direct naar inhoud van 3.2 Milieu
Plan: Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0035-VS01

3.2 Milieu

3.2.1 Geluid

Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.Met nieuwe burgerwoningen in het buitengebied wordt heel terughoudend omgegaan. In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan.

Industrielawaai

Het industrieterrein 'Zwarte Water – Buiten de Enkpoort' te Hasselt en het industrieterrein “Kranerweerd-Zomerdijk” te Zwartsluis als ook “Machine fabriek Hasselt” Cellemuiden 44 te Hasselt is in kader van de Wet geluidhinder een zoneringsplichtig industrieterrein. De Wet geluidhinder verstaat onder een industrieterrein een terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, als omschreven in het Besluit omgevingsrecht bijlage 1 onderdeel D, mogelijk maakt (z.g “grote lawaaimakers”).

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbij de geluidbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Onder geluidbelasting vanwege het terrein wordt verstaan de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle inrichtingen gelegen binnen de grens van het gezoneerde industrieterrein.

De industrieterreinen Zwartsluis (Kranerweerd-Zomerdijk) en Hasselt (bedrijventerrein en Machine fabriek Hasselt, Cellemuiden 44) hebben een geluidzone die deels in het bestemmingsplan Buitengebied zijn gelegen. Binnen deze contour (opgenomen in de plankaart) is nieuwbouw van een woning niet mogelijk tenzij daarvoor ontheffing is verkregen. Het gemeentelijke geluidbeleid staat in bepaalde situaties nieuwbouw toe met een maximum hogere grenswaarde van 55 dB(A) industrielawaai.

Verruiming van de geluidzone is mogelijk in het kader van het gemeentelijke geluidbeleid indien er geen nadelige gevolgen ontstaan aan Natura 2000 gebieden of geluidgevoelige gebouwen (woningen, scholen e.d.).

Machinefabriek Hasselt

Figuur invoegen - 50 dB(A) contour of in bijlage

Voor de Machine fabriek Hasselt, gelegen aan Cellemuiden 44 te Hasselt wordt de geluidzone opgenomen in het bestemmingsplan. Deze solitair gelegen inrichting heeft momenteel een van rechtswege verkregen geluidzone (1993) welke nu moet worden opgenomen in het bestemmingsplan. Deze zone is niet eerder opgenomen in een bestemmingsplan.

Binnen de 50 dB(A) contour van het bedrijf zijn echter drie woningen gelegen waarvoor een hogere grenswaarde noodzakelijk is. Het betreft de woningen Cellemuiden 43, 45 en 46 waarvoor een maximale hogere geluidbelasting van 55 dB(A) moet worden vastgesteld. In de bijlage is het akoestische rapport (opgesteld door adviesbureau de Haan met kenmerk H.99.177.03 d.d. 5 november 2012) opgenomen waarin is aangegeven hoe de geluidcontour tot stand is gekomen. Naast de belemmering van de drie woningen is er ook het Natura 2000 gebied. De zone is daarin voor een groot gedeelte gelegen. Vanwege de aanwezigheid van de provinciale weg met een hoge geluidbelasting is de invloed van het bedrijf op het Natura 2000 gebied verwaarloosbaar.

Conclusie:

Voor de woningen Cellemuiden 43, 45 en 46 wordt vooraf aan het vaststellen van de geluidzone door het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland een hogere grenswaarde vastgesteld. Het ontwerp besluit wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en vervolgens door het college vastgesteld. Het vaststellen van een hogere grenswaarde is een bevoegdheid van het college.

De nieuwe geluidzone wordt in het bestemmingsplan buitengebied in zijn geheel opgenomen en als zodanig op de plankaart vermeld.

Industrieterrein Hasselt

Voor het industrieterrein is in 1990 het zoneringsonderzoek in het kader van de Wet geluidhinder afgerond. Bij Besluit van 21 maart 1990, nr. MMI 90/230, is één geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder vastgesteld rond de industrieterreinen “Buiten de Enkpoort/Zwarte Water” te Hasselt. Het voornoemd besluit is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 22 juni 1990, nr. 90.014977. Door Gedeputeerde Staten van Overijssel is ingevolge art. 71 tweede lid van de Wet geluidhinder een saneringsprogramma opgesteld, welke is vastgesteld bij besluit van 12 december 1997, nr. MAB 97/3505. Bij besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, d.d. 12 november 1998, MBG 98007001/995, is het saneringsprogramma vastgesteld, waarbij voor een aantal geluidgevoelige objecten de maximaal toelaatbare grenswaarde (MTG) is vastgesteld.

De contour van het industrieterrein is voor een groot gedeelte gelegen binnen de bebouwde kom maar ook voor een deel in het buiten gebied gelegen.

Binnen deze contour zijn een aantal bestaande woningen gelegen waarvoor eerder hogere waarden zijn vastgesteld. Het bestemmingsplan buitengebied geeft niet de mogelijkheid om binnen de 50 dB(A) contour nieuwe woningen te realiseren.

Conclusie:

  • Het bestemmingsplan geeft geen mogelijkheden voor het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen binnen de 50 dB(A) contour industrielawaai.
  • De bestaande contour wordt ongewijzigd op de plankaart opgenomen.

Industrieterrein Zwartsluis

Voor dit industrieterrein is de geluidzone in 2011 opnieuw vastgesteld. De zone is opgenomen in drie bestemmingsplannen, te weten:

Bestemmingsplan Zomerdijk, 3 maart 2011 vastgesteld door de gemeenteraad;

Bestemmingsplan Verruiming Geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis, 3 maart 2011 vastgesteld door de gemeenteraad;

Bestemmingsplan Meppelerdiep, 28 juni 1993 vastgesteld door de gemeenteraad, 25 januari 1994 goedgekeurd door GS.

Binnen de 50 dB(A) contour zijn binnen het bestemmingsplan buitengebied een tweetal woningen gelegen waarvoor in het verleden hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Het betreft de agrarische woning Stouweweg 2 en de bedrijfswoning De Velde 1.

Conclusie:

  • Het bestemmingsplan geeft geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de 50 dB(A) contour industrielawaai.
  • De bestaande contour wordt ongewijzigd op de plankaart opgenomen

Bedrijventerrein Genemuiden

Voor het bedrijventerrein te Genemuiden is geen wettelijke verplichting aanwezig om het industrieterrein te zoneren (conform de Wet geluidhinder). Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening en om het geluid te kunnen beheersen is een geluidbeheersmodel opgesteld. Deze is door het college vastgesteld (5 juni 2012 DV/WM3) en wordt toegepast bij bestemmingsplan wijzigingen binnen of nabij de beheerszone en wordt toegepast bij de geluidverdeling bij bedrijven (vergunningen).

In de navolgende figuur wordt met de rode contour de 50 dB(A) industrielawaai contour aangegeven.

Conclusie:

Binnen de 50 dB(A) contour zijn een aantal woningen gelegen. Het bestemmingsplan Buitengebied geeft niet de mogelijkheid om binnen deze contour nieuwe woningen te realiseren. De 50 dB(A) contour wordt op de plankaart opgenomen als een aandachtsgebied.

Verkeerslawaai

De Wet geluidhinder geeft aan dat voor bepaalde wegen een standaard geluidzone (artikel 74 Wet geluidhinder) geld waarbinnen geluidgevoelige bestemmingen niet zonder meer gerealiseerd kunnen worden. Om na te gaan wat de daadwerkelijke 48 dB (Lden) contour verkeerslawaai is, is middels een milieumodel dit berekend. In onderstaand kaartje is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0005.png"

Woningbouw of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn alleen mogelijk binnen deze contouren indien blijkt uit een akoestisch onderzoek dat de gevelbelasting lager is dan 48 dB (Lden). Bestaande woningen binnen de contour kunnen kleine uitbreidingen realiseren echter moet bij de WABO (bouw)vergunning extra aandacht worden besteed aan de gevelgeluidwering. Nieuwe situaties zijn alleen mogelijk middels een hogere waarde.

Conclusie:

Het bestemmingsplan buitengebied geeft geen mogelijkheid voor nieuw te realiseren woningen of andere geluidgevoelige gebouwen binnen de 48 dB (Lden) contour verkeerslawaai.

Uitbreidingen van bestaande woningen binnen de 48 dB(Lden) en binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan worden getoetst bij de WABO bouwvergunning.

3.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

PM

3.2.3 Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015.

Sinds het NSL op 1 augustus 2009 in werking is getreden:

  • moet Nederland uiterlijk op 11 juni 2011 aan de jaargemiddelde en daggemiddelde normen voor PM10  voldoen;
  • moet Nederland uiterlijk op 1 januari 2015 aan de jaargemiddelde norm voor NO2 voldoen(met uitzondering van de agglomeratie Heerlen/Kerkrade die al op 1 januari 2013 moet voldoen);
  • geldt dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, als het effect op de luchtkwaliteit minder is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m3 (dus minder dan 1,2 microgram/m3);
  • kan het bevoegd gezag het NSL gebruiken om een project te onderbouwen dat 'in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, op voorwaarde dat het project in het NSL staat;
  • zijn overheden verplicht de maatregelen in het NSL uit te voeren;
  • is het monitoringsstelsel van kracht.

In het kader van de luchtkwaliteit binnen de gemeente ten gevolge van het verkeer is een milieumodel opgesteld. In dit milieumodel is de situatie 2008 en 2020 opgenomen. Hieruit blijkt dat er in het gehele buitengebied geen knelpunten te verwachten zijn ten gevolge van de luchtkwaliteit voor de gevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen.

Ten gevolge van intensieve veehouderij (met name kippen en varkens) komt er fijn-stof vrij. In de handreiking stofemissies veehouderijen worden per diercategorie emissie waarden aangegeven. Met dit Bestemmingsplan worden de mogelijkheden voor intensieve veehouderijen niet vergroot waardoor het aspect fijn stof geen nadere beschouwing behoeft. Voor de veehouderijen waaronder de melkrundveehouderij gelden vuistregels, waarvoor geldt dat indien aan de vuistregels wordt voldaan er sprake zal zijn van NIBM.

Gelet op de afstanden van de veehouderijen tot aan gevoelige objecten in combinatie met de mogelijk te realiseren omvang is er geen reden om te verwachten dat hier knelpunten zijn te verwachten.

Conclusie:

Het consoliderende karakter van het bestemmingsplan geeft geen aanleiding dat de lucht kwaliteit verslechterd ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0006.png"

Figuur 1, fijnstof (PM10), bron milieumodel 2008

3.2.4 Geur

In de gemeente is eerder een inventarisatie gedaan naar de noodzaak voor het opstellen van een geurverordening. Gebleken is dat de noodzaak niet aanwezig was/is in de gemeente. Een verordening is alleen mogelijk als je een (groter) gebied hieronder kunt scharen. Er zijn hier en daar enkele verspreid liggende knelgevallen te onderscheiden. Het betreft echter geen bedrijven die met dit bestemmingsplan meer mogelijkheden krijgen en ten gevolge van de geurproblematiek in de problemen zitten, c.q. zouden komen. De bedrijven die een ander (groter) bouwkavel krijgen zijn allen gelegen op voldoende afstand (overeenkomstig de richtafstanden van de uitgave "bedrijven en milieuzonering") dat hier ook geen knelsituaties qua geur te verwachten zijn.

3.2.5 Bodemkwaliteit

Bodemenergie

De diepere ondergrond van onze gehele gemeente is uitermate geschikt voor bodemenergie, de open en gesloten warmte koude opslag systemen (WKO). Volgens de potentiekaart zoals opgenomen in de bodematlas van Overijssel (http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/bodematlas/bodematlas.html) is het thermisch vermogen meer dan 900 KW aan de woningzijde. Momenteel zijn er op een aantal plaatsen opensystemen aanwezig in het bebouwde gebied. Ook zijn er gesloten systemen binnen de gehele gemeente aanwezig echter is daar momenteel geen inzicht in waar deze zich bevinden. Medio (juli) 2013 moeten nieuwe WKO (gesloten systemen) gemeld worden. De inzet is om alle systemen in kaart te brengen om zodoende interferentie vooraf te voorkomen bij nieuw aan te leggen systemen.

Conclusie:

In het bestemmingsplan buitengebied zijn geen beperkingen opgenomen voor het toepassen van bodemenergie.

Bodemkwaliteitskaart (concept BKK 2012)

De gemeenten en de waterschappen van de regio IJsselland zijn bezig met de implementatie van het Besluit

bodemkwaliteit. De gemeenten hebben het voornemen om tot uitvoer van gezamenlijk bodembeleid te komen.

Hiervoor willen de gemeenten een bodemkwaliteitskaart opstellen voor de regio IJsselland. Enkele gemeenten waaronder Zwartewaterland maken gebruik van de overgangsregeling bodemkwaliteitskaarten in het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij hanteren zij eerder vastgestelde gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten.

In de regio hebben negen gemeenten en twee waterschappen aangegeven de vastgestelde bodemkwaliteitskaarten te willen actualiseren. Deze negen gemeenten zijn: Dalfsen, Deventer (deels), Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland. De waterschappen zijn Waterschap Groot Salland en Waterschap Velt en Vecht. Voor de gemeente Deventer wordt alleen de zone 'buitengebied' in de statistiek, kaarten en rapportage meegenomen.

Doelstelling voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is om daarmee een actueel en dekkend beeld te krijgen van de diffuse chemische bodemkwaliteit in de negen deelnemende gemeenten en twee waterschappen. Achterliggende doelstelling is de wens van de negen gemeenten om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die een bodemkwaliteitskaart biedt:

  • bij het toepassen van grond op en in de bodem;
  • als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond en de ontvangende bodem;
  • bij het wegnemen van mogelijke knelpunten bij grond- en/of baggerstromen;

De bodemkwaliteitskaart is een weergave van de feitelijke situatie. Bodembeleid wordt in het Besluit bodemkwaliteit gesplitst in een feitelijke weergave van de situatie (de bodemkwaliteitskaart) en een beleidsmatige keuze om gebruik te maken van bevoegdheden om regels te stellen voor grondstromen (de nota bodembeheer). Conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten bestaat een bodemkwaliteitskaart uit 3 onderdelen: een kaart met deelgebieden en uitgesloten locaties, een ontgravingskaart en een toepassingskaart.

De ontgravingskaart geeft een overzicht van de actuele diffuse bodemkwaliteit. Op de toepassingskaart zijn de toepassingseisen voor toe te passen grond weergegeven. De toepassingseis wordt bepaald door de actuele bodemkwaliteit en de bodemfunctie. De bodemfunctie is weergegeven op de bodemfunctieklassenkaart en wordt bepaald door het huidig en beoogd toekomstig bodemgebruik.

Bodemfunctieklassekaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0007.png"

Het buitengebied krijgt de bodemklasse AW2000. Dit wil zeggen dat het buitengebied relatief schoon is en dat er bij grondverzet ook alleen maar AW2000 grond mag worden toegepast.

Stortplaatsen

Binnen onze gemeente hebben we ook een aantal voormalige stortplaatsen. Deze stortplaatsen zijn in het kader van NAVOS in opdracht van de provincie Overijssel onderzocht.

Bij ontwikkelingen op deze locaties is nader onderzoek noodzakelijk en eventueel een beschikking van de provincie indien er op of in de grond wordt gegraven.

In onderstaand kaartje zijn de voormalige stortplaatsen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0008.png"

Asbestkansenkaart

Het college heeft alle erven in het buitengebied aangewezen als verdacht voor de aanwezigheid van asbest.

Door de provincie is deze kaart opgesteld en staat ook vermeld op de provinciale website (bodematlas). Bij uitbreidingen op het bestaande erf zal bij de bouwaanvraag of een historisch onderzoek of een verkennend of nader onderzoek worden gevraagd.

Conclusie:

  • Het Bestemmingsplan Buitengebied kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
  • Bij de beperkte ontwikkelingen die wel rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, zal bij de bouwaanvraag een historisch/verkennend/nader onderzoek moeten worden uitgevoerd. Ter plaatse van deze uitbreidingsmogelijkheden zijn geen verontreinigende activiteiten bekend die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.

3.2.6 Externe veiligheid

Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan waarbij er geen nieuwe functies worden toegevoegd die leiden tot een hoger veiligheidsrisico. Een uitgebreide verantwoording van de externe veiligheid is daarom niet relevant.

Binnen de gemeente hebben wij een aantal locaties waar LPG/propaan wordt afgeleverd. De LPG opslagtanks liggen allen in de bebouwde kom, de propaantanks zijn veelal gelegen in het buitengebied. De aanvoer van LPG en propaan gaat over de weg door het buitengebied. De A28 is landelijk aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft in zijn besluit van 27-11-2006 als verplichte route aangewezen: De Vaartweg (vanaf de A28 tot in Hasselt). Vanaf Hasselt naar Genemuiden (via de provinciale weg naar Genemuiden)en vanaf de richting Meppel naar Zwartsluis over de Zomerdijk (tot aan Mien de Rijk).

Voor locaties gelegen buiten de vastgestelde routeplichtige route wordt met individuele ontheffingen gewerkt. In de praktijk worden ontheffingen verleend voor het vervoer van propaan/lpg en vuurwerk.

Het Zwartewater is ook een aangewezen route gevaarlijke stoffen voor de scheepsvaart. Nabij de keersluis in Zwartsluis is een kegelplaats aanwezig. Deze kegelplaats is bedoeld voor het aanleggen van schepen met een gevaarlijke lading. Ook vindt er transport plaats van gevaarlijke stoffen over het Meppelerdiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0009.png"

Bron http://172.20.0.9/geoweb31/viewer/Viewer.aspx?Site=Zwartewaterland

Het aanleveren van Vuurwerk geschied over de zelfde routes naar de verschillende kernen.

In het plangebied bevinden zich hoofdgasleidingen, hoogspanningsverbindingen en –leidingen, straalpaden en een militaire laagvliegroute (zie bijlage 6)

In het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling staat beschreven wat de afstanden zijn die in het bestemmingsplan vrij gehouden moeten worden: 

Voor de 40 bars-leiding van de Gasunie, die ten oosten van Hasselt loopt en eindigt in twee verdeelstations, aan de Verkavelingsweg en aan de Conrad, moet vanuit het hart van de leiding een belemmeringenstrook met een afstand van 5 meter naar weerszijden in acht genomen worden ( artikel 14 van het Besluit). Dus totaal 10 meter vrijhouden.

Voor leidingen tussen 16 en 40 bar geldt een belemmeringenstrook met een afstand van 4 meter  naar weerszijden vanuit het hart van de leiding. Vanaf de beide verdeelstations lopen leidingen van Rendo ter verdere distributie, met een druk van 8 bar. In de Regeling worden dergelijke leidingen niet expliciet genoemd. Uiteraard moet er een strook vrij worden gehouden ten behoeve van onderhoud.

Door middel van dubbelbestemmingen en aanduidingen op de plankaart zijn de veiligheid voor de omgeving en een ongestoord transport van gas en electriciteit gewaarborgd

Binnen het bestemmingsplan worden mestvergisters en mestverwerkignsinstallaties onder voorwaarden toegelaten. Met de productie en opslag van biogas bestaat risico voor brand/ontploffing bij dergelijke scenario's is echter gering. Voor installaties in de omvang bij een veehouderij geldt doorgaans een veiligheidsafstand van 30 tot 50 meter, e.e.a. afhankelijk van de grootte van de opslag. Deze afstand welke geldt tot aan objecten van derden kan feitelijk overal gehaald worden.

Conclusie:

Het bestemmingsplan Buitengebied geeft ten opzichte van de huidige bestemming geen extra aspecten in het kader van de externe veiligheid die belemmerend zijn voor het bestemmingsplan.

3.2.7 Mer-beoordeling

De gemeente wil bij het toekennen van ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig omgaan met de mogelijke effecten van de ontwikkelingen op bestaande natuur- en milieuwaarden. Bij ieder plan zal de gemeente dan ook zorgvuldig nut en noodzaak van een milieueffectrapportage (planm.e.r.) afwegen. Deze notitie geeft een onderbouwing van de overwegingen, op grond waarvan de gemeente een besluit heeft genomen met betrekking tot een planm.e.r.-procedure.

Daarbij spelen twee zaken een rol. Ten eerste zijn er de wettelijke voorschriften, die bepalen of een planm.e.r. moet worden uitgevoerd. Formeel zegt de wetgeving dat een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig is indien:

  • 1. een Passende Beoordeling moet worden uitgevoerd; een passende Beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden.
  • 2. het bestemmingsplan kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden.

Aan de andere kant speelt de essentie van een m.e.r. een belangrijke rol in de afweging. Het doel van een (plan)m.e.r. is immers om milieu een belangrijke plek te geven in het besluitvormingsproces. Het is daarbij essentieel dat redelijke alternatieven worden ontwikkeld, die worden beoordeeld op hun milieueffecten zodat het bevoegd gezag een goed onderbouwde keuze kan maken. Een voorbeeld van een redelijk alternatief zou het aanwijzen van zones langs Natura-2000 gebieden zijn , waarin geen nieuwvestigingen en/of bedrijfsuitbreidingen worden toegestaan, door agrarische bouwvlakken op maat terwijl anderzijds gebieden worden aangewezen waar uitbreiding en nieuwvestiging wel wordt mogelijk gemaakt. De gemeente zou dan dan met het oog op verlaging van de stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden bewust op verplaatsing van bedrijven sturen, door de bestaande rechten van bedrijven nabij Natura-2000 gebieden in te perken en nieuwvestiging elders mogelijk te maken en daarvoor de nodige financiering vrijmaken. Hiervoor is niet gekozen. Een dergelijke benadering is namelijk niet uitvoerbaar.

Wel is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure beleid voor het buitengebied geformuleerd. Dit beleid is zeer terughoudend ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Er zijn geen ontwikkelingsgebieden aangewezen, anderzijds worden bestaande rechten ook niet ingeperkt, dit om planschade te voorkomen. Enige agrarische ontwikkeling is mogelijk; het gaat daarbij om potentiële kleine, lokale ontwikkelingen, binnen de grenzen van het agrarisch bouwvlak. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is niet mogelijk.

Bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied zijn de agrarische bouwvlakken zo goed mogelijk op toekomstig gebruik aangepast. De omvang van de bouwvlakken is steeds gerelateerd aan de huidige bedrijfsomvang en het toekomstperspectief. Dit betekent dat de grotere ondernemingen wat meer ontwikkelingsruimte hebben gekregen en dat de bouwvlakken van de kleinere bedrijven zonder concrete toekomstplannen verkleind zijn. Daarnaast is er een categorie voormalige agrarische bedrijven waar alleen nog hobbymatig agrarisch gebruik plaats vindt, of waar helemaal geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden. Daar is het agrarisch bouwvlak opgeheven en de bestemming gewijzigd in Wonen. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal agrarische bouwvlakken, en verkleining van een aantal agrarische bouwvlakken ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Van een gering aantal bedrijven zijn de bouwvlakken vergroot.

Ten opzichte van de referentiesituatie zijn de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden planologisch aanzienlijk ingeperkt.

Indien een bedrijf wil uitbreiden binnen de mogelijkheden die het plan biedt, zal dit niet leiden tot een toename van de stikstof depositie op het betreffende Natura-2000 gebied. Voor een uitbreidingen/of wijziging in het veebestand is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist, als de uitbreiding leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Dan kan zo nodig gebruik gemaakt worden van de salderingsregeling, dat wil zeggen dat emissierechten dienen te worden aangekocht van bedrijven die stoppen, met andere woorden het proces van schaalvergroting in de landbouw, dat de komende jaren zich zal voortzetten, leidt door de salderingsregeling in geen geval tot een toename van de stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden. Het is dan ook de vraag of de huidige regelgeving extra sturing van de gemeente door middel van het bestemmingsplan noodzaakt.

Omdat de gemeente in haar beleid heeft aangegeven geenszins sturend te willen optreden met betrekking tot verlaging van de stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden en een conserverend bestemmingsplan gericht op actualisatie te willen opstellen, is het ontwikkelen van redelijke alternatieven niet aan de orde. Hiermee is dan ook de essentie van een planm.e.r. komen te vervallen.

Een toetsing van het bestemmingsplan op effecten op Natura-2000 gebieden op basis van de maximale groeimogelijkheden, die het plan biedt, is een puur hypothetische benadering. Door steeds scherpere en adequate wet- en regelgeving en door het provinciaal beleid met betrekking tot stikstofdepositie zal in de praktijk de groei van agrarische bedrijven niet leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden, zoals hierboven is toegelicht.

In het vervolg van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de wettelijke eisen ten aanzien van een planm.e.r..

1. Noodzaak Passende Beoordeling

Om te kunnen beoordelen of sprake zal zijn van significante effecten is het van belang om eerst de toestand van de relevante Natura 2000 gebieden in en rond het plangebied in beeld te brengen voor wat betreft de meest gevoelige habitatstypen en de stikstofdepositie in die gebieden. De onderstaande paragraaf beschrijft de kwetsbaarheden van de natuurgebieden en de wettelijke vastgelegde normen die ze beschermen.

Het plangebied grenst aan de Natura-2000 gebieden (1) Uiterwaarden Vecht Zwarte Water, (2) Wieden, (3) Olde Maten/Veerslootlanden, (4) Zwarte Meer.

Onderstaande tabel (tabel 1) geeft een overzicht van de zeer gevoelige en gevoelige habitattypen in de verschillende gebieden en bijbehorende Kritische Depositiewaarden (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III), alsmede de depositie in 2010 (bron: GCN-kaart).

Tabel 1. Kritische depositiewaarden habitattypen per natura 2000 gebied

Natura2000 gebied   Kritische depositie-waarde in mol N ha-1 jaar-1   Depositie in 2010
mol N ha-1 jaar-1  
Code habitat-gebied   Naam habitatgebied  
Zwarte Water en Vecht   1540


1200
1100
1250  
1280 - 1470   6510B


7140A
6410
6120  
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)
Overgangs- en trilvenen
Blauwgraslanden
Stroomdalgraslanden  
Wieden   700

1100
1100
1200

1300  
1260 - 1440   7140B

7210
6410
7140A

4010B  
Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
Blauwgraslanden
Galigaanmoerassen
Overgangs- en trilvenen
(trilvenen)
Vochtige heiden (laagveengebied)  
Olde Maten / Veerslootslanden   700

1100
1200

1100  
1260 - 1340   7140B

7210
7140A

7230  
Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
Blauwgraslanden
Overgangs- en trilvenen
(trilvenen)
Kalkmoerassen  
Zwarte Meer   1540   1100 - 1300   6510B   Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)  

Zwarte Water en Vecht

De meest gevoelige habitatgebieden in het natura-2000 gebieden Zwarte water en Vecht behoren tot het type Overgangs- en trilvenen, Stroomdalgraslanden, Blauwgraslanden en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart). In figuur 1 is voor alle habitattypen in procenten weergegeven hoe de afstand van de depositie tot de KDW verdeeld is over het oppervlak van het habitattype in de Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.

Figuur 1. Afstand stikstofdepositie tot de KDW per habitattype in natura-2000 gebieden Zwarte Water en Vecht (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III t.b.v. Natura 2000 beheerplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0010.png"

Tabel 2 Overzicht van gehanteerde legendacategorieën in Aerius 1.4.1

    Stikstofdepositie (mol/ha/jaar)  
Categorie   Kwalitatief   Kwantitatief  
1     Geen stikstof probleem   Minder dan 70 mol onder de KDW  
2     Evenwicht; geen overbelasting   Tussen 70 mol onder de KDW en 70 mol boven de KDW  
3     Matige overbelasting; verslechtering te verwachten   Tussen 70 mol boven de KDW en 2 keer de KDW  
4     Sterke overbelasting; kans op verdwijnen habitat   Meer dan 2 keer de KDW  

In 2010 is de hoge stikstofdepositie voor de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120), Blauwgraslanden (H6410), en Overgangs- en trilvenen (H7140A) een knelpunt. Voor laatstgenoemde habitattype zijn echter geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De KDW-en voor de habitattypen Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510B) Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), Ruigten en zomen (moerasspirea; H6430A) en Droge hardhoutooibossen (H91F0) worden niet overschreden.

In het hele Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht wordt in 2030 een afname van in totaal 175 tot meer dan 250 mol stikstofdepositie per ha per jaar verwacht.

De Wieden

Het meest gevoelige habitattype in de natura-2000 gebieden Wieden en ook in de Olde Maten / Veerslootslanden is het type Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden). De kritische depositiewaarde van stikstof voor dit habitattype is relatief laag. De stikstofdepositie in beide natura-2000 gebieden overschrijdt de KDW in hoge mate. Iedere mogelijke toename van de depositie ongewenst voor de instandhoudings-doelstellingen van dit habitattype. In figuur 2 is voor alle habitattypen in procenten weergegeven hoe de afstand van de depositie tot de KDW verdeeld is over het oppervlak van het habitattype in de Wieden.

Figuur 2. Afstand stikstofdepositie tot de KDW per habitattype in natura-2000 gebied De Wieden (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III t.b.v. Natura 2000 beheerplan De Wieden en De Weerribben, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0011.png"

In 2010 is de hoge stikstofdepositie vooral voor blauwgraslanden (H6410), veenmosrietlanden; H7140B) en galigaanmoerassen (H7210) een knelpunt. Dit geldt in iets mindere mate voor vochtige heiden (laagveengebied; H4010B), en overgangs- en trilvenen (trilvenen; H7140A). Voor de habitattypen kranswierwateren (H3140B), meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150B), ruigten en zomen (moerasspirea; H6430A), en hoogveenbossen (H91D0) vormt de stikstofdepositiesituatie in 2010 geen knelpunt. Ook bij de habitattypen heischrale graslanden (H6230) en glanshaverhooilanden (H6510A) wordt de KDW overschreden.

In het grootste deel van de Wieden wordt in 2030 een afname van in totaal 175 tot 250 mol stikstofdepositie per ha per jaar verwacht. In een beperkt deel van de Wieden wordt in 2030 echter een grotere afname van de stikstofdepositie verwacht, in totaal namelijk meer dan 250 mol stikstof per ha per jaar. Er is echter ook een deel van het gebied waar de stikstofdepositie maar met 50 tot 100 mol per ha per jaar daalt.

In 2030 is het de verwachting dat de overschrijding van de KDW per habitattype beperkt vermindert. Voor veenmosrietlanden (H7140B) is de overschrijding relatief slechts zeer beperkt verminderd. Voor vochtige heiden (laagveengebied; H4010B), blauwgraslanden (H6410), trilvenen 25 (H7140A) en galigaanmoerassen (H7210), is de overschrijding relatief beperkt verminderd

Olde Maten / Veerslootslanden

In figuur 3 is voor alle habitattypen in procenten weergegeven hoe de afstand van de depositie tot de KDW verdeeld is over het oppervlak van het habitattype in de Olde Maten en Veerslootslanden.

Figuur 3. Afstand stikstofdepositie tot de KDW per habitattype in natura-2000 gebied De Wieden (bron: gebiedsanalyse PAS Fase III t.b.v. Natura 2000 beheerplan Olde Maten en Veerslootslanden, 2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0035-VS01_0012.png"

In 2010 is de hoge stikstofdepositie voor de habitattypen Blauwgraslanden (H6410), Trilvenen (H7140A), Veenmosrietlanden (H7140B) en Kalkmoerassen (H7230) een knelpunt en wordt de KDW in de meeste gevallen met 70 mol ha/jr overschreden.

In de hele Olde Maten en Veerslootslanden wordt in 2030 een afname van in totaal 175 tot meer dan 250 mol stikstofdepositie per ha per jaar verwacht.

Op basis van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat voor een aantal habitattypen de huidige depositie de Kritische Depositiewaarden overschrijdt. Hoewel in de komende 10 jaar de stikstofdepositie verder zal afnemen zal voor een beperkt aantal habitattypen de kritische depositiewaarden ook in 2020 worden overschreden, met name in de Natura-2000 gebieden De Wieden en Olde Maten & Veerslootslanden.

Het nieuwe bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe.

Uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok is wel mogelijk. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een enkel agrarisch bedrijf een toename van de stikstofemissie tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied ten gevolge van het nieuwe plan zal leiden tot een hogere stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden en daarmee tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante habitattypes, om de volgende redenen:

  • het aantal veehouderijen in de gemeente Zwartewaterland neemt gestaag af, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 167; dit betekent een netto afname van 43 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 46, terwijl 3 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 14 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 7 worden vergroot).
  • het nieuwe bestemmingsplan laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe. Uitbreiding van een bedrijf met een intensieve veehouderij als neventak is wel mogelijk maar de uitbreiding is beperkt tot maximaal 500 m2 en heeft een ondergeschikte functie.
  • uitbreidingen van veehouderijen zijn niet of slechts beperkt toelaatbaar binnen de grenzen van het bouwblok: voor uitbreiding is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen dan wel saldering.
  • Uitbreiding van het bouwblok tot 1,5 ha via een binnenplanse vrijstelling is mogelijk echter onder voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu (waaronder bijvoorbeeld toename van de depositie) tot gevolg heeft.
  • Uitbreiding tot 2,0 ha is mogelijk door middel van een wijziging van het bestemmingsplan. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu tot gevolg heeft. Voor beide instrumenten (binnenplanse vrijstelling en bestemmingsplanwijziging) geldt dat het om een bevoegdheid gaat. Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om aan de uitbreiding medewerking te verlenen. Naast milieuaspecten zullen ook andere aspecten van de uitbreiding beoordeeld worden.

Een passende beoordeling is derhalve niet verplicht.

2. Drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De toelaatbare uitbreiding binnen de grenzen van de bouwblokken is zodanig beperkt dat er geen fysieke ruimte is voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r., met andere woorden op basis van getalskenmerken zijn deze uitbreidingen niet als m.e.r.-plichtig of als m.e.r.-beoordelingsplichtig te beschouwen.

Voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een verruiming van het bouwblok nodig. Voor deze verruiming is een bestemmingsplanprocedure vereist, waaraan de gemeente alleen ondervoorwaarden medewerking zal verlenen. Eén van die voorwaarden is dat de verruiming niet zal leiden tot verslechtering van het milieu.

Eindconclusie

In het voorafgaande is geconcludeerd dat de effecten van het bestemmingsplan op de Natura-2000 gebied niet zodanig zijn dat een passende beoordeling noodzakelijk is en dat het bestemmingsplan geen kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden. Ook is geconstateerd dat geen redelijke planalternatieven ontwikkeld kunnen worden, waarmee afbreuk wordt gedaan aan de essentie van een planm.e.r., namelijk het weloverwogen maken van keuzes gebaseerd op milieueffecten van verschillende alternatieven. Daarmee wordt ook het nut van een planm.e.r. sterk beperkt.

Door wet- en regelgeving met betrekking tot stikstofdepositie zal in de praktijk de groei van agrarische bedrijven niet leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden. Een toetsing van het bestemmingsplan op effecten op Natura-2000 gebieden op basis van de maximale groeimogelijkheden, die het plan biedt, is derhalve een puur hypothetische benadering.

Zowel op basis van de wettelijke voorschriften, die bepalen of een planm.e.r. moet worden uitgevoerd, als op basis van de essentie van een planm.e.r. oordeelt de gemeente, dat een planm.e.r. niet noodzakelijk is noch enige toegevoegde waarde heeft bij de toetsing van het plan op bestaande natuur- en milieuwaarden.

Hieronder wordt nader toegelicht dat de gang van zaken in de gemeentelijke en provinciale praktijk van vergunningverlening voldoende zekerheid biedt, dat de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden niet verslechteren ten gevolge van van de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan biedt.

Het bestemmingsplan is een instrument met beperkte mogelijkheden om stikstofdepositie in te perken. Het is een ruimtelijke vertaling van de visie op het buitengebied, die de gemeente in een eerder stadium heeft opgesteld. De systematiek van een bestemmingsplan gaat uit van toelaten en uitsluiten: dus verbieden en niet gebieden. Wat niet via het bestemmingsplan kan worden geregeld met betrekking tot stikstofdepositie, moet via Wabo en/of Natuurbeschermingswet worden afgedwongen en via de beheerplannen voor Natura 2000 gebieden.

In de planregels van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Zwartewaterland is een van de toetsingscriteria bij de afwijkings- en wijzigingsbepalingen voor overschrijding, verschuiving en/of vergroting van de agrarische bouwvlakken de toelaatbaarheid vanuit Natura 2000 opgenomen (depositieniveau). De gemeente toetst dit niet zelf. Het ontheffingsbesluit Nb wet van de provincie (of de schriftelijke mededeling dat er geen ontheffing nodig is) geldt voor de gemeente als voorwaarde voor het meewerken aan een omgevingsvergunningaanvraag waarvoor afwijking- en wijzigingsprocedure nodig is.

Nu de Raad van State een streep heeft gezet door het provinciale toetsingskader, wordt weer direct aan de Nbwet getoetst: geen toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde depositieniveau in het jaar van aanwijzing Natura 2000 gebied. Saldering en aanpassingen aan de stal zijn/blijven toegestaan. Er vindt alleen geen afroming meer plaats zoals in het provinciaal toetsingskader werd vereist. Daarentegen ligt de referentiedatum (aanwijzing Natura 2000 of vogel en/of habitatrichtlijngebied) jaren eerder dan de referentiedatum uit het toetsingskader (2009).

Begin 2014 treedt naar verwachting de PAS in werking. Daarin zit de gewenste “hand aan de kraan” die meteen in werking treedt als de beschikbaar gestelde stikstof “taart” op is. Als er geen stikstof meer uitgedeeld kan worden/geen ontheffing meer verleend wordt, kunnen de bouwvlakken niet meer vergroot worden door middel van de planregels (afwijking en wijziging), tenzij aangetoond wordt dat door (bijvoorbeeld emissiebeperkende) maatregelen de stikstofdepositie na uitbreiding niet toeneemt. Ook zullen de omgevingsvergunningaanvragen staken, want men bouwt geen nieuwe stal als die niet gebruikt kan worden.

Voor uitbreiding binnen de grenzen van het bouwblok dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De procedure is in de Wabo gekoppeld aan die van de Natuurbeschermingswet. Wanneer beide aanvragen tegelijk worden aangevraagd geldt er een uitgebreide procedure en is de gemeente voor beide wetten en procedures bevoegd gezag. GS geven dan aan de gemeente op verzoek een verklaring van geen bezwaar waarin eventuele voorwaarden zijn genoemd. Aanvragers blijken in de praktijk de NBwet ontheffing vaak al eerder aan te vragen dan de Omgevingsvergunning, om de ontheffing en eventuele voorwaarden daarin te kennen voor de omgevingsvergunningaanvraag. De nadere voorwaarden hebben namelijk gevolgen voor de situering en uitvoering van de stal en daarmee ook voor de Omgevings(bouw)vergunningaanvraag. De gemeente checkt of beide aanvragen met elkaar overeenstemmen en zowel de gemeente als de provincie controleren bij de bouw of de plannen worden uitgevoerd zoals ze zijn aangevraagd en vergund.

M.e.r.-beoordeling

Indien een plan het kader biedt voor activiteiten, die worden genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. maar onder de bijbehorende criteria blijven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In deze notitie wordt uiteengezet of er sprake is van bijzondere omstandigheden, die alsnog een m.e.r. wenselijk maken (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Deze toets vindt plaats aan de hand van de volgende criteria (bijlage III van de Europese richtlijn):

  • 1. de kenmerken van het plan (d.w.z. de activiteiten, waarvoor het plan een kader biedt);
  • 2. de plaats van het plan;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Kenmerken van het plan

Verzuring/vermesting (stikstofdepositie)

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok toe. Hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.

Luchtkwaliteit

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwarte Waterland neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt 158; dit betekent een netto afname van 43 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 46, terwijl 3 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 14 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 7 worden vergroot). Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negaticve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Verkeersemissies

Het nieuwe bestemmingplan voorziet niet in nieuwe wegen of uitbreiding van bestaande wegen. Er wordt dan ook geen toename van verkeersemissies verwacht.

Risico's van ongevallen

In het plangebied zijn geen risicobronnen (opslag dan wel transport van gevaarlijke stoffen) aanwezig.

Geluid

In het plangebied zijn de volgende relevante geluidbronnen te onderscheiden:

  • wegen
  • veehouderijen en overige bedrijven

Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan.

Er is een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht:

  • Woningsplitsing
  • Rood voor rood-woningen
  • Nieuwe landgoederen
  • Wonen op het water.

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. Daarbij wordt getoetst aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder.

Cumulatie van effectenI

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan door het bestemmingsplan toegelaten, die zouden kunnen leiden tot cumulatie van milieueffecten.

Vanuit het criterium kenmerken van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Plaats van het project

Het plangebied grenst aan de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
  • De Wieden en Weerribben
  • Olde Maten en Veerslootslanden
  • Zwarte Meer

In deze Natura-2000 gebieden is de stikstofdepositie hoger dan de kritische depositiewaarde van sommige van de habitattypen, die in deze gebieden voorkomen. De stikstofdepositie is niet alleen afkomstig van stikstofemissies van veehouderijen in het plangebied, maar ook van verkeersemissies en emissies van overige bedrijven, met name de tapijtindustrie, met andere woorden emissies die van buiten het plangebied afkomstig zijn. Op de grootschalige concentratiekaart “totaal N” is te zien dat in 2010 de depositie in de Natura-2000 gebieden varieert van 1260-1470 mol totaal N/ha/jaar (in het Natura-2000. De verwachting is dat in 2030 de depositie is afgenomen met 175 tot 250 mol. Deze afname is toe te schrijven aan generieke maatregelen maar ook aan de verwachte afname van het aantal veehouderijen in Nederland. Ook in het buitengebied van de gemeente Zwartewaterland wordt een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven in de nabije toekomst verwacht.

Het aantal intensieve veehouderijen in de nabijheid van de Natura-2000 gebieden is zeer gering.

Vanuit het criterium plaats van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Kenmerken van de potentiële effecten

De effecten van het plan zijn voor zover het gaat om nieuwe ontwikkelingen onderzocht en beoordeeld. Alle bedrijven in het plangebied beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Wettelijke normen voor geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en andere milieuthema's worden niet overschreden. De stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden neemt ten gevolge van vaststelling van het plan niet toe.

Er zijn geen grensoverschrijdende effecten. Het plan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe zodat er geen sprake is van toename van het aantal gehinderden.

Vanuit het criterium kenmerken van de potentiële effecten bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.