Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met onderhavig initiatief verandert het grondgebruik. Daarmee is er sprake van een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd.
Historisch bodemonderzoek
Allereerst is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (18 juni 2020, Grondslag, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van de huidige- en historische gegevens zijn de volgende bronlocaties te herleiden:
- gedempte sloot
- voormalige plantenkassen
Ter plaatse van de gedempte watergang/en, met name gelegen aan de noordzijde, kunnen bijmengingen met puin aanwezig zijn. Volgens de eigenaar zijn de sloten met grond of puin die door de bouw van de snelweg A4 vrij zijn gekomen, gedempt. De soort en kwaliteit van het dempingsmateriaal is niet bekend. Aangezien puin mogelijk afkomstig is van bouw- en sloopafval dient rekening gehouden te worden met een eventuele verontreiniging met zware metalen, PAK en asbest.
De noordzijde, waar de voormalige kassen zijn aanwezig geweest, is vanwege mogelijke toepassing van asbesthoudend kit de grond verdacht voor asbest. Mogelijk zijn ook bestrijdingsmiddelen ter plaatse van de voormalige kassen gebruikt. De bovengrond wordt derhalve beschouwd als verdacht voor een verontreiniging met OCB.
Naar aanleiding van de beschikbare historische informatie is aanbevolen om op het noordelijke deel (huidig weiland), ter plaatse van de gedempte sloten een verkennend bodem en asbestonderzoek met aandacht op OCB uit te voeren.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van het historisch bodemonderzoek werd geadviseerd een verkennend bodemonderzoek uit te voeren (16 september 2020, Grondslag, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Het gehele terrein
De gestelde hypothese dat verhogingen aan zware metalen, PAK en OCB worden verwacht, is bevestigd. In de grond zijn over het algemeen lichte verhogingen aan zware metalen, OCB en/of PAK aangetoond. Plaatselijk zijn ook lichte verhogingen aan minerale olie aangetoond. Deze verhogingen zijn echter te relateren aan PAK en/of humuszuren. In het grondwater zijn lichte verhogingen aan barium en/of nikkel aangetoond.
Slootdemping
Ter plaatse van boring 11 is een gedempte sloot aangetroffen. De sloot is vermoedelijk met klei en veen gedempt. Hoewel op de locatie vermoedelijk meer slootdempingen aanwezig zijn, zijn met de overige boringen geen slootdempingen aangetroffen. De verwachting is dat de overige sloten gedempt zijn met gebiedseigen grond. In de kleilaag van boring 11 zijn lichte verhogingen aan zware metalen gemeten. In het monster van de sterk slibhoudende voormalige slootbodem zijn naast lichte verhogingen aan zware metalen, minerale olie en PAK, een matig verhoogd gehalte aan lood en sterk verhoogde gehalten aan koper, nikkel en zink aangetoond.
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond is ter plaatse van het middenterrein (onderste deel weiland) zowel visueel als analytisch asbest aangetroffen. In het mengmonster van de gaten 14, 15, 17 en 18 is in de fijne fractie asbest aangetoond. Dit gehalte overschrijdt de toetswaarde voor een nader onderzoek. In inspectiegat 16 is asbest in de grove fractie aangetroffen. In de fijne fractie is geen asbest aangetoond. Het gehalte overschrijdt de interventiewaarde.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om een nader onderzoek asbest uit te voeren om het definitieve asbestgehalte te bepalen. Daarnaast wordt ook aanbevolen om een nader onderzoek uit te voeren naar de sterke verontreiniging zware metalen in de gedempte sloot, om de ernst en omvang vast te stellen.
Aanvullend bodemonderzoek
Zoals geadviseerd is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (13 januari 2022, Grondslag, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Gedempte sloot
De sterke verhogingen uit het verkennend bodemonderzoek zijn niet meer aangetroffen. In de verdachte laag zijn enkel lichte verhogingen aangetoond. Ook in de overige sleuven en in de onderliggende grond zijn maximaal lichte verhogingen aangetoond. De sterke verhoging uit voorgaand onderzoek kan een toevalstreffer zijn, of mogelijk zat er een puindeeltje in het monster dat tot de sterke verhogingen heeft geleid.
Asbest
De locatie is onderverdeeld in twee ruimtelijke eenheden (verdachte bovengrond van RE1 en RE2). Beide eenheden zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van asbest door middel van het graven van sleuven. Met het nader onderzoek is het gemiddelde gehalte aan asbest per RE bepaald. In beide RE’s is zowel visueel (grove fractie) als analytisch (fijne fractie) geen asbest aangetoond.
Algemeen
Voorafgaand aan het nader onderzoek is een conceptueel model opgesteld. De resultaten die zijn verkregen tijdens de uitvoer van het nader onderzoek hebben niet geleid tot aanpassing of een wijziging van het model, of een aanvulling van de onderzoeksopzet. De onderzoeksvragen zijn middels het uitgevoerde onderzoek voldoende beantwoord.
Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bestemmingswijziging.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.