Plan: | Broeksterwâld - Meekmastrjitte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.BpBwMeekmastjitte-VA01 |
Broeksterwâld wordt grotendeels gevormd door een aantal ruim opgezette bebouwingslinten, waaronder langs de Meekmastrjitte. In dit bebouwingslint liggen enkele open plekken waarop extensief agrarisch grondgebruik plaatsvindt. Eén van deze kavels ligt ter hoogte van de aansluiting van de Westerloane. Het betreft een agrarische kavel van ongeveer 1.600 m2. Bij de gemeente is het initiatief ingediend om hier een woning te realiseren. De realisatie van een woning is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De gemeente wil wel medewerking verlenen aan het mogelijk maken van het initiatief. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de woning mogelijk is.
Het plangebied ligt in het zuiden van Broekterwâld, aan de oostzijde van de Meekmastrjitte. Het omvat een kavel grasland die tussen huisnummer 19 en 23 ligt. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Broeksterwald, dat is vastgesteld op 25 september 2012. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Het bouwen van woningen is niet voorzien binnen deze bestemming. Een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Fragment geldend bestemmingsplan
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Occupatiegeschiedenis
Broeksterwâld is van oudsher een erg ruim opgezet dorp, dat bestaat uit een aantal bebouwingslinten die haaks op de Dwarsloane (nu Kavelwei) en op de Meekmastrjitte liggen. Pas in de jaren '70 is enige geclusterde bebouwing ontstaan. De grootste concentratie ligt aan de zuidzijde van de Kavelwei. Een kleinere concentratie ligt aan de westzijde van de Meekmastrjitte, direct tegenover het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze concentratie is rond de eeuwwisseling gerealiseerd. De lintbebouwing in de omgeving is door de tijd heen langzaam verdicht door de toevoeging van nieuwe woonbebouwing.
Huidige situatie
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een open plek in een bebouwingslint. Het betreft een kavel grasland aan de oostzijde van de Meekmastrjitte, ter hoogte van de aansluiting van de Westerloane. Het plangebied ligt in een extensief bebouwde zone tussen de twee grotere bebouwingsclusters van Broeksterwâld. In het lint komen alleen woonpercelen voor. Hierachter liggen agrarische gronden direct achter het plangebied een kaatsveld.
Concreet ligt de kavel ingesloten tussen twee woonpercelen, de Meekmastrjitte en het achterliggende kaatsveld. Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1. Het aanzicht op het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Figuur 2.2 Aanzicht op het plangebied
Het initiatief omvat de transformatie van het perceel tot woonkavel voor de realisatie van één woonhuis. De woning wordt ten opzichte van nummer 23, drie meter teruggerooid. Dit sluit aan op het typerende verspringende bebouwingsbeeld in de straat. Er wordt een bouwvlak van 13 bij 17 meter toegepast. De woonbestemming is verder afgestemd op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan voor andere woonpercelen in de omgeving biedt. Er wordt uitgegaan van een vrijstaande woning, opgebouwd uit één bouwlaag met kap (goot- en bouwhoogte: 3,5 en 9 meter).
Figuur 2.2 Voorgestelde bouwkavel
Langs het Meekmastrjitte heeft zich in de afgelopen decennia een bebouwingsontwikkeling voorgedaan die geleid heeft tot een bepaalde vorm van lintbebouwing. Bovendien sluit de locatie aan op een bebouwingsconcentratie die sinds de eeuwwisseling is ontwikkeld. Het realiseren van een woning op de locatie sluit aan op de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied. Gezien de ligging van de kavel tussen een bebouwingsconcentratie en een kaatsveld en de daaromheen liggende erfsingels doet de ontwikkeling geen afbreuk aan waardevolle zichtlijnen in het gebied.
De kavel heeft een oppervlakte van ruim 1.600 m2. Gelet op de breedte van het perceel (circa 40 meter) is een royale woning van 13 bij 17 meter mogelijk. Het perceel is ingepast in de structuur van het besloten coulisselandschap, dat hier doordringt tot in het dorp. Er wordt ruime afstand aangehouden tot de zijdelingse percelen (8 en 18 meter). Door de woning op de noordzijde van het perceel te projecteren sluit deze zoveel mogelijk aan op het bebouwingsritme aan de Meekmastrjitte. Aan richting het noorden is een zijdelingse afstand van 8 meter niet gebiedsvreemd en richting het zuiden heeft het lint sowieso een veel ruimere opzet
Het perceel van de planlocatie wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door en singelbeplanting. Deze wordt door het toevoegen van een nieuwe woning niet in hun standplaats en groeiomstandigheden beïnvloed. De bomen in de singel op hun beurt zullen de woonsituatie op de planlocatie wel beïnvloeden, zowel positief als mogelijk ook negatief. Deze mate van beïnvloeding, zoals schaduwwerking, zon- en windbeschutting, privacy, is echter zeer subjectief en onderdeel van de overwegingen van de initiatiefnemer in zijn besluit om hier een woning te willen bouwen. In planologisch opzicht echter worden de landschappelijke waarden in casu de groeiplaatsomstandigheden van de boomsingel niet negatief beïnvloed.
Parkeren kan plaatsvinden op eigen erf. De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de parkeerkentallen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317. De behoefte is op basis hiervan bepaald op 1,9 tot 2,7 parkeerplaatsen per woning. Het perceel is groot genoeg om in deze behoefte te voorzien. In de regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen waarmee gewaarborgd is dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in het Barro.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat het toevoegen van één woning niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Dit plan hoeft daarom niet getoetst te worden aan artikel 3.1.6 Bro. Bovendien betreft het een bouwlocatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Streekplan Fryslân 2007
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. In dit plan wordt het invullen van een open plek in een stedelijk gebied. Hiermee is sprake van inbreiding. Een dergelijke vorm van duurzaam ruimtegebruik sluit goed aan op het provinciaal beleid.
Verordening Romte 2014
In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor dit plan zijn de volgende artikelen uit de verordening relevant:
Bundeling van stedelijke functies
Het plangebied ligt volgens de kaarten bij de verordening binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. De begrenzing van dit gebied is weergegeven in figuur 3.1. Binnen dit gebied mogen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals wonen, worden geboden.
Figuur 3.1 Begrenzing bestaand stedelijk gebied
Wonen
Voor woningbouw geldt dat dit is toegestaan wanneer de aantallen en kwaliteit ervan in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De gemeente is op het moment van schrijven nog in het proces om te komen tot nieuwe afspraken met de provincie over het woningbouwprogramma. De verordening biedt in artikel 3.1.2 echter een algemene afwijkbepaling voor een woningbouwproject dat niet past in een woonplan. Voorwaarde bij deze algemene afwijkbepaling is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de regionale woningbouwprogramma’s en op de kernenstructuur, dat wil zeggen dat aantallen en kwaliteit van de woningbouw dienen aan te sluiten bij de aard en schaal van de kern. Dit laatste betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte en taakstelling van een stedelijk centrum kan opvangen. Zoals verwoord onder het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.3) is daarvan in dit geval geen sprake. Er wordt gebouwd voor bewoning door de aanvrager van de bestemmingswijziging. In dit geval loopt de planvorming vooruit op de regionale afspraken met de provincie.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Verordening Romte 2014 en sluit aan bij het beleid zoals neergelegd in het Streekplan.
Sletten romte Belied (2009)
Het “Sletten Romte Belied” bevat een toetsingskader waar een potentiële locatie aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure die moet leiden tot de bouw van één woning binnen een lintbebouwing. Het beleid geeft toetsingscriteria waaraan open plekken moeten voldoen:
Het plangebied past geheel niet binnen de toetsingscriteria. De ruimte tussen de bouwvlakken is namelijk breder dan de maximale voorgeschreven 50 meter, namelijk 56 meter. De invulling van de locatie maakt de gevelrij niet per definitie sluitend. Aan de zuidzijde blijft een open ruimte over. Er kan daarom geen gebruik worden gemaakt van het Sletten Romte Belied als toetsingskader voor de ontwikkeling.
Beleidsvisie Wonen 2016 - 2020
De ambtelijke fusie van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. heeft geleid tot gezamenlijk beleid. De gemeenten hebben de Beleidsvisie Wonen opgesteld. Hierin zijn aangescherpte beleidsuitgangspunten op basis van de actuele economische en demografische ontwikkelingen opgenomen. De beleidsvisie vormt het gezamenlijk vertrekpunt voor de af te sluiten raamovereenkomst tussen de gemeenten, de huurdersorganisatie en de woningcorporaties en de jaarlijks te sluiten prestatieafspraken in het kader van de nieuwe Woningwet.
Het doel van het woonbeleid is om een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners. De focus van het woonbeleid richt zich op de kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied en het opwaarderen van de bestaande woningvoorraad. Er moet selectief worden omgegaan met het toevoegen van nieuwe woningen. Nieuwbouw moet complementair zijn. Dit betekent dat in de nieuwbouwgebieden (binnen of buitenstedelijk) bij voorkeur de marktsegmenten worden bediend die binnen de bestaande voorraad onvoldoende aanwezig zijn of beschikbaar komen. Tot 2020 worden in geringe mate netto toevoegingen gedaan aan de woningvoorraad, onder de voorwaarde dat de behoefte kan worden aangetoond (of het bestaande nieuwbouwplannen betreft).
De nieuwe woning binnen het plangebied past niet in het huidige woonprogramma. In dit geval heeft het college besloten om vooruit te lopen op een nieuw woningbouwprogramma en de daarover te maken regionale afspraken.
Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)
Het welstandsbeleid van de gemeente Dantumadiel is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. Hier wordt geen welstandstoets uitgevoerd. Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe woning moet passen binnen het ter plaatse aanwezige bebouwingsbeeld. Het plan maakt het via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk om een woning met een plat dak te realiseren. Een dergelijke bouwvorm is mogelijk op deze plek, mits dit met respect voor het bestaande bebouwingsbeeld wordt ontworpen.
Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer een milieueffectrapportage (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) moet plaatsvinden. Hierbij gelden drempelwaarden. In onderdeel D (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Met dit project wordt één woning binnen de bestaande stedelijke structuur mogelijk gemaakt. Er hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor het dorp. Op basis hiervan kan het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. Overigens blijkt uit de beoordeling in de navolgende paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
De regels ten aanzien van de omgang met archeologische waarden zijn opgenomen in de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor de gemeente Dantumadiel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat er in het plangebied een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen is geen archeologisch onderzoek nodig. Voor als de periode steentijd - bronstijd geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 wordt geadviseerd een archeologisch onderzoek uit te voeren.
De oppervlakte van het plangebied van dit bestemmingsplan is ongeveer 1.600 m2. Er worden dan ook geen ingrepen groter dan 5.000 m2 mogelijk worden gemaakt. Er is daarom op basis van het archeologiebeleid geen noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Voor de uitvoering van het plan blijft de meldingsplicht van kracht. Indien onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan moet dit bij het bevoegd gezag worden gemeld.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Het plangebied betreft een kavel grasland. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat op deze locatie geen bebouwing aanwezig is geweest. Het gebruik in de voor bodemverontreiniging relevante periode is altijd agrarisch geweest. Er is zodoende geen sprake van een verdachte locatie. Op voorhand wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit toereikend is voor het voorgenomen gebruikt. In het kader van de vergunningverlening is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Het plangebied heeft op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. De structuren en kenmerken van het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden zijn ter plaatse wel herkenbaar en behoudenswaardig. Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) is de Meekmastrjitte een historische route.
Het plan wordt ingepast binnen de bestaande landschappelijke structuur en de aanwezige kenmerkende singels. Aan de beleefbaarheid van de Meekmastrjitte wordt geen afbreuk gedaan. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op grote afstanden. Het gaat om de Groote Wielen (7,5 kilometer), het Lauwersmeer (13 kilometer) en de Waddenzee (13,5 kilometer). De Natura 2000-gebieden liggen op zodanig grote afstand dat het plan geen effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft. Alleen stikstofemissies kunnen op grotere afstanden effecten hebben. In de Groote Wielen komen geen stikstofgevoelige habitatten voor. De dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige natuurgebieden liggen in de Waddenzee, op 13,5 kilometer afstand. De bouw en het gebruik van één woning heeft op een dergelijke afstand geen enkel effect.
Ten aanzien van het NNN mag een plan geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruim 50 meter afstand. Het bouwen van een woning in het plangebied heeft geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
De bouwkavel wordt binnen de bestaande structuur van singels en watergangen mogelijk gemaakt. De ingrepen in deze opgaande beplantingen is minimaal. Mogelijk komen in de invloedsfeer van de plannen broedvogels en licht beschermde soorten voor. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren kunnen conflicten met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vogels worden voorkomen. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Voor alle soorten geldt dat de zorgplicht in acht moet worden genomen, wat betekent dat aanwezige dieren de gelegenheid krijgen zich te verplaatsen.
Conclusie
De conclusie luidt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van het NNN.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Risicobronnen zijn inzichtelijke gemaakt op de risicokaart. Hieruit blijkt dat in en nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. De dichtstbijzijnde liggen op meer dan 600 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.
Binnen het plangebied wordt een geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Op de Meekmastrjitte geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur, waarmee deze een geluidszone heeft. De woning komt binnen deze geluidszone, waardoor formeel een onderzoek naar de geluidsbelasting op de woning nodig is. De Meekmastrjitte is een ondergeschikte route, die alleen een functie voor bestemmingsverkeer heeft. Op voorhand kan daarom worden geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuwe woning geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder door wegverkeerslawaai.
In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Het realiseren van kleine woningbouwlocaties valt hier ook onder. Het plan heeft geen significant effect op de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Rondom het plangebied overheerst de woonfunctie. De woning wordt tussen twee bestaande woningen gebouwd en komt niet dichter op bedrijven in de omgeving dan bestaande woningen. Daarmee heeft het plan geen invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven.
Het dichtstbijzijnde 'bedrijfsfunctie' is een het kaatsveld. Dit is een functie die goed verenigbaar is met het omliggende woongebied. Het veld is niet verlicht, waardoor het alleen gedurende de dag gebruikt kan worden. Er zal daardoor geen sprake zal zijn van onevenredige hinder. Bovendien moet er al rekening worden gehouden met nabijgelegen woningen. Hiermee is sprake van een verantwoorde milieuzonering.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: XXX). Voor het plan is de korte watertoetsprocedure van toepassing, omdat het geen belangrijke effecten op de waterhuishouding heeft.
In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig
Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld. Bovendien ligt het maaiveld in het plangebied boven het maatgevend waterpeil. Het doorbreken van de regionale waterkering heeft geen overstroming van het plangebied tot gevolg.
Voldoende
Klimaatadaptie
In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Het planbied ligt in een voldoende groene omgeving. Ook is er voldoende waterberging aanwezig.
Compensatie
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied en 200 m2 in het stedelijk gebied.
Het waterschap gaat in de 'algemene regels bij de Keur' ruim om met het begrip 'stedelijk gebied'. In principe valt elke bebouwde kom hieronder, met dien verstande dat er wel sprake moet zijn van een kern met een stedelijk watersysteem. Lintbebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is hier diffuus verspreid over grotere oppervlakten, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Gebieden die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben zijn per definitie géén stedelijk gebied.
Op basis van het voorgaande valt het plangebied voor de Keur van het waterschap in het landelijk gebied. Er is sprake van een agrarische bestemming en een diffuse afvoer van water vanuit het lint. Omdat er minder dan 1.500 m2 aan verharding wordt toegevoegd (het zal om 400 à 500 m2 gaan) is het realiseren van compensatie niet nodig.
Peilbeheer
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm.
Grondwateronttrekking
Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Het uitgangspunt is dat het perceel wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de naastgelegen watergangen.
Waterkwaliteit
De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Dit bestemmingsplan wordt in het kader het vooroverleg gecommuniceerd met Wetterskip Fryslân.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels en zoneringen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestemmingsregels zijn zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het geldende bestemmingsplan, waarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden overeen komen met die voor andere woonpercelen in de kernen van de gemeente Dantumadiel. In het plan komen de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen voor:
Tuin
De voortuin is bestemd als 'Tuin'. Het belangrijkste onderscheid met de woonbestemming is dat het hier geen achtererfgebied betreft en er daarom geen bijgebouwen en dergelijke gebouwd mogen worden. Alleen erkers zijn onder voorwaarden mogelijk. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd voor zover deze vergunningsvrij zijn.
Wonen
De nieuwe woning en bijbehorend erf is geregeld in de bestemming 'Wonen'. De woning is vastgelegd in een bouwvlak dat is gebaseerd op de in hoofdstuk 2 beschreven uitgangspunten. Er mag één woning worden gebouwd. Hierbij is op basis van de regeling voor grote erven (groter dan 1.000 m2) 200 m2 aan bijgebouwen mogelijk. Naast het wonen is er in beperkte mate de mogelijkheid voor aan huis verbonden beroepen of bedrijven.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een belangrijke maatschappelijke impact hebben. De bestemmingsplanprocedure geeft iedereen de mogelijkheid op de ontwikkeling te reageren door een zienswijze in te dienen. De gemeente houdt hier in de besluitvorming rekening mee.
Vooroverleg
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het overleg plaatsgevonden met Provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. De provincie heeft schriftelijk gereageerd dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De reactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 1. Wetterskip Fryslân heeft per mail laten weten geen opmerkingen te hebben.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 26 januari 2021 ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. Het perceel is reeds in eigendom van de aanvrager. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Dit bestemmingsplan maakt bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.