direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Damwald - Trekwei (paardenhouderij - plusboerderij)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het overgangsgebied van het dorp Damwâld naar het besloten landelijk gebied ligt het recreatiebedrijf Botniahiem. Hier worden diverse vormen van verblijfsrecreatie aangeboden met een combinatie van verschillende natuureducatieve activiteiten en zorgactiviteiten. Aansluitend op het terrein ligt het cultuurhistorisch centrum de Sûkerei. Bij de gemeente Dantumadiel is het verzoek ingediend om op een gedeelte van dit terrein een kleinschalige paardenstoeterij en 'plusboerderij' te realiseren. Dit bedrijf is voornemens om naast de nieuw op te zetten Friese Paardenhouderij, de activiteiten van de zorgboerderij, de beheeractiviteiten van openluchtmuseum de Sûkerei en de verhuur in relatie tot natuureducatiecentrum de Klyster van Botniahiem over te nemen. De insteek daarbij is om de continuïteit van deze activiteiten voor de toekomst te waarborgen en voor de omgeving te behouden. De aanvrager heeft hiervoor een uitgebreid bedrijfsplan opgesteld. Door Dorenbos Architekten uit Gytsjerk is een uitgebreide studie uitgevoerd naar de ontwikkeling van het nieuwe bedrijfserf en de inpassing daarvan in het Friese woudengebied.

De realisatie van een paardenhouderij is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Op basis van het bedrijfsplan en de uitgevoerde studie wil de gemeente medewerking verlenen aan het mogelijk maken van het initiatief. Ook provincie Fryslân ziet mogelijkheden voor de ontwikkeling. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de paardenhouderij en plusboerderij mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de noordwestelijke hoek van het recreatieterrein, aan de Trekwei. Het omvat een kavel grasland die is begrenst door, voor het gebied kenmerkende elzensingels. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0301_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel, dat is vastgesteld op 2 juli 2013. Het heeft hierin de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Vanwege het ontbreken van verdere aanduidingen zijn de gronden feitelijk bestemd voor een combinatie van natuureducatieve activiteiten in de vorm van een kinderboerderij met dierweiden, heemtuinen, plukakkers en dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, waaronder maatschappelijke en zorgactiviteiten en sport- en speelvoorzieningen.

Over het gehele gebied is verder de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' van toepassing. Binnen deze aanduiding wordt de functionele bruikbaarheid van een radarstation beschermd.

Een fragment van de verbeeldingen van de beide bestemmingsplannen is opgenomen in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment geldend bestemmingsplan

Het ontwikkeling van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij en een zorgboerderij is binnen de recreatieve bestemming niet mogelijk. Ook mogen er op de betreffende kavel geen gebouwen worden gebouwd.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft behoren tot de landerijen van recreatiebedrijf Botniahiem. Dit is een relatief grootschalig recreatiebedrijf (circa 12 hectare aan gronden) dat verschillende vormen van verblijfsrecreatie en uiteenlopende activiteiten aanbiedt. Het terrein kent naast recreatie en horeca, een sterke natuureducatieve component en zorgboerderij Lyts Botniahiem biedt hier een zinvolle dagbesteding voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of een lichte beperking. De bebouwing concentreert zich op de zuidzijde van het terrein, waardoor er vanuit het lint aan de Doniawei een geleidelijke gradiënt van intensieve bebouwing naar het groene landelijke gebied zichtbaar is. Het plangebied zelf betreft een kavel grasland die wordt gebruikt voor beweiden door schapen en paarden en voor dagrecreatie en educatieve activiteiten. De kavels ten oosten hiervan maken deel uit van het kampeerterrein.

Het plangebied ligt langs de Trekwei. Dit is een erftoegangsweg die uitsluitend een functie heeft voor bestemmingsverkeer van en naar enkele aangelegen percelen. Het plangebied sluit aan de zuidzijde aan op het terrein van cultuurhistorisch centrum de Sûkerei. Dit openluchtmuseum geeft inzicht in het leven in de Friese Wouden rond het jaar 1900. Op de noordzijde van dit terrein is onlangs een molen overgeplaatst vanuit een gebied bij Dokkum. Naast de Sûkerei staat een accommodatie van Botniahiem, waarin een ruimte wordt verhuurd aan het NME-centrum de Klyster, van waaruit natuur- en milieueducatie voor kinderen worden aangeboden. Aan de overzijde van de Trekwei is een manege aanwezig.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0301_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied (2016)

2.2 Voorgestelde ontwikkeling

Het initiatief

Het initiatief omvat de ontwikkeling van een duurzame paardenstoeterij en plusboerderij. De stoeterij betreft een kleinschalige kwaliteitsstal op het gebied van het opfokken van jonge paarden door excellente verzorging, stalling en beweiding, het fokken en verkopen van Friese stamboekpaarden en het trainen en keuringsklaar maken van jonge paarden. De stalling biedt ruimte voor het houden van maximaal 15 paarden. Bij het bedrijf wordt een bedrijfswoning gebouwd.

De plusboerderij 'Lyts Botniahiem' is gericht op activering en dagbesteding voor volwassen mensen met een afstand tot de reguliere arbeidsmarkt en met een sociale en/of (lichte) beperking. De plusboerderij is een plek waar deelnemers kunnen genieten van rust, ruimte en een groene omgeving met dieren. In deze omgeving wordt deelnemers een zinvolle, actieve en creatieve dagbesteding aangeboden, waarbij de persoonlijke doelen van de deelnemers centraal staan. Daarnaast wordt vanuit de plusboerderij een (sociale) meerwaarde voor de omgeving gevormd. Dit door het organiseren van creatieve en praktische workshops, evenals inloopochtenden en recreatieve- en spelactiviteiten.

Uitwerking erfinrichting

De inpassing van het nieuwe bedrijf in het landschap en bij de omliggende functies is een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van het erf. Daarom is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure een studie naar de ontwikkeling van het erf uitgevoerd. Deze studie is opgenomen in Bijlage 1. De uitkomsten van deze studie vormen de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. De inrichting van het erf is volgens de gemeentelijke richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen, zoals opgenomen als voorwaarde voor erfinrichtingsplannen in het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel.

Uit de studie volgt dat de bebouwing wordt geconcentreerd op de noordzijde van het plangebied. Hiermee blijven zichtlijnen vrij van bebouwing. Het zuidelijk deel van het plangebied blijft vrij van gebouwen en kan dienst doen als paardenweide. De bedrijfswoning met bijbehorende tuin is ten zuiden van de bedrijfsbebouwing gesitueerd. De bebouwing in de werkzone rooit terug ten opzichte van het woongebouw. Hierdoor ontstaat er een duidelijke hiërarchie op het terrein bestaande uit een hoofdgebouw en bijgebouwen. In de werkzone wordt een ateliergebouw en een paardenstal met schuur gebouwd. Langs de noord- en oostrand van het plangebied worden een paardenbak en stapmolens voorgesteld. Het zicht op de werkzone wordt enigszins onderbroken door een boomgaard. De boomgaard doet geen afbreuk aan het coulisselandschap omdat deze los komt te liggen en een grote mate van transparantie krijgt.

De voorgestelde inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2. Deze kaart vormt de onderlegger voor de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpDWtrekweiph-0301_0004.png"

Figuur 2.2. Voorgestelde inrichting plangebied

Voor wat betreft de uitwerking van de gebouwen is een eenduidige kapvorm en uniformiteit op het terrein, alsmede het gebruik van streekeigen materialen het uitgangspunt. Op het terrein moeten de verschillende gebouwen een eenheid gaan vormen in volumeopbouw en kaprichting.

Afweging nieuwbouw boven hergebruik

Het voorkeursbeleid van de gemeente is om agrarische bedrijven te vestigen op (bijvoorbeeld door schaalvergroting) vrijgekomen agrarische bouwpercelen. In dit geval zijn gemeente en provincie bereid hiervan af te wijken, omdat er een sterke binding wordt gevormd met de aangrenzende functies. In het bedrijfsplan wordt een aantal argumenten genoemd om op deze locatie nieuw te bouwen:

Samenwerkingsverband met de aangrenzende functies en bedrijven

alleen op deze locatie komen de activiteiten van een Friese paardenhouderij, de plusboerderij en openluchtmuseum de Sûkerei in onderlinge verbinding optimaal tot hun recht, aangezien alle beoogde samenwerkingspartners in dit gebied zijn gevestigd. Bij vestiging op een andere locatie, zou de beheersfunctie in relatie tot openluchtmuseum de Sûkerei niet meer optimaal kunnen worden uitgevoerd en zouden de werkzaamheden van plusboerderij elders moeten plaatsvinden.Dit is zeer ongewenst aangezien de aansluiting en de mogelijkheid van participatie van deelnemers op de omliggende bedrijven in dat geval zou wegvallen. Daarbij is juist dit natuurrijke gebied zo passend voor mensen uit deze doelgroep. Kortom, uitvoering op een andere locatie en het daarmee “op afstand zetten” van het nieuwe beoogde bedrijf, zou de natuurlijke samenhang van de bedrijven in dit gebied en daarmee de exploitatie op een aantal cruciale punten ondermijnen.

Verder ligt manege Vrieswijk, eveneens gevestigd aan de Trekwei te Damwâld, op een steenworp afstand. Dit is een plus aangezien de faciliteit van een indoor rijhal binnen handbereik is en de bedrijfsconcepten elkaar prima aanvullen zonder concurrerend te zijn;

Daarbij komt dat de paardenhouderij op de beoogde locatie exclusief gebruik kan maken van circa 12 hectare bos en weide. Hier zijn verschillende ruiter- en menpaden aanwezig. De landerijen zijn in bezit van familie en bieden uitstekende mogelijkheden voor training en recreatieve doeleinden op hippisch gebied maar ook voor andere (natuur)activiteiten. Hierbij valt te denken aan de activiteiten van de Klyster.

Toezicht en beschikbaarheid alternatieve locaties

Zonder toezicht en beheer kan er geen sprake zijn van (gecoördineerd) gebruik van dit unieke gebied. Een dergelijke plek is elders niet beschikbaar. In de nabij van Botiahiem zijn overigens ook geen alternatieve locaties beschikbaar.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Algemeen

Dit bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden voor een nog onbebouwd terrein in het landelijk gebied. Voor dergelijk ontwikkelingen geldt dat op basis van het provinciaal beleid aangegeven moet worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankeringen van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.

Waardering landschap

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Noordelijke Wouden. Dit kenmerkende coulisselandschap ligt globaal tussen Leeuwarden, Dokkum en Drachten. Het is aangewezen als een Nationaal Landschap. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten bepaald, die de provincie van provinciaal belang acht. In eerste plaats is de kleinschaligheid van het gebied van belang, met hoge dichtheid aan opstrekkende percelen die richting geven aan het landschap met grensbeplanting van houtwallen en elzensingels. Daarin ligt een dicht netwerk van kleinschalige infrastructuur, verspreide bebouwing of dun bebouwde linten.

Specifiek voor de zone ten noorden van Damwâld is de overgang van dichte, gerichte verkavelingsstructuren van elzensingels en houtwallen op de zandgronden naar het open kleigebied. Gelijktijdig is hier sprake van een overgang van hoog naar laag. Het behoud en de versterking van de geleidelijke overgang (dunner wordende singels) tussen twee contrasterende gebieden geldt hier als uitgangspunt. De houtwallen bevinden zich op de hogere zandgronden en vormen samen een landschappelijke structuur die van belang is in stand te houden. De elzensingels bevinden zich voornamelijk langs de sloten en bepalen het huidige beeld van het gebied in samenhang met de verkaveling. Versterken en ontwikkelen deze structuur van wegen en sloten is uitgangspunt.

Vertaling in het ontwerp

Zoals uitgebreid beschreven in Bijlage 1 wordt het nieuwe bedrijfserf ingepast in het coulissenlandschap. Rondom het plangebied zijn alleen elzensingels aanwezig (geen houtwallen). De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen de bestaande structuur van deze elzensingels. De erfopzet is zodanig dat bestaande zichtlijnen vrij blijven van bebouwing en dat de bebouwing de natuurlijke noord-zuidrichting, gemarkeerd door de aanwezige singels, volgen. Ook is het uitgangspunt dat de bebouwing zich qua architectuur in het landschap voegt.

Vertaling in het bestemmingsplan

Het behoud van de bestaande singels is in dit bestemmingsplan geborgd via een vergunningenstelsel. Voor de nieuwe landschapselementen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Verder is de bebouwing vastgelegd in een bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in het Barro.

Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een paardenstoeterij (met plusboerderij) is per definitie geen stedelijke ontwikkeling en kan ook niet worden gerealiseerd binnen het stedelijk gebied. Wel is afgewogen waarom een nieuw agrarisch bedrijfsperceel kan worden toegestaan, in plaats van het voorkeursbeleid, namelijk hergebruik van bestaande vrijkomende bouwpercelen. Hierop is in paragraaf 2.3 ingegaan. Geconcludeerd is dat er sprake is van een duurzaam ruimtegebruik, in lijn met het rijksbeleid ten aanzien van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor dit plan zijn de volgende artikelen uit de verordening relevant:

Bundeling van stedelijke functies

Het plangebied ligt volgens de begrenzing van het landelijk gebied buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. Er mogen daarom geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies worden geboden. Een agrarisch bedrijf is in de Verordening niet aangewezen als een stedelijke functie en kan dus in het landelijk gebied worden toegestaan.

Ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 2 van de verordening houdt regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is opgenomen dat in een ruimtelijke plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen moet worden, waarin voor zover nodig wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.


De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3. Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.

Landbouw

Een ruimtelijke plan kan een nieuw agrarisch bouwperceel mogelijk maken wanneer dit bouwperceel is bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en wanneer hergebruik van bestaande bouwpercelen voor agrarische bedrijven redelijkerwijs niet mogelijk is. De initiatiefnemer heeft de mogelijkheden voor een onderkomen op een bestaand agrarisch bedrijfsperceel afgewogen. Dit is niet mogelijk gebleken. Bovendien completeert de ontwikkeling op de voorgestelde locatie de functies rondom het plangebied. Daarom is er gekozen voor een nieuw bouwperceel. Dit bouwperceel voldoet qua functie, omvang en bouwmogelijkheden aan de regels uit de verordening.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Romte 2014 en sluit aan bij het beleid zoals neergelegd in het Streekplan.

Grutsk op é Romte

De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op é Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Waddengebied'. Voor dit gebied zijn aan aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Het gaat dan om landschappelijke kwaliteiten en kenmerken. De inrichting van het terrein is ontworpen met respect voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. Paragraaf 2.3 gaat nader in op de ruimtelijke kwaliteit en de inpassing van de ontwikkeling in het landschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Nota ruimtelijk beleid buitengebied Dantumadiel 2010-2020

De gemeente Dantumadiel heeft samen met de gemeente Kollumerland c.a. een Nota ruimtelijk beleid buitengebied opgesteld. De Nota is vastgesteld op 21 februari 2012. De Nota ruimtelijk beleid buitengebied gaat in op hoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals een uitbreiding van een agrarisch bedrijf) ingepast kunnen worden in het landschap en kunnen aansluiten bij de landschappelijke waarden van het buitengebied.

Het landschap is belangrijk, maar niet alles bepalend voor de vraag waar een functie en een ontwikkeling een plek kunnen krijgen, maar stuurt wel in de wijze waarop een en andere vorm moet krijgen, passend binnen de landschappelijke karakteristiek. Het erfinrichtingsplan en de wijze waarop dit tot stand gekomen is voldoet aan dat dit uitgangspunt.

Grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is de belangrijkste functie in het buitengebied, buiten de natuurgebieden. Dit moet daarom ruimte hebben om als gebruiker en beheerder van het buitengebied economisch rendabel te kunnen opereren. Agrarische bedrijven krijgen in principe een bouwvlak van 1 hectare. Er wordt niet voorzien in nieuwe agrarische bouwpercelen. Hiervoor geldt een maatwerkbenadering, waarvoor een nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld.

In de nota zijn vier gebieden te onderscheiden met ieder hun eigen waarden en kenmerken. Het plangebied ligt in het woudenlandschap. In het bestemmingsplan Bûtengebiet Dantumadiel is de agrarische bestemming afgestemd op het betreffende landschap (Agrarisch - Woudenlandschap). De bestemming voor de paardenhouderij is weer afgestemd op deze bestemming.

Op de voorgenoemde wijze sluit dit bestemmingsplan aan op de Nota ruimtelijke beleid voor het buitengebied van de gemeente.

Beleidsvisie Wonen en Woonprogramma

In 2016 heeft de raad van Dantumadiel ingestemd met de beleidsvisie Wonen DDFK-gemeenten. Ook is er op basis hiervan het Woonprogramma 2015-2020 opgesteld. De nieuwe woning binnen het plangebied is getoetst aan het woonprogramma. Hierin is ruimte opgenomen voor incidentele projecten, zoals het onderhavige initiatief. De nieuwe woning past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)

Het welstandsbeleid van de gemeente Dantumadiel is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'Buitengebied', in het besloten landschap. Dit wordt gekenmerkt door vele elzensingels en houtwallen. Hier is sprake van verspreid liggende bebouwing; zowel boerderijen als woonhuizen en zogenaamde “wâldspultsjes”. Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. De nadruk ligt op het behoud en eventueel versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Hier is met de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Het uitgangspunt is dat een bouwaanvraag een positief welstandsadvies heeft.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken en houden van dieren opgenomen. Voor paarden ligt de drempelwaarde op 100 stuks paarden, waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld. Op de paardenstoeterij die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden slechts 15 paarden gehouden, die veelal jonger zijn dan 3 jaar. Het bestemmingsplan is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling.

Kenmerken van het project

Het plan omvat de realisatie van een kleine paardenhouderij met bedrijfswoning die op kwaliteit is gericht en niet op kwantiteit. Dit bestemmingsplan legt de gewenste situatie voor een belangrijk deel vast, waarmee er afgezien van enige flexibiliteit geen wezenlijke uitbreidingsmogelijkheden zijn. De omvang van het project, zeker in relatie tot de drempelwaarden van het Besluit m.e.r., rechtvaardigt geen volledige mer-beoordeling.

Plaats van het project

Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt aan de rand van de stedelijke structuur van Damwâld, op een locatie die momenteel voor recreatieve voorzieningen is bestemd. Beschermde natuurwaarden bevinden zich op minimaal 10 kilometer afstand. De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer-beoordeling.

Kenmerken potentiële effecten

Een paardenhouderij van deze omvang heeft geen belangrijke milieueffecten. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor lokale milieuhinder uitgegaan van maximaal 50 meter voor geurhinder en 30 meter voor geluid en stofhinder. Binnen deze afstanden vanaf de werkzone zijn geen gevoelige objecten of andere te beïnvloeden aspecten gelegen. Een effect dat potentieel verder reikt is een toename van stikstofdepositie op wettelijk beschermde natuurgebieden. Echter, deze gebieden liggen op minimaal 10 kilometer afstand. Het houden van 15 paarden heeft een dermate kleine stikstof emissie dat significante effecten op de bedoelde gebieden uitgesloten zijn. Verder is de verkeersaantrekkende werking is verwaarloosbaar bij de huidige verkeersbewegingen in de omgeving. De kenmerken van het potentiële effect rechtvaardigen ook geen volledige mer-beoordeling.

Conclusie

Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.2 Archeologie

De regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden zijn opgenomen in de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de gemeente Dantumadiel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat er in het plangebied een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Voor zowel de periode ijzertijd - middeleeuwen als de periode steentijd - bronstijd geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 wordt geadviseerd een archeologisch onderzoek.

Onder een 'grootte van een ingreep' wordt verstaan de totale oppervlakte van een bestemmingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Met de oppervlakte van een 'ingreep' wordt dus niet de letterlijke omvang van de verstoring van de bodem bedoeld, maar de oppervlakte waarvan de bodem door bestemmingswijziging nu of in de toekomst verstoord kan gaan worden. Met andere woorden: de grootte van de ingreep is gelijk aan oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch wordt mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan voegt een bouwvlak met een oppervlakte van circa 4.500 m2 toe. Buiten het bouwvlak worden geen grote ingrepen voorgesteld. Ook worden hier geen ingrepen mogelijk gemaakt die nu nog niet mogelijk zijn.

Omdat de grootte van de ingreep zoals bedoeld in de FAMKE niet groter is dan de in de FAMKE opgenomen oppervlaktes, is het op basis van het archeologiebeleid niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor de uitvoering van het plan blijft de meldingsplicht van kracht. Indien onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan moet dit bij het bevoegd gezag worden gemeld.

4.3 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het plangebied betreft een kavel grasland in het landelijk gebied. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat op deze locatie geen bebouwing aanwezig is geweest. Het gebruik is altijd agrarisch geweest. Er is zodoende geen sprake van een verdachte locatie. Op voorhand wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit toereikend is voor het voorgenomen gebruikt. In het kader van de vergunningverlening is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

4.4 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied heeft op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. De structuren en kenmerken van het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden zijn ter plaatse wel in het bijzonder herkenbaar en behoudenswaardig. In het ontwerp voor het nieuwe erf is hiermee in het bijzonder rekening gehouden. Paragraaf 2.3 gaat hierop in. Het plan doet geen afbreuk aan de bestaande structuren en wordt op een verantwoorde manier ingepast in de omgeving. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op grote afstanden. Het gaat om de Groote Wielen (9,8 kilometer), het Lauwersmeer (10,3 kilometer) en de Waddenzee 11,3 kilometer). De Natura 2000-gebieden liggen op zodanig grote afstand dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft. Van de genoemde gebieden kent alleen de Waddenzee stikstofgevoelige habitattypen. De paardenhouderij die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is zeer kleinschalig. De stal biedt ruimte voor 15 paarden. Als gevolg van dit aantal dieren zal er op een afstand van meer dan 10 kilometer geen sprake zijn van een meetbare toename van stikstofdepositie.

Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Wel ligt aan de overzijde van de Trekweg een houwal die is op basis van de provinciale verordening is aangewezen als 'natuur buiten de EHS'. In deze strook worden geen ingrepen voorgesteld.

Soortenbescherming

Het nieuwe erf wordt binnen de bestaande structuur van elzensingels ontwikkeld. De ingrepen in deze opgaande beplantingen is minimaal. Er wordt een inrit door de singel langs de Trekwei aangelegd, waarvoor enkele bomen gekapt moeten worden en een dam door de watergang moet worden aangelegd. Het is niet te verwachten dat hierdoor verblijfplaatsen van beschermde soorten worden geschaad of dat dit leidt tot afbreuk aan het leefgebied van beschermde dieren. In het kader van het agrarisch natuurbeheer worden deze singels intensief onderhouden. Botniahiem heeft een beheerovereenkomst gesloten met de Noardlike Fryske Wâlden inzake het onderhoud van de elzensingels. De elzensingels in het plangebied komen in de periode 2016 t/m 2018 in aanmerking voor de periodieke kap. Dat betekent dat deze elzensingels uiterlijk in 2018 volledig dienen te worden gekapt. Het kappen van elzensingels is vanuit het oogpunt van correct natuurbeheer gewenst. De kap vindt niet plaats tijdens het broedseizoen. Het aanbrengen van een dam is een zodanige ondergeschikte ingreep, dat deze geen effect heeft op het leefgebied van waterdieren. Bij de ingrepen wordt de zorgplicht in acht genomen, wat betekent dat aanwezige dieren de gelegenheid krijgen zich te verplaatsen.

Conclusie

De conclusie luidt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van de EHS/NNN.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan.

4.7 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Binnen het plangebied wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Dit een geluidsgevoelig object op grond van de Wgh. Het plangebied is gelegen aan de Trekwei. Deze weg is formeel zoneplichtig, omdat op deze weg een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur geldt. Echter, het gaat om een smalle landweg die geen functie voor doorgaand verkeer heeft. Er is hier sprake van een zodanig lage verkeersintensiteit dat zeker wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Verder ligt op ruim 400 meter vanaf de locatie waar de bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt, de centrale as (N356). Deze weg heeft op grond van de Wgh een geluidszone van 400 meter. Ook als gevolg van deze weg zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning zal dan ook geen sprake zijn van onaanvaardbare geluidhinder door wegverkeerslawaai.

4.8 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel ligt het plangebied binnen een vrijwaringszone voor een radar. Gebouwen binnen deze zone mogen een bouwhoogte van maximaal 75 meter hebben. Dergelijk hoge gebouwen worden niet mogelijk gemaakt. De zone is, in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, op de verbeelding aangeduid.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 14 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De invloed van het kleinschalige agrarisch bedrijf dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt is niet in betekenende mate. Verkeersbewegingen zullen sporadisch zijn en het voorgestelde aantal dieren heeft ook geen significant effect op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.10 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De paardenhouderij komt relatief solitair in het landschap te liggen. Nabij het plangebied ligt alleen de manege aan de overzijde van Trekwei. Zowel de manege als de paardenhouderij binnen het plangebied vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter hoort. Bepalend voor de richtafstand is het aspect geurhinder. Hiervoor moet 50 meter aangehouden tot woningen van derden. Voor de andere aspecten (geluid en stof) is deze afstand 30 meter. In beginsel wordt deze bepaald vanuit de bestemmingsgrenzen van de belastende functie tot de locatie van de gevoelige locatie mogelijk is. In dit geval worden de belastende en gevoelige functies bij beide bedrijven binnen de bouwvlakken mogelijk gemaakt. Bij de manege is het praktisch niet mogelijk om ten noorden van het huidige bouwvlak bedrijfsactiviteiten te ontplooien. De afstand tussen de twee bouwvlakken bedraagt 66 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden. Hiermee is sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.11 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170809-2-15808). Vanwege het dempen van water is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 2.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld. Bovendien ligt het maaiveld in het plangebied boven het maatgevend waterpeil. Het doorbreken van de regionale waterkering heeft geen overstroming van het plangebied tot gevolg.

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Het planbied ligt in een voldoende groene omgeving. Ook is er voldoende waterberging aanwezig.

Schouwwatergang

Aan de westkant van het plangebied ligt een schouwwatergang, de bermsloot van de Trekwei. Direct langs deze watergang worden geen obstakels gerealiseerd die afbreuk doen aan de bereikbaarheid ervan voor onderhoud.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied.

Op basis van het erfinrichtingsplan is de toename aan verharding als gevolg van dit plan circa 1.300 m2. Het is niet nodig om hiervoor compenserende maatregelen te nemen. Er wordt wel een dam aangelegd in de watergang langs de westzijde van het plangebied. Deze is nodig voor de ontsluiting op de Trekweg. Het gaat om circa 40 m2 aan waterdemping. Deze demping moet gecompenseerd worden.

Onlangs is ten zuiden van het plangebied, op het terrein van de Sûkerei, een bemalingsmolen geplaatst. Ten behoeve hiervan is een waterpartij met een oppervlakte van ruim 200 m2 aangelegd. Met deze oppervlakte is het verlies aan bergingscapaciteit voldoende gecompenseerd. Dit is afgestemd met de eigenaar van de Sûkerei, die zijn/haar schriftelijke toestemming hiervoor zal aanleveren voor de aanvraag omgevingsvergunning.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm.

Grondwateronttrekking

Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Het uitgangspunt is dat het perceel wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergang.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen. Voor de doorstroming van de watergang waarin een dam wordt aangebracht, wordt hierin een duiker geplaatst.

Erfafspoeling

Erfspoelwater is hemelwater dat op het erf in contact komt met voer(-resten), mest(-resten), perssappen en percolaat en dan rechtstreeks afstroomt naar het oppervlaktewater. Voorkomen moet worden dat mest, voederresten en perssappen in het oppervlaktewater terecht komen. Daarvoor gelden de regels uit het Activiteitenbesluit. Samen met LTO Noord, de Nederlands Melkveehouders Vakbond en de Agrarische Jongeren Fryslân heeft Wetterskip Fryslân het Convenant Erfafspoeling ondertekend. Doel van het convenant is om gedurende de looptijd (2015-2021) de nutriëntenemissie vanaf het erf van melkveebedrijven met minimaal 80% te verminderen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Als met de adviezen uit het wateradvies rekening wordt gehouden bij de uitvoering van de plannen en bij het gebruik van het plangebied heeft Wetterskip Fryslân geen bezwaren. Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch - Paardenstoeterij

Bestemmingskeuze

De wijze van bestemmingen is afgestemd op het bestemmingsplan Butengebiet Dantumadiel. Er wordt hierin onderscheid gemaakt tussen gebruiksgerichte en productiegerichte paardenhouderijen. Een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij de bedrijfsvoering is gericht het africhten en trainen van paarden, het trainen van de ruiters en het bieden van stalruimte voor paarden (etc.), zijn geregeld binnen de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Productiegerichte paardenhouderij, die zijn gericht op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, zijn agrarische bedrijven, die zij geregeld in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', waarin mogelijkheden worden geboden voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. In de bestemmingen is tevens een bescherming van de landschappelijke waarden opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de aangrenzende 'gebiedsbestemming', in dit geval 'Agrarisch - Woudenlandschap'.

Voor dit bestemmingsplan is gekozen om een meer op het initiatief toegespitste bestemming op te nemen, waarin de bescherming van de landschappelijke waarden van het woudenlandschap is geïntegreerd. Het gehele plangebied is geregeld in de bestemming 'Agrarisch - Paardenstoeterij'.

Functionele mogelijkheden

Binnen de bestemming is in een productiegerichte paardenhouderij mogelijk. Daarnaast is een zorgboerderij mogelijk. Omdat dit meer is dan een neventak bij het agrarisch bedrijf, is deze als zodanig aangeduid op de verbeelding en zijn de mogelijkheden hiervoor niet begrensd ten opzichte van de paardenhouderij.

Daarnaast is in overeenstemming met de huidige bestemming een combinatie van natuureducatieve activiteiten in de vorm van een kinderboerderij met dierweiden, heemtuinen, plukakkers en dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, waaronder maatschappelijke en zorgactiviteiten en sport- en speelvoorzieningen mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Alle gebouwen en bouwwerken die direct verband houden met de stoeterij, moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit geldt dus ook voor de paardenbak en de stapmolens. Het bouwvlak is afgestemd op het de paragraaf 2.2 beschreven uitgangspunten. Voor bedrijfsgebouwen geldt volgens de regeling van een 'agrarisch kleinbedrijf' een maximum bebouwingspercentage van 50% van het bouwvlak. De bedrijfswoning is ter plaatse aangeduid om de gewenste woon-werk-zonering op erf te waarborgen. Voor het overige zijn de bouwregels afgestemd op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan voor agrarische bedrijven biedt.

Voor de woning inclusief bijbehorende bijgebouwen en aanbouwen geldt een maximum gezamelijk bebouwingsoppervlakte van 300 m2. Deze oppervlakte komt voort uit de provinciale Verordening Romte en geldt alleen voor de bebouwing ten behoeve van het wonen.

Bescherming landschappelijke waarden

In de bestemming is een regeling opgenomen die het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het woudenlandschap nastreeft. Deze komen voor dit plan tot uitdrukking in de grote mate van beslotenheid als gevolg van de langgerekte strokenverkaveling met houtwallen en elzensingels op de kavelgrenzen. De behoudenswaardige houtsingels zijn aangeduid op de verbeelding. Deze mogen niet worden gekapt, behalve in het kader van beheer. Verder is een omgevingsvergunning nodig voor diverse ingrepen in de structuur van het landschap.

Waarborging landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het erf is geregeld door de plaatsing van de gebouwen met daarbij behorende beeldkwaliteitsaspecten en daarnaast door de concentratie binnen de bestaande landschappelijke structuur. Dit laatst is beschermd in dit bestemmingsplan. De plaatsing van de gebouwen is geregeld de bebouwingsregeling, waarin een koppeling is gelegd met het erfinrichtingsplan. Beeldkwaliteitseisen vallen buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

De voorgestelde boomgaard in de woonzone is een plus, maar geen voorwaardelijke verplichting voor de uitvoering van het plan. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ten aanzien van de landschappelijke inpassing.

Vrijwaringszone - Radar

De functionele bruikbaarheid van het nabijgelegen radarstation is beschermd binnen de gebiedsaanduidingsregels van de vrijwaringszone. Gebouwen mogen binnen deze zone niet hoger worden gebouwd dan 75 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het wettelijk vooroverleg plaatsgevonden met diensten van Rijk en Provincie en eventueel andere betrokken instanties. Van provincie Fryslân is een reactie ontvangen waarin zij aangeeft dat haar belangen op een juiste wijze zijn verwerkt en dat zijn vanuit de provinciale belangen in het plan geen opmerkingen heeft. Wetterskip Fryslân heeft een wateradvies gestuurd, dat wordt behandeld in paragraaf 4.11. Ook vanuit Wetterskip Fryslân zijn er geen bezwaren. Vanuit het vooroverleg volgen geen belemmeringen voor het verder in procedure brengen van dit bestemmingsplan.

Vervolg procedure

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. Het perceel is reeds in eigendom van de aanvrager. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan worden verhaald uit de exploitatie van het bedrijf. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Dit bestemmingsplan maakt bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.