Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
3.2.2 Verordening Romte Fryslân
3.3 Regionaal en intergemeentelijk beleid
3.3.1 Beleidsvisie Wonen 2016 - 2020 DDFK-gemeenten
3.3.2 Woonprogramma 2015 - 2020 DDFK-gemeenten
3.4.1 Welstandsnota Dantumadiel 2016
3.4.2 Toekomstvisie Dantumadiel 2018
4.6 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Dantumadiel is het verzoek ingediend voor herstructurering van de woningen aan de Nijewei 15 - 36 te Damwâld. De huidige 16 naoorlogse woningen zijn verouderd en worden vervangen door 15 woningen. Het bouwplan van de woningen kan niet op basis van het geldend bestemmingsplan 'Damwoude-Kom' worden gerealiseerd. Daarom wordt voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de bouw van in totaal 15 woningen is toegestaan.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het centrale deel van het dorp Damwâld. Het betreft de kadastrale percelen 4621 en 3356, sectie I, gemeentecode AKW00, in de huidige gemeente Dantumadiel. De globale ligging is in navolgende figuren weergegeven.
Figuur 1. Weergave ligging plangebied
Figuur 2. Kadastrale weergave plangebied (bron: Pdok Viewer, 2018)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Damwoude - Kom', dat is vastgesteld op 2 oktober 2007. Het plangebied is nu bestemd als 'Woondoeleinden', daarnaast is een aanduiding op de plankaart opgenomen met 'wijzigingsbevoegdheid - herstructurering'. Binnen deze bestemming mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast is maximaal het bestaande aantal woningen per bouwvlak toegestaan. Hierbij geldt dat in dit gebied maximaal twee lagen met kap mogelijk is. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden. De hoofdgebouwen worden in de toekomstige situatie anders gesitueerd en passen hiermee niet binnen het huidige bouwvlak.
1.4 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit de Nijewei 15 t/m 36. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een openbare basisschool op de hoek van de Nijewei/Ds. Germswei/Gj. W. van der Meistrjitte. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een zorgcentrum op de hoek van de Nijewei/Badhúswei.
In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met 4 blokken van 4 rijenwoningen. Het betreft naoorlogse sociale huurwoningen. Parkeren gebeurt langs de weg. Navolgende figuren geven de huidige situatie weer.
Figuur 3. Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview, 2018)
Figuur 4. Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview, 2018)
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden 15 sociale huurwoningen in het plangebied gebouwd. Aan de oostzijde betreft dit twee blokken van ieder 4 rijenwoningen. Aan de westzijde van het plangebied betreft dit een blok van 7 rijenwoningen. De nieuwe woningen liggen iets verder naar achteren en worden opgetrokken uit één bouwlaag met kap.
2.3 Ruimtelijke inpassing
Stedenbouwkundige inpassing
De locatie betreft een herontwikkelingslocatie in een bestaande woonwijk. Van belang is dat de nieuwe woningen op een verantwoorde wijze worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. Deze stedenbouwkundige structuur kenmerkt zich in het plangebied en haar omgeving door woningbouwrijen gelegen langs rechte straatdelen. De woningen zijn klein in oppervlak (mede daarom vindt herstructurering plaats) en hebben kleine voortuinen en diepe achtertuinen.
In de huidige situatie is het straatprofiel door de geringe wegbreedte en de kleine voortuinen ontoereikend om te voorzien in de hedendaagse parkeerbehoefte. Daarom is in het plan voor de nieuwbouw het straatprofiel verbreed door de voorgevels enigszins terug te plaatsen. Hierdoor ontstaat voldoende ruimte voor het parkeren.
Dit heeft tot gevolg dat het straatbeeld ruimer wordt dan voorheen en dat er ook meer ruimte is voor
‘aankleding’ in de vorm van groen achter de parkeervakken.
Ten opzichte van de huidige situatie worden de woningen vergroot door benutting van een deel van de diepe achtertuinen. De hoeveelheid en de plaatsing van de woningen wijzigt in de plannen op deze
manier nauwelijks, zodat gesteld wordt dat door deze vorm van herstructureren het plan goed is ingepast en opgenomen in de bestaande wijkstructuur.
De woningen worden voorzien van één bouwlaag met kap en voegen zich eenvoudig in het dorpse bebouwingsbeeld. Navolgende figuur geeft een impressie van de voorgevels van de drie verschillende type woningen weer, type 1-2 persoons, type gezin, en type levensloop.
Figuur 5. Impressie ontwerp voorgevel nieuwe woningen (bron: Thús Wonen, 2018)
Figuur 6. Impressie stedenbouwkundig ontwerp parkeerplaatsen. (bron: BügelHajema Adviseurs, 2018)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
het vergroten van de concurrentiekracht;
-
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.
Het onderhavige plan houd rekening met deze aspecten zoals hierna ook verder wordt gemotiveerd.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Met het planvoornemen worden 15 nieuwe woningen gerealiseerd. In de huidige planologische situatie zijn 16 woningen toegestaan. Met het planvoornemen wordt geen nieuwe planologische ruimte geboden voor meer woningen. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. Met dit plan wordt wonen geconcentreerd, er is sprake van inbreiding / herstructurering. Het plan past binnen het provinciaal beleid.
3.2.2 Verordening Romte Fryslân
Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder wonen, mogelijk maken.
Op grond van de verordening kunnen nieuwe bestemmingsplannen mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1. lid 1 van de verordening).
Uit de provinciale brief d.d. 10 oktober 2016 (kenmerk 01299202) blijkt dat het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân nog niet heeft ingestemd met het woonplan (dat bestaat uit de ‘Beleidsvisie Wonen 2016-2020 DDFK d.d. 4 juli 2016’ en het ‘Woonprogramma 2015- 2020 DDFK gemeenten d.d. 24 mei 2016’).
De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Uit de toelichting van dit artikel volgt, dat deze afwijkbepaling ook van toepassing is indien een (actueel) woonplan ontbreekt, zoals hier vanwege het ontbreken van provinciale instemming het geval.
Uitgangspunt bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen.
Hierover wordt opgemerkt dat met dit bestemmingsplan sprake is van een herstructurering van de bestaande woningvoorraad, in eigendom bij Thús Wonen, binnen het bestaand stedelijk gebied van Damwâld waarmee - ten opzichte van de bestaande situatie - één woning minder wordt mogelijk gemaakt.
De huidige gezinswoningen zullen worden vervangen door drie verschillende woningtypen: gezinswoningen, kleine woningen en levensloopbestendige woningen. Daarmee voorziet het plan in de kwalitatieve toekomstige woonbehoefte, rekening houdend met de wijziging in de huishoudenssamenstelling.
Dit betekent een kwaliteitsslag, zoals door de provincie Fryslân ook wordt voorgestaan in de bovengenoemde provinciale brief. In deze brief geeft de provincie Fryslân aan dat zij het gemeentelijk doel een toekomstbestendig gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen ondersteund, waarbij de focus van het beleid zich zal richten op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en prioriteit gegeven zal worden aan transformatie en herstructurering. Met deze gemeentelijke beleidsvisie, die is opgenomen in de ‘Beleidsvisie Wonen 2016-2020 DDFK d.d. 4 juli 2016’, heeft de provincie Fryslân van harte ingestemd.
Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
3.3 Regionaal en intergemeentelijk beleid
3.3.1 Beleidsvisie Wonen 2016 - 2020 DDFK-gemeenten
De beleidsvisie Wonen is op 4 juli 2016 vastgesteld. Het doel van het gezamenlijke woonbeleid van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. is om een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners. Een prettige, aantrekkelijke en leefbare woonomgeving maakt daar deel van uit. Niet het realiseren van een woning maar het realiseren van een goed woon- en leefklimaat staat centraal. De woningvoorraad verversen door te verbouwen, te vervangen en te verdunnen en door nog nauwelijks toe te voegen, is de hoofdlijn van het beleid. Hiermee wordt geanticipeerd op de meest fundamentele demografische ontwikkeling binnen de genoemde gemeenten: de krimp van het inwoneraantal in Noordoost en na 2020 ook afname van de huishoudens.
3.3.2 Woonprogramma 2015 - 2020 DDFK-gemeenten
Het woonprogramma 2015 – 2020 is op 24 mei 2016 vastgesteld. In dit woonprogramma is aangegeven hoeveel woningen na inbreiding en uitbreiding per kern, gefaseerd over de periode tot en met 2020 en na 2020 gerealiseerd worden in de gemeenten Dantamadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland. Het woningbouwprogramma geeft een overzicht van de voorgenomen herstructureringsplannen en woningbouwplannen, inclusief de fasering daarvan, met een duiding van de locaties als binnenstedelijk of buitenstedelijk. Het planvoornemen past binnen de afspraken in het woonprogramma.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Welstandsnota Dantumadiel 2016
Binnen het dorp Damwâld worden verschillende welstandsgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in het welstandsvrije gebied, zo blijkt uit onderstaand kaartbeeld.
Figuur 7. Welstandsnota Dantumadiel 2016
De ‘Welstandsnota Dantumadiel, Herziening 2016 (vastgesteld 4 juli 2016)’ bevat geen uitgewerkte welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke uitwerkingen kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Om hierop te kunnen inspelen en tegelijkertijd voldoende rechtszekerheid te bieden naar burgers en bouwers, wordt in de ‘Welstandsnota Dantumadiel, Herziening 2016’ de volgende procedurele en inhoudelijke benadering gehanteerd:
Indien projecten op grond van vastgestelde beleidsdocumenten zoals een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk woonplan en een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden uitgewerkt, gelden de volgende algemene criteria:
-
het plan respecteert bestaande belangrijke en waardevolle hoofdkarakteristieken uit het plangebied. Dit hoeft niet per definitie te leiden tot behoud van deze karakteristieken maar kan ook nieuwe en frisse interpretaties opleveren;
-
het plan zorgt voor een zorgvuldige aansluiting en overgang naar de omliggende gebieden. Dit komt in ieder geval tot uiting door een passende plaatsing en hoofdvorm en zorgvuldig gekozen uitwerking van de aanzichten en opmaak van gebouwen.
De herstructurering voldoet aan de bovengenoemde punten. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 2.3 ‘Ruimtelijke inpassing’, waardoor er conform de huidige situatie, geen welstandscriteria van toepassing worden verklaard op dit gebied.
3.4.2 Toekomstvisie Dantumadiel 2018
Op 16 december 2008 is door de gemeenteraad de visie 'Dantumadiel 2018, Dantumadiel Gewoan Bysûnder' vastgesteld. Hierin heeft de gemeente, op hoofdlijnen, haar visie op de ontwikkeling van de gemeente in de periode tot 2018 uiteengezet.
De gemeente Dantumadiel is vooral een woongemeente. Er zijn elf dorpen in de gemeente, waarvan drie met een zogenoemde centrumfunctie: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. Dit betekent dat er in deze dorpen verschillende voorzieningen zijn (zoals ook een bedrijventerrein). De gemeente streeft naar "Noflik Wenjen in de groene Wâlden". Op basis van de visie zet de gemeente zich in voor de ontwikkeling van de gemeente als woongemeente. Daar hoort ook bij dat er zorg gedragen wordt voor voldoende voorzieningen.
In Dantumadiel wordt gestreefd naar een mix van woningtypen, zoveel mogelijk toegesneden op aard en omvang van de verschillende doelgroepen. De gemeente voert de regie en bevordert de samenwerking met o.a. woningcorporaties en zorginstellingen. Wonen is voor ieder betaalbaar en de vrije keus voor een woning wordt behouden. Bij onder andere het herinrichten van de woonomgeving betrekt en beoordeeld de gemeente thema's als milieu, veiligheid, inbraakpreventie en onderlinge samenhang. Duurzaam bouwen betekent ook generatiebestendig bouwen.
Met voorliggend planvoornemen vindt herstructurering plaats van een deel van de woningen aan de Nijewei te Damwâld. De huidige verouderde woningen worden gesloopt en vervangen door nieuwe energiezuinige woningen. De plannen voor de nieuwbouw passen daarmee binnen de toekomstvisie van de gemeente.
3.4.3 Woonvisie Dantumadiel
In de woonvisie Dantumadiel heeft de gemeente haar beleid op het gebied van wonen vastgelegd voor de periode tot 2020. In de woonvisie wordt ingezet op het behouden van voorzieningen in de drie grote kernen: Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. Er is met name een kwalitatieve woningbehoefte, deze wordt met name binnen de bestaande woningvoorraad opgevangen. Transformeren en herstructureren hebben de prioriteit. Naast een kwaliteitsverbetering van de woningen wordt er ook aandacht besteeedt aan de kwaliteit van de woonomgeving. Met voorliggend planvoornemen worden niet alleen verouderde woningen vervangen door energiezuinige woningen maar wordt ook de omliggende omgeving aangepakt zodat ook voldoende ruimte wordt geboden voor bijvoorbeeld parkeren.
3.5 Conclusie
Het planvoornemen past grotendeels binnen de kaders van het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het planvoornemen is echter niet mogelijk binnen het geldend bestemmingpslan.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.1.1 Archeologie
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperiode onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen.
Steentijd-bronstijd
Navolgende figuur geeft een uitsnede van de FAMKE weer voor de periode steentijd-bronstijd. Uit dit kaartbeeld komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een gebied waarvoor karterend onderzoek 1 (steentijd) geadviseerd wordt. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De provincie beveelt aan bij ingrepen groter dan 500 m2 een karterend (boor)onderzoek te laten uitvoeren.
Figuur 8. Uitsnede FAMKE periode steentijd-bronstijd
IJzertijd - middeleeuwen
Uit de uitsnede van de FAMKE voor de periode ijzertijd - middeleeuwen, weergegeven in navolgende figuur, komt naar voren dat het plangebied is gelegen waarvoor een advies karterend onderzoek 3 (middeleeuwen) geldt. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen bevinden. De provincie beveelt aan om bij ingrepen groter dan 5000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.
Figuur 9. Uitsnede FAMKE periode ijzertijd-middeleeuwen
Het plangebied betreft een omvang van circa 6.000 m2. Voor beide onderzoeksperioden zou op basis van deze oppervlakte archeologische onderzoek nodig zijn. De grootte van een ingreep wordt echter bepaald aan de hand van de totale opppervlake van de bestemmingsplanwijziging ten opzichte van het vigerende plan. Met de oppervlakte van de ingreep wordt dus niet letterlijk de omvang van de verstoring van de bodem bedoeld, maar de oppervlakte waarvan de bodem door de bestemmingswijziging nu of in de toekomst verstoord kan worden.
Hoewel de woningen in de toekomstige situatie anders gesitueerd worden neemt de planologische bebouwingsoppervlakte niet toe. De omvang van de ingreep is hiermee minimaal waarmee aanvullend archeologisch onderzoek niet vereist is.
4.1.2 Cultuurhistorie
Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden in provincie Friesland heeft de Provinsje Fryslân de Cultuurhistorische kaart Fryslân 2 (CHK2) opgesteld. Op de kaart, in navolgende figuur een uitsnede van de kaart, worden in en in de nabijheid van het plangebied verschillende cultuurhistorische waarden weergegeven. Het plangebied is bijvoorbeeld een onderdeel in een wederopbouwwijk uit de periode 1950-1960. In de nabijheid zijn boerderijplaatsen, een oude tramweg, uithoven en kerk aanwezig.
De waarde van de Wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering. Voor de bouw van woningen uit de periode 1950-1960 werd de aandacht van de inidividuele woning verlegd naar het realiseren van woonblokken en wijken. Deze periode heeft als rode draad 'woningnood', 'grootschaligheid' en 'serieproductie'. Hoewel de bestaande naoorlogse woningen worden gesloopt, gaan mogelijkerwijs cultuurhistorische waarden verloren. De nieuwe woningen worden in dorpse stijl teruggebouwd. Daarnaast wordt de stedenbouwkundige structuur van de wijk niet veranderd. Het planvoornemen houdt dan ook voldoende rekening met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Figuur 10. Uitsnede plangebied CHK2
4.1.3 Conclusie
Hoewel het plangebied is gelegen in een gebied waar archeologisch onderzoek bij bepaalde ingrepen aanbevolen wordt, is het de ingreep van het planvoornemen zeer beperkt ten opzichte van de onderzoeksverplichting. Aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van een naoorlogse wederopbouw wijk. Met het planvoornemen worden bestaande naoorlogse woningen gesloopt. Met het planvoornemen blijft de stedenbouwkundige structuur van de wijk echter intact en worden de cultuurhistorische waarden maar minimaal aangetast. Wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.
4.2 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd, en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. De Provinsje Fryslân heeft daarnaast haar eigen website met bodeminformatie, de Bodematlas Fryslân. Voor dit bestemmingsplan is zowel het actuele Bodemloket als de Bodematlas geraadpleegd. Uit beide kaarten komt naar voren dat in het plangebied geen informatie bekend is. Dit houdt in dat geen informatie bekend is over aanwezige verontreinigingen of saneringen maar dat ook geen historische bodeminformatie bekend is. In de huidige situatie hebben de gronden een woonfunctie. Verondersteld kan worden dat de gronden in ieder geval geschikt zijn voor het huidige gebruik en hiermee hoogstwaarschijnlijk ook voor het toekomstige gebruik. Om deze reden bestaan er daarom planologisch geen bodemkundige bezwaren tegen het voorgenomen plan.
Conclusie
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen planologisch uitvoerbaar. Hierbij dient in acht te worden genomen dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen te zijner tijd wel een acteel bodemonderzoek moet worden overlegd.
4.3 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.
Onderzoek
In het plangebied is door EcoReest ecologisch onderzoek uitgevoerd (verkennend onderzoek Flora- en faunawet Nijewei 15t/m29 en 22t/m 36; projectnummer 160609 met datum 21-09-2016 en Activiteitenplan bij ontheffingsaanvraag Nijewei 15-29 en 22-36; projectnummer 171322 met datum 21-07-2017). Uit dit onderzoek is gebleken dat verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en huismus in het plangebied aanwezig zijn. Door de sloop van de bestaande woningen zullen de verblijfplaatsen verdwijnen.
Naar aanleiding van dit uitgevoerde onderzoek is ontheffing aangevraagd en verleend voor overtreding van de verbodsbepaling genoemd in paragraaf 3.1 en 3.2 van de Wnb. De ontheffing en het activiteitenplan zijn als bijlagen aan deze toelichting toegevoegd.
Conclusie
Wat betreft het aspect ecologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) aanwezig zijn.
In navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Binnen een afstand van 400 m (weergegeven grote cirkel) zijn verschillende risicobronnnen aanwezig. Aan de oostzijde van het plangebied ligt zowel een aardgasleiding NEN-3650, als een Gasontvangsstation GOS N475. Voor het gasontvangsstation is een risicoafstand PR 10-6 van 0 m opgenomen. Dit houdt in dat het plaatsgebonden risico zich binnen de terreingrenzen bevindt. De aardgasleiding heeft een diameter van 108 mm en een maximale werkdruk van 4.000 kpa, de bovenkant van de buisleiding ligt op 139 cm. De aardgasleiding heeft op basis hiervan een invloedsgebied van 45 m. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 160 m van de buisleiding en valt hiermee niet binnen het invloedsgebied. Verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 11. Uitsnede risicokaart, plangebied in zwart vierkant (www.risicokaart.nl)
Gezien de afstand van beide risicobronnen tot het plangebied, brengt de uitvoering van het planvoornemen geen externe veiligheidsrisico's met zich mee. Daarnaast maakt het planvoornemen geen nieuwe risicobronnen mogelijk die tot veiligheidsrisico's kunnen leiden voor nabijgelegen kwetsbare objecten.
Conclusie
Het planvoornemen is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling in het plangebied is nagegaan of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. Ook ten aanzien van wegverkeerslawaai is op basis van de Wet geluidhinder formeel geen noodzaak tot het verrichten van een akoestisch onderzoek. De aangrenzende wegen zijn 30 km/uurgebied. De lage gebruiksdruk en inrichting die een lage snelheid afdwingt zijn hiermee in overeenstemming. Voor 30 km/uur-wegen geldt geen geluidszone zoals bedoeld in de Wgh. Waardoor ook op dit punt geen akoestisch onderzoek nodig is.
In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’, dat buiten de Wgh een zelfstandige betekenis heeft, is het aspect ‘geluid’ nader bekeken. Uit de geluidsniveaukaart behorend bij het onderzoek d.d. 12 januari 2009 van Akoestisch Adviesbureau Vrancken blijkt dat het plangebied niet op een locatie ligt waar het geluidsaspect aandacht verdiend of woningbouw niet is toegestaan.
Conclusie
Het planvoornemen is op basis van de Wet geluidhinder uitvoerbaar.
4.6 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit
Met het planvoornemen worden 15 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt. Aan de hand van de publicatie van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012) kan bepaald worden wat de te verwachten verkeersgeneratie en parkeerbehoefte is. De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door de locatie van de functie en het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen. Het CROW maakt een onderscheid naar stedelijke zone, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. Daarnaast maakt zij een onderscheid tussen vijf stedelijkheidsgraden op basis van de omgevingsadressendichtheid van het gebied.
Damwâld is aan te merken als een 'weinig stedelijk gebied', daarnaast is het plangebied te beschouwen als een 'rest bebouwde kom' locatie.
4.6.1 Verkeer
Voor een huurhuis, sociale huur is voor een woning in een weinig stedelijk gebied/rest bebouwde kom een verkeersgeneratie opgenomen van minimaal 5,2 en maximaal 6,0 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag. Voor 15 woningen betekent dit minimaal 78 en maximaal 90 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.
In de huidige situatie zijn 16 woningen aanwezig waarbij de verkeersgeneratie op minimaal 83,2 en maximaal 96 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag ligt. De verkeerssituatie wordt met het planvoornemen hiermee beter dan in de huidige situatie.
4.6.2 Parkeren
De gemeente Dantumadiel heeft geen eigen parkeerbeleid maar gaat uit van de normen zoals opgenomen in de publicatie van het CROW. Zij gaat hierbij uit van gemiddelden. Voor een huurhuis, sociale huur in een weinig stedelijk gebied/rest bebouwde kom is een gemiddeld parkeerkencijfer van 1,6 opgenomen. Voor 16 woningen zijn 25,6 parkeerplaatsen nodig. Dit is inclusief bezoekersparkeren.
De locatie van het plangebied betreft een naoorlogse wijk waarin ten aanzien van parkeren weinig ruimte is opgenomen. Met deze reden is een parkeerstudie uitgevoerd naar mogelijke oplossingen voor de benodigde parkeerplaatsen.
In de openbare ruimte wordt ruimte geboden voor 14 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt voor de hoekwoningen ruimte voor parkeren op eigen terrein geboden. Dit betreft in totaal 12 parkeerplaatsen. In totaal worden hiermee met het planvoornemen 26 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Dit aantal sluit aan bij de parkeerbehoefte.
4.6.3 Luchtkwaliteit
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 μg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 μg/m3 voor PM2,5. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 μg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 voertuigbewegingen van auto's dan wel 130 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2018).
Onderzoek
Het planvoornemen maakt de sloop van 16 bestaande woningen en de nieuwbouw van 15 woningen mogelijk. Het planvoornemen heeft dan ook niet meer verkeersbewegingen tot gevolg en kan dan ook beschouwd worden als een nibm-plan.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
4.7 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.
Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (de afstandsstap van 100 mag naar 50 meter, van 30 naar 10 en van 10 naar 0.).
Onderzoek
Het planvoornemen maakt de bouw van 15 nieuwe woningen mogelijk. In het plangebied zijn in de huidige situatie 16 woningen aanwezig. Wat betreft de functie verandert er niets in het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied is een basisschool aanwezig. Aan de zuidzijde van het plangebied, aan weerszijden van de weg is een woonzorgcomplex gevestigd. Dit kan als gewone woning beschouwd worden.
Een basisschool is in te delen in categorie 2, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 30 m voor geluid (SBI-2008 code 852, 8531). In dit geval kan het plangebied en de omliggende functies worden beschouwd als 'gemengd gebied' waardoor een lagere afstandsstap mag worden toegepast. De afstand van de bestemmingsgrens van de basisschool tot de gevel van de dichtsbijzijnde woning bedraagt nog geen 10 m en voldoet hiermee niet aan de te hanteren richtafstand. In de bestaande situatie is de woning met huisnummer 22 op nog geen 5 meter afstand gelegen. Op de plek van deze woning wordt geen woning teruggebouwd. De situatie verbetert ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien valt op te merken dat in de huidige situatie naoorlogse woningen aanwezig zijn. De nieuw te bouwen woningen worden als energiezuinige variant opgeleverd, dit houdt in dat onder andere de isolatie veel beter is dan de oude woningen in de huidige situatie. De mogelijke te ervaren geluidhinder is in de toekomstige situatie dan ook lager dan in de huidige situatie.
Conclusie
Ondanks dat met het planvoornemen niet geheel kan worden voldaan aan de te hanteren richtafstand, verbetert de situatie wat betreft mogelijke milieuhinder. Door het vervangen van de oude woningen met nieuwe energiezuinige, goed geïsoleerde woningen, wordt de te ervaren geluidhinder aan de binnenzijde van de woning hoogstwaarschijnlijk lager. De situatie verbetert dan ook ten opzichte van de huidige situatie. Wat betreft het aspect milieuhinder is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar.
4.8 Water
Bij ruimtelijke plannen dient te worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Middels een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend planvoornemen valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Onderzoek
Op 21 februari 2018 is aan het Wetterskip Fryslân advies gevraagd over het planvoornemen. De uitkomsten van deze aanvraag zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Uit het advies komt naar voren dat het plan een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Deze beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen zoals opgenomen in de Leidraad watertoets van het Wetterskip Fryslân.
LEIDRAAD WATERTOETS
In hoofdstuk 4 van de Leidraad staan de aandschachtspunten voor alle wateraspecten waarmee rekening gehouden moet worden en is informatie te vinden over de te nemen standaard maatregelen.
Veilig
Waterveiligheid betreft de duurzame veiligheid van Fryslân tegen overstromingen vanuit de Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer en vanuit de Friese boezem. De aanleghoogte van bebouwing is belangrijk wanneer bijvoorbeeld vrij voor de boezem gebouwd wordt.
Voldoende
Het thema voldoende water gaat over het voorzien van functies zoals natuur en landbouw van voldoende water. Hieronder vallen ontwikkelingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verandering van het grondgebruik. Het gaat erom dat verdroging van natuurgebieden wordt tegengegaan, dat er in droge perioden voldoende water beschikbaar is en dat wateroverlast in natte perioden zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Schoon
Schoon water betreft de algemene kwaliteit van het oppervlaktewater en de eisen die worden gesteld aan zwem- en natuurwateren. Ook de waterketen en het waarborgen van de grondwaterkwaliteit vallen onder dit thema.
Conclusie
Wat betreft het aspect water heeft het planvoornemen een zeer beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Aan de hand van de standaard maatregelen kan voldoende rekening worden gehouden met de waterhuishouding in het plangebied. Het planvoornemen is wat betreft water dan ook uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
5.2 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Voor het opstellen van een bestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Er wordt in dit geval afgezien van het voeren van de inspraak. Hiervoor is gekozen, omdat voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan een uitvoerig participatietraject is gevolgd. Het plan wordt daarom als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Vaststellingsprocedure
Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen 12 weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsprocedure
Het besluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Binnen zes weken met ingang van de dag na die van het ter inzage leggen van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er kan een beroep worden ingesteld door mensen die in de vaststellingsprocedure een zienswijze hebben ingediend of mensen die kunnen aantonen dat ze daartoe niet in staat waren. Wanneer de gemeenteraad het plan gewijzigd vaststelt, kunnen alle belanghebbenden tegen de wijzigingen beroep instellen.
5.3 Inhoud bestemmingsplan
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
-
een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
-
bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan worden vergezeld van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
-
een onderbouwing van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
-
de resultaten van de (noodzakelijke) voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken;
-
de resultaten van het overleg en de inspraak op grond van artikel 3.1.1 van het Bro.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
-
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
-
Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2012).
-
Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
-
alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012 code hebben;
-
de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwis-seling GML;
-
de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
-
de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.
5.4 Bestemmingen
De volgende bestemmingen zijn in het bestemmingsplan opgenomen:
Artikel 3 Tuin
Binnen de bestemming 'Tuin' zijn de gronden bestemd voor de tuinen en erven behorende bij de woningen. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen gebouwd worden met uitzondering van erkers. De bestemming is opgenomen aan de voorzijde van de woningen waarmee de groene strook tussen de woningen en de weg behouden blijft.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
De gronden aangewezen voor de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn bestemd voor onder andere de woonstraten, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is van toepassing op de gronden die gebruikt worden voor de openbare weg de Nijewei, en het parkeren en de groenstroken aan de wegzijde.
Artikel 5 Wonen
De nieuwe woningen en bijbehorende tuinen krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn ook aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan. Deze beroepen of bedrijven mogen alleen in de hoofdgebouwen worden uitgeoefend. Het aantal woningen binnen deze bestemming is begrensd middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een initiatief van Thús Wonen, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De aanleiding voor het project betreft herstructurering van de bestaande woning voorraad.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen.
Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
In dit geval wordt tussen de gemeente en de Thús Wonen een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan van het vaststellen van een grondexploitatieplan worden afgeweken.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan wordt voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners. Ter zijner tijd worden binnengekomen reacties in deze paragraaf vermeld.
