Plan: | Transformatorstation Avermieden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1895.01BP0013-0301 |
Avermieden B.V. ontwikkelt momenteel infrastructuurvoorzieningen om congestie op het elektriciteitsnetwerk te kunnen vermijden. Congestie is een maatschappelijk probleem dat minimaal het komende decennium zal aanhouden en dat een rem zet op verdere verduurzaming van de regio. Tennet heeft nog capaciteit op het bovenliggende transportnetwerk. De infrastructuur van transformatorstation Avermieden bestaat uit een schakelstation en verbindende ondergrondse kabels. Op dit transformatorstation gaan toekomstige productielocaties van groene stroom aansluiten. Het transformatorstation heeft een bovenregionale functie. Dit nieuw te bouwen station wordt in verbinding gebracht met een bestaand (TenneT) station in Meeden. Daarnaast wordt op de locatie energie-opslag gerealiseerd. Het station wordt gebouwd en geëxploiteerd door Avermieden B.V.
Het te bouwen transformatorstation vormt een schakelpunt tussen spanningen van 33 kV en 220 kV. De realisatie van het station is nodig om een oplossing te bieden in de netcongestie in dit gebied en dient een bovenregionaal belang. Via dit station en aan te leggen kabelverbinding zal transport van elektriciteit plaatsvinden tussen het station Avermieden en het al bestaande TenneT station in Meeden. Vanaf het TenneT station gaat de stroom verder het nationale elektriciteitsnet op. Op de locatie wordt tevens energie opslag gerealiseerd. Het transformatorstation zorgt voor een schakeling tussen de spanningsniveaus 33 kV en 220 kV en zal een capaciteit krijgen van maximaal 660 MVA.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is de bouw en het in gebruik nemen van het transformatorstation niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de geluidszone van de toekomstige inrichting van het transformatorstation inclusief de geluidszone zelf.
Het plangebied ligt, vanwege de geluidszone, binnen een tweetal gemeenten. Namelijk gemeente Oldambt en gemeente Midden-Groningen. Overigens ligt de begrenzing van de toekomstige inrichting van het transformatorstation volledig binnen de gemeente Oldambt.
Figuur 1 Ligging plangebied
Figuur 2 Ligging plangebied inclusief begrenzing gemeente Oldambt en Midden-Groningen
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oldambt' én 'Buitengebied, Partiële herziening 2014' van de gemeente Oldambt en gedeeltelijk binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Menterwolde. Dit laatste bestemmingsplan is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Midden-Groningen.
Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergeven in figuur 4. Binnen de bestemmingsplannen op de gronden van de gemeente Oldambt heeft het plangebied de bestemmingen:
Binnen de bestemmingsplannen op de gronden van de gemeente Midden-Groningen Oldambt heeft het plangebied de bestemmingen:
Tot slot maakt een gedeelte van het plangebied deel uit van het Rijksinpassingsplan Windpark N33. Het gaat over een gedeelte van de toekomstige geluidszone van het transformatorstation.
Figuur 3 Uitsnede bestemmingsplan
Figuur 4 Uitsnede bestemmingsplan
De daadwerkelijk inrichting van het transformatorstation valt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De overige bestemmingen vallen binnen het plangebied omdat de geluidszone van het transformatorstation over deze bestemmingen reikt.
Op basis van de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden' is de bouw en het in gebruik nemen van een transformatorstation niet toegestaan. De functie is namelijk niet opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
Het project wijkt af van het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een inrichting die onderdeel is van een elektriciteitsnetwerk. Bovendien is het, gelet op het opgesteld vermogen en de opstelling van het transformatorstation een geluidszoneringsplichtige inrichting. Transformatorstations waarin de transformatoren niet in een gesloten gebouw ondergebracht worden, met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer vallen onder de grote lawaaimakers.
Omdat op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone, te baseren op basis van een geluidsonderzoek, rondom het transformatorstation moet worden vastgelegd, kan de afwijking van het bestemmingsplan alleen worden opgelost door een nieuw bestemmingsplan vast te laten stellen door de gemeenteraad. Hierbij hoort een bestemmingsplanprocedure.
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is het aspect archeologie onderzocht. Gronden waar mogelijk archeologische resten voorkomen zijn in dit bestemmingsplan beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. De gronden ter hoogte van het plangebied zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 500 m2. Paragraaf 4.9 gaat hier nader op in.
Voor het plangebied geldt verder de gebiedsaanduiding 'Overige zone - dijkenlandschap'. De aanduiding is opgenomen ten behoeve behouden en herstellen van een aantal cultuurhistorische -en landschappelijke kenmerken. Paragraaf 4.10 gaat hier nader op in.
Ter hoogte van de gronden binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Groningen zijn verder nog de bestemmingen Agrarisch, Waarde - Open gebied, Water, Water-Waterkering en Verkeer van toepassing. Omdat binnen deze bestemmingen geen sprake is van fysieke ingrepen heeft onderhavig bestemmingsplan ook geen nadelige gevolgen voor de bestemmingen. Er is namelijk slechts sprake van een geluidszone.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.
Het nieuw te realiseren transformatorstation wordt gerealiseerd ter hoogte van het windpark N33. De locatie voor het windpark N33 is vanaf 2000 in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) opgenomen als concentratiegebied voor het ontwikkelen van grootschalige windenergie.
Het plangebied ligt in de kom van de A7 en de N33 en bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden. In het plangebied bevindt zich ook een mestbassin. Met de ontwikkeling wordt deze verwijderd. De ligging van het plangebied is weergeven in figuur 2.1. De gronden waarop het transformatorstation wordt gerealiseerd worden van de betreffende eigenaar gehuurd.
Figuur 2.1 Ligging plangebied
Figuur 2.2 Huidige situatie
Door de toename in opwekking van duurzame energie is de komst van het extra transformatorstation een wenselijke ontwikkeling: het zorgt ervoor dat de opgewekte stroom verder kan worden getransporteerd richting het nationale stroomnet.
Avermieden B.V. ontwikkelt infrastructuurvoorzieningen om congestie op het elektriciteitsnetwerk te kunnen vermijden. Congestie is een maatschappelijk probleem dat minimaal het komende decennium zal aanhouden en dat een rem zet op verdere verduurzaming van de regio.
Eén van de nieuw te ontwikkelen infrastructuurvoorzieningen is beoogt in het plangebied. Het betreft een te bouwen transformatorstation. De infrastructuur van transformatorstation Avermieden bestaat uit een schakelstation en verbindende ondergrondse kabels. Op dit transformatorstation gaan toekomstige productielocaties van groene stroom aansluiten. Het transformatorstation heeft een bovenregionale functie. Dit nieuw te bouwen station wordt in verbinding gebracht met een bestaand (TenneT) station in Meeden. Daarnaast wordt op de locatie energie-opslag gerealiseerd.
Het transformatorstation vormt een schakelpunt tussen spanningen van 33 kV en 220 kV. De plaatsing van de nieuwe transformatoren zorgt ervoor dat er binnenkomende stroom (33 kV) kan worden omgezet in een spanning van 220 KV. Het transformatorstation krijgt een totaal vermogen van meer dan 240 MVA, maar maximaal 660 MVA. Het station wordt in twee 2 fasen gerealiseerd. Fase 1 betreft twee transformatoren met totaal 440 MVA en fase 2 betreft een uitbreiding met nog een transformator van 220 MVA.
De compartimenten waarbinnen de transformatoren opgesteld worden betreffen geen gesloten bebouwingen. Er is sprake van een opstelling in de open lucht. De transformatorruimte worden voorzien van scherfmuren en een lekbak. Deze lekbak is een olie-water scheider. De transformator zelf wordt niet in een gesloten gebouw ondergebracht. De scherfmuur betreft een brandwerende wand om te beschermen tegen eventueel brand- en explosiegevaar.
Naast het transformeren van elektriciteit is Avermieden voornemens om in het plangebied energie te gaan opslaan in de vorm van batterijopslag. Er worden in de toekomst mogelijk batterijen in containers op het terrein geplaatst. Op het moment dat een piek aan energie wordt ontvangen, kan de overtollige energie opgeslagen worden in de batterijen. Door het opslaan van de overtollige energie worden de installaties niet overbelast en kan de stroom vervolgens gelijkmatig het net in worden geleid.
In dit bestemmingsplan wordt de geluidszone als cirkelvormige "omhullende" opgenomen. Dit om te voorkomen dat eventuele wijzigingen van de layout van het transformatorstation niet passend zijn binnen de daadwerkelijk uitgerekende geludiszone.
Het station komt aan de Eekerweg te liggen. Toegang tot het station vindt tevens via de Eekerweg plaats.
De maximale hoogte van installaties en gebouwen bedraagt 10 meter.
Figuur 2.3 Tekening situering van de gewenste situatie (fase 1 en fase 2)
Figuur 2.4 Tekening bouwhoogtes
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.
Ontwikkelingen in het buitengebied dienen op een zorgvuldige manier in het landschap ingepast te worden. In nauwe samenwerking met provincie Groningen en gemeente Oldambt is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor het gehele gebied van de Eekerpolder. In dit gebied is sprake van verschillende energieprojecten welke in zijn totaliteit op een verantwoorde manier landschappelijk worden ingepast. Het transformatorstation is hierin verwerkt. Ter plaatse is geen sprake van het aanbrengen van specifieke landchapselementen. De landschappelijke inpassing van het gebied wordt afgestemd met het Programma Zon en Wind van de gemeente Oldambt.
In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Op land schiet de hoofdinfrastructuur voor transport en opslag van duurzame energie in gebieden soms nu al tekort. Naar 2050 toe neemt het aandeel duurzame energie alleen maar toe. Dan zijn veel meer aanpassingen aan de infrastructuur voor energie nodig. Ook de opgave voor ruimte voor de bronnen van duurzame energie zelf is groot.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Sterker nog, door de uitbreiding van het transformatorstation wordt aangesloten bij opgave 1 'ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie'.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van 2012 zet het Rijk de nationale belangen in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein uiteen en wordt vermeld welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Er wordt gestreefd naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden.
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor zij verantwoordelijk is. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol.
De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit in Nederland nog gestaag (uitgaande van Global Economy-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is relevant voor voorliggend bestemmingsplan. Het betreft het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland. Subdoelen daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen in het Barro:
Verder zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op één van de bovenstaande nationale belangen. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de regels van het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe regeling voor een transformatorstation. Het transformatorstation betreft (volgens de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon)) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconsolideerde Omgevingsvisie februari 2021 (Provincie Groningen)
Op 1 juni 2016 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. Later wijzigingen zijn verwerkt in de geconsolideerde versie van 18 februari 2022. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgesteld in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakvlak heeft met de fysieke leefomgeving, geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
De omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners van de provincie over de ambities, verwachtingen en doelen van de provincie op deze belangen. De omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de omgevingsvisie ruimte bieden voor en uitnodigen tot ontwikkelingen. Uit de omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort welke zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
De transitie naar duurzame energie is na het bereiken van 20% duurzame elektriciteit in de regio Groningen in een versnelling terecht gekomen. Groningen is Europese topregio op het gebied van duurzame energie: Energetic region. Duurzame energie is één van de speerpunten van de provincie. Om die reden willen zij de ontwikkeling van duurzame energie maximaal faciliteren. De provincie wil voorwaarden scheppen voor een goede energie-infrastructuur ten behoeve van de veilige winning, transport en opslag van energie.
Geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2022 (Provincie Groningen)
In de Omgevingsverordening is het beleid uit de Omgevingsvisie vertaald naar regels. Uit de omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, welke zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bevat de regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de relevante bepalingen uit de omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. In artikel 2.13.1 staat dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen mag bevatten die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een transformatorstation is niet-functioneel aan het buitengebied gebonden, maar in de omgevingsverordening, artikel 2.13.1 lid 2 sub b, is opgenomen dat voornoemde niet geldt voor voorzieningen van openbaar nut. Een transformatorstation is een voorziening van openbaar nut.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale verordening.
Omgevingsvisie
Ter voorbereiding op de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt, heeft de gemeenteraad van de gemeente Oldambt op 30 oktober 2017 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de visie staat hoe we over de toekomst van Oldambt denken en welke koers we willen volgen met elkaar.
Een belangrijk thema dat erg leeft in de gemeente is energietransitie. De gemeente wil energietransitie stimuleren en inzetten op duurzaamheid. In 2020 wil de gemeente een energiebesparing van 20% realiseren ten opzichten van het verbruik in 1990. De energietransitie vraagt om slimme technologische oplossingen, zowel bij het opwekken van energie als het opslaan ervan.
Naast energiebesparing wil de gemeente de duurzame energieopties binnen de gemeente vergroten.
Door de toename in opwekking van duurzame energie is de komst van de extra transformatorstation een wenselijke ontwikkeling: het zorgt ervoor dat de opgewekte stroom verder kan worden getransporteerd richting het nationale stroomnet. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt daarmee bij aan de energiedoelstellingen van de gemeente.
Klimaatprogramma 2021-2024
Gemeente Oldambt wil een actieve gemeente zijn op het gebied van klimaat. Met het Klimaatprogramma wordt daar invulling aan gegeven. De gemeente wil in gaan zetten op een Duurzame Aanpak, Duurzame Energie, en Klimaatadaptatie.
Dat wil zeggen dat de gemeente duurzaamheid uitdraagt in zijn denken en zijn doen. Bijvoorbeeld op het gebied van inkoop, gemeentelijke gebouwen en het vervoer binnen de gemeente. De gemeente vergroot het aandeel duurzame energie binnen de gemeente, en zorgen er voor dat de gemeente bestand is tegen weersextremen.
Het Klimaatprogramma is de opvolger van de actualisatie klimaatbeleid gemeente Oldambt (2017-2020). De acties die in die periode zijn opgezet worden voortgezet, en haken aan bij nieuwe doelstellingen van het Rijk. Bijvoorbeeld die uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet. Waar 2020 lange tijd de stip aan de horizon was, is dat nu 2030.
In 2030 moet Nederland 49% minder CO2 uitstoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet Nederland 95% minder uitstoten. De gemeente Oldambt draagt daaraan bij door verschillende projecten te stimuleren die CO2 besparen. Die passen allemaal onder de drie voorgenoemde pijlers. Zo is de gemeente is bezig met een aanbesteding voor duurzamere gebouwen en auto’s.
Een ander voorbeeld is het project Nieuwborgen.net in Nieuwolda. Hier worden woningen geholpen met isoleren, en kunnen inwoners binnenkort gebruik maken van lokaal geproduceerd groen gas. Er wordt een inschatting gemaakt van de bijdrage van de projecten aan de landelijke klimaatdoelstelling voor 2030. Uit het Klimaatprogramma wordt duidelijk dat de lopende acties nog niet voldoende bijdragen om die doelstelling voor Oldambt waar te maken.
Door de toename in opwekking van duurzame energie is de komst van de extra transformatorstation een wenselijke ontwikkeling: het zorgt ervoor dat de opgewekte stroom verder kan worden getransporteerd richting het nationale stroomnet. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt daarmee bij aan de energiedoelstellingen van de gemeente.
Programma zon en wind
Dit programma gaat over het opwekken van duurzame energie in de vorm van zonneparken en kleine windmolens. Het Programma beschrijft de regels waar zonneparken en kleine windmolens in Oldambt aan moeten voldoen. Eén van de toetsingscriteria is dat er voldoende netcapaciteit is om energieprojecten om te kunnen aansluiten. Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt de netcapaciteit verhoogd. Daarmee kunnen energieprojecten gerealiseerd worden en daarmee uiteindelijke de energiedoelstellingen van de gemeente.
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen ruimtelijk plan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het ruimtelijk plan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit ruimtelijk plan.
Wet geluidhinder
Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein (waarop zoneringsplichtige activiteiten zijn toegestaan) ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege de representatieve bedrijfssituatie op dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Geluidzonering is een belangrijk ruimtelijke ordeningsinstrument om geluidbelastende functies te scheiden van geluidgevoelige bestemmingen.
In dit geval is sprake van een geluidzoneringsplichtige inrichting. Dit omdat de tranfsformatoren worden ondergebracht in een niet gesloten gebouw, waarbij het elektrisch vermogen meer is dan 200 MVA. Om te voorkomen dat er nieuwe geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd in de nabijheid van een geluidzoneringsplichtige inrichting wordt voor zo'n inrichting conform artikel 41 van de Wet geluidhinder voorzien van een geluidzone. Buiten deze geluidzone mag de geluidsbelasting vanwege het hoogspanningsstation, zoals aangegeven, niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Vanwege de zoneringssystematiek blijft de geluidbelasting bij geluidgevoelige bestemmingen buiten de zone beperkt tot ten hoogste 50 dB(A). Binnen de zone gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
Het doel van het vaststellen van een geluidzone is tweeledig. Enerzijds worden geluidgevoelige functies (zoals woningen) beschermd tegen een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai. Anderzijds wordt door het vastleggen van een geluidzone de maximale geluidruimte gedefinieerd waarover het transformatorstation op het gezoneerde industrieterrein kan beschikken. Zowel bij de vaststelling van ruimtelijke plannen als bij het verlenen van omgevingsvergunningen dient rekening te worden gehouden met de geluidzone.
Om de geluidzone te bepalen is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 1. Op basis van het geluidsonderzoek is de huidige situatie vastgesteld. Daarnaast is aan de hand van de technische gegevens van de uitbreiding de toekomstige situatie berekend. Hieruit komt naar voren dat de ten gevolge van het transformatorstation optredende geluidsniveaus in de omgeving voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder in zowel de huidige als de toekomstige situatie (transformatorstation met een vermogen van 660 MVA). Gelet hierop kan worden gesteld dat er sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie.
In figuur 4.1 wordt een voorstel voor de zonegrens aangegeven gebaseerd op de genoemde geluidcontour voor de toekomstige situatie. Hierbij is de berekende geluidcontour enigszins gestileerd. Tevens is rekening gehouden met de toekomstige batterijopslag. Bij de opslag van energie in batterijen kan geluid worden geproduceerd door de noodzakelijke koelinstallaties. In figuur 4.1 is de berekende 50 dB(A)-etmaalwaardecontour gegeven (groen) op basis van de geluidemissie vanwege het transformatorstation Avermieden inclusief de mogelijke geluidemissie vanwege batterijopslag (koeling).
Binnen de voorgestelde zone zijn geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het vaststellen van de voorgestelde geluidzone ontmoet op grond hiervan geen overwegende bezwaren van geluidstechnische aard.
Het terrein rondom het transformatorstation is momenteel nog niet gezoneerd in het kader van de Wgh. De resultaten van het akoestisch onderzoek dienen als basis voor de vast te stellen zonegrens. De zonegrens dient ten minste de contour van de 50 dB(A) etmaalwaarde te omvatten van alle mogelijke bedrijfssituaties. Op de zonegrens mag de geluidbelasting van de gezoneerde inrichting nooit meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Het terrein tussen de zonegrens en de inrichting geldt als de zone. Het vaststellen van de geluidzone wordt in dit bestemmingsplan geregeld. De contour van de berekende geluidszone is in figuur 4.1 weergeven.
In dit bestemmingsplan wordt de geluidszone als "omhullende contour" opgenomen. Dit om te voorkomen dat eventuele wijzigingen van de layout van het transformatorstation niet passend zijn binnen de daadwerkelijk uitgerekende geluidszone. In figuur 4.2 is de daadwerkelijk vast te stellen geluidszone weergeven.
Figuur 4.1 overzicht van de berekende 50 dB(A) en 55 dB(A) etmaalwaardecontouren vanwege het nieuwe transformator-/schakelstation Avermieden (berekende waarden exclusief 5 dB straffactor voor tonaal geluid).
Figuur 4.2 Vast te stellen geluidszone (blauwe cirkel)
Conclusie
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is. De richtafstand dient gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat tot de uiterste situering van de gevel van de woning.
Volgens de VNG-richtlijn geldt voor een elektriciteitsdistributiebedrijf, met transformatorvermogen van 200 tot 1.000 MVA, een maximale richtafstand (= grootste aan te houden afstand) van 300 meter in een rustige woonwijk. Binnen een straal van 300 meter bevinden zich geen gevoelige objecten. Vanuit batterijopslag wordt weinig tot geen milieuhinder verwacht. Maatgevend hierin is het aspect geluid. Doordat er met de beoogde ontwikkeling ook een transformatorstation mogelijk wordt gemaakt met een grotere geluidsbelasting, zal er geen extra milieuhinder vanuit de batterijopslag komen. Tevens bevinden zich binnen 300 meter geen milieugevoelig objecten. Daarmee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het transformatorstation en batterijopslag zijn geen risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en daarom dus ook geen BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen 2015)- of VR (Veiligheidsrapport)-plichtig bedrijf. Dit betekent dat de veiligheidsrisico's voor de omgeving (ook in termen van risicobeheersing) zeer klein zijn.
Het transformatorstation heeft conform de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van 50 meter voor gevaar. Binnen een straal van 300 meter bevinden zich geen gevoelige objecten. Aan de richtafstand wordt voldaan. Het gevaaraspect bij transformatorstations betreft het risico op brand. Daarnaast geldt dat bij calamiteiten direct melding plaatsvindt aan het bedrijfsvoeringcentrum waar de bedrijfstoestand van het transformatorstation continu bewaakt wordt. De desbetreffende installatie wordt onmiddellijk automatisch buiten bedrijf gesteld.
De complete installatie wordt continu gemonitord door beveiligingsrelais die de conditie bepalen aan de hand van spanning- en stroomtransformatoren. Deze relais “grijpen” in wanneer zich ergens een fout voordoet in de installatie, transformatoren of kabels en schakelt, indien noodzakelijk, af. De afschakeltijden van het relais bepalen hoe lang een fout blijft staan. Ook het besturen van de diverse componenten vindt plaats door middel van deze beveiligingsrelais. De bediening van de componenten gebeurt of lokaal in het station of door op afstand het relais te benaderen en een schakelcommando te geven.
Bij calamiteiten zullen geen noemenswaardige veiligheidseffecten buiten de inrichting ontstaan. De afstanden tussen de installaties, de gebouwen en de buitenzijde van de inrichting en dichtstbijzijnde aangrenzende bebouwing zijn daarvoor te groot. Tevens is er een scherfmuur aanwezig welke een brandwerende wand betreft om te beschermen tegen eventueel brand- en explosiegevaar. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het transformatorstation geen noemenswaardig veiligheidsrisico voor zijn omgeving vormt.
Binnen gebouwen van het transformatorstation is sprake van hoogspanning. Onderhoud zal door specialistische teams worden gedaan onder veilige omstandigheden. Het terrein is afgesloten en niet vrij toegankelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Rondom bovengrondse hoogspanningslijnen ontstaan elektrische en magnetische velden. Rondom ondergrondse kabels ontstaan enkel magnetische velden, de elektrische velden worden geïsoleerd door een metalen mantel. De ontwikkeling betreft een risicovolle bron op basis van de microtesla contour. Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De Europese Unie heeft - in een aanbeveling (1999/519/EG Europese Gemeenschap Europese Gemeenschap) - een referentieniveau van 100 microtesla voor bescherming van leden van de bevolking vastgelegd. Gemeenten en netbeheerders worden geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla.
Bij ondergrondse hoogspanningslijnen is 5 tot 15 meter aan weerszijden van de lijn de veldsterkte hoger dan 0,4 microtesla. Bij het bepalen van de tracés van de kabels dient hier rekening mee gehouden te worden. Hierdoor is het uitgesloten dat kinderen langdurig worden blootgesteld aan meer dan 0,4 microtesla.
Daarnaast ligt het plangebied op meer dan twee kilometer van het Lofar station nabij het Hondshalstermeer. Daarmee vormt het transformatorstation geen belemmering voor deze radioantenne van Lofar.
Verkeer
Het transformatorstation is een onbemand station. Maandelijks zullen er voor de benodigde inspecties beheerders een bezoek brengen aan het station en eventueel batterijopslag. Verder zal er, indien noodzakelijk, op termijn toestand-afhankelijk onderhoud plaatsvinden.
De verkeersbewegingen kunnen goed worden afgewikkeld op het omliggende wegennet. In dit geval de Eekerweg. De toename aan verkeersbewegingen zal opgaan in de het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegvakken en kruispunten. De inrichting wordt verder van de openbaarheid onttrokken.
Parkeren
Op het terrein zal voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van beheer en onderhoud. Hiermee wordt de parkeerbehoefte van de beoogde activiteit op eigen terrein opgevangen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar. De verkeersbewegingen veroorzaakt door onderhoud en beheer kunnen zonder knelpunten worden afgewikkeld over het omliggend wegennet. Parkeren gebeurt op het terrein van de inrichting. Het aspect verkeer en parkeren staat de bedrijfsvoering op dit perceel niet in de weg.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Zuidlaardermeergebied, bedraagt 12,6 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt circa 5,5 km. Dit betreft het Midwolderbos. In de Omgevingsverordening van de provincie is het gebied ook niet geclassificeerd als akkervogelgebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Groningen staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. Conform de wetswijziging die op 1 juli 2021 is aangenomen is het voor bestemmingsplannen uitsluitend nog noodzakelijk om de gebruiksfase te berekenen. In dit geval is er geen sprake van stikstofdepositie in de gebruiksfase met uitzondering van enkele verkeersbewegingen ten behoeve van onderhoud en monitoring. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Het aantal verkeersbewegingen is daarnaast zeer minimaal.
Daarom hoeft voor dit plan geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland kunnen dan ook worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De locatie heeft geen hoge ecologische waarde. Zie hiervoor ook de uitgevoerde quickscan die als bijlage is opgenomen. Uit de QuickScan is gebleken dat er hoogstwaarschijnlijk algemene broedvogels en hazenlegers binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen, dienen voor deze soortgroepen enkele mitigerende maatregelen genomen te worden. De maatregelen staan beschreven in hoofdstuk 5 van het ecologisch onderzoek.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het bepalen of deze mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe gevoelige functies. In het geval dat bodemverontreinigingen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden is de Wet bodembescherming van kracht. Daarmee is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in relatie tot het project voldoende gewaarborgd.
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water met het oog op de daarbij behorende belangen. Het oppervlaktewater en het grondwater vallen onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
Het voorgenomen plan is aan Hunze en Aa's kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Op basis hiervan heeft het waterschap een automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie gestuurd. Deze is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Vervolgens heet het waterschap op 11 november een definitieve uitgangspuntennotitie verstrekt. De notitie is als bijlage 4 toegevoegd. Deze uitgangspuntennotitie bevat relevante waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van Waterschap Hunze en Aa's. Hieronder worden de relevante randvoorwaarden voor het project/de ontwikkeling besproken.
Het plangebied ligt binnen het peilgebied van Gemaal De Munte. Het zomerpeil bedraagt NAP- 2,35 meter en het winterpeil NAP - 2,70 meter. De maximale waterstandstijging bedraagt 1 meter (in de winter).
Waterveiligheid
Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschapsbelangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.
Boezemkaden
De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het beheergebied tegen overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2016-2021). Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade. Zie figuur 4.3. De daadwerkelijke bouwactiviteiten vallen hier niet binnen. Het gaat in dit geval om de ligging van de geluidszone binnen de beschermingszone. De beschermingszone van 5 meter van de boezemkade blijft met de ontwikkeling in het plangebied dan ook obstakelvrij.
Figuur 4.3 zonering regionale waterkering
Overstromingsgevoeligheid
Voor het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's is onderzocht welke gebieden overstromingsgevoelig zijn vanuit de boezem. Het plangebied ligt in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur worden bij voorkeur op de hogere locaties gebouwd. Als er toch voor wordt gekozen om in deze lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwpeil te verhogen (verhoogd te bouwen) en/of kaden aan te leggen. Gemeenten dragen zorg voor het waarborgen van vluchtroutes bij de inrichting van bouwlocaties in overstromingsgevoelige gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door vluchtroutes op voldoende hoogte aan te leggen (Beheerprogramma 2016-2021).
De initiatiefnemer is op de hoogte van het risico dat de gebouwen onder water kunnen komen. Het gaat hoofdzakelijk om gebouwen waarin geen mensen kunnen komen. Als kritieke onderdelen onder water komen, dan zullen deze mogelijk vervangen moeten worden.
Er wordt een greppel gegraven om afwatering van de schakeltuin te garanderen en is verbonden met de wegsloot van de Eekerweg. Daarnaast worden enkele kritieke, en voor water kwetsbare onderdelen van het transformatorstation verhoogd aangebracht. Het gaat hierbij om het stationsgebouw en de energie opslag. De overige delen van het station (schakeltuin en transformatoren) zijn beter bestendigd tegen waterschade, brengen minimale veiligheidsrisico's met zich mee en zijn relatief eenvoudig en goedkoop te vervangen.
Figuur 4.4 overstromingsgevoelig gebied
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als primaire doel om voor voldoende water te zorgen, zowel in natte als in droge perioden, nu en in de toekomst. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn (indien nodig) alle, voor dit planspecifieke, waterschapsbelangen beschreven die de waterkwantiteit kunnen beïnvloeden.
Hoofdwatergang
Binnen het plangebied ligt langs het zuidelijke deel van de westgrens een hoofdwatergang in eigendom van het waterschap. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 m breed. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, of verharde paden. Zoals is vastgesteld in de Keur van het waterschap is binnen deze beschermingszone en binnen het profiel van de watergang zelf voor de meeste werkzaamheden een watervergunning nodig. Het waterschap moet te alle tijden toegang hebben tot de hoofdwatergang om onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Met dit project worden geen sloten gedempt, sloten gegraven en/of duikers verplaatst of nieuw geplaatst. De beschermingszone van 5 meter van de hoofdwatergang blijft met dit project obstakelvrij.
Schouwsloten
Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Vanwege deze ontwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot schoon is; de eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken en het waterschap ziet hierop toe. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s).
Met dit project blijven de profielen van de schouwsloten ongewijzigd. Wel wordt in de schouwsloot langs de Eekerweg een tweetal dammen (met duikers) aangelegd. Indien nodig zal hiervoor een vergunning, dan wel melding worden gedaan. Overleg met het waterschap hierover zal plaatsvinden.
Daarnaast zal de eigenaar van de schouwsloot het verplichte onderhoud van de schouwsloot continueren. In het ontwerp is ruimte opgenomen voor de bereikbaarheid ten behoeve van het schonen van deze sloten.
Grondwaterstand en ontwateringsdiepte
Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) relatief hoog waardoor de kans op overlast toeneemt; de voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. De hoge grondwaterstanden die in het plangebied voorkomen (<50 cm onder maaiveld), kunnen de toepasbaarheid van infiltratiemaatregelen beperken. Hiermee dient rekening gehouden te worden in het ontwerp.
Figuur 4.5 Gemiddeld Hoogste Grondwaterstanden
Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1 m, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende drooglegging, is het te adviseren om hiermee rekening te houden in het ontwerp en bij de inrichting.
Met de uitwerking van de inrichting wordt hier rekening mee gehouden. Om de kans hierop te verkleinen adviseert het waterschap om in ieder geval de hoofdinfrastructuur verhoogd aan te leggen. De wegen worden daarbij met een drooglegging van 0,70 meter ontworpen.
Veenoxidatie
In het beheergebied van het waterschap worden aandachtsgebieden voor veenoxidatie onderscheiden, waar direct onder de bouwvoor of tot in het maaiveld nog dikkere veenlagen aanwezig zijn. Veen en moerige gronden, in contact met zuurstof, oxideren en daarmee tot bodemdaling leiden. Het plangebied ligt in een aandachtsgebied voor veenoxidatie, waar in lengte van jaren nog bodemdaling door veenoxidatie kan optreden. Het waterschap hanteert een stand-still beginsel bij aandachtsgebieden met veenoxidatie. Dit houdt in dat niet zondermeer waterpeilen worden verlaagd om aan de droogleggingsnorm te blijven voldoen. Bij het verlagen van waterpeilen zal nog aanwezig veen wederom in aanraking komen met zuurstof en opnieuw tot oxidatie en hernieuwde bodemdaling leiden. Het waterschap streeft duurzame maatregelen na, die deze vicieuze cirkel kan doorbreken en in de toekomst niet zal leiden tot extra maatregelen in het watersysteem.
Door de werkzaamheden wordt veen niet extra in contact gebracht met lucht. De werkzaamheden hebben geen nadelige gevolgen voor veenoxidatie.
Bodemdaling door veenoxidatie
In het plangebied zijn veenlagen in de ondergrond aanwezig. Door ontwatering is (een deel van) deze veenbodem een proces van afbraak op gang gekomen, met bodemdaling tot gevolg. In figuur 4.6 is een kaart opgenomen met een prognose voor de bodemdaling in de komende 47 jaar.
Prognose van de bodemdaling in 2068 is maximaal 0,2 m. Verwachting is niet dat de komst van het station de daling vergroot. Door aanpassingen in de ontwerphoogten (verhogen van bepaalde stationsdelen) zijn er geen negatieve effecten op het plan te verwachten.
Figuur 4.6 Prognose bodemdaling door veenoxidatie
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap als voornaamste doel om te zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld. Hiernaast is een goede waterkwaliteit van belang voor zwemwater en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien nodig, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.
Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap om de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits; ''schoonhouden. scheiden, zuiveren''.
Met de uitwerking van de inrichting wordt hier rekening mee gehouden.
Compenserende waterberging
Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. De gemeente dient hiervoor, in afstemming met de initiatiefnemer, in de waterparagraaf aan te geven op welke wijze de benodigde hoeveelheid compenserende waterberging (opgave) zal worden ingepast en onderdeel zal zijn van het plan.
In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m² of in het buitengebied met meer dan 1.500 m² (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld tot afstroming komt, kan dit tot overlast en schade leiden verderop in het watersysteem (peilgebied). Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen (landbouwkundige afvoer)voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie binnen peilgebieden niet te vergroten en de werknormen te kunnen waarborgen.
Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte)kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek nodig over de toepasbaarheid en eventuele effecten naar de omgeving.
Met de ontwikkeling is sprake van een extra verhard oppervlak van circa 4.446 m2. Extra verhard oppervlakte moet gecompenseerd worden. Het mag op de eigen kavel maar ook elders in het peilgebied worden gerealiseerd. Om de toename te compenseren dient een volume van 346 m³ binnen het plangebied te worden gecreëerd. Hierbij geldt een maximale gebiedsafvoer van 1,4 l/s/ha. De initiatiefnemer gaat hierover nog in overleg met het waterschap. Er wort een greppel rondom de schakeltuin gegraven, welke afwatert op de Eekerweg sloot. Deze greppel kan onder water staan, is ca. 430 meter lang, 1 meter diep en 2,5 m breed. Hiermee wordt voldaan aan de benodigde watercompensatie.
Afvalwater
Binnen de inrichting ontstaat, met uitzondering van afvloeiend hemelwater, geen afvalwater. Het gaat zowel om hemelwater afkomstig van een bodembeschermende voorziening als om hemelwater niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening. Ten aanzien van de lozing van hemelwater niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening is er geen beperking. Het hemelwater zal deels in de bodem infiltreren.
Onder het transformatorstation bevindt zich een opvangvoorziening (kelderbak) voor olie om, in het geval dat lekkages optreden, emissies naar het milieu te voorkomen. Aangezien dit een open opstelling betreft, komt er hemelwater in deze voorziening terecht, wat geloosd wordt op nabijgelegen oppervlaktewater. Om te voorkomen dat olie in de bodem of oppervlaktewater belandt, is er een olie-water afscheider aanwezig. Een kelderbak onder de transformator vangt het hemelwater met mogelijk oliesporen op, waarna het door de olie-water afscheider gaat. Verder is er geen verhard oppervlak aangesloten op de kelderbak. Het hemelwater belandt uiteindelijk, zonder olie, in het oppervlaktewater. Op grond van de Waterwet is hiervoor een watervergunning nodig.
De ruimte waar de transformatoren zijn opgesteld in de open lucht is voorzien van een vloeistofdichte lekbak. In deze lekbak kan zich hemelwater verzamelen. Dit hemelwater zal op nabijgelegen oppervlaktewater geloosd worden. Voor het lozen van hemelwater dat in het oppervlaktewater terecht kan komen, is het Waterschap bevoegd gezag. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd.
Verdere betrokkenheid waterschap
Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap te blijven betrekken en rekening te houden met de uitgangspunten. In deze waterparagraaf is aangegeven op welke wijze omgegaan wordt met de uitgangspunten. Het waterschap wordt geraadpleegd voor overleg en nadere uitleg.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
In het kader van het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het aspect archeologie onderzocht. Gronden waar mogelijk archeologische resten voorkomen zijn in dit bestemmingsplan beschermd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Dit op basis van de nota archeologie. In de nota archeologie staat verwoord hoe de gemeente Oldambt omgaat met archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden binnen haar grondgebied. De gronden ter hoogte van het plangebied zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Voor bouwwerken grote dan 500 m2 is een archeologisch onderzoek verplicht.
Voor de ontwikkeling is een quickscan archeologie uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat voor de ontwikkeling een nader archeologisch onderzoek nodig is. Het archeologisch bureau-onderzoek wordt ook door de gemeente beoordeeld en bepaald zal worden of de gemeente de conclusies van het rapport onderstrepen. Uiteindelijk wordt het vervolg onderzoek in een volgende versie van het bestemmingsplan toegevoegd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Op basis van de provinciale verordening (kaart 7) ligt het plangebied niet een specifiek gebied waarvoor de provincie specifieke regels biedt. Wel geldt voor het plangebied volgens het geldende bestemmingsplan Buitengebied de gebiedsaanduiding 'Overige zone - dijkenlandschap'. Voor zover de gronden ter plaatse nader zijn aangeduid met 'Overige zone - dijkenlandschap' geldt dat door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken wordt nagestreefd:
Ontwikkelingen in het buitengebied dienen op een zorgvuldige manier in het landschap ingepast te worden. In nauwe samenwerking met provincie Groningen en gemeente is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor het gehele gebied van de Eekerpolder. Het transformatorstation is hierin verwerkt. De landschappelijke inpassing wordt in een volgende versie van het bestemmingsplan verwerkt.
Ter plaatse van het plangebied gaan grondroerende werkzaamheden uitgevoerd worden. Aangezien eventueel aanwezige Ontplofbare Oorlogsresten (verder “explosieven” en “OO”) een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt. In verband daarmee is een Vooronderzoek Explosieven/
Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd.
De inventarisatie en analyse van het feitenmateriaal heeft tot de conclusie geleid dat er in het plangebied zelf geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van explosieven.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het project maakt de bouw van een transformatorstation en batterijopslag mogelijk. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. Enkel voor aanleg en onderhoud van het transformatorstation zijn verkeersbewegingen noodzakelijk. Het transformatorstation zelf produceert geen uitstoot die kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat er in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zal plaatsvinden. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer de beoogde bedrijfsontwikkeling niet in de weg staan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Duisternis is een kernkarakteristiek van de provincie Groningen. In artikel 2.24.1 van de provinciale verordening staat dat in de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied inzicht biedt in hoe met het aspect duisternis rekening is gehouden. De provincie en gemeente hebben hiervoor geen specifiek beleid. Wel dient aansluiting gezocht te worden bij de Richtlijn Lichthinder van het NSVV. De NSVV maakt onderscheid in verschillende zones. Binnen deze zones gelden verschillende grenswaarde voor de lichtsterkte. In dit geval zal de opwaartse lichtuitstraling (ULR) die het gebied oplicht), de uitstralingshoek en de maximale lichtsterkte van de bronnen relevant zijn. De zones zijn hieronder weergeven.
Bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning beoordeeld het bevoegd gezag in welke zone het plangebied ligt en of de ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde voor de lichtsterkte. De verwachting is dat het plangebied binnen de zone E1 of E2 ligt. Er is namelijke sprake van een landelijk gebied met daarbij omliggende bedrijvigheid en windmolens en een stikstof fabriek.
Met dit plan wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkarakteristiek duisternis. Met de bedrijfsvoering van het transformatorstation is namelijk geen sprake van lichthinder. Het transformatorstation wordt niet van voortdurende verlichting voorzien. Het is niet nodig om het station voortdurend verlicht te hebben. Van bijvoorbeeld lichtmasten is geen sprake en de installaties zijn ook niet verlicht. Bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning wordt gewaarborgd dat er aansluiting wordt gezocht bij de Richtlijn Lichthinder NSVV. Hierin wordt aangetoond dat aan de grenswaarden voor de lichtsterkte wordt voldaan.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer) zijn drempelwaarden opgenomen om te bepalen of er sprake is van een mer (beoordelings)plicht. Als blijkt dat de omvang lager is dan de drempelwaarde dient een motivering te worden gegeven of een zogenoemde vormvrije mer moet worden opgesteld.
Voor een zelfstandig transformatorstation en batterijopslag geldt op basis van het Besluit milieueffectrapportage geen mer plicht of mer beoordelingsplicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Bedrijf - Nutsvoorzieningen
De gronden waarop het transformatorstation zich bevindt zijn bestemd met de enkelbestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorzieningen’. Op gronden met deze bestemming is een transformatie- en verdeelstation toegestaan. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de gebouwen mogen worden gerealiseerd.
Naast het transformeren van elektriciteit is Avermieden voornemens om in het plangebied energie te gaan opslaan in de vorm van batterijopslag. Deze functie valt derhalve onder het begrip nutsvoorzieningen.
Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrieterrein'
Het wettelijk kader voor geluid is grotendeels geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Hierin is een normering opgenomen voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Tot laatstgenoemde behoort de geluidsbelasting als gevolg van industrieterreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangemerkt als een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'.
Door in een bestemmingsplan een bestemming op te nemen waarmee de vestiging van een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken' mogelijk wordt gemaakt, ontstaat er een industrieterrein op basis van de Wgh. Hierdoor ontstaat de plicht om eveneens een geluidzone rond het industrieterrein in het bestemmingsplan op te nemen. Derhalve is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrieterrein' in dit bestemmingsplan opgenomen. In dit geval is een zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het transformatorstation de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Buiten de zone gelden er met het oog op de zoneringsplichtige inrichting geen beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor woningen en andere geluidgevoelige objecten in de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door middel van een hogere waarde procedure kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen. Deze verhoging is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde. Deze maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie.
Van toepassing verklaring
Dit bestemmingsplan geldt in aanvulling op de regels en verbeelding van de bestemmingslplannen en/of inpassingsplannen:
In afwijking geldt voor de gronden waar dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijf - Nutsvoorzieningen aan toekent, dat de regels en verbeelding van voorliggend plan volledig in de plaats treden van de regels en verbeelding van het geldende bestemmingsplan en/of inpassingsplan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke plan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om het transformatorstation te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
Bij dit bestemmingsplan is sprake van dit laatstgenoemde. Het betreft een bestemmingsplan dat is opgesteld op verzoek van een initiatiefnemer die de gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft reeds in bezit heeft. Hierdoor hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners en is verder voor inspraak ter inzage gelegd. Daarnaast zijn dorpsbelangen bij de planvorming betrokken. Ten aanzien van de inspraakperiode zijn er geen inspraakreacties ontvangen. Wel heeft de provincie en het waterschap een vooroverlegreactie gegeven. De overlegreactie van de provincie is in bijlage 8 opgenomen en die van het waterschap in bijlage 4.8.
Provincie
De reactie van de provincie heeft tot een tekstuele wijziging in paragraaf 3.2 in verband met de meest actuele versie van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Verder is het ecologisch onderzoek (zie bijlage 5) aangepast in verband met het feit dat de soorten haas, bunzing en hermelijn niet meer zijn vrijgesteld. In dit geactualiseerde onderzoek is geconstateerd dat het plangebied mogelijk ook geschikt is voor de haas. Daarom dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Deze staan in het ecologisch onderzoek beschreven. De toelichting van dit bestemmingsplan, zie paragraaf 4.6, is op dit punt aangevuld.
Waterschap
De reactie van het waterschap heeft tot enkele tekstuele toevoegingen in paragraaf 4.8 geleid. Deze hebben betrekking op de kopjes 'Overstromingsgevoeligheid', 'Grondwaterstand en ontwateringsdiepte', 'Bodemdaling door veenoxidatie' en 'Compenserende waterberging'.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt daarom voor 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.