4.3.2 Gebiedsvisie Roelofarendsveen
Op
24 februari 2014 is de gebiedsvisie van Roelofarendsveen Zuid aan de
gemeenteraad van Kaag en Braassem gepresenteerd. De gebiedsvisie
Roelofarendsveen Zuid is de basis voor de Nota van Uitgangspunten voor
het nieuwe bestemmingsplan Roelofarendsveen Zuid. In de
raadsvergadering is de Nota van Uitgangspunten en de gebiedsvisie voor
Roelofarendsveen Zuid door de raad vastgesteld.
Het
doel van deze gebiedsvisie is het in beeld brengen van de
ontwikkelingspotentie van Roelofarendsveen-Zuid en het formuleren van
voorwaarden waaronder toekomstige ontwikkelingen een plek kunnen
krijgen in het plangebied. Het uitgangspunt bij het opstellen van de
visie is een bottum-up benadering, waarbij de huidige en toekomstige
initiatieven die spelen bij grondeigenaren, ondernemers en bewoners in
het plangebied zo veel mogelijk gefaciliteerd worden. De
ontwikkelkracht vanuit het plangebied zelf wordt in deze visie dan ook
als belangrijkste drager gezien van een geleidelijke
transformatieproces.
Veruit het
grootste deel van Roelofarendsveen-Zuid zal op basis van de visie
voorlopig niet gaan veranderen. Dit komt op de eerste plaats doordat
slechts op een bepaald aantal locaties concrete kansen liggen voor
(her)ontwikkeling. De meeste eigenaren en gebruikers zijn tevreden met
de bestaande situatie en zullen dit in stand blijven houden. In de
toekomst kan dit echter veranderen en de gemeente wil met de
gebiedsvisie hier rekening mee houden. In de visie wordt dan ook niet
gestuurd op specifieke ontwikkelingen. In beginsel worden nieuwe
initiatieven geïnitieerd vanuit eigenaren, bewoners en ondernemers.
Vanuit de analyse
komt naar voren dat ontwikkelingen in de recreatieve sector kansrijk
zijn. Dit komt onder andere door de ligging van het plangebied ten
opzichte van de kern Roelofarendsveen, de aansluiting op de
verschillende recreatieve netwerken, maar ook door de gunstige ligging
ten opzichte van regionale infrastructuur zodat het plangebied een
relatief groot potentieel verzorgingsgebied heeft.
Daarnaast vormt
de bijzondere ruimtelijke karakteristiek van Roelofarendsveen-Zuid een
belangrijke bijdrage aan de recreatieve ontwikkelpotentie. Vanuit een
recreatief perspectief zijn meer kansrijke sectoren te benoemen die
mogelijk aanleiding geven voor (her)ontwikkelingen in het plangebied.
Naast lokaal georiënteerde recreatieve activiteiten zoals een
speeltuin, kinderboerderij of zwemplas kunnen ook verblijfsrecreatieve
functies, zoals vakantiebungalows, een hotel of bed & breakfast een
aantrekkelijke aanvulling zijn. Door de ligging aan het Braassemermeer
en de nabijheid van de sluis zijn daarnaast in delen van het plangebied
watergerelateerde recreatieve functies kansrijk.
De vertaling van
deze kansrijke sectoren naar concrete ontwikkelingen in het plangebied
is echter wel sterk afhankelijk van de ontwikkelpotentie van de
specifieke locatie. Zaken als verkeersaantrekkende werking en
ruimtelijke karakteristiek vormen daarbij belangrijke aandachtspunten.
Planspecifiek
Het
voorliggende initiatief sluit aan bij de gesignaleerde potentie voor
recreatieve ontwikkelingen (horecagelegenheid langs het Braassemermeer
en in de nabijheid van de Jachthaven) en de mogelijkheid om
herontwikkeling van verouderde bedrijvigheid in het plangebied te
stimuleren. Met deze ontwikkeling wordt het recreatieve potentieel
van het gebied verder versterkt en vindt herontwikkeling plaats. Tevens
wordt de groenblauw structuur versterkt, waardoor de
landschappelijke en ecologische kwaliteit in aansluiting op de nieuwe
recreatieve functies in het gebied verder kan toenemen. Vanuit dit
perspectief is de ontwikkeling een wenselijke en ruimtelijk goed
inpasbare ontwikkeling welke in overeenstemming is met het geldende
beleidskader.
5.3 Cultureel erfgoed
5.3.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke
ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle
belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die
belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk
instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari
2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO)
in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat
gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden
met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het
plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle
elementen aanwezig. Zoals blijkt uit de gemeentelijke
Welstandsnota
toelichting paragraaf 4.3.4 zijn
er in de directe omgeving eveneens geen monumenten aanwezig. Daarmee is
uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast.
Wel is het Zuideinde vanuit het aspect cultuurhistorie een waardevol
lint. Gezien de ligging van het plangebied achter het lint en de
inpassing van de bebouwing aan de verkavelingsstructuur, tast de
ontwikkeling het karakter van het lint echter niet aan.
5.3.2 Archeologie
In
1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het
Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit
erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat
de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet-
en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in
Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis
van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten
van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van
de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten
van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs
moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo
spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Om
de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen
vervullen, is gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk
en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De bij het beleid horende
archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het
voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden.
Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging
van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische
verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische
beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld
die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo
ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de
basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van
omgevingsvergunningen.
In mei 2011 is
het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In
het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot
vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de
gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie
zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op
bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de
gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.
Uitsnede beleidskaart (globale ligging plangebied: witte cirkel)
Uit
raadpleging van de archeologische beleidskaart blijkt dat het
plangebied inde buurt ligt van historische kernen en ontginningsassen
maar hier geen onderdeel van uitmaakt. Tevens geldt er een
middelhoge archeologische verwachting voor een deel van het plangebied.
Voor ontwikkelingen binnen het gebied historische kernen en
ontginningsassen geldt dat wanneer deze groter zijn dan 150
m² en dieper dan 0,3 m onder maaiveld, archeologisch
onderzoek noodzakelijk is. Voor ontwikkelingen binnen een gebied met
een middelhoge archeologische verwachting, geldt dat archeologisch
onderzoek noodzakelijk is wanneer bodemingrepen groter zijn
dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 cm onder maaiveld.
Onderhavige
ontwikkeling betreft het realiseren van een horecagelegenheid in de
vorm van een koffiebar annex theedrinkerij. Deze zal gerealiseerd
worden in de bestaande Wormkas. Voor de overige ontwikkelingen (o.a.
parkeervoorzieningen) geldt dat alleen herinrichting van het perceel
plaatsvindt. Er behoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te
worden.
Het
aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van
de voorgenomen ontwikkeling. Indien bij de werkzaamheden archeologische
vondsten (zogenaamde toevalsvondsten) worden aangetroffen is men
conform de Erfgoedwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag.
5.4 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen
terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere
bescherming tegen geluid behoeft);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als
zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een
woning).
Het beschermen
van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde
zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder
worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en
spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De
meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt
door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de
geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB
niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die
zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige
functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting
akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge
van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde
afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch
onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden
overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere
voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor
nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
het initiatief
voorziet in de realisatie van een recreatieve voorziening. Een
dergelijke voorziening is niet aan te merken als een geluidsgevoelig
object. Nader onderzoek is dat ook niet noodzakelijk.
5.5 Bedrijven en milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het
bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten
(bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen
aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het
plangebied aan het Zuideinde 119 maakt onderdeel uit van het
bebouwingslint Zuideinde en kan worden beschouwd als een gemengd
gebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich een
drietal bedrijven.
Zuideinde 113, Zuideinde 119
Op korte afstand
van het plangebied bevinden zich het kassencomplexen behorende
bij de percelen Zuideinde 119 en Zuideinde 113-117.
Kassencomplexen kunnen geluid en lichthinder veroorzaken en behoren tot
milieucategorie 2, waarbij een richtafstand geldt van 30 meter met
betrekking tot geluid. Echter zoals in
toelichting paragraaf 5.4 is
beschreven betreft de ontwikkeling van de recreatievoorziening geen
geluidsgevoelige functie. De afstand van de kassen tot de koffiebar
annex theedrinkerij betreft circa 15 meter (Zuideinde 119) en 17
meter (Zuideinde 113 - 117). Vanwege deze afstand, en het feit dat in
de koffiebar niet permanent mensen aanwezig zijn, is aannemelijk dat
ook lichthinder verwaarloosbaar zal zijn. De ligging van het plangebied
nabij het glastuinbouwbedrijf vormt derhalve geen belemmering.
Naast de
tuinbouwbedrijven bevinden zich enkele andere bedrijven in het gebied,
waaronder een horecagelegenheid (VOF van der Geest), woonspecialist,
taxatiebedrijf en beheermaatschappij. Deze bedrijven
hebben een milieucategorie 1 of 2, waar richtafstanden van 0 en 10
meter kan worden aangehouden (gemengd gebied). De planlocatie en
onderhavige ontwikkeling liggen op ruim voldoende afstand (minimaal 30
meter) tot deze bedrijven.
Daarnaast dient
te worden vastgesteld dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende
activiteiten omvat. In het geval van onderhavig plan gaat het om de
ontwikkeling van een horecafunctie in de vorm van een koffiebar annex
theedrinkerij. Hierbij kan worden uitgegaan van milieucategorie 1
(SBI-2008: 561), zonder milieubelastende activiteiten. De afstand tot
de dichtstbijzijnde woning (Zuidhoek 11a) betreft ongeveer 50
meter. De ontwikkeling past in de omgeving.
Er kan
gesteld worden dat er geen hinder is van omliggende
bedrijven op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in het
plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering
voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Wet milieubeheer
De
omgevingsdienst West-Holland geeft in het RO milieuadvies (27
februari 2017) aan dat de koffiebar- annex theeschenkerij een
inrichting betreft waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is.
Volgens het Besluit omgevingsrecht (Bor), onderdeel C, gaat het om een
categorie 18.1 horeca inrichting. Voor deze inrichting moet een melding
op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden gedaan.
Een dergelijke melding moet voor aanvang van de bedrijfsactiviteiten
zijn gedaan bij de Omgevingsdienst West Holland.
5.6 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)
(1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op
de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen,
kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale
overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven
te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve
vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling
niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk
onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds
1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en
gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Onderhavig
initiatief betreft het realiseren van een horecagelegenheid
in de vorm van een koffiebar annex theedrinkerij, een
aanlegsteiger voor waterrecreanten (en parkeerplaatsen). De
voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een NIBM-project; de
ontwikkeling heeft niet in betekenende mate invloed op de
luchtkwaliteit ter plaatse. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor
het uitvoeren van de plannen op deze locatie.
5.7 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast
wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen
kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en
groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar
zijn onder meer woningen, onderwijs- en
gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote
kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder
meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige
lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit
externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6
als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze
contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare
objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan.
Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico
is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10,
100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun
aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon
voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken
is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde
oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een
verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke
mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te
beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening,
zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag
moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de
veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een
brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe
groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit
externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende
ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze
structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het
buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de
bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen
onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond
buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het
voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een
bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een
kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de
grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en
het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit
externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan
transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een
basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en
een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van
het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking
getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen
of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en
vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling
ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn.
Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet
ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële
locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een
bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of
gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute
voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden
op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de
transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in
dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het
geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de
redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen
in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor
de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle
inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is
de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede
van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (witte ovaal)
Uit de
risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de
directe nabijheid van het plangebied voorkomen. De afbeelding toont in
de planomgeving naast de A4 een extern risico. Dit risico wordt gevormd
door een opslag (geen opslag in tanks, koelhuizen e.d.). Het plangebied
is niet gelegen binnen de risicocontouren voor het plaatsgebonden
risico.
Op circa
1.800m afstand ligt de Rijksweg A4, welke vanwege het transport van
toxische vloeistoffen van categorie LT3 een effectgebied heeft van
meer dan 4 km. De Rijksweg heeft een zone van 200 meter aan weerszijden
waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden gesteld. Een
risicoberekening is echter niet verplicht gezien de ruime afstand tot
de A4. Uit eerdere berekeningen (onder andere Risicoberekening BP
Bedrijventerrein A4 (ODWH, 2013) en Risicoberekening BPSotaweg134-150
(ODWH, 2013)) is bovendien bekend, dat het groepsrisico van de A4 ter
hoogte van Roelofarendsveen kleiner is dan 0,1.
Als gevolg van de
ontwikkeling neemt het aantal personen in het effectgebied iets toe.
Echter, de afstand tot de A4 is zodanig groot dat de bijdrage van het
plangebied aan de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar
is. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de hoogte van
het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals
rampenbestrijding bereikbaarheid of mogelijkheden voor
zelfredzaamheid. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid
geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen
ontwikkeling.
5.8 Ecologie
Bij
ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de
natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de
natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van
toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet
en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is
drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat
betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de
bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn
(instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld.
Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet
op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura
2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te
laten of te beperken.
Naast
de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de
gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het
NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden
in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe
natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan
het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid,
namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als
bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een
gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van
de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en
plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter
uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming
beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten
opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral
vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele
bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders
en vaatplannen) toegevoegd.
Daarnaast
geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het
voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd
moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd
project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De
nieuwe recreatieve functie ligt binnen het nationale landschap
‘Groene Hart’. Ter plaatse van de planlocatie staat in de
huidige situatie reeds een glastuinbouwbedrijf. Gezien de geringe
omvang van het plan en de ligging binnen het bestaand stedelijk gebied
heeft de ligging in het Groene Hart geen invloed op het bouwplan.
Met
betrekking tot beschermde dier- en of plantensoorten kan geconcludeerd
worden dat het uitvoeren van een quickscan natuurtoets niet
noodzakelijk is en achterwege kan worden gelaten. De koffiebar zal in
de bestaande Wormkas gerealiseerd worden, deze bebouwing blijft dus
staan. Daarnaast worden er ook geen bomen gekapt.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.9 Waterhuishouding
De
waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening.
Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en
wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen
worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het
Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag
voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep)
grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat
betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en
stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met
mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water
gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te
beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals
gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met
klimaatverandering.
Rijnlands
taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het
zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op
oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is
hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een
goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij
aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan
de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In
het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende
rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft
Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de
Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de
Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem
beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De
Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en
welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv.
op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij
Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de
uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien
de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt
alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m
5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter
compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van
het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie
moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van
de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van
de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor
zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het
van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over
het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid
gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang
met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd
moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen,
bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en
het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s
wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil
water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen
van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in
de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De
doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en
de vuile stromen.
De
gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de
totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de
uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de
oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Uit
raadpleging van de legger van hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat
het plangebied naast een primaire watergang ligt. Derhalve is sprake
van een beschermingszone van 5 meter. Voor het uitvoeren van
handelingen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale
waterkering gelden voorwaarden en moet instemming van het
hoogheemradschap worden verkregen middels een vergunning of melding.
Uitsnede legger hoogheemraadschap van Rijnland
In
voorliggend plan is er geen sprake van uitbreiding van het verhard
oppervlak. Het plan maakt een recreatie/horecagelegenheid mogelijk
binnen de bestaande bebouwing. Er hoeft dan ook geen
watercompensatie gerealiseerd te worden. Ten aanzien van het afvalwater
wordt vermeld dat het afvalwater en het hemelwater gescheiden worden
aangeboden op de perceelsgrens.
5.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een
goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project
op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
5.10.1 Verkeer
Voor het maken
van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt
gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers
verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij
verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief
openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de
beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale
kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
(CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de
ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale
verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Onderhavig
initiatief betreft het herbestemmen van een bestaand gebouw tot
horecagelegenheid. Vanwege de strategische ligging van het plangebied
aan het Braassemermeer, daar waar deze via het Paddegat overloopt
tot de Wijde Aa zal de klandizie onder andere bestaan uit
recreanten die de locatie via het water bereiken. Ook fietsers die
langs het meer fietsen zullen tot de doelgroep behoren. De locatie
is niet direct met de auto bereikbaar. De verkeersgeneratie die de
ontwikkeling met zich meebrengt zal dan ook gering zijn. In de
uitgangspunten wordt aangenomen dat 40% van de bezoekers de locatie per
boot of per fiets zal bereiken.
Voor het bepalen
van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit
publicatie 317 van het CROW (zie tabel).
Ontwikkeling |
CROW aansluiting |
Verkeersgeneratie per 100 m² bvo |
Horecagelegenheid (297 m²)* |
Café/bar/cafetaria |
- |
Totaal |
|
|
* Geen
verkeersgeneratie bekend. De horecagelegenheid is gelegen aan de
oever van het Braassemermeer en zal door de ligging onder andere
waterrecreanten en fietsers aantrekken. Hierdoor is in verhouding
minder horecaruimte aanwezig voor bezoekers per auto. Uitgaande
van totaal 30 bezoekers, waarvan ongeveer 60% met de auto
komt en gemiddeld 2 personen in een auto zitten, bedraagt het
totaal aantal auto's 9. Uitgaande van totaal
30 bezoekers, waarvan 100% met de auto komt en gemiddeld 2
personen in een auto zitten, bedraagt het totaal aantal auto's 15.
Voor het totale
plangebied geldt een verkeersgeneratie van circa 18 - 30
motorvoertuigen per etmaal, afhankelijk van het percentage bezoekers
dat met de auto komt. Het plangebied is niet bereikbaar met de
auto. Derhalve is parkeergelegenheid aanwezig op het perceel Zuideinde
119, waarmee het verkeer wordt ontsloten op het Zuideinde. De
parkeersituatie wordt in
toelichting paragraaf 5.10.2 nader toegelicht.
Uit een
verkeersanalyse, opgesteld door Goudappel Coffeng in december 2013 is
gebleken dat de capaciteit van het Zuideinde ongeveer 3.000
motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Daarnaast is berekend dat het
Zuideinde in 2020 naar verwachting een verkeersdruk van 2.400
motorvoertuigen per etmaal te verwerken krijgt. Dit betekent dus dat er
sprake is van een beperkte restcapaciteit van ongeveer 600
motorvoertuigen per etmaal. Het Zuideinde is derhalve goed in staat om
het verkeer, dat gegenereerd wordt door onderhavige ontwikkeling,
te verwerken.
Ook bij eventuele
toekomstige ontwikkelingen (een fase 2) op het perceel Zuideinde
119 zal het verkeer ontsloten worden op het Zuideinde. In dat geval
maakt het huidige glastuinbouwbedrijf plaats voor recreatieve
ontwikkelingen. Het bestemmingsverkeer, waaronder vrachtverkeer,
afkomstig van het glastuinbouwbedrijf komt hiermee te vervallen. De
mogelijke toename van de verkeersdruk op het Zuideinde blijft
hierdoor beperkt. Te zijner tijd zal bij de toekomstige planvorming
hier aandacht aan worden besteedt.
5.10.2 Parkeren
Het
benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke
ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers
of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk
gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen
staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op
basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het
nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en
openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van
de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt
in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in
minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Op
basis van de zelfde uitgangspunten als gehanteerd zijn ten aanzien van
de verkeersgeneratie, is berekend hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd
dienen te worden (zie tabel).
Ontwikkeling |
CROW aansluiting |
Parkeerencijfers per 100 m² bvo |
Totale parkeerbehoefte |
Horecagelegenheid (297 m²)* |
café/bar/cafetaria |
6 - 8 |
17,8 - 23,8 |
*
De horecagelegenheid is gelegen aan de oever van het
Braassemermeer en zal door de ligging onder andere waterrecreanten en
fietsers aantrekken. Hierdoor is in verhouding minder horecaruimte
aanwezig voor bezoekers per auto. Uitgaande van totaal
30 bezoekers, waarvan ongeveer 60% met de auto komt en
gemiddeld 2 personen in een auto zitten, bedraagt het totaal
aantal auto's 9.
Uit
voorgaande tabel blijkt dat in het plangebied minimaal 18
parkeerplaatsen benodigd zijn. In de praktijk zal dit, gezien de
ligging van de locatie, lager uit kunnen vallen. In de directe
nabijheid van de horecavoorziening zijn vanwege de ligging geen
parkeerplaatsen voorzien. Bezoekers die op de fiets of met de auto
komen kunnen allemaal parkeren op eigen terrein aan het Zuideinde
119. In totaal is aan de voorzijde van het perceel Zuideinde
119, achter de bedrijfswoning, op eigen terrein voorzien
in parkeergelegenheid voor 25 auto's. Dit aantal is eventueel
nog uit te breiden naar 40 parkeerplaatsen. Het terrein is voldoende
groot zodat ook een bus met bezoekers kan parkeren op
het plein.
Fietsers kunnen
hun fiets bij de kas parkeren. Zij zullen ook via het Zuideinde 119 het
terrein opkomen. Het geheel zal worden voorzien van een duidelijke
bewegwijzering.
6 Juridische planbeschrijving
Dit
wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het
bestemmingsplan 'Roelofarendsveen-Zuid'. Dit betekent dat in alle
algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van
toepassing zijn, zoals de begripsbepalingen, de bestemmingsbepalingen,
de zonebepalingen en de overgangsbepalingen, ook voor het voorliggende
plan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt
verwezen naar het bestemmingsplan 'Roelofarendsveen-Zuid'.
Om
de regeling goed aan te sluiten op de ontwikkeling is er voor
gekozen om de bestemmingsregels voor 'Recreatie' wel op te nemen
in het wijzigingsplan. De regels zijn hierbij aangepast aan de
omstandigheden ter plaatse.
7 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van
het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De
financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij
horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De
gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een
anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet
ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins
verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische
uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van
vooroverleg heeft initiatiefnemer de buurt geïnformeerd over het
initiatief. Op zondag 19 februari 2017 zijn de omwonenden middels een
brief uitgenodigd voor een informatie bijeenkomst op dinsdagavond 28
februari 2017. De brieven zijn gedeeld in de omgeving van de kas:
Zuideinde van achter t/m De Drie Eenen, de overzijde daarvan en de
Zuidhoek. In totaal hebben 6 personen/huishoudens aangegeven verhinderd
te zijn. Vier personen hebben hierbij aangegeven positief te staan
tegenover de ontwikkeling. Een persoon heeft niet gereageerd in verband
met vakantie. Eén persoon stond niet positief tegenover de
ontwikkeling. Hierover is mailcontact geweest met de initiatiefnemer om
in een persoonlijk gesprek het e.e.a. toe te lichten. Vanuit de
gemeente was niemand aanwezig in verband met verhindering.
Op de
informatieavond waren 21 personen aanwezig, welke representatief staan
voor 13 adressen uit de omgeving. Initiatiefnemer Mark van Ruiten heeft
samen met Nico van Ruiten een presentatie gegeven over de plannen met
de kas. Hierbij is de aanleiding tot bestemmingswijziging besproken en
zijn de ideeën voor de kas gepresenteerd. Hierbij is eveneens
ingegaan op de ontsluiting- en toegangsmogelijkheden van de kas en de
parkeersituatie.
De aanwezigen
zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen tijdens deze
presentatie. Vragen werden gesteld over geluidoverlast, de exacte
openingsperiode en -tijden, de exact uitvoering van de plannen, het
realiseren van aanlegsteigers, de reactie van de plaatselijke horeca,
de exploitatie van de kas en de wijze waarop de
omgevingsvergunningaanvraag kan worden gevolgd. Deze vragen zijn
tijdens de presentatie beantwoord, conform de plannen in onderhavig
wijzigingsplan. Diverse omwonenden hebben een email adres achter
gelaten, zodat initiatiefnemer de omwonenden per mail op de hoogte kan
stellen van de planontwikkeling.
Zienswijzen
Het
ontwerpwijzigingsplan heeft van donderdag 5 oktober 2017 tot en met
woensdag 15 november 2017 gedurende 6 weken voor een ieder ter
inzage gelegen. Tijdens deze periode was het mogelijk voor
belanghebbenden om zienswijzen in te dienen. Er is
één zienswijze binnengekomen. In de nota van
beantwoording zienswijze wordt de ingediende zienswijze verwoord en van
een gemeentelijke reactie voorzien. Deze nota is als bijlage bij het
vaststellingsbesluit opgenomen. De reactie heeft niet geleid tot
aanpassingen in de toelichting, regels en de verbeelding van het
bestemmingsplan.
In het kader van
het vooroverleg 3.1.1 Bro hebben hoogheemraadschap van Rijnland en
provincie Zuid-Holland het ontwerpwijzigingsplan ontvangen. Genoemde
instanties hebben geen aanleiding gezien een inhoudelijke reactie te
geven.