Plan: | Auke Jansstrjitte te Broeksterwâld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.wpBWAukeJansstr-0401 |
Het plangebied betreft een inbreidingslocatie aan de Auke Jansstrjitte in Broeksterwâld. Op deze locatie hebben 8 kleine huurwoningen van Thús Wonen gestaan. Deze woningen zijn in 2008 gesloopt, met als doel om hier nieuwe huurwoningen te bouwen. Thús Wonen heeft echter afgezien van deze nieuwbouwplannen, waardoor het plangebied in de huidige situatie braak ligt. De gemeente heeft nu het plan opgevat om een projectontwikkelaar levensloopbestendige woningen te laten realiseren.
Het plangebied is gelegen in het zuidelijke deel van Broeksterwâld aan de Auke Jansstrjitte. Het betreft het perceel met gemeentecode AKW00, sectie I en perceelnummer 6336. De globale ligging van het plangebied wordt weergegeven op afbeelding 1. De locatie was voorheen bebouwd met 8 woningen. Het dorp Broeksterwâld valt te typeren als een lint- of wegdorp.
Afbeelding 1. Globale ligging plangebied (bron: PDOK viewer)
De woningen zijn geprojecteerd op gronden die vallen binnen het geldende bestemmingsplan 'Broeksterwâld', vastgesteld op 25 september 2012. Het plangebied heeft hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen'. Aan de randen van het gebied geldt de bestemming 'Tuin'. Aan de oostzijde is nog een strookje met de bestemming 'Groen'. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1.
Afbeelding 2. Huidige planologische situatie
Het geldende bestemmingsplan biedt in artikel 20 onder c een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders om de bestemmingen van de gronden gelegen in het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' ten behoeve van een andere stedenbouwkundige invulling wijzigingen in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en Verkeer - Verblijf', met dien verstande dat:
Voorliggend wijzigingsplan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegd om het planvoornemen te kunnen realiseren. Onderstaand wordt deze wijzigingsbevoegdheid nader toegelicht:
Indien niet aan de bovengenoemde criteria kan worden voldaan, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de criteria is omgegaan. In hoofdstuk 3 is getoetst in hoeverre het wijzigingsplan past binnen globale overheidsbeleidskaders.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Een beschrijving van het van belang zijnde beleid wordt in hoofdstuk 3 gegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Als laatste wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen besproken.
Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Het is een grasveldje met aan de oostzijde een rij forse bomen en aan de westzijde struiken.
Ten noorden en zuiden van het plangebied is sprake van vrijstaande woningen. Aan de oostzijde van het plangebied staan vrijstaande woningen, dubbele woningen en rijenwoningen. Aan de westzijde van het gebied is overwegend sprake van rijenwoningen.
Afbeelding 3. Huidige situatie (bron: Google Earth)
Het planvoornemen heeft betrekking op het realiseren van twee clusters van vier patiowoningen aan de Auke Jansstrjitte. De bestaande bomen in het plangebied worden zoveel mogelijk gehandhaafd (en verplant wanneer mogelijk) en aangevuld met nieuwe solitaire bomen en kleine boomgroepen.
Aan de noordzijde van het plangebied worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt ook een verbinding gerealiseerd tussen de Auke Jansstrjitte en de Tjeerd Nautastrjitte. Hierdoor wordt de Tjeerd Nautastrjitte meer onderdeel van de verkeersstructuur van het dorp.
Afbeelding 4. Inrichtingsschets (bron: Arjen Valk Tuinontwerpen)
De locatie betreft een inbreidingslocatie in een bestaande woonwijk. Van belang is dat de nieuwe woningen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. De nieuwe bebouwing vormt een contrast met de meer sober vormgegeven bestaande bebouwing in het dorp en geeft hierdoor een impuls aan het ruimtelijk beeld van de directe omgeving. De woningen hebben een relatief grote begane grondlaagen een kleine verdiepingslaag.
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de inpassing van twee blokjes patiowoningen in een groene parkachtige omgeving. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en aangevuld met nieuwe solitaire bomen en kleine boomgroepen.
Verkeer en parkeren
Aangezien sprake is van een inbreidingslocatie kan worden gesteld dat de toegangswegen op de verkeersstromen zijn berekend.
De inpassing van voldoende parkeerplaatsen is een belangrijk onderdeel van het plan. Bij de nieuwe woningen wordt één parkeerplaats op het eigen erf ingepast en wordt een 'halve' parkeerplaats in de openbare ruimte voorzien. Het stedenbouwkundig plan is bijgevoegd als bijlage. De parkeernorm voor nieuwe en bestaande woningen is 1,5 parkeerplaats per woning. Het planvoornemen voorziet hierin.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de Minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
‘De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied’.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak d.d. 28 juni 2017 (kenmerk ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ook volgt uit de overzichtsuitspraak dat, bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro behelst, in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).
Vooliggend wijzigingsplan maakt de bouw van 8 patiowoningen mogelijk. Hierdoor kan gesteld worden dat, gelet op het bovenstaande, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6 Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (uitspraak van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)). Hiervoor wordt verwezen naar alinea 3.2 en hoofdstuk 5 (uitvoerbaarheid).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voorliggend wijzigingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.
Met voorliggend wijzigingsplan is sprake van een inbreidingslocatie aan de Auke Jansstrjitte in Broeksterwâld. Het voornemen is in lijn met het Streekplan Fryslân aangezien er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.
Op grond van de verordening kunnen nieuwe bestemmingsplannen mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1. lid 1 van de verordening).
Uit de provinciale brief d.d. 10 oktober 2016 (kenmerk 01299202) blijkt dat het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân nog niet heeft ingestemd met het woonplan (dat bestaat uit de ‘Beleidsvisie Wonen 2016-2020 DDFK d.d. 4 juli 2016’ en het ‘Woonprogramma 2015-2020 DDFK gemeenten d.d. 24 mei 2016’).
De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Uit de toelichting van dit artikel volgt, dat deze afwijkbepaling ook van toepassing is indien een (actueel) woonplan ontbreekt, zoals hier vanwege het ontbreken van provinciale instemming het geval.
Uitgangspunt bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen.
In relatie tot het onderhavige plan wordt opgemerkt dat het een herstructurering betreft van een locatie waarop voorheen eveneens 8 woningen stonden. Daarmee is er geen feitelijk effect op de aantallen. Voorts wordt opgemerkt dat het type woning (levensloopbestendig en rolstoelvriendelijke woningen) voorziet in een actuele woonbehoefte.
De welstandsnota Dantumadiel, Herziening 2016 (vastgesteld 4 juli 2016) kent een gebiedsindeling. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van het gebied waarvoor geen welstandscriteria gelden.
Voor (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken bevat de welstandsnota geen kader. Dergelijke uitwerkingen kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Om hierop te kunnen inspelen en tegelijkertijd voldoende rechtszekerheid te bieden naar burgers en bouwers, wordt in de ‘Welstandsnota Dantumadiel, Herziening 2016’ de volgende procedurele en inhoudelijke benadering gehanteerd:
Indien projecten op grond van vastgestelde beleidsdocumenten zoals een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk woonplan en een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden uitgewerkt, gelden de volgende algemene criteria:
De herstructurering voldoet aan de bovengenoemde punten. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 2.3 ‘Ruimtelijke inpassing’ en het stedenbouwkundig plan (bijlage 1), waarmee voldoende is gedaan voor een passende invulling. Nadere welstandscriteria worden daarmee niet van toepassing verklaard op dit gebied.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de peruide steentijd - bronstijd, en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.
Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen geldt het advies om bij ingrepen van meer dan 5000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg middeleeuwse ontginningen.
Afbeelding 5. Fragment FAMKE ijzertijd - middeleeuwen (bron: provincie Fryslân)
Voor de periode steentijd - bronstijd beveelt de provincie aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m2 een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is.
Afbeelding 6. Fragment FAMKE steentijd - bronstijd (bron: provincie Fryslân)
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5000 m2. De bestemmingswijziging heeft betrekking op het wonen waarvoor twee bouwblokken worden opgenomen met een maatvoering van circa 1000 m². Verder voegt het plan een bescheiden oppervlakte openbare ruimte toe. De kans op bodemverstorende ingrepen blijft daarmee ver beneden de 5000 m2. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Indien bij bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Erfgoedwet een meldingsplicht bij de Minister.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect archeologie.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Voor het plangebied is de bodemkaart van Rijkswaterstaat geraadpleegd. Van deze kaart (zie afbeelding 7) valt af te lezen dat in 2017 een verkennend onderzoek is uitgevoerd. De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.
Afbeelding 7. Fragment bodemkaart (bron: Bodemloket)
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect bodem.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten en is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor het wijzigingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst dient te worden:
Riscobronnen kunnen worden opgesplitst in inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatvinden, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan objecten aangegeven die een risico vormen voor rampen en ongevallen, zoals risico-veroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Voor het planvoornemen is de risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 8) om na te gaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn. Van de risicokaart valt af te lezen dat ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 300 meter een buisleiding van de gasunie is gesitueerd. De buisleiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een uitwendige diameter van 4,25 inch. Aan de hand van deze kenmerken van de buisleiding is bepaald dat de 1% letaliteitszone zich uitstrekt tot 45 meter aan weerszijden van de buisleiding. Het plangebied is ruim buiten het invloedsgebied van de buisleiding gelegen.
Op een afstand van circa 270 meter ten oosten van het plangebied is een LPG verkooppunt gesitueerd met een vergunde jaardoorzet van 500 tot 1000 m3 LPG. Voor de installatie geldt een PR10-6 van 35 meter en de afstand voor de verantwoording van het groepsrisico tot de grens van het invloedsgebied is 150 meter. Het plangebied is ruim buiten het invloedsgebied gelegen.
Afbeelding 8. Fragment Risicokaart (bron: Risicokaart.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.
Onderzoek
Gemeentelijke informatie geeft aan dat de bomen langs de oostzijde van het plangebied behouden blijven voorzover het niet conflciteert met de positie van uitritten. Voorts is het terrein te typeren als een braakliggende grasveld en aan de westelijke zijde is een smalle strook met aanplant van diverse soorten heesters en enkele opgaande bomen (zie afbeelding 9). Vanwege het planvoornemen is voor laatstgenoemde exemplaren een kapvergunning aangevraagd. De heesters worden regelmatig zeer kort teruggesnoeid en hebben met gevolg geen grote ecologische waarde.
Afbeelding 9. Beeld op plangebied vanaf westzijde
Conclusie
Op basis hiervan is voor de gemeente voldoende gedaan om de situatie op ecologische waarden te beoordelen en wordt het plan voor wat betreft ecologie uitvoerbaar geacht.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een zône heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 70 meter van de Kavelwei. Dit betreft een weg met een doorgaande functie en een snelheidsregime van 50 km/u. Deze weg kent hierdoor een zone op grond van de Wgh. Uit de geluidsniveaukaart behorend bij het onderzoek d.d. 12 januari 2009 van Akoestisch Adviesbureau Vrancken blijkt dat het plangebied niet op een locatie ligt waar het geluidsaspect aandacht verdiend of woningbouw niet is toegestaan. Dit betekent dat de gevraagde nieuwbouw op de betreffende locatie niet door geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai wordt belemmerd.
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zijn op dit punt uitvoerbaar.
Het dorp Broeksterwâld is een klein dorp in de gemeente Dantumadeel. Het dorp ligt noordoostelijk van Leeuwarden en ten zuiden van Dokkum. Broeksterwâld is sinds 1964 een zelfstandig dorp, voorheen was het een buurtschap onder de naam 'Broek onder Akkerwoude'. Het is ontstaan in de tijd van vervening (18e en 19e eeuw).
Om na te gaan of in het plangebied ook cultuurhistorische waarden aanwezig zijn is de Cultuurhistorische Kaart (CHK2) van de provincie geraadpleegd.
Afbeelding 10. Fragment CHK2 (bron: provincie Fryslân)
Van de CHK valt af te lezen dat het plangebied en de directe omgeving tot de wedeopbouwwijken (1950 - 1960) behoort. De waarde van de wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit. In het stedenbouwkundig plan voor de herstructurering van de Auke Jansstrjitte wordt onder andere ingegaan op de ruime groenaanleg.
Het plangebied valt eveneens onder de categorie 'Delfts Rood'. Vroeger stond hier een rij van vier dubbele lage en brede woningen die niet het kenmerkende profiel met hoge kappen van Delfts Rood hadden, maar de woningen behoorden verder wel tot deze stijl. De stijlkenmerken zijn: muren van een rode perssteen en daken met een oranjerode pan. De detaillering van bescheiden en ingetogen.
Het planvoornemen wordt cultuurhistorisch gezien goed ingepast. De Delfts Rood woningen zijn reeds enige tijd geleden al gesloopt. Voor de nieuwe woningen is een bijzondere vormgeving het uitgangspunt. Hierdoor vormt de nieuwe bebouwing een contrast met de meer sober vormgegeven bebouwing in het dorp waardoor het een impuls geeft aan het ruimtelijk beleid in de directe omgeving.
Conclusie
De aspecten landschap en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) betreft luchtkwaliteit. De Wm is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de Wm tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit
Voor bepaalde initiatieven is, in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties, en daarmee dit initiatief, behoren daar ook bij. Dit wijzigingssplan maakt ten opzichte van de bestaande woningaantallen slechts acht nieuwe woningen mogelijk en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
Overigens ligt de grens waarbinnen woningbouwlocaties ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan verslechtering van de luchtkwaliteit bij niet meer dan 1500 nieuwe woningen in geval van één ontsluitingsweg, of in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, bij niet meer dan nieuwe 3000 woningen.
Conclusie
Het planvoornemen betreft een plan dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Voorliggend plan valt onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Hiervoor is de volgende drempelwaarde van belang (D 11.2):
Met het planvoornemen wordt deze drempelwaarde niet overschreden. Er geldt om die reden een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op grond van artikel 2, lid 5 besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Indien de gemeente initiatiefnemer is, hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen. Aangezien de gemeente initiatiefnemer is van dit bestemmingsplan behoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
In dit kader wordt aangegeven dat de kenmerken, plaats en milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Broeksterwâld, het moederplan voor dit wijzigingsplan, reeds voldoende zijn onderzocht, mede omdat bij de invulling van de locatie geen nieuwe bestemmingen worden geïntroduceerd.
Op basis hiervan wordt aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Dit wijzigingsplan geeft daarom geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Aan de noordwestzijde van het plangebied is een dorpshuis gesitueerd. Op basis van de VNG-brochure kan deze activiteit worden ingedeeld in de categorie ''Buurt- en clubhuizen' met SBI-2008 code 94991. De milieucategorie behorend bij deze activiteit is milieucategorie 2. Voor het aspect geluid geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De gevel van de dichtsbijzijnde geplande woning in het plangebied is op een afstand van circa 25 meter van de bestemmingsgrens van het dorpshuis gesitueerd. Aan de richtafstand wordt niet voldaan, echter zijn in de huidige situatie direct naast het dorpshuis ook woningen op een kleinere afstand van het dorpshuis gesitueerd.
Voor het projectbesluit voor het vergroten van het desbetreffende dorpshuis is in 2010 akoestisch onderzoek uitgevoerd door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau te Assen. Aan de hand van dit rapport is destijds geconcludeerd dat door het treffen van maatregelen voor het gevraagde geen schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Daarnaast is geconcludeerd dat kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Vanuit bovenstaande geldt dat de nabijheid van het dorpshuis gelet op de aldaar getroffen maatregelen er voor de voorliggende ontwikkeling sprake is van een aanvaardbare situatie.
Conclusie
Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure.
Op 5 maart 2018 is de digitale watertoets doorlopen. Het planvoornemen valt onder de normale procedure. Aan de hand van de ontvangen uitgangsnotitie is de waterparagraaf vormgegeven. Voor de volledigheid is de uitgangsnotitie als bijlage bijgevoegd.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is noodzakelijk om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in het gebied in stand te houden. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.
Tabel 1. Overzicht compensatie toename verhard oppervlak
Gebied | Stedelijk (>200 m2) | Landelijk (>1.500 m2) |
Boezem | 5% | 5% |
Polder | 10% | 10% |
Vrij afstromend | Maatwerk mogelijk | Maatwerk mogelijk |
In dit plan moet uitgegaan worden van een situatie van vervangende nieuwbouw binnen een bestemming Wonen. Op grond van wat er stond en wat er nieuw gebouwd (minder), is compensatie in het kader van verhard oppervlak niet nodig.
Afbeelding 11. Voorgaande situatie met woningbouw
Door het planvoornemen neemt in relatie tot de vroegere woningbouwd de hoeveelheid verhard oppervlak af vanwege de grotere ruimte voor tuin (die bovendien ingericht wordt als gemeenschappelijke tuin).
Demping van oppervlaktewater
In het plangebied wordt geen oppervlaktewater gedempt.
Relatie tussen Water en Ruimte
Wanneer in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil', de gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen.
Het plangebied is gelegen op circa 0,726 meter ten opzichte van het NAP.
Ruimtelijke adaptatie
Het Wetterskip vraagt in het wateradvies aandacht voor klimaatadaptie. Kansen moeten worden benut om het gebied klimaatrobuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Bij de inrichting van het plangebied kan hier op worden geanticipeerd door het aanbrengen van voldoende groen. De omgeving rondom de woningen zal parkachtig worden ingericht.
De zogenaamde stresstest om een klimaatbestendige omgeving te realiseren zijn niet expliciet als middel in het kader van duurzaamheid gebruikt. Wel is in het kader van de kleine woonvorm en het type woning (patiowoningen) de bebouwingsfootprint zo beperkt mogelijk gehouden. Een groene omgeving kan daarom worden gemaximaliseerd en geeft daarmee blijk van de bedoelde ruimtelijke adaptatie.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
In het geldend bestemmingsplan is opgenomen dat enkel van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.
Voor de te realiseren woningen is een bijzondere vormgeving het uitgangspunt. De nieuwe bebouwing vormt een contrast met de meer sober vormgegeven bestaande bebouwing in het dorp en geeft hierdoor een impuls aan het ruimtelijk beeld van de directe omgeving. Daarnaast omvat het planvoornemen de realisatie van een nieuwe verbinding tussen de Auke Jansstrjitte en de Tjeerd Nautastrjitte. Hierdoor wordt de Tjeerd Nautastrjitte mer onderdeel van de verkeersstructuur van het dorp.
Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.
Het planvoornemen mag niet leiden tot een onevenredige aanasting van de woonsituatie. Gelet op de omgeving, de aard en omvang van het planvoornemen en de manier waarop de nieuwe woningen in het gebied worden ingepast kan worden gesteld dat het planvoornemen geen onevenredige aantasting van de woonsituatie van anderen oplevert. Daarnaast kan worden gesteld dat voorheen op de planlocatie ook woningen hebben gestaan.
Een criteria voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van onder andere de verkeersveiligheid. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een nieuwe verbinding gemaakt tussen de Auke Jansstrjitte en de Tjeerd Nautastrjitte. Hierdoor wordt de Tjeerd Nautastrjitte meer onderdeel van de verkeersstructuur van het dorp. Gelet op vorenstaande kan worden gesteld dat door de nieuwe verbinding en de geringe omvang van het planvoornemen er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid.
De nieuwe woningen worden gesitueerd in een bestaande woonwijk, hiermee wordt aangesloten op de hoofdfunctie van het gebied. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet beperkt of anderzins beinvloed door de realisatie van de nieuwe woningen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een initiatief van een projectontwikkelaar, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De aanleiding voor het project betreft herstructurering van de bestaande woningvoorraad.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen.
Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
In dit geval wordt tussen de gemeente en de projectontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan van het vaststellen van een grondexploitatieplan worden afgeweken.
Met het ter visie leggen van het ontwerp-wijzigingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. De op het planvoornemen verkregen reactie is beantwoord in het kader van de vaststelling van het plan.