direct naar inhoud van Regels
Plan: Damwâld - Prikkebosk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.BpDwPrikkebosk-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Damwâld - Prikkebosk met identificatienummer NL.IMRO.1891.BpDwPrikkebosk-VA01 van de gemeente Dantumadiel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein of perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bestaand:
  • a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
  • b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig voor grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.20 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.24 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.26 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.27 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.28 extensieve dagrecreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met daarbij behorende voorzieningen zoals picknickplaatsen, bewegwijzerings- en informatieborden;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg;

1.31 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.32 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.33 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering waarbij voldoende grond aanwezig is om in hoofdzaak de mestafzet en voerwinning te verwezenlijken, op de wijze van een melkrundveebedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijf;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.35 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.36 horecaterras:

een al dan niet overdekt terras, behorende bij een al dan niet zelfstandig horecabedrijf en zich bevindend in de directe nabijheid van het betreffende bedrijf;

1.37 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur;

1.38 internetdetailhandel:

detailhandel waarbij het te koop aanbieden van goederen plaatsvindt via het internet en de levering alleen geschiedt per post of koeriersdiensten;

1.39 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.40 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.41 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.42 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.44 kleinschalige duurzame energiewinning

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.45 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.46 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.47 nutsgebouw:

een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;

1.48 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.49 ondergeschikte bebouwing

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
1.50 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.51 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.52 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont: de door burgemeester en wethouders bepaalde hoogte;
1.53 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.55 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 speelvoorziening:

een voorziening waar gelegenheid wordt geboden om te kunnen spelen, zoals een speeltuin of speelweide, een trapveld of een speelkooi of een daarmee vergelijkbare voorziening;

1.58 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.59 voldoende parkeergelegenheid

Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de gemiddelde parkeernormering zoals opgenomen in de rij 'weinig stedelijk' en rest bebouwde kom, aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in CROW publicatie 317 en 381. Op het moment dat de CROW een opvolger van de hiervoor genoemde publicatie publiceert, wordt deze 'opvolger' gehanteerd voor het bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.61 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.62 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.64 woonhuis

een gebouw dat één woning omvat en dat in de verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.65 wonen

de nagenoeg zelfstandige bewoning van een woning conform het begrip woning;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk, niet bedoeld een overkapping:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Woudenlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Woudenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik, met uitzondering van boom-/sierteelt, houtteelt en bollenteelt;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers langs watergangen;
  • c. landschappelijke inpassing van bebouwing en/of erfbeplanting;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor een houtsingel;
  • e. fiets-, wandel-, ontsluitings- en ruiterpaden en extensieve dagrecreatie;
  • f. de waterhuishouding;
  • g. bos en bebossing, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangeduid met 'bos';
  • h. het houden van hobbydieren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en de inrichting van de in lid 3.1 mogelijk gemaakte functies ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

met inachtname van het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als tuin;
  • b. het opslaan van mest en (vee)voer.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' door houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • b. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen, kaden en dijken;
  • c. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
  • d. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

3.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • c. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' in iedere korte zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • e. het realiseren van in- en uitritten voor zover gelegen buiten de aanduiding 'houtsingel'.

3.5.3 Afwegingskader

Een in 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • e. het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en/of andere landschappelijke waarden en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen;

en:

  • f. wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen in de vorm van opgaand groen en grasperken;
  • b. speelterreinen en speelvoorzieningen;
  • c. moestuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. wegen en paden;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

met inachtname van:

  • g. het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
    • 1. waterlopen en waterpartijen te dempen;
    • 2. houtsingels te rooien of te kappen.
  • b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
  • c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen.
  • d. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter van het landschap en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. paden;
5.2 Specifieke gebruiksregels
5.2.1 Strijdig gebruik
  • a. het opslaan van mest en (vee)voer.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • b. het aanleggen en wijzigen van beschoeiingen, kaden en dijken;
  • c. het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
  • d. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden meer dan 50 cm;
  • e. het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

5.3.2 Afwegingskader

Een in 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • e. het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en/of andere landschappelijke waarden en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen;

en wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (woon)straten;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbijbehorende:

  • h. overkappingen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer bedragen dan 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van overkappingen en van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en de inrichting van het gebied ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

met inachtname van:

  • i. het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor een houtsingel;

met daaraan ondergeschikt

  • c. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels in bijlage 2 opgenomen Lijst-aan-huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. waterlopen en waterpartijen

met de daarbij behorende:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. waterlopen en waterpartijen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. ondergeschikte bebouwing;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is ;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 30°.

7.2.3 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per hoofdgebouw bedraagt:
  • 6. bij een bouwperceel met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² niet meer dan 100 m², met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is;
  • 7. bij een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 1000 m² niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot een maximum van 200 m²;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer dan 3 meter bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder 5 dient de bouwhoogte ten minste 1 meter lager te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande verschil in bouwhoogte indien dit minder is dan 1 meter.

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
7.3 Nadere eisen

 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen, de dakhelling en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.2 sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.2, sub b voor een goothoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 5,5 meter;
  • c. het bepaalde in lid 7.2.2 , sub c voor een bouwhoogte van hoofdgebouwen van ten hoogste 11 meter;
  • d. het bepaalde in lid 7.2.3, sub d en e ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte die ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor niet-permanente bewoning;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • 1. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
  • 2. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
  • 3. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
  • 4. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
  • 5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
  • 6. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • 7. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken:

  • a. van het bepaalde in 7.1 sub b voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (bijlage 2), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' door houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.

7.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 7.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • c. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' in iedere korte zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • e. het realiseren van in- en uitritten voor zover gelegen buiten de aanduiding 'houtsingel'.

7.7.3 Afwegingskader

Een in 7.7.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • e. het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en/of andere landschappelijke waarden en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen;

en:

  • f. wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 8 Woongebied - I

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - I' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor een houtsingel;

met daaraan ondergeschikt

  • c. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels in bijlage 2 opgenomen Lijst-aan-huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. kleinschalige duurzame energiewinning.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op of in de tot Woongebied - I bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. ondergeschikte bebouwing;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

met dien verstande dat:

  • d. het totaal aantal woningen mag niet meer mag bedragen dan 15

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag per hoofdgebouw maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen met een maximum oppervlakte van 150 m²;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • e. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;

8.2.3 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per woonhuis bedraagt:
    • 1. 75 m² bij een bouwperceel met een oppervlakte die niet groter is dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 500 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,00 meter, maar moet ten minste 1 meter lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

8.2.5 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen per hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 30 m2.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen, de dakhelling en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 8.2.2 sub b voor het bouwen van een hoofdgebouw met een oppervlakte groter dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m²;
  • b. het bepaalde in 8.2.3 sub a voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing op minder dan 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en/of voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw;
  • c. het bepaald in lid 8.2.3 sub c voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een goothoogte van meer dan 3,00 m, mits:
  • 1. het gebouw aan het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • d. het bepaalde in lid 8.2.3 sub d voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte van meer dan 6,00 m, mits:
  • 1. het gebouw aan het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

en wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    • 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
    • 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    • 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    • 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken:

  • a. van het bepaalde in 8.1 sub b voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (bijlage 2), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd;
  • b. van het bepaalde in 8.2.2 onder g voor het toestaan van meer woningen dan het ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven met inachtname van het gestelde in 8.2.1 onder d.

 

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' door houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.

8.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 8.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • c. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' in iedere korte zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • e. het realiseren van in- en uitritten voor zover gelegen buiten de aanduiding 'houtsingel'.

8.7.3 Afwegingskader

Een in 8.7.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • e. het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en/of andere landschappelijke waarden en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen;

en:

  • f. wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 9 Woongebied - II

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - II' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' uitsluitend voor een houtsingel;

met daaraan ondergeschikt

  • c. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zoals genoemd in de bij deze regels in bijlage 2 opgenomen Lijst-aan-huis verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. kleinschalige duurzame energiewinning.
9.2 Bouwregels

9.2.1 Bouwregels

Op of in de tot Woongebied - II bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. ondergeschikte bebouwing;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

met dien verstande dat:

  • d. het totaal aantal woningen mag niet meer mag bedragen dan 5.

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag per hoofdgebouw maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen met een maximum oppervlakte van 150 m²;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • e. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal.

9.2.3 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing dient ten minste 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de bestaande afstand achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw, indien deze minder is dan 1 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing per woonhuis bedraagt:
    • 1. 75 m² bij een bouwperceel met een oppervlakte die niet groter is dan 500 m²;
    • 2. 100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 500 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, dan wel ten hoogste de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,00 meter, maar moet ten minste 1 meter lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

9.2.5 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen per hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 30 m2.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen, de dakhelling en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. de landschappelijke waarden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 9.2.2 sub b voor het bouwen van een hoofdgebouw met een oppervlakte groter dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m²;
  • b. het bepaalde in 9.2.3 sub a voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing op minder dan 1 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en/of voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw;
  • c. het bepaald in lid 9.2.3 sub c voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een goothoogte van meer dan 3,00 m, mits:
  • 1. het gebouw aan het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • d. het bepaalde in lid 9.2.3 sub d voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing met een bouwhoogte van meer dan 6,00 m, mits:
  • 1. het gebouw aan het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor recreatief nachtverblijf;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte bebouwing voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
    • 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen, met een maximum van 45 m2;
    • 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
    • 3. de oppervlakte van een reclamebord meer bedraagt dan 0,5 m2;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    • 6. buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

 Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken:

  • a. van het bepaalde in 9.1 sub b voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (bijlage 2), mits dit aan-huis-verbonden beroep of bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijk gesteld met de aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven die wel zijn genoemd;
  • b. van het bepaalde in 9.2.2 onder g voor het toestaan van meer woningen dan het ter plaatse met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven met inachtname van het gestelde in 9.2.1 onder d.

 

9.7 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' door houtsingels, waarbij onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.
9.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 9.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' voor het realiseren van ten hoogste 2 dammen in iedere lange zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • c. het verwijderen van een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel' in iedere korte zijde van een perceel met een breedte van ten hoogste 10 m per dam, mits 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • d. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • e. het realiseren van in- en uitritten voor zover gelegen buiten de aanduiding 'houtsingel'.
9.7.3 Afwegingskader

Een in 9.7.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • e. het landschappelijke karakter van het patroon van boomsingels en waterlopen en waterpartijen en/of andere landschappelijke waarden en de waterhuishoudkundige betekenis van de waterlopen en waterpartijen;

en:

  • f. wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 10 Waarde-Reliëf

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde zoals deze tot uitdrukking komen in de al dan niet zichtbare hoogtes of laagtes in het landschap en daarmee samenhangende geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

10.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het afgraven, afschuiven of wijzigen van het reliëf.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die de landschappelijke of de cultuurhistorische waarde van het reliëf kunnen aantasten.

10.3.2 Uitzonderingen verbod

Het in 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

10.3.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m.

12.2 Bestaande maatvoeringen

Wanneer een bestaand gebouw, overkapping of bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde:

  • een grotere goothoogte;
  • een grotere bouwhoogte;
  • een grotere oppervlakte;
  • een grotere dakhelling;
  • een kleinere dakhelling.

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  • de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot en/ of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
12.3 Verbod

In afwijking van het bepaalde in de verschillende bestemmingen is het verboden om op de gronden binnen een zone van 3 meter aan weerszijden van de houtsingels aangeduid met 'houtsingel' enig bouwwerk te bouwen.

12.4 Beeldkwaliteitsplan

Het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk en de daarin opgenomen normen zullen mede als toetsingskader dienen voor burgemeester en wethouders bij het verlenen van omgevingsvergunning(en) voor bouwen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • g. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.
13.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardenbak bij een woning binnen het bestemmingsvlak waarin de woning is gesitueerd of direct grenzend aan dat bestemmingsvlak waarbij de paardenbak in de bestemming 'Agrarisch-Woudenlandschap' is gesitueerd met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
    • 2. de paardenbak wordt gebruikt ten dienste van de bewoners van de woning;
    • 3. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m²;
    • 4. de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen van derden minimaal 25 m bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken ten hoogste 1,7 m bedragen;
    • 6. geen lichtmasten worden geplaatst;
    • 7. geen stapmolen wordt geplaatst.

mits wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 vrijwaringszone - radar

14.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ' vrijwaringszone - radar ' geldt dat die gronden - naast de aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de bescherming van de functionele bruikbaarheid van het radarstation.

14.1.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de in de aanduidingen aangegeven maatvoeringseisen met betrekking tot goot- en bouwhoogte tot ten hoogste 20% van die maatvoeringseisen;
  • c. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken, sanitaire voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouw ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  • e. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  • f. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
  • g. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    • 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • h. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. trappen, trappenhuizen en galerijen;
    • 2. entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
    • 3. overstekende daken;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;

    • 1. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.
15.2 Toetsingscriteria

De in lid 15.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. de landschappelijke waarden;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

en wordt voldaan aan het in bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitsplan Prikkebosk.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 17.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Lid 17.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 17.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Damwâld - Prikkebosk van de gemeente Dantumadiel.