Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Zevenhuizen-Zuid fase 1B
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1892.UpZevenhZuid1B-Va01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Van toepassing verklaring
 
Op dit uitwerkingsplan zijn tevens de regels van het bestemmingsplan ‘Zuidplas Westdeelgebied
Zevenhuizen- Moerkapelle’ (vastgesteld 16 juni 2009) van de gemeente
Zuidplas van toepassing. Indien de regels van onderliggend uitwerkingsplan afwijken van
het bepaalde in de regels van het bestemmingsplan ‘Zuidplas-West’, dan zijn de regels
van onderliggend uitwerkingsplan leidend.
Artikel 2 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
2.1 Plan
het uitwerkingsplan ‘Zevenhuizen-Zuid fase 1B’ met identificatienummer
NL.IMRO.1892.UpZevenhZuid1B-Va01 van de gemeente Zuidplas.
 
2.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
behorende bijlagen.
 
2.3 Achtererfgebied
het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en
van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijke gebied,
zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te
komen.
 
2.4 Archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de
door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
 
2.5 Archeologisch onderzoek:
onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een
gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de
Nederlandse Archeologie (KNA).
 
2.6 Archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kennis en wetenschap van
de in dat gebied te verwachten overblijfselen uit oude tijden.
 
2.7 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
overblijfselen uit oude tijden.
 
2.8 Bebouwingsgebied
het achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, met aftrek van de grond
onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
 
2.9 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of
ander bouwwerk, met een dak.
 
2.10 Dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht,
waarin geen te openen delen aanwezig zijn, alsmede een bouwkundige constructie
waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen
niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van
de Wet geluidhinder.
 
2.11 Geluidgevoelige bebouwing
geluidgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder.
 
2.12 Geluidwerende voorziening
voorziening ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast), zoals een
geluidwal en een geluidscherm.
 
2.13 Gevellijn
een op de verbeelding aangegeven lijn waaraan de in de regels opgenomen afstand van
de bebouwing ten opzichte van deze lijn is gerelateerd.
 
2.14 Natuuroever
oever die op natuurlijke wijze is ingericht of ontstaan met als doel een geleidelijke en
brede overgang van nat naar droog zodat deze interessant is voor flora en fauna.
Artikel 3 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
3.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot
perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
 
3.2 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
 
3.3 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
3.4 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3.5 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen;
 
3.6 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
3.7 De breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de
scheidsmuren;
 
3.8 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk;
 
3.9 De horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde
gevel;
 
3.10 De verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2 Bestemmingsregels
  
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. wegen, fiets-, ruiter-, en voetpaden;
  3. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, waterpartijen en plasen draszones;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. objecten van beeldende kunst;
  7. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  8. bruggen en overige kunstwerken;
  9. dijken en taluds;
  10. hondenuitlaatplaatsen;
  11. in- en uitritten;
  12. voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie;
  13. voorzieningen van algemeen nut;
  14. steigers en vlonders
alsmede voor:
  1. de landschappelijke inpassing van infrastructuur;
  2. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;
met daarbij behorende:
  1. bermen, bermsloten en greppels;
  2. verhardingen;
  3. dammen en/of duikers;
  4. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  5. bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming 'Groen'.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
  1. binnen de bestemming dient tenminste 3% aan groenvoorzieningen in de vorm van beplantingsstructuren en/of natuurlijke oevers gerealiseerd en in stand gehouden te worden;
  2. Voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 4.2.2 tot en met 4.2.4.
4.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van
algemeen nut worden gebouwd;
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd met dien verstande dat voorzieningen van algemeen nut zo mogelijk zodanig dienen te worden
  2. gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 50 m²;
  5. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen (licht)masten, informatieborden, wegwijzers, verkeersteken, schakelkasten, (beeldende) kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen en damwanden;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. maximaal 8 meter voor (licht)masten, wegwijzers, verkeerstekens, kunstwerken en overige infrastructurele voorzieningen;
    2. maximaal 10 meter voor (beeldende) kunstobjecten;
    3. maximaal 6 meter voor geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen;
    4. maximaal 5 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2;
  4. ten behoeve van de aanleg van vlonders, geldt de volgende bepaling: bij watergangen met een breedte tot 10 meter mogen in de watergang geen steunpunten van vlonders worden aangebracht.
4.2.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van
het bepaalde in 4.2.2 sub d en/of 4.2.3 sub c, teneinde gebouwen en/of bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, met een grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere
ondergrondse oppervlakte toe te staan.
 
4.3 Gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  4. een jongerenontmoetingsplaats;
  5. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  6. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 5 Verkeer- Wegverkeer 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Wegverkeer 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. bermen en groenvoorzieningen;
  5. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  6. in- en uitritten;
  7. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. voorzieningen van algemeen nut;
  10. geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen;
  11. verbindingen ten behoeve van het wegverkeer, overige kunstwerken en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. verhardingen;
  2. bermen, bermsloten en greppels;
  3. beplanting en overig groen;
  4. bruggen, dammen en/of duikers;
  5. straatmeubilair;
  6. werken en werkzaamheden, tunnels, viaducten, overkluizingen en andere kunstwerken;
  7. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  8. werken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van geleiding, beveiliging, signalering en regeling van het verkeer;
  9. bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 5.2.2 tot en met 5.2.4.
 
5.2.2 Gebouwen
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd met dien verstande dat voorzieningen van algemeen nut zo mogelijk zodanig dienen te worden gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 50 m²;
  4. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en –regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair, kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt voor:
    1. (licht)masten, wegwijzers, verkeerstekens, verkeerssignalering en verkeersregel-installaties, kunstwerken en overige infrastructurele voorzieningen maximaal 6 meter;
    2. kunstobjecten maximaal 10 meter;
    3. geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen maximaal 3 meter;
    4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 meter;
  3. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
5.2.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van
het bepaalde in 5.2.2 sub d en/of 5.2.3 sub c, teneinde gebouwen en/of bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, met een grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere
ondergrondse oppervlakte toe te staan.
 
5.3 Gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  4. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  5. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. bermen en groenvoorzieningen;
alsmede ook voor:
  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. infiltratievoorzieningen;
  3. oevers, oeverbeschoeiingen en taluds;
  4. behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de tochten;
met de daarbij behorende:
  1. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  2. werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij de bestemming.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter;
  3. ten behoeve van de aanleg van vlonders, geldt de volgende bepaling: bij watergangen met een breedte tot 10 meter mogen géén steunpunten voor vlonders worden aangebracht;
  4. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
6.2.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van
het bepaalde in 6.2.1 sub d, teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een
grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere ondergrondse oppervlakte toe te staan.
 
6.3 Gebruiksregels
 
6.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
6.3.2 Natuurlijke oevers
Circa 50% van de oevers wordt aangelegd en in stand gehouden als natuurlijke oever.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde of van werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Het is verboden op, in, boven en aan de gronden met de bestemming 'Water' zonder of
in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(aanlegvergunning) werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
 
6.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Wonen, wonen al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huisverbonden beroep, aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten of een aanhuis- verbonden-bedrijf tot maximaal 70 m² en uitgeoefend door de hoofdbewoner(s) van het huis. Met dien verstande dat de activiteiten behoren tot milieucategorie 1 of 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1;
  2. Ter hoogte van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-lintzone’ tevens het behoud, herstel en ontwikkeling van de waardevolle openheid en structuur van de lintzone (laanstructuur).
Alsmede voor:
  1. in- en uitritten;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. wegen met de functie van verblijf/ verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden waaronder brandgangen;
  6. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie;
  9. voorzieningen van algemeen nut;
  10. duurzaamheidsvoorzieningen;
  11. objecten van beeldende kunst.
met de daarbij behorende;
  1. hoofdgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen, gazons en erven;
  4. bermen en groenvoorzieningen;
  5. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Algemeen
  1. Alle gebouwen waaronder hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. Voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 7.2.2 tot en met 7.2.5.
7.2.2 Woningen
  1. Per bouwperceel en hoofdgebouw is maximaal 1 woning toegestaan. Na realisering van de bouw is splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een tweede woning op een bouwperceel niet toegestaan;
  2. Als hoofdgebouw zijn de volgende bouwtypen toegestaan: vrijstaand, halfvrijstaand, geschakeld, patiowoningen en aaneengesloten woningen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder b zijn ter hoogte van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding- vrijstaand/halfvrijstaand’ uitsluitend vrijstaande en halfvrijstaande woningen toegestaan;
  4. het aantal woningen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden-5' bedraagt maximaal 5;
  5. binnen het volledige plangebied mogen maximaal 96 woningen worden gerealiseerd, lid 7.2.2 onder d inbegrepen;
  6. het hoofdgebouw dient in of maximaal 5 meter uit de op de verbeelding aangegeven ‘gevellijn’ te worden gebouwd;
  7. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, maximaal 750 m³;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen minimaal 2 meter aan beide zijden;
    2. bij halfvrijstaande woningen minimaal 2 meter aan één zijde;
  9. de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  10. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogte 7 meter;
  11. ter plaatse van de gronden met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduidinglintzone’ gelden de onderstaande aanvullende bepalingen:
    1. de afstand van nieuw te bouwen hoofdbebouwing tot bestaande hoofdbebouwing op het naastliggende bouwperceel gemeten ter hoogte van de voorgevel, bedraagt tenminste 10 meter, met dien verstande dat aan- en uitbouwen niet meegerekend worden;
    2. ten minste aan één zijde dient een strook van 3 meter naast de woning onbebouwd te blijven;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt: bij halfvrijstaande en vrijstaande woningen voor hoofdgebouwen gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-lintzone' minimaal 5 meter, met uitzondering van halfvrijstaande woningen waarbij de minimum afstand tot de perceelsgrens van 5 meter aan één zijde geldt;
  12. in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 onder a. zijn vóór de in verbeelding opgenomen gevellijn ook erkers toegestaan behorend tot een hoofdgebouw in het betreffende bouwvlak;
  13. de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,5 meter;
  14. de bouwhoogte van de erker bedraagt maximaal het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  15. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1,5 meter gemeten vanaf de voorgevel;
  16. een erker moet tenminste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd, tenzij de erker aansluit op een erker van de aansluitende woning (in gevallen waar sprake is van halfvrijstaande woningen);
  17. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
7.2.3 Gebouwen van algemeen nut
  1. op of in deze gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd; met dien verstande dat voorzieningen van algemeen nut zo mogelijk zodanig dienen te worden gesitueerd en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter;
  3. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 50 m² per gebouw;
  4. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
7.2.4 Bijbehorende bouwwerken
  1. Bijbehorende bouwwerken dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bij de woning behorende zij- en achtererf bedragen, met dien verstande dat:
    1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
    2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  3. bijbehorende bouwwerken worden tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  4. ter plaatse van de gronden met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduidinglintzone’ dient tenminste aan één zijde van de woning een strook van tenminste 3 meter naast de woning onbebouwd te blijven;
  5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  6. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter;
  7. de goothoogte aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  8. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde vóór de voorgevel en tot 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde vanaf 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 meter;
  4. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter en de ondergrondse oppervlakte maximaal 100 m2.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van
het bepaalde in:
  1. lid 7.2.2 voor het bouwen van een hoofdgebouw op een andere afstand van de aangeduide gevellijn, andere hoofdgebouwen en/of perceelsgrens indien:
    1. met de afwijking de autonome dragende structuur van de linten zoals geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan ‘Zevenhuizen-Zuid fase 1B’ (juli 2021) herkenbaar aanwezig blijft;
    2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het perceel;
  2. 2 sub q, 7.2.3 sub d, 7.2.4 sub h en/of 7.2.5 sub d, teneinde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere ondergrondse bouwdiepte en een grotere ondergrondse oppervlakte toe te staan.
7.4 Voorwaardelijke verplichting
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan slechts worden verleend, mits schriftelijk overeenstemming is bereikt met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard over het te hanteren vloerpeil van de woningen.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan slechts worden verleend, mits aangetoond wordt dat wordt voldaan aan de bepalingen artikel 19.5.1 lid g en h van het bestemmingsplan ‘Zuidplas- West’ ten aanzien van de gestelde milieukwaliteitseisen;
  3. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarde zoals opgenomen in bijlage 2 van deze planregels.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
7.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  2. het gebruik van delen van de woning en bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  3. de uitoefening van handel (inclusief detailhandel), nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren, horeca, administratieve en publieksgerichte dienstverlening), een beroepsmatige activiteit in een woning daaronder niet begrepen als bedoeld in 7.1, sub a;
  4. bedrijven en bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld 7.1, sub a;
  5. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  6. een risicovolle inrichting, inclusief propaantanks;
  7. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  8. Het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  9. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  10. seksinrichtingen;
  11. opslag en verkoop van vuurwerk;
  12. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
 
8.1 bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend
worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende
activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 8.2 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken
worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de
dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 3 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, legaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m2;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 8.4.1;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan
één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de
bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt
verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Parkeren
 
10.1.1 Parkeernormering
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de
functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om
een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming
van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het
parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het
onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals
vastgelegd in de op 5 november 2019 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2019'. Indien
deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden
aan diens rechtsopvolger.
 
10.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende
mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het
CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient
getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
10.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 10.1.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de
vaststelling van deze parapluherziening in afwijking van de op 5 november 2019
vastgestelde ‘Nota Parkeernormen 2019’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken,
zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen
gemeente en ontwikkelende partij.
 
10.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
10.1.1:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
10.2 Toegestane overschrijding
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, liftinstallaties, liftopbouwen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afstanden, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afstanden, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m1;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
 
12.1 Algemeen
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het wijzigen, toevoegen en/of schrappen van aanduidingen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Artikel 13 Overige regels
 
13.1 Ondergrondse bouwwerken
  1. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met uitzondering van duurzaamheidsvoorzieningen, gelden de volgende bepalingen:
    1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    2. de ondergrondse bouwdiepte van een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) mag tot niet meer dan 6 meter onder peil gebouwd worden;
    3. indien in de planregels een maximale inhoud voor bovengrondse bouwwerken wordt gehanteerd, geldt dat het oppervlak van ondergrondse gebouwen, voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn, niet meer mag bedragen dan 15 m2.
13.2 Zwembaden
 
Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende voorwaarden:
  1. een zwembad dient te worden gebouwd in het achtererfgebied en op een afstand van ten minste 3 m1 van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
  2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken in acht wordt genomen;
  3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  5. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m1 onder peil;
  6. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
13.3 Ondergrondse werken
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken - geen bouwwerken zijnde - en
werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, geen
beperkingen.
 
13.4 Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in
deze planregels maximaal toegestane ondergrondse bouwdiepte van bouwwerken
waaronder het bepaalde in 13.1, tot een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹
onder peil onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  3. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
13.5 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden
op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als regels van het uitwerkingsplan ‘Zevenhuizen-Zuid fase 1B’ van de gemeente Zuidplas.