Plan: | De Westereen - Tuorrebout 2023 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.BpWeTuorrebout2023-ON01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de juridisch-planologische realisatie van één woning op een perceel gelegen op de hoek van De Tuorrebout en De Dotterblom in De Westereen. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Westereen-east' (zoals vastgesteld op 1 juli 2009) maakt het plangebied momenteel onderdeel uit van de bestemming 'woongebied' met een bouwvlak waar maximaal zes woningen op gebouwd mogen worden. Door de verkavelingsopzet en uitgifte van drie woningen aan de noordzijde is aan de zuidkant de ruimte ontstaan om een extra, zevende woning te kunnen uitgeven. Omdat het geldende bestemmingsplan geen binnenplanse mogelijkheden biedt om deze extra woning planologisch-juridisch toe te staan, is er van gemeentewege voor gekozen een postzegelbestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet dan ook in het juridisch-planologisch kader voor een extra woning, waardoor het mogelijk wordt om in het lint aan deze zijde van de Tuorrebout maximaal zeven woningen te kunnen realiseren.
Het plangebied bevindt zich in het noordoostelijke deel van De Westereen en is gelegen op de hoek van De Tuorrebout en De Dotterblom. De zijde van De Tuorrebout waaraan het plangebied gelegen is, is nog grotendeels onbebouwd. De overzijde van de straat is al wel helemaal bebouwd met woningen. Achter deze woningen loopt water.
Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel VWD01 (kadastrale gemeente Veenwouden) sectie G, perceelnummer 6582 (deels). Het plangebied omvat echter maar een klein deel van dit veel grotere perceel dat door de omringende straten loopt en ruimte biedt aan openbare ruimte zoals straten, water en een speelplaats. Het plangebied ligt recht tegenover De Tuorrebout 2, aan de andere kant van de straat.
Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied
Het bestemmingsplan 'De Westereen-east ' (vastgesteld op 1 juli 2009) van gemeente Dantumadiel is op het plangebied van toepassing. Met een bouwvlak is aangegeven waar gebouwen mogen worden gebouwd. Op grond van het bestemmingsplan is het plangebied volledig bestemd als 'Woongebied'. Daarnaast is een maatvoering van maximaal 4 m goothoogte, maximaal 9,5 m bouwhoogte en een minimale dakhelling van 30 graden op de verbeelding vastgelegd.
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn in de regels van het bestemmingsplan bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplankaart
De voorschriften van het geldende bestemmingsplan schrijven daarnaast onder meer voor dat de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer dan 200 m2 mag bedragen, waarbij een afstand tussen de niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m bedraagt. Daarnaast mag ten hoogste 50% van een bouwperceel worden bebouwd. Verder geldt een regeling voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing.
Vorengenoemde voorschriften zijn van toepassing op de reeds gerealiseerde en nog te realiseren woningen ten noorden van het plangebied langs De Tuorrebout. En was ook het kader in het plangebied van dit bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan sluit dan ook op dit bebouwingsregime aan, zodat er geen afwijkingen gaan bestaan in bouw- en gebruiksmogelijkeden. Dat komt de uniformiteit in het straat- en bebouwingsbeeld ten goede.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingskaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie is het plangebied gelegen in een woongebied waarvan een deel van de planologisch toegestane woningen reeds gerealiseerd is. Ten noorden van het plangebied is er nog een strook grasland onbebouwd. Hier zullen in de toekomst echter ook woningen komen te staan. Dit is ook het geval voor het perceel gelegen aan de westkant van het plangebied. Het plangebied zelf, is in de huidige situatie ook onbebouwd en bestaat uit grasland.
Onderstaande figuren geven een impressie van de huidige situatie in en aangrenzend aan het plangebied.
Figuur 3. Het plangebied, gezien vanuit zuid-oostelijke richting
Figuur 4. Overzicht plangebied vanuit zuidelijke richting
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in planologisch-juridische kaders voor één woning op de gronden ten noorden van de bestaande woning aan De Dotterblom 6 en ten westen van de bestaande woning aan De Tuorrebout 2. Het gaat om de mogelijkheid een vrijstaande woning te realiseren, waarbij het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, conform het geldende parkeerbeleid van de gemeente.
De bouwmogelijkheden in het plangebied zijn gelijk aan wat op grond van het geldende bestemmingsplan reeds is toegestaan in de bestemming 'woongebied' (zie 1.3 Geldende bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan ziet enkel op het kunnen oprichten van een extra woning (de 7de in de straat).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De met voorliggend bestemmingsplan beoogde ontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 2.2 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het plangebied valt binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven door de provincie Fryslân.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een
bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere
stedelijke voorzieningen". Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1724) wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan die minder dan 11 woningen mogelijk maakt niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Voorliggend bestemmingsplan ziet op de bouw van één extra woning in bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen is dan ook niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:
Naast de integrale opgaven hanteert de Omgevingsvisie een aantal inhoudelijke principes. Deze principes staan voor de manier van werken, en geven richting aan keuzes, projecten en plannen voor de fysieke leefomgeving. Een inhoudelijk principe dat nauw aansluit op het planvoornemen is 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'. Dit principe richt zich erop dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij is aandacht voor eigenheid en identiteit. In dit principe vormen omgevingskwaliteiten het vertrekpunt voor de inpassing van ontwikkelingen. Dit betekent dat ontwikkelingen voortbouwen op bestaande kwaliteiten en deze waar mogelijk versterken of doorontwikkelen. Het principe gaat uit van maatwerk. Elke plek is anders en heeft andere kwaliteiten. Op basis van de omgevingskwaliteiten van gebieden wordt gezocht naar juiste plekken. Zo kan, afhankelijk van de aard en schaal van een ontwikkeling bijvoorbeeld sprake zijn van: inpassen, waarbij de kenmerken van een gebied in stand blijven en nieuwe ontwikkelingen zich daarin voegen.
Conclusie
De Omgevingsvisie Fryslân belemmert de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet.
Het voormalige Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Verordening Romte Fryslân. Deze is op 21 februari 2018 voor het laatst gewijzigd vastgesteld.
In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het vroegere streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing.
Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied zoals dat is bepaald op de kaarten die deel uitmaken van de verordening. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is dan ook mogelijk binnen de regels van de Verordening Romte Fryslân.
Op 4 juli 2016 is de Welstandsnota van de gemeente Dantumadiel vastgesteld. Met dit welstandsbeleid wordt ingespeeld op de deregulering en een grotere vrijheid voor de burger. Het gemeentelijk grondgebied is welstandsvrij met uitzondering van:
Het welstandsbeleid bestaat daarmee uit gebiedscriteria, objectgerichte, en algemene criteria. Aan deze criteria worden bouwplannen getoetst in het kader van de welstandsbeoordeling.
Het plangebied ligt in welstandsgebied 'welstandsvrij'. Voor deze gebieden geldt dat in beginsel geen welstandstoets noodzakelijk is, tenzij het adres is aangemerkt als karakteristiek. Dat is voor het betreffende plangebied van dit bestemmingsplan niet van toepassing.
Het nog te ontwikkelen bouwplan ter plaatse van het plangebied van dit bestemminngsplan zal te zijner tijd worden getoetst aan de welstandsnota.
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Toetsingskader
In het Bro is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek
Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan 'De Westereen-east' (zoals vastgesteld op 1 juli 2009) is de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied reeds onderzocht. Vervolgens kon daaraan de bestemming 'woongebied' worden toegekend omdat er geen verdenkingen op bodemverontreiniging bestonden. In de bestemde situatie verandert met voorliggend bestemmingsplan niets. Daarnaast heeft er in het plangebied ook geen ander gebruik plaatsgevonden dan ten tijde van het verrichte onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De gronden hebben in de tussentijd braak gelegen. Wat betreft bodemkwaliteit geldt met de huidige bestemde situatie voor wonen dat de ondergrond reeds geschikt is voor een verdichting binnen het geldende bouwvlak van 6 naar 7 woningen. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan staat het aspect bodem de uitvoerbaarheid dan ook niet in de weg.
Conclusie
Dit bestemmingsplan kan wat het aspect bodem betreft uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Op grond van het Bro (artikel 3.1.6) moet aandacht worden besteed aan de waterhuishouding en een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting van een ruimtelijke plan. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om waterhuishoudkundige doelstellingen te betrekken bij relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân.
Onderzoek
Op 1 juni 2023 is via de zogenoemde digitale watertoets advies opgevraagd bij Wetterskip Fryslân. Het advies is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan te raadplegen. Uit het advies blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat het plan mogelijk invloed heeft op het water of de wateraspecten (zoals dijken, gemalen, stuwen of persleidingen) in de omgeving. Uit het digitale advies blijkt dat de volgende onderdelen van belang zijn voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan:
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:
Met dit bestemmingsplan wordt ervoor gezorgd dat in bestaand bouwvlak waar, volgens het nu nog geldende bestemmingsplan 6 woningen mogelijk zijn, 7 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat de kavels van deze zeven woningen ten opzichte van vigerende planologische situatie enigszins worden herschikt. Per saldo levert dit hooguit een minimale toename aan verharde oppervlakken op. Om die reden vindt er geen toename aan verharding plaats die groter is dan 200 m2. Het watersysteem dat in deze jonge uitbreidingswijk is aangelegd kan ook na deze planologische wijziging de hemelwaterstromen verwerken. Het realiseren van watercompensatie is niet aan de orde. Wel heeft het Wetterskip in haar aanvullend wateradvies aangegeven dat op de locatie de focus moet liggen op het bergen en hergebruik van regenwater, zodat er zo weinig mogelijk regenwater versneld wordt afgevoerd. Hierbij valt te denken aan het toepassen van groene (platte)daken, wat ook een positieve invloed heeft op "hittestress' volgens de Friese Klimmaatatlas. Een andere mogelijkheid is de opslag van regenwater bijvoorbeeld voor het gebruik als spoelwater voor het toilet.
Klimaat
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. In de nadere planuitwerking wordt aandacht besteed aan welke klimaatadaptieve maatregelen bij het planvoornemen zullen worden toegepast.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt in beginsel niet belemmerd door het wateraspect.
Toetsingskader
Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Toetsing
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe op zich zelf staande bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit het toestaan van één extra woning in een deels bestaand en deels nog in ontwikkeling zijnd woongebied. Een woning is aan te merken als een hindergevoelig object en is daarmee gevoelig voor hinder vanwege nabijgelegen bedrijvigheid. In het verleden heeft bij de totstandkoming van het gebied voor woningbouw al de afweging plaatsgevonden dat er geen belemmeringen bestaan in het kader van milieuhinder van en voor bedrijven en voorzieningen. Ten zuiden van de planlocatie ligt een bestemming 'Recreatie', alweer een veldsportcomplex mogelijk is. Met een afstand van 51 meter tot de planlocatie wordt echter voldaan aan de bijbehorende richtafstad van 50 meter.
Daarnaast mag er van worden uitgegaan dat eventuele aan reeds bestaande of nog te realiseren woningen ondergeschikte bedrijvigheid in de directe omgeving niet leidt tot eventuele hinder voor de met dit bestemmingsplan nu mogelijk te maken extra nieuwe woning. Bij reguliere woningen toegestane nevenfuncties in het kader van beroep- en bedrijf-aan-huis vallen in milieucategorie 1 of maximaal 2 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. De richtafstanden ten opzichte van woningen bedragen hiervoor in beginsel respectievelijk 10 m en 30 m. Maar omdat het gaat om ondergeschikte functies en omdat dergelijke beroepen- en bedrijven-aan-huis in het kader van een goede ruimtelijke ordening als inpasbaar in een woonomgeving worden gezien, zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan kan wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wgh gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het planvoornemen is alleen wegverkeerslawaai relevant.
Wegverkeerslawaai
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw ligt binnen een door de Wgh aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Toetsing
De Tuorrebout ligt in een 30 km/uur zone. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook niet noodzakelijk met betrekking het voorliggende betemmingsplan. Het plangebied ligt echter wel binnen de geluidszone van de aan de oostkant gelegen weg De Oasterwei. In het kader van het geldende bestemingsplan 'De Westereen-east' (zoals vastgesteld op 1 juli 2009) is destijds een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij is berekend dat de 48 dB(A) geluidscontour op een afstand van 35,5 m van de weg ligt. De toekomstige woning zal op een afstand van ruim 130 m van de weg gesitueerd worden. Bovendien is sprake van tussengelegen bebouwing aan de oostzijde van De Tuorrebout met afschermende werking. De geluidsbelasting in het plangebied zal dan ook ruim onder de 48 dB(A) liggen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk om de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai na te gaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat het aspect geluidhinder betreft uitvoerbaar worden geacht.
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Toetsing
Landelijk is de zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of bij het planvoornemen aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.
Naast het voorgaande leidt het planvoornemen niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron waardoor het planvoornemen niet leidt tot een verhoging van het extern risico voor andere (beperkt) kwetsbare objecten.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar.
Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
Ecologisch onderzoek
Voor het plangebied is reeds bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan 'De Westereen-east' (zoals vastgesteld op 1 juli 2009) ecologisch onderzoek uitgevoerd. Voor wat betreft de specifieke locatie van het plangebied kwamen hier geen bijzonderheden uit naar voren en kon het bestemmingsplan wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. Hieropvolgend is realisatie van de woonwijk tot ontwikkeling gekomen. Het plangebied van dit bestemmingsplan is tot heden niet met woningbouw ingevuld, maar die planologisch-juridische mogelijkheid ligt er al wel. Voorliggend bestemmingsplan ziet enkel op toevoeging van één extra woning aan de Tuorrebout. De gronden van het plangeibed liggen braak, maar zijn wel beheerd en onderhouden. Er kan daarom met redelijkheid gesteld worden dat de conclusie uit het eerdere ecologische onderzoek nog steeds van kracht is en dat het plan wat betreft ecologie uitvoerbaar geacht kan worden.
Stikstofdepositie
Vanwege het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw van een extra woning aan De Tuorrebout, op de hoek met De Dotterblom, berekend. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van het met de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg. De berekening is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag worden geacht geen belemmeringen in het kader van ecologie te ondervinden.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in januari 2024 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.
In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In de Erfgoedverordening van de gemeente is bepaald dat het verboden is de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht. In het geldende bestemmingsplan zijn geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft op grond daarvan dus geen archeologische waarde toegekend gekregen. Om de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied duidelijk te kunnen maken, is daarom de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra geraadpleegd (FAMKE). Volgens de FAMKE gelden voor het plangebied de volgende adviezen:
Karterend onderzoek 2 voor de periode steentijd-bronstijd
In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan bij ingrepen van meer dan 2.500 m² een karterend (boor)onderzoek te laten uitvoeren.
Karterend onderzoek 3 voor de periode ijzertijd-middeleeuwen
Voor de periode ijzertijd–middeleeuwen beveelt de FAMKE aan bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren (karterend onderzoek 2 (middeleeuwen).
Relatie met het planvoornemen
De bouw- en graafwerkzaamheden die met het planvoornemen gepaard gaan zijn kleiner dan 2.500 m2 waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. De kavel met de woonbestemming heeft een oppervlakte van circa 597 m2 en blijft daarmee ruim onder de geadviseerde grens voor onderzoek door de provincie.
Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd om de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten aan te kunnen tonen. Uit de CHK2 blijkt dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het planvoornemen heeft dus geen aantasting van cultuurhistorische waarden tot gevolg.
Het planvoornemen kan wat de aspecten archeologie en cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht.
In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt gekeken of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met het toestaan van een extra woning in het gebied. De gemeente Dantumadiel heeft geen eigen parkeernormen. Voor het aspect verkeer en parkeren kan dan ook gebruik gemaakt worden van de kencijfers van het CROW.
Verkeer
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van één extra woning. Op grond van de kencijfers van het CROW valt het plangebied onder de categorie 'Rest bebouwde kom'. Het plangebied is gelegen in 'niet stedelijk' gebied. Daarnaast is voor de woning gekeken naar de categorie 'Koop, huis, vrijstaand'. Dit resulteert in maximaal 8,6 verkeersbewegingen (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde). Op grond hiervan zorgt het planvoornemen voor een verkeersgeneratie van afgerond 9 verkeersbewegingen per etmaal. De Tuorrebout is geschikt om deze slechts zeer beperkte extra verkeersgeneratie in het gebied afdoende te kunnen verwerken.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn dezelfde gebiedsgeralateerde gegevens als in de voorgaande alinea gebruikt. Op grond van deze gegevens is per woning minimaal 1,9 parkeerplek nodig. Parkeren ten behoee van de woning door toekomstige bewoners dient op eigen terrein plaats te vinden. Het perceel is met bijna 600 m2 aan oppervlak van voldoende ruime omvang om daarin te voorzien. Aan de parkeerbehoefte kan derhalve worden voldaan.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft uitvoerbaar worden geacht.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van PM10.
Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet wordt ook aan de PM2,5-normen voldaan. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.985 voertuigbewegingen van auto's dan wel 100 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden per 23-04-2022).
Met het planvoornemen is nauwelijks sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De grenswaarden zoals hiervoor aangegeven worden dan ook niet overschreden. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.
Toetsingskader
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om enige woningverdichting te kunnen realiseren in een reeds voor woningbouw (met bestaand ruimtebeslag daarvoor) bestemd gebied. Aangezien het daarbij in dit geval gaat om het toevoegen van één extra woning, hoeft het planvoornemen niet te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
Daarnaast zijn de milieueffecten van het planvoornemen in voorgaande paragrafen reeds onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Een plan-m.e.r.-plicht of of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in de volgende vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. Bestemmingen worden op alfabetische volgorde benoemd.
Met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is sprake van één enkele bestemming, namelijk 'Woongebied'. De keuze voor deze besteming is gemaakt om qua systematiek aan te sluiten bij het vigerende bestemmingsplan. De bestemming 'Woongebied' is gericht op de mogelijkheid van het realiseren van een vrijstaande woning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep. De toegestane beroepen zijn gelimiteerd aan een bij de planregels opgenomen bijlage (zie Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf)
De regels bestaan verder uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.
De bouwregels bieden voor de bestemming het kader in hoeverre er gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
In geval van een aanvraag omgevingsvergunning kunnen op grond van diverse overwegingen middels de nadere eisen door het college van burgemeester en wethouders voorwaarden aan een bouwplan worden gesteld.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels van de bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels van het plan.
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van een bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen van een bestemmingsplan kunnen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in een plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.
Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Dit bestemmingsplan ziet toe op het realiseren van één extra woning in een bestaand woongebied en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiele haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan gaat het om een initiatief van woningverdichting door de gemeente zelf, die ook de daarbij behorende financiële verplichtingen op zich neemt. Er is geen aanleiding voor een kostenverhaal anderszins, er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.
Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Gelet op voorgaande wordt er van uitgegaan dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Inspraak
Voorliggend bestemmingsplan is qua aard en schaal beperkt van omvang. Afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening kan er voor worden gekozen om geen inspraakprocedure te volgen.
Overleg ex. art. 3.8 Wro
Na behandeling van eventueel reacties in het kader van vooroverleg (en mogelijk inspraak) wordt een ontwerpbestemmingsplan op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Formeel start een ruimtelijke procedure ook met dat moment. In deze periode van terinzagelegging kan iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan geven. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze bestemmingsplantoelichting verslag gedaan.