direct naar inhoud van Regels
Plan: Knibbelweg-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BPKnibbelwegOost-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Knibbelweg-Oost' met identificatienummer NL.IMRO.1892.BPKnibbelwegOost-Va01 van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf

beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, in ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1;

1.8 aan-huis-verbonden beroep

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.9 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.10 achtergevelbouwgrens

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.11 afvalverzamelingspunt

een bouwwerk of container, al dan niet ondergronds, welke dient voor de inzameling van afval alsmede goederen die na bewerking voor wedergebruik in aanmerking komen;

1.12 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen;

1.13 agrarisch bedrijfsgebouw

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.14 agrarisch bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan bebouwing met een hoofdgebouw of bij elkaar behorende gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bestemmingsvlak, bouwperceel dan wel bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, met inbegrip van een eventueel in dat gebouw ingebouwde bedrijfswoning;

1.18 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.20 bestaand
  • a. bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  • b. gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.24 Bevi-inrichting

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 bruto vloeroppervlak

bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

1.32 buitenopslag/ open opslag

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke;

1.33 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.36 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.37 e-commerce

een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand en/of woning geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie (aan huis), zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;

1.38 ecovoorziening

een civieltechnische installatie of installatie in/of onder de infrastructuur die een functie ten behoeve van de natuur vervult;

1.39 energievoorziening

voorzieningen ten aanzien van transport van CO2 (OCAP), warmte geothermie, hogere temperatuuropslag (HTO), koude- en warmteopslag (KWO's), ondergrondse wateropslag (Aquifer), warmtekrachtkoppeling (WKK), collectieve energieopwekking etc., alsmede voorzieningen ten aanzien van inzameling en verwijdering van afval;

1.40 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.41 erker

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.42 extensieve recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.45 geluidsgevoelige functies

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlak van niet minder dan 11 m2 en andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.46 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.47 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.48 gesloten kas

een kassysteem, waarbij 's-zomers bij kaskoeling vrijkomende warmte, in de winter gebruikt wordt voor kasverwarming. Door het sluiten van de kas wordt meer condenswater opgevangen dat gebruikt kan worden bij de gietwaterbereiding;

1.49 gietwaterbassin

een waterbak voor de opslag van gietwater ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.50 glastuinbouwbedrijf

een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van tuinbouwgewassen en/of de teelt van siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden;

1.51 grootschalig bedrijf of grootschalig bedrijfsmatige activiteiten

bedrijven met een kavel groter dan 3 ha;

1.52 half-vrijstaande woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.53 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.54 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.55 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek;

1.56 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.57 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 meter of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen;

1.58 kleinschalig bedrijf of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

bedrijven met een kavel kleiner dan 3 ha;

1.59 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;

1.60 kunstwerk

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.61 KWO

Koude-warmteopslag; een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem;

1.62 logistiek

Bedrijvigheid in de SBI-categorieën 52102, 52109 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten Logistiek zoals opgenomen in Bijlage 2;

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.64 ondergrondse werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden

werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;

1.65 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.66 onderkomen

een al dan niet als bouwwerk aan te merken tent, tentwagen, kampeerauto, trekkershut, (sta)caravan of hiermee gelijk te stellen middel, dat bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.67 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.68 overkapping

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.69 parkeervoorzieningen

elk al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  • b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein, voor eigen werknemers;
1.70 peil

voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
voor bijbehorende bouwwerken (aan-/uitbouwen): de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw; in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein; indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.71 perceelsgrens

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

1.72 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.73 recreatief medegebruik

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.74 reclame-object

bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uitingen;

1.75 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid;

1.76 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.77 Staat van bedrijfactiviteiten en Staat van bedrijfsactiviteiten Logistiek

de staten van bedrijfsactiviteiten in bijlagen 1 resp. 2 van deze regels;

1.78 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.79 verkoopvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van overdekte verkoopruimten, die bedoeld zijn voor het publiek en die direct samenhangen met de winkelverkoop;

1.80 vloerpeil

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP);

1.81 voorgevel

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.82 voorgevelbouwgrens

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.83 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.84 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;

1.85 voorziening van openbaar nut

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.86 vrijstaande woning

Een vrijstaande woning heeft minimaal aan drie zijden een privé-buitenruimte, die bovendien langs twee van de gevels gemiddeld ten minste 2,5 meter breed is (eventueel bebouwd met een schuur of garage);

1.87 wonen

het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning;

1.88 woning

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.89 woning/wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling geschikt, bestemd en bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.90 zeer kwetsbare groepen

doelgroepen met een permanente functionele beperking. Concreet groepen van personen die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door detentie niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp van buitenaf binnen korte tijd in veiligheid te brengen (vluchten) of bescherming te zoeken tegen de nadelige effecten van een calamiteit (schuilen). Voorbeelden van functies bedoeld voor deze doelgroepen zijn: basisscholen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, opvang gehandicapten, penitentiaire inrichtingen, enz;

1.91 zijgevel

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 bebouwingspercentage

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven met de daarbij behorende kassen, teeltgebouwen, klimaathallen, warenhuizen of andere opstallen van glas, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en andere watervoorzieningen;

alsmede ook voor:

  • b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een oppervlakte van maximaal 3.000 m2 per bedrijf;
  • c. productiegebonden detailhandel, met een omvang van maximaal 10% van de oppervlakte van het perceel;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een collectief gietwatersysteem, voorzieningen ten aanzien van koude-warmteopslag (KWO) en opslag van water in de bodem en overige waterberging en gietwatervoorzieningen;
  • e. ondergrondse leidingenstrook;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingswegen (bedrijfsstraten), in- en uitritten, calamiteitenroute;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • j. voorzieningen van algemeen nut behorende bij de bedrijven als bedoeld in sub a;
  • k. energievoorzieningen, voorzieningen ten aanzien van KWO's, alsmede voorzieningen voor inzameling en verwijdering van afval;
  • l. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – calamiteitenontsluiting' uitsluitend voor een ontsluitingsroute ten behoeve van calamiteitenverkeer, al dan niet gecombineerd met een voet- en fietspad;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen en bouwwerken;
  • n. verhardingen;
  • o. bermen, bermsloten en greppels;
  • p. (boom)beplanting, oeverbeschoeiingen en overig groen;
  • q. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 3.2.1 tot en met 3.2.4;

a. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen op de plankaart; b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van de overige bepalingen uit artikel 3.2 tot en met 3.5;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen
  • a. bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte van kantoorgedeelten ten hoogste 12 meter mag bedragen;
  • c. de afstand van bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. de oppervlakte van overige bebouwing in verhouding tot het bebouwing ten behoeve van het kweekoppervlak (kassen, kweek onder kunstlicht etc.) bedraagt maximaal 15%.
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting groene inpassing

Het bouwen van kassen in de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' is uitsluitend toegestaan indien het college van burgemeester en wethouders goedkeuring heeft gegeven aan het inrichtingsplan die de groene inpassing vastlegt voor de gronden in de aangrenzende bestemming 'Groen' in de lintzone langs de Knibbelweg. Het inrichtingsplan moet gebaseerd zijn op het stedenbouwkundig plan (Bijlage 2 bij de toelichting) en is geschikt om het verlies aan leef-/fourageergebied voor de Steenuil te compenseren.

3.2.4 Voorwaardelijke verplichting calamiteitenroute

Het in gebruik nemen van bebouwing zoals genoemd in artikel 3.2.1 en 3.2.2 is uitsluitend toegestaan indien de calamiteitenroute is gerealiseerd conform het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels. De calamiteitenroute moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de erftoegangswegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn en een vrije hoogte van 4,2 meter hebben.
  • b. de wegen (inclusief bruggen) moeten een asbelasting van 100 kN aan kunnen (conform NEN 1008, klasse 30);
  • c. de bochtstralen van de wegen binnen het plangebied moeten voldoen aan een minimale afmeting van 10 meter voor de buitenbochtstraal in combinatie met een minimale binnenbochtstraal van 5,5 meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter). In verband met de afmetingen van de voertuigen is voor de te maken bochtstraal voor voertuigen van de brandweer overal een vrije doorrijdbreedte van 3,5 meter noodzakelijk.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de hoogte van warmteopslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 meter;
  • d. de hoogte van schoorstenen bedraagt maximaal 20 meter;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van maatvoering en inrichting (waaronder begrepen lichtafscherming) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afstand tot perceelgrens

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub c ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen tot op de perceelgrens, met dien verstande dat:

  • a. de gebouwen ter plaatse nodig zijn uit een oogpunt van optimale bedrijfsvoering;
  • b. er sprake moet zijn van de bouw van een bedrijfsgebouw, waaronder begrepen kassen als collectieve voorziening;
  • c. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken.
3.4.2 Bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub b ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van 15 meter voor bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkingsmogelijkheid'.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. gebruik van gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – stikstof' in strijd met de stikstofregels zoals opgenomen in artikel 13.4;
  • b. andere bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten dan bedoeld in lid 3.1, sub a;
  • c. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. woondoeleinden;
  • e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • h. seksinrichtingen;
  • i. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  • j. caravanstalling.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kleinschalige bedrijven en/of het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zoals opgenomen in Bijlage 1;

alsmede voor:

  • b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000 m²;
  • c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel en e-commerce;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. ontsluitingswegen (bedrijfsstraten), in- en uitritten;
  • f. parkeer- en laad- en losvoorzieningen;
  • g. kunstobjecten;
  • h. ondergrondse leidingenstrook;
  • i. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een collectief gietwatersysteem, en overige waterberging en gietwatervoorzieningen;
  • k. voorzieningen van algemeen nut behorende bij de bedrijven als bedoeld in sub a;
  • l. energievoorzieningen, voorzieningen ten aanzien van koude-warmteopslag (KWO) en opslag van water in de bodem, alsmede voorzieningen voor inzameling en verwijdering van afval;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen en bouwwerken;
  • n. verhardingen;
  • o. bermen, bermsloten en greppels;
  • p. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;

met uitzondering van:

  • q. risicovolle inrichtingen, die niet zijn toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de bepalingen onder 4.2.1 tot en met 4.2.3;

  • a. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen zoals opgenomen op de verbeelding;
  • b. per bouwperceel mag maximaal 80% worden bebouwd;
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • d. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van kleinschalige gebouwen van algemeen nut, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. het oppervlak per voorziening maximaal 10 m² bedraagt.
  • e. voor het bouwen van bebouwing en het indelen van de bouwpercelen (bijvoorbeeld de breedte van de kavels) moet voldaan worden aan de regels die zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan (bijlage 5 bij deze regels).
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de hoogte van tanks en installaties ten behoeve van energie- of watervoorziening bedraagt maximaal 15 meter;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.

4.2.4 Voorwaardelijke verplichting calamiteitenroute

Het in gebruik nemen van bebouwing zoals genoemd in artikel 4.2.1 t/m 4.2.3 is uitsluitend toegestaan indien de calamiteitenroute is gerealiseerd conform het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels. De calamiteitenroute moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de erftoegangswegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn en een vrije hoogte van 4,2 meter hebben.
  • b. de wegen (inclusief bruggen) moeten een asbelasting van 100 kN aan kunnen (conform NEN 1008, klasse 30);
  • c. de bochtstralen van de wegen binnen het plangebied moeten voldoen aan een minimale afmeting van 10 meter voor de buitenbochtstraal in combinatie met een minimale binnenbochtstraal van 5,5 meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter). In verband met de afmetingen van de voertuigen is voor de te maken bochtstraal voor voertuigen van de brandweer overal een vrije doorrijdbreedte van 3,5 meter noodzakelijk.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot op de perceelgrens, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van de bouw van een bedrijfsgebouw als collectieve voorziening;
  • b. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
  • c. de gebouwen ter plaatse nodig te zijn uit een oogpunt van optimale bedrijfsvoering.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in lid 4.1, sub is toegestaan;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. risicovolle inrichtingen of propaantanks;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  • e. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. seksinrichtingen;
  • i. de opslag en verkoop van vuurwerk.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de toegestane milieucategorie

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder a;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder a maar niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' worden genoemd;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 5 Bedrijventerrein - Logistiek

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Logistiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van grootschalige bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, transport en distributie tot en met categorie 3.2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten Logistiek' zoals opgenomen in Bijlage 2 met een minimale perceelsgrootte van 30.000 m2;

alsmede voor:

  • b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven met een oppervlak van maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum oppervlak van 3.000 m²;
  • c. ondergeschikte productiegebonden detailhandel en e-commerce;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. ontsluitingswegen (bedrijfsstraten), in- en uitritten;
  • f. parkeer- en laad- en losvoorzieningen;
  • g. kunstobjecten;
  • h. ondergrondse leidingenstrook;
  • i. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een collectief gietwatersysteem, en overige waterberging en gietwatervoorzieningen;
  • k. voorzieningen van algemeen nut behorende bij de bedrijven als bedoeld in sub a;
  • l. energievoorzieningen, voorzieningen ten aanzien van koude-warmteopslag (KWO) en opslag van water in de bodem, alsmede voorzieningen voor inzameling en verwijdering van afval;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen en bouwwerken;
  • n. verhardingen;
  • o. bermen, bermsloten en greppels;
  • p. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;

met uitzondering van:

  • q. risicovolle inrichtingen, die niet zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 5.2.1 tot en met 5.2.4;

  • a. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen zoals opgenomen op de verbeelding;
  • b. per bouwperceel mag maximaal 80% worden bebouwd;
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen mogen alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de hoogte van tanks en installaties ten behoeve van energie- of watervoorziening bedraagt maximaal 15 meter;
  • d. de hoogte van wateropslagvoorzieningen bedraagt maximaal 10 meter;
  • e. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
5.2.4 Voorwaardelijke verplichting calamiteitenroute

Het in gebruik nemen van bebouwing zoals genoemd in artikel 5.2.1 t/m 5.2.3 is uitsluitend toegestaan indien de calamiteitenroute is gerealiseerd conform het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels. De calamiteitenroute moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de erftoegangswegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn en een vrije hoogte van 4,2 meter hebben.
  • b. de wegen (inclusief bruggen) moeten een asbelasting van 100 kN aan kunnen (conform NEN 1008, klasse 30);
  • c. de bochtstralen van de wegen binnen het plangebied moeten voldoen aan een minimale afmeting van 10 meter voor de buitenbochtstraal in combinatie met een minimale binnenbochtstraal van 5,5 meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter). In verband met de afmetingen van de voertuigen is voor de te maken bochtstraal voor voertuigen van de brandweer overal een vrije doorrijdbreedte van 3,5 meter noodzakelijk.
5.2.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van maatvoeringeisen en inrichting (waaronder begrepen lichtafscherming) indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot op de perceelgrens, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van de bouw van een bedrijfsgebouw als collectieve voorziening;
  • b. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
  • c. de gebouwen ter plaatse nodig te zijn uit een oogpunt van optimale bedrijfsvoering.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. gebruik van gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – stikstof' in afwijking met de stikstofregels zoals opgenomen in artikel 13.4;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf (waaronder begrepen een risicovolle inrichting, inclusief propaantanks) of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in lid 5.1, sub is toegestaan;
  • c. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. risicovolle inrichtingen;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  • f. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • g. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. seksinrichtingen;
  • j. de opslag en verkoop van vuurwerk.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Buitenopslag

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1, sub f ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat dit hoogwaardig ingepast wordt (stedenbouwkundige toetsing door de gemeente).

5.6 Wijzigingsbevoegdheid voor risicovolle inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Logistiek' zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen, zoals ammoniakkoeling of de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingen, zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting;
  • b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • c. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, taluds en waterpartijen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • e. ondergrondse afvalinzamelingpunten;
  • f. objecten van beeldende kunst;
  • g. speelplaatsen, speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  • h. bruggen en overige kunstwerken;
  • i. dijken en taluds;
  • j. hondenuitlaatplaatsen;
  • k. in- en uitritten;
  • l. gietwatervoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie;
  • m. voorzieningen van algemeen nut, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • n. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – calamiteitenontsluiting' uitsluitend voor een ontsluitingsroute ten behoeve van calamiteitenverkeer, al dan niet gecombineerd met een voet- en fietspad;

alsmede ook voor:

  • o. de landschappelijke inpassing van infrastructuur;
  • p. ontsluitingen en routes ten behoeve van calamiteitenverkeer;

met de daarbij behorende:

  • q. bermen, bermsloten en greppels;
  • r. (boom)beplanting en overig groen;
  • s. verhardingen;
  • t. dammen en/of duikers;
  • u. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • v. bouwwerken, werken en werkzaamheden, kunstwerken, infiltratievoorzieningen, kleinschalige infrastructurele voorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 6.2.1 tot en met 6.2.3;
  • b. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen.
6.2.2 Gebouwen
  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 50 m².
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen (licht)masten, informatieborden, wegwijzers, verkeersteken, schakelkasten, (beeldende) kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen en damwanden;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    • 1. maximaal 8 meter voor (licht)masten, wegwijzers, verkeerstekens, kunstwerken en overige infrastructurele voorzieningen;
    • 2. maximaal 10 meter voor (beeldende) kunstobjecten;
    • 3. maximaal 6 meter voor geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen;
    • 4. maximaal 5 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • d. een jongerenontmoetingsplaats;
  • e. woondoeleinden;
  • f. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • g. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin, gazon of open terrein;

alsmede ook voor:

  • b. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. toegangspaden, in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. beplanting en overig groen;
  • h. kunstwerken;
  • i. bouwwerken en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming;
  • j. kassen, ter plaatse van de functieaanduiding 'kas'.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 7.2.1  tot en met 7.2.3;
  • b. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen.
7.2.2 Gebouwen
  • a. op de gronden zijn uitsluitend erkers toegestaan aan hoofdgebouwen die zijn gelegen in een naastgelegen bestemming;
  • b. de breedte van een erker bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van een erker bedraagt maximaal het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de diepte van de erker bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • e. een erker moet ten minste 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd, tenzij de erker aansluit op een erker van de aansluitende woning (in gevallen waar sprake is van dubbele of rijwoningen).
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.
7.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. seksinrichtingen;
  • f. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
  • g. het gebruiken van een gebouw of bouwwerk als mantelzorgwoning binnen 30 m van de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
  • b. in- en uitritten;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder een collectief gietwatersysteem, en overige waterberging en gietwatervoorzieningen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. kunstobjecten;
  • j. geluidwerende voorzieningen en geluidsreducerende maatregelen;
  • k. (ondergrondse) afvalverzamelingspunten;
  • l. overige infrastructurele voorzieningen;
  • m. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – calamiteitenontsluiting' uitsluitend voor een ontsluitingsroute ten behoeve van calamiteitenverkeer, al dan niet gecombineerd met een voet- en fietspad.

met de daarbij behorende:

  • n. verhardingen;
  • o. bermen, bermsloten en greppels;
  • p. beplanting en overig groen;
  • q. straatmeubilair;
  • r. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • s. werken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van geleiding, beveiliging, signalering en regeling van het verkeer;
  • t. bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken en infiltratievoorzieningen;
  • u. overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 8.2.1 tot en met 8.2.3;
  • b. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen.
8.2.2 Gebouwen
  • a. op of in deze gronden mogen voor het overige uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut bedraagt maximaal 25 m².
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en –regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair, kunstwerken en (beeldende) kunstobjecten;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    • 1. maximaal 15 meter voor verkeerstechnische uitrusting, kunstwerken en overige infrastructurele voorzieningen;
    • 2. maximaal 10 meter voor (beeldende) kunstobjecten;
    • 3. maximaal 8 meter voor geluidwerende en geluidreducerende voorzieningen;
    • 4. maximaal 6 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
  • d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden);
  • f. woondoeleinden.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep;

alsmede voor:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. duikers en/of dammen;

met de daarbijbehorende:

  • f. hoofdgebouwen;
  • g. aan- en uitbouwen;
  • h. bijgebouwen;
  • i. tuinen, gazons en erven;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan aan de bestemming.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder 9.2.1 tot en met 9.2.4;
  • b. voor het bouwen gelden, voor zover van toepassing, de aanduidingen.
9.2.2 Woningen
  • a. per bouwperceel is maximaal één woning toegestaan;
  • b. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³, exclusief ondergrondse bouwlaag en aan- en uitbouwen;
  • c. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 1 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 5 meter aan beide zijden;
    • 2. bij halfvrijstaande woningen 5 meter aan één zijde;
  • f. de goothoogte van de woning bedraagt maximaal 7 meter;
  • g. de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 10 meter.
9.2.3 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. de bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. met inachtneming van het bepaalde in sub a dienen de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gebouwd te worden op tenminste 3 meter afstand uit de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 meter;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 70 m² per woning.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde vóór de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vanaf 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal bedraagt maximaal 3 meter.
9.2.5 Voorwaardelijke verplichting Beeldkwaliteitsplan

Voor het bouwen van woningen, aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken moet voldaan worden aan het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 5 van deze regels.

9.3 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. het gebruik van delen van de woning en bijgebouwen als (extra) zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 meter erachter;
  • g. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  • h. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
9.4 Afwijking aan-huis-verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1 onder a, teneinde de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf of een aan–huis–verbonden bedrijfsmatige activiteit in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I onderdeel B of C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. de aard van het gebruik in overeenstemming moet zijn met het woonkarakter in de omgeving;
    • 3. het gebruik de woonfunctie moet ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het gebruik geen verkeersaantrekkende werking heeft die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden beroepsmatige bedrijfsactiviteit en/of een aan-huis-verbonden bedrijf of aan-huis-verbonden bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, zulks tot maximaal 70 m².
9.5 Afwijking - mantelzorg
9.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 9.3, sub b ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert, noch leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van naburige bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de bebouwingsregeling als bedoeld in 9.2 wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 70 m²;
  • d. mantelzorg aantoonbaar van tijdelijke aard is en dat de aanpassingen omkeerbaar moeten zijn.
9.5.2 Nadere informatie

Burgemeester en wethouders winnen voorafgaande aan de afwijking nadere informatie bij verzoeker in, die zeker moet stellen dat er zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is.

9.5.3 Eindigheid

Burgemeester en wethouders stellen bij de afwijking nadere eisen die gericht is op eindigheid en intrekking van de afwijking, zodra de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Parkeren
11.1.1 Parkeernormen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen' (zie Bijlage 3 bij deze regels) Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

11.1.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.1.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in afwijking van de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen' (zie Bijlage 3 bij deze regels) reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij.

11.1.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
11.1.4 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW.

11.2 Ondergrondse werken
11.2.1 Bouwen ondergronds

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, die niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken, gelden voor zover in de bestemmingsregels als bedoeld in Hoofdstuk 2 hieraan geen basiseisen zijn geformuleerd, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassin) of gietwaterbassin tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden;
  • d. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen;
  • e. in aanvulling op het bepaalde in sub a en sub b is maximaal één niet-overdekt zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. een zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of achtergevellijn en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 4. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
11.2.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 11.2.1 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord.
11.2.3 Advies

Voorafgaande aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

11.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
11.3.1 Maximale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot en/of bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

11.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot en/of bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

11.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 11.3.1 en 11.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

11.4 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:

  • a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
  • b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het
    NAP –5,00 meter niveau bevinden;
  • d. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub b voor een afwijkende normering, mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
11.5 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en de bepalingen in Hoofdstuk 2, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,50 meter bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
11.6 Afdekking

Voor zover in deze regels geen bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen deze gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

11.7 Dakterras

Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 4 m² en een hoogte van maximaal 3 meter. Deze voorziening dient minimaal 1,50 meter uit de dakrand te liggen. Een hekwerk dient minimaal 1 meter uit de dakrand te staan met een hoogte van maximaal 1,50 meter.

11.8 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat wordt voldaan aan de eis dat de mechanische ventilatie in geval van een calamiteit centraal (bijvoorbeeld via brandmeldpaneel) kan worden uitgeschakeld, ter voorkoming van het naar binnen zuigen van giftige (rook)gassen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 12 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

12.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 geluidzone - spoor
13.1.1 Regelgeving

Bij de uitvoering van het plan dienen voor het bouwen van woningen (nieuwbouw of herbouw) en de aanleg van geluidgevoelige terreinen de voorkeursgrenswaarden van 55 dB en voor de realisering van andere geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarden van 53 dB vanwege het spoorwegverkeer te worden gerespecteerd.

13.1.2 Afwijking

In afwijking van het bepaalde in 13.1.1 mogen woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, indien geheel of gedeeltelijk op de woningen of andere geluidsgevoelige objecten geen grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de z.g. 'dove gevel') dan wel een hogere grenswaarde is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

13.2 geluidzone - weg
13.2.1 Regelgeving

Bij de uitvoering van het plan dienen voor het bouwen van woningen (nieuwbouw of herbouw) of andere geluidsgevoelige objecten de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer, volgens het bepaalde in de Wet geluidhinder te worden gerespecteerd.

13.2.2 Afwijking

In afwijking van het bepaalde in 13.2.1 mogen woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, indien geheel of gedeeltelijk op de woningen of andere geluidsgevoelige objecten geen grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de z.g. 'dove gevel') dan wel een hogere grenswaarde is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag. Bij de bepaling van de benodigde gevelwering dient rekening gehouden te worden met de gecumuleerde geluidsbelasting, zoals aangegeven in de rapportage in Bijlage 7 Wegverkeerslawaai bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

13.3 veiligheidszone - leiding gas
13.3.1 Bouwregels

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' is binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Bedrijventerrein - Logistiek' vestiging van functies of objecten voor 'zeer kwetsbare groepen' niet toegestaan, behoudens waar het betreft bestaande vestigingen van functies of objecten voor 'zeer kwetsbare groepen'.

13.3.2 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3.1 voor de vestiging van 'zeer kwetsbare groepen' binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding gas', indien:

  • a. voorzien wordt in voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor de brandweer;
  • b. voorzien wordt in verschillende aanrijdroutes (keuze route is afhankelijk van windrichting);
  • c. voorzien wordt in voldoende mogelijkheden voor ontvluchting van objecten;
  • d. voorzien wordt in een goede ontvluchting door optimale inrichting/ontsluiting van de openbare ruimte;
  • e. in het bouwplan voorzien wordt in een centrale afgrendeling van het circulatiesysteem of andere maatregelen aan nieuwe gebouwen of specifieke bestaande gebouwen die veel mensen huisvesten om de schuilmogelijkheden in geval van een toxisch gas te vergroten;

met dien verstande dat:

  • f. er voldoende aandacht is voor risicocommunicatie en het voorbereiden/oefenen van bewoners/werknemers op het handelen bij een calamiteit.
  • g. een omgevingsvergunning niet eerder wordt verleend dan nadat een advies van de brandweer is verkregen.
13.4 Stikstofdepositie - natuurgebieden
13.4.1 Begrenzing stikstofdepositie per functie

Ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – stikstof' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein – stikstof' mag de stikstofdepositie als gevolg van emissies door de diverse aanwezige functies en activiteiten niet meer bedragen dan de in 'Regeling stikstof' in Bijlage 4 bij deze regels opgenomen emissie- en depositieruimte voor de betreffende functie en percelen op de in de bijlage aangegeven beoordelingsplaatsen.

13.4.2 Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1 voor de stikstofdepositie voor een functie, indien de totale depositie vanuit het plangebied op de beoordelingspunten niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Indien het herverdelen van stikstofdepositie tussen functies nodig is, wordt artikel 15.3 toegepast.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Afwijking algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels een omgevingsvergunning voor afwijken van het plan kan worden verleend, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van/voor:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, mits het afwijkingen van geringe betekenis betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij:
    • 1. geen wijziging wordt aangebracht in de ligging van de as van de weg die is vermeld;
    • 2. geen belangen van derden worden geschaad;
    • 3. de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 4. de aanpassing niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidgevoelig object;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de vorm van het bouwvlak voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer dan 10% bedragen en de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 5 meter worden verschoven;
  • c. de maximale hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dat voor gebruik of efficiëntie nodig en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijking niet meer dan 10% bedraagt van de maximale bouwhoogte.
  • d. de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met het bouwen op een hoger peil met ten hoogste 1 meter, teneinde:
    • 1. de hoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met de omringende bebouwing;
    • 2. voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
  • e. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer – waaronder begrepen antennes en zend- en ontvangstmasten en/of sirenemasten, al dan niet van openbare orde tot ten hoogste 40 meter;
  • f. wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten als bedoeld onder d. gelden nog de volgende voorwaarden:
    • 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten alsmede op bedrijventerreinen;
    • 2. iinstallaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op gebouwen met een hoogte van tenminste 15 meter; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  • g. de bestemmingsbepalingen voor de situering, aanleg of bouw van geluidwerende voorzieningen, tot maximaal de voorgeschreven hoogte zoals deze op basis van regelgeving is bepaald c.q. conform de daarop gebaseerde besluitvorming is vastgelegd;
  • h. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter wering van geluidhinder anders dan aangegeven onder f, luchtverontreiniging, brand- en explosiegevaar, mits de hoogte ten hoogste 6 meter bedraagt;
  • i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur alsmede de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie, waaronder in elk geval begrepen (riool)gemalen;
  • j. het realiseren van visstoepen, te waterlaatplaatsen voor vaartuigen, waterinnamepunten ten behoeve van brandweer en landbouw en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • k. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen niet vervullen;
  • l. het plaatsen van vrijstaande reclameobjecten (zuilen en/of borden) met een maximale bouwhoogte van 10 meter, mits hierover een positief advies wordt afgegeven door een stedenbouwkundige aangaande de inpassing in de omgeving. Het is uitsluitend toegestaan om borden, zuilen of letters aan te lichten. Het verlichten van borden, zuilen of letters van binnenuit of het gebruik van lichtbakken is niet toegestaan.
14.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 mag slechts worden verleend als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het landschapsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 nadere eisen (voorwaarden) stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen, ten aanzien van:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van parkeervoorzieningen;
  • c. de hoogte van bouwwerken;
  • d. de situering, aard en omvang van werken, geen bouwwerken zijnde.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Wijziging algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of indien de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
  • c. het wijzigen van de in dit plan geformuleerde uitwerkings- en/of wijzigingsbepalingen betreffende het te realiseren % aan water in de uit te werken plandelen of te wijzigen plandelen (wijzigingsbevoegdheid), indien dit op basis van de op dat moment geldende klimaatscenario's noodzakelijk wordt geacht voor vaststelling van het uitwerkingsplan of wijzigingsplan;
  • d. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bouwvlakken, bouwzones, bouwgrenzen en/of andere aangeduide zones, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat de verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

met dien verstande dat:

  • e. de verwerkelijking van de in het plan begrepen gronden dient gewaarborgd te zijn. Dit betekent dat de bestemmingen door de wijziging niet onevenredig mogen worden aangetast.
  • f. de wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.2 Wijziging - Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en/of schrappen van soorten bedrijven en/of het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van bedrijven hiertoe aanleiding geven.

15.3 Wijziging - Regelgeving en stikstofverdeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen of grenswaarden, indien deze wettelijke regelingen of grenswaarde na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan worden gewijzigd. Deze bevoegdheid geldt ook als het gewenst is de stikstofruimte of de verdeling van de stikstofemissie binnen een bestemming of tussen bestemmingen te wijzigen, inclusief de bijlage bij deze regels inzake stikstofdepositie, binnen het kader van de Wet natuurbescherming

15.4 Wijziging - Normstelling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het plan te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is en voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ordening niet schaadt, en voor zover niet reeds voorzien in de regels, door het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat:

  • a. de verwerkelijking van de in het plan begrepen gronden gewaarborgd blijft. Dit betekent dat de bestemmingen door de wijziging niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • b. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.5 Wijziging - Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het plan te wijzigen ten behoeve van het oprichten van transformatorgebouwen, gasdrukmeet- en regelstations, rioolgemalen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van algemeen nut met een inhoud van ten hoogste 400 m3 en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn en welke op grond van het bepaalde in de voorafgaande artikelen niet kunnen worden gebouwd.

15.6 Wijziging - Geluidwerende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het plan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen/ aanleggen/oprichten van een geluidwerende voorziening (geluidschermen of geluidswallen) om te voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder ter zake het aspect wegverkeerslawaai in relatie tot milieugevoelige bestemmingen en objecten met inachtneming van de in een akoestisch onderzoek te bepalen maatvoerings- en situeringeisen en onder voorwaarde dat de betreffende voorziening landschappelijk inpasbaar is.

Artikel 16 Nadere eisen

16.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover in de bestemmingsregels als bedoeld in Hoofdstuk 2 basiseisen zijn geformuleerd, nadere eisen stellen aan:

  • a. de bouwhoogte en/of de goothoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering van gebouwen;
  • c. de situering van bouwwerken, geen gebouwen;
  • d. de situering van verlichting (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en het plaatsen van verlichting op of aan bouwwerken ter voorkoming van lichthinder/lichtverstoring;
  • e. het aantal, de situering en omvang van parkeergelegenheid;
  • f. de bebouwingsdichtheid;
  • g. de situering van in- en uitritten.
16.2 Voorwaarden

De nadere eisen als bedoeld in dit artikel mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van een of meerdere van de hieronder opgenomen items:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. de milieukwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. het woon- en leefklimaat;
  • h. een ecologisch en landschappelijk verantwoorde inrichting.

16.3 Wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 17.1 met maximaal 10%.

17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 17.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Knibbelweg-Oost.