Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Floraweg 118, Roelofarendsveen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPFLORAWEG118-ONT1

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Floraweg 118, Roelofarendsveen met identificatienummer NL.IMRO.1884.BPFLORAWEG118-ONT1 van de Gemeente Kaag en Braassem;
  
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  
1.3 aan huis verbonden beroep:
dienstverlenende beroepen, die in een woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) door de bewoner worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming zijn en waarbij:
  1. het uiterlijk van de desbetreffende woning niet wordt aangetast;
  2. reclameobjecten slechts na goedkeuring worden aangebracht;
  3. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoners van de woning;
  4. het niet gaat om vormen van horeca;
  5. er geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast mag ontstaan voor het omliggende woongebied;
  6. het gaat niet om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
  7. er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,0 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
 
1.7 achtergevel:
een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding aangegeven, lijn die direct langs een achtergevel van een gebouw in het verlengde ervan;
 
1.8 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerk dat dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
 
1.9 afwijking:
planologische afwijking van de regels uit het bestemmingsplan;
 
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.13 bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.14 bedrijfsoppervlak:
bij een bedrijf in eigendom zijnde bouw- en teeltgronden;
 
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (een huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de gronden ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.16 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan legaal aanwezige en/of vergunde gebruik;
 
1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
legale afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die op het tijdstip van in werking treden van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.18 bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn of (mogen) worden gebouwd krachtens een rechtsgeldig verleende omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een bouwvergunning;
 
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
  
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.21 bijbehorende bouwwerken:
hieronder worden begrepen:
 
aanbouw/uitbouw: een aan een hoofgebouw aangebouwd gebouw dat functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden en door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt;
 
bijgebouw: een vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
  
1.24 bouwlaag:
een overdekte ruimte waarbij sprake is van een onafgebroken vrije hoogte van minimaal 1,5 meter, zulks met uitzondering van onderbouw en zolderverdieping;
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.26 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn, toegelaten;   
 
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.30 escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
 
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 gevoelige objecten ten opzichte van kassen:
  1. objecten categorie I:
    1. aaneengesloten woonbebouwing, zijnde drie of meer woningen, die telkens op minder dan 5 m afstand van elkaar zijn gelegen;
    2. gevoelige objecten, zijnde gebouwen of delen van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen of objecten, gebouwen of terreinen bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeermiddelen;
  2. objecten categorie II:
    1. overige woningen van derden;
    2. restaurants;
1.33 glastuinbouw:
een bedrijf dat voorziet in het uitoefenen van overwegend volwaardige en doelmatige glastuinbouw, bollenbroeierijen, vollegrondsteelt of hoveniersbedrijven waarbij minimaal 25% van het bedrijfsoppervlak wordt aangewend voor eigen teeltactiviteiten;
 
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.35 kas:
opstallen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, met een hoogte van 1,5 meter of meer;
 
1.36 kelder:
een ruimte in een gebouw die geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain verstaan);
 
1.37 maaiveld:
de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.38 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
 
1.39 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.40 ondergeschikte bouwdelen:
schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
1.41 ondergronds bouwwerk:
een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld;
 
1.42 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
 
1.43 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak;
 
1.44 peil:
  • ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.45 perceel:
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren;
 
1.46 perceelsgrens:
  • algemeen: grens van een bouw perceel;
  • voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning;
  • zij: de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
  • achter: de van de weg afgekeerde grens van een perceel;
  • indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan;
1.47 plattelandswoning:
bedrijfswoning die door toepassing van Wabo artikel 1.1a ook door derden bewoond mag worden;
 
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.49 reconstructie:
verandering in het gebruik van het gebruik van het bedrijf, zoals bijvoorbeeld het vervreemden van een bedrijfswoning;
 
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.51 staat van bedrijfsactiviteiten:
de staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels behorende onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
 
1.52 tuinbouw:
activiteiten overwegend of uitsluitend gericht op het telen van (tuinbouw- en/of sierteelt)gewassen (nagenoeg) op open grond;
 
1.53 verbeelding:
de digitale of analoge tekening van het bestemmingsplan;
 
1.54 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen en waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende de planperiode een omvang zal hebben van:
  1. hetzij ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
  2. hetzij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht indien sprake is van een reëel perspectief op continuïteit op langere termijn en waarbij het hoofdinkomen afkomstig is van het agrarisch bedrijf;
1.55 voorgevel:
tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
 
1.56 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw in het verlengde ervan, ten opzichte van de voorgevels van bestaande hoofdgebouwen op de naast gelegen bouwpercelen, getrokken kan worden. Indien meerdere zijden van een gebouw naar de (water)weg gekeerd zijn of indien de voorgevel niet in de nabijheid van een weg gelegen, wijst het bevoegd gezag een voorgevel/meerdere voorgevellijn(en) aan;
 
1.57 woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
1.58 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;
 
1.59 zijgevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.
 
2.2 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haaks als evenwijdig gepositioneerd.
 
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil.
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein.
2.4 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 meter boven peil.
 
2.5 Bouwhoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.6 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
 
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil.
Bij bouwwerken op talud of dijk:
  • de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein.
2.8 Oppervlakte van een gebouw
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 meter boven peil.
 
2.9 Oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen.
 
2.10 Vloeroppervlakte van een gebouw
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
 
2.11 Inhoud van een gebouw
Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen.
 
2.12 Inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.13 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Agrarisch - Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - plattelandswoning' een plattelandswoning;
  2. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  3. de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, andere verhardingen ten dienste van het glastuinbouwbedrijf, groenvoorzieningen, waterlopen, waterbergingen, waterbassins en voorzieningen van algemeen nut.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfswoningen;
  2. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen.
3.2.2 Bedrijfswoningen en plattelandswoningen
 Voor het bouwen van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende regels:    
  1. de naar de weggekeerde gevel van de bedrijfswoning of plattelandswoning dient zich te bevinden op een afstand van 10 tot 30 meter uit de as van de weg, vermeerderd met de breedte van de zich eventueel tussen de weg en de woning bevindende waterloop;
  2. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  4. de inhoud mag niet meer bedragen dan 650 m³;
  5. de afstand van de bedrijfswoning tot aan de bedrijfsgebouwen, kassen en waterbassins van derden dient ten minste 12,50 meter te bedragen.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen en plattelandswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning of plattelandswoning te worden gebouwd. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 3 m, dan betreft de bestaande afstand de minimale afstand achter de voorgevellijn;
  3. de maximale goothoogte bedraagt 4 m;
  4. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m;
  5. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 50 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  2. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  3. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  2. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  3. seksinrichtingen.
 
3.3.2 Aan huis verbonden beroep
Gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
  2. degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. door degene die het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  4. voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. er geen horeca of detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Nevenactiviteit
Burgemeester en wethouder kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten einde nevenactiviteiten toe te staan onder voorwaarde dat:
  1. het betreft glastuinbouw gelieerde bedrijvigheid, dan wel;
  2. het betreft recreatieve bedrijvigheid;
  3. met dien verstande dat uitsluitend bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan;
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. het graven van sloten, vijvers en andere wateren.
3.5.2 Uitzonderingen
Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen;
  2. werken en werkzaamheden, indien en voorzover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  5. werken en werkzaamheden die ecologisch onderzoek betreffen;
  6. vijvers en wateren die niet in verbinding staan met het overige oppervlaktewater.
3.5.3 Criteria
Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3 lid 5.1, kan worden verleend mits:
  1. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland of diens rechtsopvolger;
  2. de agrarische functie van de grond niet langer noodzakelijk is;
  3. de ligging van het werk niet zodanig is dat hierdoor toekomstige reconstructie alsmede huidige omliggende agrarische bedrijfsuitoefening kan worden belemmerd.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', te wijzigen ten einde vervolgfuncties toe te staan onder de volgende voorwaarden:
  1. op basis van een agrarisch advies wordt aangetoond dat het aan glastuinbouw gelieerde bedrijvigheid betreft, dan wel recreatieve bedrijvigheid betreft;
  2. met dien verstande dat uitsluitend bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan;
  3. in afwijking op het gestelde in lid b is bedrijvigheid in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk mits middels maatregelen de maatgevende hinder (geur, stof, geluid, gevaar) wordt terug gebracht wordt naar categorie 1 of 2;
  4. de ligging van het perceel niet zodanig is dat hierdoor toekomstige reconstructies alsmede huidige omliggende agrarische bedrijfsuitoefening kunnen worden belemmerd;
  5. de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengt voor de omliggende woningen en de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Gronden welke in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
5.1 Toegelaten bouwwerk met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van het bepaalde in hoofdstuk, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is sub a uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming Wonen.
5.2 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:
 
Soort objecten
aan te houden afstand (meter)
 
 
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen)
indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing
2550
categorie II: bijvoorbeeld niet-aaneengesloten woonbebouwing
1025
  
5.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  2. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 meter onder het peil;
  3. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning verlenen winnen zij advies in bij het hoogheemraadschap van Rijnland omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Algemeen
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  2. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van het krachtens de bestemming toegelaten gebruik;
  3. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen op de niet daarvoor aangegeven percelen;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting of escortbedrijf;
  6. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  7. het gebruik van recreatieve middelen voor permanente woondoeleinden.
6.2 Specifieke gebruiksregels
6.2.1 Gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
6.2.2 Doelmatig gebruik
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken is – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
  
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht voor gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Floraweg 118, Roelofarendsveen' van de gemeente Kaag en Braassem.