stal zijn/blijven toegestaan.

Naar verwachting treedt in 2014 de PAS in werking, waarbij de provincie zal gaan toetsen aan de berekende stikstofruimte voor de verschillende N 2000 gebieden.

In dit bestemmingsplan is een link gelegd met de provinciale toetsing door dit als criterium op te nemen bij de afwijkings- en wijzigingsbepalingen voor overschrijding, verschuiving en/of vergroting van de agrarische bouwvlakken. De toelaatbaarheid vanuit N 2000 (depositieniveau) wordt daar expliciet benoemd. Het ontheffingsbesluit Nb wet van de provincie (of de schriftelijke mededeling dat er geen ontheffing nodig is) geldt voor de gemeente als voorwaarde voor het meewerken aan een omgevingsvergunningaanvraag waarvoor een afwijking- en wijzigingsprocedure nodig is. In de praktijk blijken de aanvragers ook al uit zichzelf eerst een ontheffing bij de provincie aan te vragen omdat er vaak nog aanpassingen aan de stal worden geeist voordat de ontheffing verleend kan worden.

Voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen binnen de grenzen van het bouwvlak dient uiteraard een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De procedure daarvan is in de Wabo gekoppeld aan die van de Natuurbeschermingswet. Wanneer beide aanvragen tegelijk worden aangevraagd geldt er een uitgebreide procedure en is de gemeente voor beide wetten en procedures bevoegd gezag. GS geven dan aan de gemeente op verzoek een verklaring van geen bezwaar waarin eventuele voorwaarden zijn genoemd. Dit komt zelden voor, meestal wordt de omgevingsvergunning pas aangevraagd als de Nb wet ontheffing verleend is.

De gemeente checkt of beide aanvragen met elkaar overeenstemmen en zowel de gemeente als de provincie controleren bij de bouw of de plannen worden uitgevoerd zoals ze zijn aangevraagd en vergund.

Landbouw en Natura 2000

De provincie is in principe het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nbwet). Nu de Raad van State een streep heeft gezet door het provinciale toetsingskader, wordt door de provincie weer direct aan de Nbwet getoetst: geen toename depositie tov het vergunde depositieniveau in het jaar van aanwijzing van het betrokken N 2000 gebied. Saldering en aanpassingen aan de stal zijn/blijven toegestaan, afroming niet meer.

Naar verwachting treedt in 2014 de PAS in werking, waarbij de provincie zal gaan toetsen aan de berekende stikstofruimte voor de verschillende N 2000 gebieden.

In dit bestemmingsplan is een link gelegd met de provinciale toetsing door de effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden als criterium op te nemen bij de afwijkings- en wijzigingsbepalingen voor overschrijding, verschuiving en/of vergroting van de agrarische bouwvlakken. Het ontheffingsbesluit Nb wet van de provincie (of de schriftelijke mededeling dat er geen ontheffing nodig is) geldt voor de gemeente als voorwaarde voor het meewerken aan een omgevingsvergunningaanvraag waarvoor een afwijking- en wijzigingsprocedure nodig is. In de praktijk blijken de aanvragers ook al uit zichzelf eerst een ontheffing bij de provincie aan te vragen omdat er vaak nog aanpassingen aan de stal worden geëist voordat de ontheffing verleend kan worden.

De gemeente raadt initiatiefnemers wel aan in een vroeg stadium van planvorming in overleg te treden over de situering en uitvoering van de stal vanwege de landschappelijke effecten van die uitbreiding. Omdat de Nbwet vergunning wordt verleend voor een bepaalde locatie betekent een andere situering meteen dat ook de ontheffing opnieuw moet worden getoetst. Dit leidt tot extra kosten en proceduretijd. Dit kan voorkomen worden door in een vooroverleg alle argumenten, zoals een doelmatige inrichting van het bouwvlak, landschappelijke en milieuargumenten met elkaar te bespreken en af te wegen.

Voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen binnen de grenzen van het bouwvlak wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. De procedure daarvan is in de Wabo gekoppeld aan die van de Natuurbeschermingswet. Wanneer beide aanvragen tegelijk worden aangevraagd geldt er een uitgebreide procedure en is de gemeente voor beide wetten en procedures bevoegd gezag. GS geven dan aan de gemeente op verzoek een verklaring van geen bezwaar waarin eventuele voorwaarden zijn genoemd. Dit komt zelden voor, meestal wordt de omgevingsvergunning pas aangevraagd als de Nb wet ontheffing verleend is.

De gemeente checkt of beide aanvragen met elkaar overeenstemmen en zowel de gemeente als de provincie controleren bij de bouw of de plannen worden uitgevoerd zoals ze zijn aangevraagd en vergund.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch zijn in deze bestemming de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta omschreven alsmede de landschapwaarden van het overig buitengebied zoals die zijn omschreven in het Landschapsontwikkelingsplan Zwolle, Zwartewaterland en Kampen.

Verder is ter bescherming van de landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Er moet een (Omgevings)vergunning aangevraagd worden voor werkzaamheden die mogelijk invloed hebben op de kernwaarden van de verschillende landschappen.

Bij voorbaat wordt een aantal werkzaamheden van de vergunningplicht uitgezonderd.

Dit voorkomt dat de vergunningplicht onevenredig zware beperkingen voor de agrarische ondernemers oplevert.

Niet vergunningplichtig zijn:

  • Werkzaamheden die de normale agrarische bedrijfsvoering betreffen, de aanleg van agrarische kavel- en ontsluitingspaden en het leggen van kuilvoerplaten ten behoeve van ruwvoeropslag (mits de afstand tot de naburige bouwvlakken of een woonbestemming niet kleiner wordt dan 100 meter en de verkeersveiligheid het toelaat wanneer de opslag aan de wegzijde wordt gelegd)
  • Het dempen van dwarssloten (die door hun “dwarsligging” niet bepalend zijn voor het landschapsbeeld).
  • Het graven, vergraven, dempen, verdiepen of verbreden van lengtesloten in de gebieden met de bestemming “Agrarisch met landschappelijke waarden (AW-L)” in de polder Mastenbroek en de zeeklei(buiten)polders bij Genemuiden, mits het nieuwe perceel niet van vorm verandert en de omschreven maatvoering niet overschrijdt (in Mastenbroek maximaal 200 meter en in de zeekleipolders bij Genemuiden niet groter dan 6 hectare).

Wèl vergunningplichtig zijn (o.a.) de werkzaamheden m.b.t. sloten die bovenstaande randvoorwaarden overschrijden.

In het overige tot AW-L bestemde gebied in Zwartewaterland (ten oosten van de N331 en ten noorden van de N 377) blijven de werkzaamheden m.b t. de lengtesloten wel in alle gevallen aan de aanlegvergunningplicht gebonden, om twee redenen:

  • het is in dit landschap niet mogelijk om op voorhand randvoorwaarden te formuleren voor het uitzonderen van de vergunning, en
  • de vergunningplicht bestond al in het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied Zwartsluis. In dat gebied verdient een afweging per aanvraag de voorkeur.

Bij de vergunningverlening vindt een belangenafweging en eventueel overleg plaats, over de noodzaak van de werkzaamheden en het belang van de aanvrager in verhouding tot de te beschermen waarden van het gebied.

Handvat voor de beoordeling van de landschappelijke kwaliteiten zijn de beschrijvingen op pagina 26 en verder in hoofdstuk 2 van deze Toelichting. Daar staan de kernwaarden en kenmerken van de verschillende landschappen in het buitengebied van Zwartewaterland beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat in 2010 door de raden van Zwartewaterland, Kampen en Zwolle is vastgesteld als basis voor de bestemmingsplannen Buitengebied van deze drie gemeenten in het Nationaal Landschap IJsseldelta.

Het LOP kan beschouwd worden als een nadere uitwerking en vertaling van de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende catalogus Gebiedskenmerken en van het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch, is ter bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Er moet een (Omgevings)vergunning aangevraagd worden voor werkzaamheden die mogelijk invloed hebben op de kernwaarden van de verschillende landschappen.

Bij voorbaat wordt een aantal werkzaamheden van de vergunningplicht uitgezonderd.

Dit voorkomt dat de vergunningplicht onevenredig zware beperkingen voor de agrarische ondernemers oplevert.

Niet vergunningplichtig zijn:

  • Werkzaamheden die de normale agrarische bedrijfsvoering betreffen, de aanleg van agrarische kavel- en ontsluitingspaden en het leggen van kuilvoerplaten ten behoeve van ruwvoeropslag (mits de afstand tot de naburige bouwvlakken of een woonbestemming niet kleiner wordt dan 100 meter en de verkeersveiligheid het toelaat wanneer de opslag aan de wegzijde wordt gelegd)
  • Het dempen van dwarssloten (die door hun “dwarsligging” niet bepalend zijn voor het landschapsbeeld).
  • Het graven, vergraven, dempen, verdiepen of verbreden van lengtesloten in de gebieden met de bestemming “Agrarisch met landschappelijke waarden (AW-L)” in de polder Mastenbroek en de zeeklei(buiten)polders bij Genemuiden, mits het nieuwe perceel niet van vorm verandert en de omschreven maatvoering niet overschrijdt (in Mastenbroek maximaal 200 meter en in de zeekleipolders bij Genemuiden niet groter dan 6 hectare).

Wèl vergunningplichtig zijn (o.a.) de werkzaamheden m.b.t. sloten die bovenstaande randvoorwaarden overschrijden.

In het overige tot AW-L bestemde gebied in Zwartewaterland (ten oosten van de N331 en ten noorden van de N 377) blijven de werkzaamheden m.b t. de lengtesloten wel in alle gevallen aan de aanlegvergunningplicht gebonden, om twee redenen:

  • het is in dit landschap niet mogelijk om op voorhand randvoorwaarden te formuleren voor het uitzonderen van de vergunning, en
  • de vergunningplicht bestond al in het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied Zwartsluis. In dat gebied verdient een afweging per aanvraag de voorkeur.

Bij de vergunningverlening vindt een belangenafweging en eventueel overleg plaats, over de noodzaak van de werkzaamheden en het belang van de aanvrager in verhouding tot de te beschermen waarden van het gebied.

Handvat voor de beoordeling van de landschappelijke kwaliteiten zijn de beschrijvingen op pagina 26 en verder in hoofdstuk 2 van deze Toelichting. Daar staan de kernwaarden en kenmerken van de verschillende landschappen in het buitengebied van Zwartewaterland beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat in 2010 door de raden van Zwartewaterland, Kampen en Zwolle is vastgesteld als basis voor de bestemmingsplannen Buitengebied van deze drie gemeenten in het Nationaal Landschap IJsseldelta.

Het LOP kan beschouwd worden als een nadere uitwerking en vertaling van de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende catalogus Gebiedskenmerken en van het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta.

Artikel 22 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Artikel 23 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Indien het geldende plan ruimere mogelijkheden geeft dan er gerealiseerd zijn, wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd. De inhoudsmaat van burgerwoningen is maximaal 600 m³ met de mogelijkheid via afwijking 750 m³ toe te staan. Indien een bestaande woning groter is dan 750 m³, wordt de inhoud gefixeerd op de bestaande maat. Het bouwvlak zal worden afgestemd op de bouwmassa.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
  • Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld blijft het uitgangspunt van toepassing om bijbehorende bouwwerken in de zijtuin achter de voorgevel van het hoofdgebouw te plaatsen.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.

Voortuinen zijn de bestemd tot "Tuin''. Hier zijn in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.

  • Indien in de voortuinen gebouwen aanwezig zijn, wordt ter wille van de eenvoud van regeling en beheer een gebied met de bestemming '23.5 Specifieke gebruiksregels' aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Overige nevenactiviteiten

Naast de beschreven mogelijkheden voor een beroep aan huis worden er, anders dan in de nu geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied, in dit plan ook mogelijkheden geboden voor het uitoefenen van bedrijfsmatige nevenactiviteiten op Woonerven. Net als in de agrarische regels is er ook hier voor gekozen om geen lijst met allerlei mogelijke nevenactiviteiten op te nemen. Dat kan in de praktijk beperkend zijn, omdat er zich altijd onverwachte initiatieven kunnen aandienen.

De regel is algemeen geformuleerd en betreft met name de toegestane oppervlakte bebouwing die voor bedrijfsmatige activiteiten maximaal benut mag worden (lid 6.2: 100 m2).

Een aanvraag zal in de afwijkingsprocedure getoetst worden op een aantal ruimtelijk relevante criteria die in lid 6.5 zijn genoemd, zoals de capaciteit van de infrastructuur in relatie tot de verkeersaantrekkende werking, de landschappelijke inpassing en eventuele belemmeringen voor functies in de omgeving.

Voor bed and breakfast is een specifieke regeling opgenomen in artikel 44 lid i (Algemene Afwijkingsregels) omdat deze regeling ook voor andere bestemmingen geldt. Belangrijkste voorwaarden: uitvoering B&B door hoofdbewoner en gezin, maximaal 30% van woning met bijgebouwen tot een maximum van 75 m2, geen keuken in gastenkamer of in zelfstandig gastenverblijf.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de ontheffing bij het criterium van de Bouwverordening.

Inwoning

Inwoning is binnen de woning bij recht mogelijk onder de volgende voorwaarden: de hoofdingang dient te worden gedeeld en het hoofdgedeelte en het inwoongedeelte van de woning dienen onderling inpandig bereikbaar te blijven. Ook dient er sprake te zijn van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen en dient het karakter van één woning ook in visueel opzicht tot uiting te komen: Als overheid stimuleren we vanuit het zorgbeleid dat mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen en voor elkaar zorgen. De zorg tussen generaties kan ook wederzijds zijn en in de loop der jaren van richting en accent wisselen.

Afwijkend gebruik:

De hoofdgebouwen met een afwijkend gebruik dat niet valt onder beroep aan huis of met een beroep aan huis groter dan 30% / 50 m² zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In regels staat aangegeven welk afwijkend gebruik is toegelaten en voor welk deel van het hoofdgebouw dit afwijkende gebruik is toegestaan.

Wet geluidhinder

In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.

Karakteristieke erven krijgen extra gebruiksmogelijkheden

Volgens Europese en nationale wetgeving zijn gemeenten sinds kort verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorische waarden in een plangebied. Daarom is er in 2010 in het buitengebied geïnventariseerd welke erven karakteristiek zijn in het licht van de geschiedenis van dit gebied. Deze zijn beschreven in een rapport dat op de website van Zwartewaterland is geplaatst. Op de kaart van het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied hebben de karakteristieke erven nu de aanduiding “ka” gekregen.

De gemeente heeft vertrouwen in de eigenaren en gebruikers van karakteristieke erven en heeft daarom gekozen voor stimulerende regelgeving in plaats van beperkende. De gemeente wil de betreffende eigenaren graag ondersteunen in het beheer en onderhoud van hun panden en erven. Ook hoopt de gemeente eigenaren verder te inspireren en enthousiast te maken door in het rapport extra informatie te bieden over de geschiedenis van de erven in deze omgeving.

Daarom legt de gemeente deze erven geen beperkingen op maar biedt het juist extra gebruiksmogelijkheden. Aan de aanduiding “ka” zijn namelijk een aantal extra planologische gebruiksmogelijkheden verbonden voor de erven met een Woonbestemming. Zij hebben immers vaak bebouwing “over” die wel onderhouden moet worden. Gangbaar is dat daar slechts een beperkt deel van benut magen worden voor nevenactiviteiten (100 m2) en in het hoofdgebouw mag ook maar 1 gezin wonen. Volgens de nieuwe regels mogen nu in karakteristieke hoofdgebouwen die groter zijn dan 1000 m3 onder voorwaarden (lid 6.5) 2 of 3 wooneenheden (lid 6.1) gerealiseerd worden en karakteristieke gebouwen mogen onder voorwaarden (lid 6.5) worden gebruikt voor beroep of bedrijf aan huis voor meer dan 100 m2 (lid 6.3).

Van eigenaren van karakteristieke erven wordt wel verwacht dat zij bij nieuwe ontwikkelingen laten zien hoe zij rekening gehouden hebben met de betreffende karakteristieke elementen op hun erf.

Het college vertrouwt er op dat eigenaren dit vaak al uit zichzelf doen, maar mocht dit bij uitzondering niet het geval zijn, dan kàn het college nadere eisen stellen.

Het inventarisatierapport kan dienen als inspiratie- en kennisbron wanneer eigenaren bouw- of verbouwplannen hebben. Ook kan het toetsers helpen om ingediende plannen beter te beoordelen. Naast een lijst van karakteristieke erven bevat het ook een lijst met kansrijke erven. Deze zijn niet op de plankaart aangeduid. Ook voor de eigenaren daarvan kan het kennis en inspiratie opleveren om hun erf nog verder te versterken.

Het rapport wordt als een dynamisch deskundigenrapport beschouwd. Tussentijdse wijzigingen, aanvullingen en de ingediende correcties zullen worden ingevoegd. Het rapport maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Artikel 27 Leiding - Water

Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden.

In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in de bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.

Artikel 28 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied (zie kaart 2).
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

Deze dubbelbestemming omvat met name de terpen en andere locaties waar al vroeg sprake was van bewoning.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van de waterschappen Groot Salland en Reest en Wieden onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden ontheffing van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderend bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderen bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.