1.1 Aanleiding
De gemeente Kaag en Braassem is voornemens om de huidige locatie van basisschool Ter Does aan de Schoollaan in Hoogmade te herontwikkelen. De herontwikkeling bestaat enerzijds uit de realisatie van een Brede School en anderzijds uit de realisatie van maximaal 10 sociale woningen. Voor de realisatie van de Brede School is reeds een bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Het realiseren van maximaal 10 woningen aan de Van Alcmaerlaan in Hoogmade is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen is derhalve voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt gevormd door de huidige (basis)schoollocatie aan de Van Alcmaerlaan in Hoogmade. De locatie wordt globaal gezien begrensd door de Schoollaan aan de oostzijde, de Brede School aan de zuidzijde, de begraafplaats achter de katholieke kerk aan de Kerkstraat aan de westzijde en de Van Alcmaerlaan aan de noordzijde. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied:
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade'. Dit bestemmingsplan is op 18 oktober 2007 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Jacobswoude. Op 17 juni 2013 is het bestemmingsplan 'Partiële herziening Kernen Woubrugge-Hoogmade’ vastgesteld door de raad. Dit bestemmingsplan betreft het bestemmen van enkele percelen waaraan in het verleden goedkeuring is onthouden. Het plangebied maakt hier geen onderdeel van uit. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade'.
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade' (plangebied rood omlijnd)
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' met deels een nadere aanduiding dat horeca is toegestaan en deels de nadere aanduiding 'zonder gebouwen'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' is woningbouw niet toegestaan. Gezien onderhavige ontwikkeling met de realisatie van maximaal 10 woningen afwijkt van het vigerend bestemmingsplan is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de zuidzijde van de Van Alcmaerlaan en was voorheen onderdeel van de schoollocatie van bassischool Ter Does. In het plangebied zijn enkele gebouwen van de school aanwezig. Het overige deel van het plangebied is ingericht als groen.
Op navolgende afbeelding is een impressie van het plangebied weergeven in vogelvlucht:
Impressie huidige situatie plangebied in vogelvluchtperspectief in zuidelijke richting vanaf de Alcmaerlaan
2.2 Toekomstige situatie
Aan de noordzijde van de huidige plek van basisschool Ter Does is de realisatie van maximaal 10 levensloopgeschikte sociale huurwoningen voorzien. De woningen worden gerealiseerd ten noorden van de Brede School aan de Van Alcmaerlaan en sluiten wat betreft vorm, schaal en materiaalgebruik aan op de bestaande bebouwing in de omgeving en het karakter van het gebied.
Aangesloten wordt op de orthogonale structuur van de rijbebouwing aan de van Alcmaerlaan, zodat de woningen meedoen in het huidige straatbeeld aan de overzijde van deze weg. De lijn van lintbebouwing langs de Van Alcmaerlaan wordt doorgezet, waarbij de appartementen aan de Schoollaan het zicht blijven behouden op de kerktoren ten zuidwesten van het plangebied. De woningen schermen bovendien het achterliggende gebied af, waardoor er voor de zuidelijk gelegen Brede School een schoolplein ontstaat met meer beschutting.
Eveneens wordt een groene overgang beoogd zoals deze in een dorpse omgeving kan worden verwacht. Ten oosten en zuiden van de woningen wordt een groene buffer gerealiseerd. Tevens zijn de woningen zondanig gepositioneerd dat de achterzijde van de tuinen direct gelegen zijn aan het kerkhof. Tussen het kerkhof en de tuinen ligt nog een groene buffer waarmee het kerkhof de groene omzoming behoudt.
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de situering van de woningen ten opzichte van de zuidelijk gelegen Brede School:
Impressie situering nieuwe woningen ten opzichte van de Brede School ten zuiden van het plangebied
Ten slotte volgt een afbeelding met hierin de beoogde verkaveling van de woningbouwontwikkeling:
Voorbeeld verkaveling woningbouwontwikkeling
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de "ladder voor duurzame verstedelijking". Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Planspecifiek
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014. In
toelichting paragraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. De verschillende onderdelen zijn samengevat weergegeven op een kaart met de volgende vier kaartlagen:
- laag van de ondergrond;
- laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
- laag van de stedelijke occupatie;
- laag van de beleving.
Planspecifiek
Met betrekking tot het plangebied zijn de kaartlagen 'Laag van de ondergrond', 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de stedelijke occupatie' van belang. Navolgend wordt op deze lagen nader ingegaan.
Laag van de ondergrond
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de ondergrond'.
Fragment kaartlaag 'Laag van de ondergrond' (globale ligging plangebied: witte ovaal)
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een veencomplex ligt. De ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door veen. Het veen kent een geringe draagkracht en is daarnaast zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor het behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van bodemdaling. De voorgenomen ontwikkeling betreft een dermate kleinschalige ontwikkeling dat deze geen nadelige invloed zal hebben op het veengebied of zal zorgen voor extra bodemdaling.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'.
Fragment kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' (globale ligging plangebied: witte ovaal)
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een veen(weide)landschap ligt. De provincie zet in de veen(weide)landschappen in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veen(weide)landschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. Gezien de stedelijke ligging van het plangebied doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan de kenmerken van het veen(weide)landschap.
Laag van de stedelijke occupatie
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de stedelijke occupatie'.
Fragment kaartlaag 'Laag van de stedelijke occupatie' (globale ligging plangebied: witte ovaal)
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een gebied aangeduid als 'steden en dorpen' ligt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat de identiteit en de gebruikswaarde van het stads- en dorpsgebied niet worden aangetast.
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Planspecifiek
Vanuit de Verordening Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking van belang.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening Ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende eisen moet voldoen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toetsing
Ad a) Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien de ligging van het plangebied centraal in de kern van Hoogmade betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voor de 10 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd.
Bovendien blijkt uit de regionale woonagenda (zie
toelichting paragraaf 3.3.2) dat de nieuwe woningen passen binnen de actuele regionale behoefte.
Ad b) de gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De kern Hoogmade maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de betrokken gemeente gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen.
De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer van de door gewenste richting en duidt de grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten aan willen werken. De Regionale Structuurvisie is een product van intensieve samenwerking van de vijftien gemeenten in Holland Rijnland. Ze laat zien hoe sterk de gezamenlijke gemeenten kunnen zijn en hoe belangrijk het is dat deze met elkaar de toekomst ingaan. De visie levert een bijdrage aan het denken over de toekomst van de Randstad.
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
- Holland Rijnland is een top woonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
- Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend ruimtelijk plan is gerelateerd aan de punten a en c en past binnen deze kernbeslissingen.
3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland
De Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) bevat onder andere het provinciaal beleid op het gebied van wonen. In dat beleid staat de regionale woonvisie centraal. In 2014 zijn in alle regio's regionale woonvisies opgesteld of geactualiseerd en aangeboden aan Gedeputeerde Staten. Voor de regio Holland Rijnland is dat de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland (d.d. 17 december 2014). Per 1 januari 2014 vormen Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop één gemeente. In deze woonagenda worden de voormalige gemeenten echter afzonderlijk benoemd analoog aan het onderscheid dat de provincie maakt in haar onderzoeken.
De provincie Zuid-Holland eist dat sprake is van inzicht in een realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma voor de komende jaren. Voor de regio Holland-Rijnland wordt in de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland' uitgegaan van een verwachte woningbehoefte van in totaal gemiddeld circa 2.523 woningen per jaar in de periode 2013 - 2019, waarvan circa 610 woningen in de subregio Oost waar de gemeente Kaag en Braassem onderdeel van uitmaakt. Per subregio wordt de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave gebracht. Voor de gemeente Kaag en Braassem wordt (afhankelijk van de gehanteerde huishoudensprognose) uitgegaan van 987 - 657 woningen van 2012 tot en met 2019. Dat is een gemiddelde van 94 - 141 woningen per jaar.
Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven.
Planspecifiek
De locatie 'Schoollaan 4 (School ter Does)', waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is in het woningbouwprogramma van Holland Rijnland opgenomen als reserveplan met een netto toevoeging van 20 woningen tussen 2012 en 2019. Voor dergelijke plannen is geen (sub)regionale afstemming nodig omdat de totale capaciteit reeds passend is binnen de WBR 2013.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van 10 nieuwe woningen op de voormalige schoollocatie Ter Does. In de WBR 2013 is reeds rekening gehouden met de bouw van deze woningen in de kern Hoogmade. De woninglijst zal hierop worden aangepast. Voorts geeft het segment waarin de woningen worden gerealiseerd (goedkoop en middelduur) geen aanleiding te veronderstellen dat er onvoldoende behoefte bestaat. Daarmee voorziet de ontwikkeling in een regionaal afgestemde actuele behoefte.
3.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude.
De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
- Geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
- Delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
- Verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
- Ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
- Ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de kern Hoogmade. Deze kern is aangewezen als groenkern. Het verdichten van het bestaand stedelijk gebied met nieuwe woningen is in lijn met de MRSV wanneer sprake is van het kwalitatief uitbreiden van het woningaanbod binnen het bestaand stedelijk gebied. Voorliggend initiatief is aan te merken als kleinschalige transformatie in samenhang met de ontwikkeling van een Brede school, hetgeen in lijn is met de strategische keuzes. Het woningbouwprogramma voor dit plan voorziet in een verdere diversificatie van het woningaanbod in Hoogmade met 100% sociale huurwoningen. De beoogde ruimtelijke kwaliteit is daarmee in voldoende mate aangetoond. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling met 10 nieuwe woningen aan de Van Alcmaerlaan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de MRSV en behoefte naar woningen in de kern Hoogmade.
3.4.2 Nota Inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Nota Inbreidingslocaties vastgesteld. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont de kaart van de kern Hoogmade uit de Nota Inbreidingslocaties .
Kaart Hoogmade uit Nota Inbreidingslocaties
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in het lint van de kern Hoogmade ligt. In dit lint moet terughoudend worden omgegaan met inbreidingsinitiatieven. Nieuwe initiatieven mogen geen afbreuk doen aan de kwaliteiten van het lint.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 10 nieuwe woningen aan de Van Alcmaerlaan in Hoogmade, op de voormalige schoollocatie Ter Does. De 10 woningen zijn geprojecteerd aan de rand van de woonwijk. Deze ontwikkeling sluit aan bij de oostelijk gelegen appartementen en de aan de overzijde gelegen aaneengesloten woningen, zodat deze inbreiding zich voegt naar het beeld aan de van Alcmaerlaan en kan worden geïntegreerd met de hierachter gelegen ontwikkeling van de Brede school.
3.4.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de welstandskaart van de gemeente Kaag en Braassem:
Fragment welstandskaart (globale ligging plangebied: zwarte ovaal)
Het plangebied is gelegen in welstandsluw gebied. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied en het plangebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een beschermd dorpsgezicht. Aan de ontwikkeling worden vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid geen nadere voorwaarden gesteld.
3.4.4 Nota vereveningsfondsen
Op 17 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem ingestemd met de Nota Vereveningsfondsen. In deze nota worden bestemmingsreserves sociale woningbouw en parkeren aangewezen.
Doel van deze reserves is tenminste 30 % sociale woningbouw te realiseren bij nieuwbouwprojecten en te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouwontwikkelingen (niet alleen voor sociale woningbouw). Indien niet aan de gestelde normen wordt voldaan zal op basis van een overeenkomst met de initiatiefnemer van een bouwplan een bijdrage aan de betreffende bestemmingsreserve(s) worden afgesproken. Een bijdrage aan de reserve sociale woningbouw moet worden gedaan indien niet voldaan kan worden aan de gestelde norm. Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij projecten die meer sociale woningbouw realiseren dan de gestelde norm, dit alles met als doel gemiddeld 30 % sociale woningbouw bij nieuwbouw projecten. De bijdrage aan de parkeerbestemmingsreserve wordt gebruikt om in geval van nieuwbouw in de openbare ruimte ontbrekende parkeergelegenheid aan te leggen.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van 10 woningen mogelijk, waarvan alle woningen worden opgericht in de sociale sector. Het oprichten van sociale woningbouw is verankerd in de regels van het bestemmingsplan door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting. De parkeernorm is eveneens vastgelegd in de algemene gebruiksregels. Het maken van aanvullende afspraken over een financiële afdracht voor sociale woningbouw en parkeren is niet nodig.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.1 Bodem
Artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek moet worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde nieuwe functie of dient te worden gesaneerd. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe functie bij voorkeur op schone gronden dienen te worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Om de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vast te stellen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma, nr. 66826, 4 juli 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de bovengrond als de ondergrond slechts lichte tot matige verontreinigingen bevat. De locatie is dan ook geschikt voor de voorgenomen functies en staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.1.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Planspecifiek
Railverkeerslawaai
Voor het spoortraject tracé HSL-zuid geldt een geluidszone van 400 m. Het plangebied ligt op circa 700 m van het HSL-traject. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet verplicht.
Industrielawaai
In april 2017 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd gericht op de ruimtelijke inpasbaarheid van maximaal 12 woningen gelegen op de locatie Alcmaerlaan te Hoogmade, rekening houdend met de nabij gelegen Brede School (Windmill, 11 april 2017, zie bijlage). Onderzocht is of ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. Uit het onderzoek blijkt dat het langetijdsgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van alle woningen binnen het plangebied ten hoogste 52 dB(A) bedraagt en daarmee niet voldoet niet aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie. Echter, de richtwaarde van 55 dB(A) uit stap 3 van de VNG-publicatie wordt wel gerespecteerd.
Het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de spelende kinderen op het schoolplein in de representatieve bedrijfssituatie bedraagt ten hoogste 75 dB(A) in de dagperiode (ter plaatse van de zuidgevel van het westelijke bouwblok). Hiermee wordt de richtwaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 en 3 van de VNG-publicatie niet gerespecteerd.
Ter plaatse van het westelijke bouwblok is het speelplein aan de westzijde de maatgevende bron. Om de geluidbelasting ter plaatse van de woningen binnen het plangebied te verlagen, kunnen maatregelen worden toegepast. Mogelijke maatregelen zijn:
- het verkleinen van het schoolplein;
- het plaatsen van twee schermen in het verlengde van het bijgebouw (afmeting: lengte circa 3 meter en hoogte 2 meter);
- het toepassen van een dove gevel op de begane grond van de kopgevel (zuidzijde).
Ter plaatse van het oostelijke bouwblok wordt de richtwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit stap 2 van de VNG-publicatie niet gerespecteerd. Echter, aan de richtwaarde uit stap 3 wordt wel voldaan. Mogelijke maatregelen teneinde het verlagen van de geluidbelasting tot de richtwaarde uit stap 2
zijn:
- het plaatsen van een scherm langs de inrichtingsgrens (lengte circa 15 meter, hoogte 2 meter)
- een scherm langs de grens van het speelplein van de opvang (lengte circa 7 meter, hoogte 1,5 meter)
- het optimaliseren van de situering van de schuren.
Indien beide schermvarianten en het optimaliseren van de schuren niet wenselijk zijn kan het bevoegd gezag gemotiveerd aansluiten bij de richtwaarde van 55 dB(A) uit stap 3 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting bedraagt 39 dB(A) ter plaatse van de woningen binnen het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
- die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u.
Voor de wegen rondom het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Voor deze wegen is onderzoek niet noodzakelijk. De Rijksweg A4 heeft een geluidszone van 600 m. Het plangebied ligt op circa 700 m van de rijksweg. Voor de A4 is akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet verplicht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient inzichtelijk worden gemaakt of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Om dit te beoordelen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege de Van Alcmaerlaan op de nieuw te realiseren woningen (Royal Haskoning DHV, 13 oktober 2014).
In het onderzoek is met een rekenmodel de geluidsbelasting op de toekomstige gevels berekend. Het bouwplan is nog niet gereed, hierdoor is gerekend met verschillende afstanden van de weg tot aan de gevel. Tevens is in het rekenmodel rekening gehouden met verschillende rekenhoogte. De hoogste geluidbelasting bedraagt 54 dB is. Dit is gemeten op 0,1 m vanaf de weg op een hoogte van 1,5 m. Indien op grotere afstand van de weg wordt gebouwd, is de geluidsbelasting lager. Zo blijkt dat op een afstand van 5,0 m de geluidsbelasting nog 48 dB bedraagt. Genoemde waarden zijn geleden op een hoogte van 1,5 m; op grotere hoogte is de geluidsbelasting lager.
Afhankelijk van de positionering van de woningen zal bij uitwerking van het plan rekening gehouden worden met de geluidwering van woningen die een geluidsbelasting van meer dan 48 dB kunnen ondervinden. De geluidsbelastingen zijn zodanig (maximaal 54 dB) dat zonder ingrijpende bouwkundige maatregelen een acceptabel geluidsniveau binnen de woningen kan worden gerealiseerd. Aansluiting kan worden gezocht bij de voorschriften uit het Bouwbesluit, die stellen dat een door wegverkeer belast verblijfsgebied van een woonfunctie een karakteristieke geluidwering dient te hebben die niet kleiner is dan het verschil tussen de geluidsbelasting zonder aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder en een geluidsniveau van 33 dB, met een minimum van 20 dB.
Het rapport concludeert dat het aspect geluid geen knelpunt vormt voor de realisatie van het plan.
4.1.3 Luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.
Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden slechts 10 extra woningen gerealiseerd. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. De ontwikkeling levert geen bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
4.1.4 Milieuzonering
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstand tot een 'rustige woonwijk' (m) | Richtafstand tot een 'gebied met menging van functies' (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3 | 50 - 100 | 30 - 50 |
4 | 200 - 300 | 100 - 200 |
5 | 500 - 1.000 | 300 - 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Tabel 1: richtafstanden per milieucategorie
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 10 woningen. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Naast het plangebied zijn onder andere een basisschool, een dorpscentrum en een kerk aanwezig. Hierdoor kan het gebied worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
Ten westen van het plangebied is een kerk met begraafplaats aanwezig. Voor begraafplaatsen geldt een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Voor kerken geldt een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. De nieuwe woningen liggen met minimaal 10 en 40 m afstand van respectievelijk de begraafplaats en kerk op voldoende afstand tot deze bestemmingen.
De richtafstand tussen de Brede school en de omliggende woningen bedraagt 10 m in verband met geluid. Tussen de school en de nieuwe woningen is een groenstrook voorzien om de overgang van school naar woningen te markeren. De woningen zijn hierdoor op minimaal 10 m, en dus voldoende afstand gelegen van de Brede School ten zuiden van het plangebied. Voorts zijn de buitenspeelplaatsen van de kinderopvang en basisschool aan de oost- en zuidzijde van de school gelegen. Hierdoor wordt de geluidoverlast voor de nieuwe woningen beperkt. In
toelichting paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de geluidbelasting van de basisschool op de nieuwe woningen.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen inrichtingen aanwezig waarvan de milieuzonering mogelijk van invloed is op de nieuwe woningen.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.
Planspecifiek
Met behulp van de risicokaart is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen liggen. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
Fragment risicokaart (globale ligging plangebied: blauwe ster)
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Vervoer door buisleidingen is niet relevant omdat het plangebied buiten het invloedsgebied blijft van de buisleidingen ten oosten van het plangebied.
Ten noorden van het plangebied loopt een route voor transport van gevaarlijke stoffen. Dit transport vindt plaats via de rijksweg A4. De rijksweg A4 ligt ruim 700 m van het plangebied. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.
Een nieuwe risicoberekening is echter niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities.
In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
- de bodem van kwelgevoelige gebieden
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater
- Het aanbrengen van verhard oppervlak
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
4.2.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Immers dit betreft een bestaande school met buitenspeelplaatsen welke wordt vervangen door een Brede school en 10 nieuw te bouwen woningen. Onderstaande tabel geeft de verhardingsbalans weer van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.
| Huidige situatie (m²) | Toekomstige situatie totaal (m²) | Toekomstige situatie plangebied woningen (m²) | Toekomstige situatie plangebied Brede School (m²) |
Dakoppervlak | 1.190 | 1.485 | 605 | 880 |
Verhard oppervlak | 1.730 | 1.045 | 445 | 600 |
Groen | 1.790 | 1.530 | 65 | 1.465 |
Tuin (50% verharding) | - | 650 325 | 650 325 | - |
Totaal oppervlak | 4.710 | 4.710 | 1.765 | 2.945 |
Totaal verhard oppervlak | 2.920 | 2.855 | 1.375 | 1.480 |
Het Hoogheemraadschap Rijnland schrijft voor dat een toename van meer dan 500 m² dient te worden gecompenseerd in de vorm van open water. Met de herontwikkeling van de locatie vindt geen toename plaats van meer dan 500 m² aan verhard oppervlak. Er vindt zelfs een afname aan verhard oppervlak plaats van circa 65 m², Mede dankzij de realisatie van een groene buffer tussen de woningen en de Brede School.
Aangezien de herontwikkelingslocatie al grotendeels verhard is, zal de toename aan verharding met de nieuwe situatie in geen geval meer dan 500 m² bedragen. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.
Het hemelwater van de daken van de woningen zal zo mogelijk worden afgevoerd op het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het gescheiden rioolstelsel worden aangesloten overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid. Bij bouwactiviteiten zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningsplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Van Alcmaerlaan welke in verbinding staat met de oostelijk gelegen Noordeinde/ Zuidzijde. Via deze verbindingsweg is de provincialeweg N446 (Doespolderweg) bereikbaar die aansluit op de Rijksweg A4. In oostelijke richting is Alphen aan den Rijn bereikbaar via de N207.
Openbaar vervoer is in Hoogmade beperkt tot buslijn 182 van Arriva van Alphen aan den Rijn naar Leiden. De bushalte aan de Kerstraat is op loopafstand (circa 200 m) van het plangebied gelegen en is daarmee goed bereikbaar.
Parkeren
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 10 nieuwe woningen in het plangebied toegevoegd. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie in de kern van Hoogmade. Derhalve worden ten behoeve van de ontwikkeling 9 extra parkeerplaatsen aan de Van Alcmaerlaan gerealiseerd. Hiermee stijgt de parkeercapaciteit aan de Van Alcmaerlaan van 18 naar 27 parkeerplaatsen en blijft het groene karakter van de wijk behouden. Het realiseren van meer dan 9 parkeerplaatsen brengt een dermate verharding met zich mee dat dit ten koste gaat van het openbaar groen in het gebied.
Voor de planontwikkeling is, samen met de ontwikkeling van de brede school ten zuiden van de woningen, een parkeeronderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng (25 oktober 2016, SR0042/Bkd, zie bijlage). In dit onderzoek is bij de berekeningen uitgegaan van maximaal 13 grondgebonden woningen.
Middels een parkeerbalans is berekend dat de parkeerbehoefte als gevolg van de nieuwbouwontwikkeling (brede school en woningen) toeneemt met maximaal 23 parkeerplaatsen. Een deel van de parkeerbehoefte kan afgewikkeld worden op de extra capaciteit van 9 parkeerplaatsen. In de omgeving moeten dus maximaal 14 parkeerplaatsen gevonden worden om de parkeerbehoefte van de totale nieuwbouwontwikkeling op te vangen.
Voor zowel de school als woningen is een loopafstand van 100 meter acceptabel. Middels parkeertellingen is de parkeerdruk in verschillende straten op deze loopafstand vanaf het plangebied gemeten. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een acceptabele parkeersituatie met een parkeerbezetting tussen de 48 en 77 procent. In de directe omgeving (< 100 meter loopafstand) is derhalve voldoende restcapaciteit aanwezig om de parkeerbehoefte van maximaal 14 parkeerplaatsen op te vangen.
Als gevolg van de ontwikkeling stijgt de parkeerbezetting naar 62 procent overdag met een maximum van 89 procent, wat voor een woongebied acceptabel is. Gezien de ontwikkeling uitgaat van maximaal 10 woningen (in plaats van 13 zoals in het parkeeronderzoek) zal dit percentage gunstiger uitvallen en wordt er voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De volgende afbeelding toont de beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied.
Te beschermen natuurgebieden
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuur- of groengebied. Daarnaast maakt het plangebied ook geen deel uit van een Natuurnetwerk Nederland. Ten zuiden van het plangebied vormt De Kromme Does een ecologische verbindingszone (paarse lijn in voorgaande afbeelding). De graslanden ten (zuid)oosten van het plangebied zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied (groene vlakken in voorgaande afbeelding). Als gevolg van de ontwikkeling zal in de nieuwe situatie niet meer verstoring optreden dan nu het geval is. Negatieve effecten op de verbindingszone en het weidevogelgebied kunnen dan ook worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Een verkennend onderzoek, quickscan Flora- en fauna, is uitgevoerd naar de aanwezigheid van (potentieel) beschermde natuurwaarden (Royal Haskoning DHV, 3 oktober 2014). Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit de quickscan weergegeven.
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader voor ruimtelijke ontwikkelingen. De schoolgebouwen zijn mogelijk in gebruik als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Tevens maken vleermuizen mogelijk gebruik van de bomen langs de planlocatie. De haag, slootoevers en het gazon worden mogelijk incidenteel gebruikt door algemene (licht beschermde) amfibieën en zoogdieren. De struiken, bomen en slootoevers zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Nationaal Park, Nationaal Landschap of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de energiezuinigere woningen is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
Wet natuurbescherming (per 01-01-2017)
Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten. Voor enkele soorten is in de verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland een vrijstelling opgenomen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.
Tabel 1 Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap.
Vleermuisonderzoek
In de periode augustus-oktober is een onderzoek uitgevoerd naar de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen (Blom Ecologie, 26 juni 2017).
- Gewone dwergvleermuis: Tijdens alle veldbezoeken zijn waarnemingen gedaan van foeragerende en passerende gewone dwergvleermuizen. Telkens betrof het maximaal 3-5 foeragerende dieren die ruim na zonsondergang of voor zonsopkomst in het plangebied aanwezig waren. Veelal betrof het foeragerende dieren langs de west- en noordzijde van het schoolgebouw. De waargenomen gewone dwergvleermuizen waren in meest gevallen slechts een korte periode 5-10 min. aanwezig. Tijdens de veldbezoeken in de paarperiode zijn tevens geen roepende mannetjes waargenomen. In- en/of uitvliegende dieren in gebouwen zijn niet geconstateerd.
- Laatvlieger: Tijdens de veldbezoeken is slechts één waarneming gedaan van een overvliegende of passerende laatvlieger boven het schoolgebouw. In- en/of uitvliegende dieren in gebouwen en/of bomen zijn niet geconstateerd.
Verblijfsplaatsen en leefgebied vleermuizen: Gedurende het vleermuisonderzoek zijn tos dusver geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in de te slopen bebouwing. De eerste waarnemingen van vleermuizen tijdens de veldbezoeken vonden telkens ruim na het uit- of invliegmoment plaats. Naar verwachting bevinden de verblijfplaatsen van deze dieren op enige afstand van de planlocatie. De meeste dieren verdwijnen in (zuid)westelijke richting. Tijdens het onderzoek is duidelijk geworden dat het plangebied hoofdzakelijk door gewone dwergvleermuis gebruikt wordt als foerageergebied. Tijdens alle bezoeken maakten de vleermuizen telkens hoogstens 10 minuten gebruik van de planlocatie als foerageergebied. De meest gebruikte locaties zijn de luwte en beplanting aan de noordzijde van het schoolgebouw en de groenstrook aan de westzijde van het schoolgebouw. Op de projectlocatie is in beperkte mate relevante vegetatie aanwezig. Het aanbod van prooidieren is relatief laag en beperkt ongeschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het relatief lage aantal en korte waarnemingen bevestigd dit beeld.
Gewone dwergvleermuizen foerageren in dorpskernen rondom structuurrijke tuinen, groenstroken, parkachtige structuren en dergelijke. De soort is slechts beperkt gevoelig voor lichtverstoring, reguliere straat- en tuinverlichting leidt niet tot effecten op de soort. De ontwikkeling leidt niet tot een (significante) aantasting van de functionele leefomgeving van de gewone dwergvleermuis en/of andere vleermuizen.
Conclusie
Het te slopen schoolgebouw heeft mogelijk een functie als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Indien vaste rust- en/of verblijflocaties van vleermuizen aanwezig zijn, kan door het treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de sloop van de school en ontwikkeling van woningen plaatsvinden. De mogelijke aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen vormen derhalve geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. Middels een aanvullend onderzoek naar vleermuizen is onderzocht of het schoolgebouw daadwerkelijk in gebruik is als zomer, en paar- en winterverblijfplaats. Uit het vleermuisonderzoek is gebleken dat van vorengenoemde verblijfplaatsen geen sprake is.
De sloop van basisschool Ter Does en de ontwikkeling van 10 woningen aan de Schoollaan 4 te Hoogmade is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 23 mei 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem:
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Kaag en Braassem
Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied in een historische kern/ontginningsas ligt. Hiervoor geldt: Wanneer er sprake is van grotere nieuwbouwplannen (dus bij bodemingrepen groter dan 150 m², naast de dieptenorm van 30 cm beneden maaiveld), is archeologisch onderzoek verplicht. Er is kans op het aantreffen van onverstoorde archeologische resten. Om de archeologische waarde in kaart te brengen is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd (Bureau voor Archeologie, nr. 2014.74, 15 september 2014). Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Wel blijkt uit de gemeentelijke Welstandsnota (zie
toelichting paragraaf 3.4.3) dat er in de directe omgeving van het plangebied monumenten aanwezig zijn. De aard en schaal van de ontwikkeling is echter dusdanig beperkt dat de monumentale waarden niet worden aangetast.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
In deze bestemming zijn groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. De groenvoorzieningen zorgen voor een overgang van woningen naar de zuidelijk gelegen Brede school.
Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1,0 m.
Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor aaneengebouwde woningen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. In de regels is onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 10, waarvan 100 % in de sociale sector. Voor bijbehorende bouwwerken is de regelgeving van toepassing zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht. Een nadere regeling in het bestemmingsplan is dan ook niet langer nodig.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Ter zijner tijd zal de gemeente ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. In de overeenkomst wordt ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening en risico van de initiatiefnemer is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Van donderdag 2 februari 2017 t/m 15 maart 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan Van Alcmaerlaan Hoogmade ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens toegezonden aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Het Hoogheemraadschap heeft wel een zienswijze ingediend. De inhoud van deze reactie is opgenomen in een aparte nota van beantwoording zienswijzen die als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Van donderdag 2 februari 2017 t/m 15 maart 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan Van Alcmaerlaan Hoogmade ter inzage gelegen. In deze periode is een 22-tal zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in een aparte nota van beantwoording zienswijzen verwoord en beantwoord. Deze nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.