Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veegplan 2021
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1883.bpVeegplan2021-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Veegplan 2021 met identificatienummer NL.IMRO.1883.bpVeegplan2021-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Veegplan 2021, bestaande uit een digitale en analoge verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.1883.bpVeegplan2021-VA01.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan huis gebonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.
 
1.7 aan huis gebonden beroep
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9 agrarische waarden
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.
 
1.10 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.11 archeologisch monument
terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd.
 
1.12 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
 
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de Minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.16 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
 
1.17 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.19 bedrijfsvloeroppervlak
een inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf.
 
1.20 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.21 beeldbepalend pand
gebouw of onderdeel van een gebouw dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangegeven op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.
 
1.22 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
 
1.23 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau, dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen.
 
1.24 beperkt kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
 
1.25 beschermd gezicht
een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, sub 1 onder d. van Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.26 bestaande situatie
  1. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.27 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.28 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.29 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw.
 
1.30 bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw)
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw.
 
1.31 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.33 bouwhoogte
de hoogte van een bouwwerk.
 
1.34 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.35 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.36 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.37 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.38 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.39 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk, niet zijnde een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte.
 
1.40 bovenwoning
een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond van een gebouw.
 
1.41 cultuur en ontspanning
het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals muziek, feesten, en kermis, tevens daaronder begrepen de volgende functies:
  • ateliers; en/of
  • bioscopen; en/of
  • bowlingbanen; en/of
  • creativiteitscentra; en/of
  • dansscholen; en/of
  • musea; en/of
  • muziekscholen; en/of
  • muziektheaters; en/of
  • theater; en/of
  • wellness.
     
1.42 cultuurhistorie
de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloede leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historisch groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken.
 
1.43 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur, waaronder monumenten.
 
1.44 dagrecreatie
recreatieve activiteit die plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
 
1.45 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
 
1.46 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
 
1.47 dienstverlenend bedrijf/zakelijke dienstverlening
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en of verzekeringskantoor of bank.
 
1.48 diepploegen
het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 30 cm (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik. Ploegen minder dan 30 cm diep wordt beschouwd als normaal onderhoud en beheer.
 
1.49 erf
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens.
 
1.50 erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde of groenvoorziening bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf, de weg of openbaar groen.
 
1.51 erker
een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw.
 
1.52 erosie
het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt. Erosie gebeurt vooral door de werking van wind, stromend water en ijs.
 
1.53 extensief dagrecreatief medegebruik
alle vormen van recreatief medegebruik die wat betreft hun lage intensiteit, beperkte omvang en frequentie inpasbaar zijn en gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en vissen.
 
1.54 extensieve recreatie
vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.55 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
 
1.56 gebouw
een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.57 gebouwde elementen
objecten of bouwwerken met cultuurhistorische waarde, zoals muren, kapellen, kruisen, straatmeubilair, kunstwerken e.d., zoals die zijn aangewezen op de verbeelding en worden beschermd via deze regels.
 
1.58 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en gebruik geven.
 
1.59 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
 
1.60 gemeentelijk monument
onroerend monument als bedoeld in het eerste lid onder c. van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.61 gevel
het gedeelte dat vanaf de straat zichtbaar is, van plint tot kap; indien de kap vanaf de straatzijde zichtbaar is en bijdraagt aan het totale historisch waardevolle gevelbeeld, valt deze ook onder het begrip gevel; als er sprake is van een zijgevel en deze aan de straat ligt, valt deze ook onder begrip gevel; met gevel wordt ook aangeduid een gedeelte van de gevel van een bouwvlak dat toegerekend kan worden aan de eigenaar van een pand.
 
1.62 gevellijn
een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
 
1.63 geveltype
de wijze waarop de gevel van een gebouw is opgebouwd, onderverdeeld en geleed en waardoor gevels zich van elkaar onderscheiden in verschillende typen.
 
1.64 gevelwand
straatwand bestaande uit een aantal gevels van panden.
 
1.65 grondgebonden bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond, waaronder ook begrepen grond met tijdelijke tunnels of andere teeltvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een melkveehouderij.
 
1.66 halfopen bebouwing
overwegend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, en vrijstaande en aangebouwde (maximaal 3 aaneen) hoofdgebouwen.
 
1.67 hartlijn
het midden van de leiding.
 
1.68 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
 
1.69 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.70 horeca van categorie 1 (fastservicesector-winkelgebonden)
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij de openingstijden van de winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Daaronder worden begrepen:
  1. broodjeszaken;
  2. lunchroom;
  3. konditorei;
  4. ijssalon/-winkel;
  5. koffie- en/of theeschenkerij;
  6. eetwinkels;
  7. crêperie.
1.71 horeca van categorie 2 (fastservicesector-avondgebonden)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van spijzen en/of kleinere maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. cafetaria/snackbar/shoarmazaak;
  2. fastfoodrestaurant.
1.72 horeca van categorie 3 (restaurantsector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. restaurant;
  2. bistro;
  3. café-restaurant.
1.73 horeca van categorie 4 (drankensector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen:
  1. café;
  2. bar;
  3. grand-café;
  4. eetcafé;
  5. pub.
1.74 horeca van categorie 5 (discotheken en partycentra)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen:
  1. discotheek/dancing;
  2. nacht-café;
  3. zalencentrum (met nachtvergunning).
1.75 horeca van categorie 6 (hotelsector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen:
  1. hotel;
  2. motel;
  3. pension;
  4. overige logiesverstrekkers.
1.76 huishouden
de bewoning van een woning door:
  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.
     
1.77 kamerverhuur
de bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw, niet bestemd voor recreatieve bewoning.
 
1.78 kampeermiddel
  • een tent, tentwagen, een kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
  • enig ander onderkomen of ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1, lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik.
     
1.79 kantoor
een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden.
 
1.80 kunstwerken
een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers en overkluizingen.
 
1.81 kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
 
1.82 landschappelijke waarde
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.83 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen.
 
1.84 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
 
1.85 meergezinswoning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.
 
1.86 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c. van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan.
 
1.87 natuurhistorische waarde
een waarde die wordt toegekend aan karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers.
 
1.88 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.
 
1.89 nevenactiviteit
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie.
 
1.90 nutsvoorziening
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.
 
1.91 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.92 omgevingsvergunning voor het afwijken
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, lid 1 onder c. j.o. artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.93 omgevingsvergunning voor het bouwen
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.94 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.95 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
 
1.96 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen.
 
1.97 ondergeschikt (functie)
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
 
1.98 ondergeschikte horeca - als nevenactiviteit
een horecabedrijf dat in overwegende mate is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren, voedingsmiddelen en maaltijden die ter plaatse kunnen worden genuttigd. Verder, maar niet uitsluitend, worden ook niet-alcoholische en licht-alcoholische dranken verstrekt die ter plaatse worden genuttigd. De horecafunctie is onlosmakelijk verbonden met de hoofdactiviteit en heeft een ondergeschikte betekenis binnen het bedrijf of de voorziening. In ieder geval bedraagt de oppervlakte van deze functie maximaal 20% van de aanwezige bedrijfsvloeroppervlakte. Onder dit begrip vallen bijvoorbeeld de volgende voorzieningen:
  1. kantine bij een recreatief bedrijf;
  2. kantine bij een sportvoorziening;
  3. boerderijterras;
  4. proeflokaal bij een wijngaard.
1.99 ondergronds
beneden het peil.
 
1.100 onzelfstandige woonruimte
woonruimte in een pand met één hoofdingang, één huisnummer en meerdere verhuurbare kamers, waarin bewoners wezenlijke voorzieningen zoals douche/badkamer/toilet en/of (woon)keuken delen.
 
1.101 ornament
niet-zelfstandig decoratief element, dat is aangebracht op een voorwerp of gebouw om dit te versieren.
 
1.102 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
 
1.103 peil
de gemiddelde hoogte van een aansluitend, afgewerkt terrein ter plaatse van het bouwperceel.
 
1.104 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
 
1.105 ruimtelijk historisch beeld
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan beeld van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.106 ruimtelijk historische belevingswaarde
de mate waarin de gebruiker het verblijf of het gebruik van een gebied als historisch kwalitatief ervaart.
 
1.107 ruimtelijke historische structuur
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan patroon van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.108 seks- en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel.
 
1.109 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar:
  1. bordeel;
  2. erotische massagesalon;
  3. parenclub;
  4. (raam)prostitutiebedrijf;
  5. seksautomatenhal;
  6. seksbioscoop;
  7. sekssauna;
  8. sekstheater.
1.110 staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.111 standplaats
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
 
1.112 supermarkt
detailhandelsvestiging waar voedsel en dagelijkse goederen ten verkoop aan de consument worden aangeboden.
 
1.113 teeltondersteunende voorzieningen
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging- en verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);  
In de vorm van:
  • permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen waarvan de overkapping van de teelt meer dan 6 maanden per jaar aanwezig is;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, waarvan de overkapping maximaal 6 maanden per jaar aanwezig is, al dan niet in een aaneengesloten periode. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, boogkassen, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten.
     
1.114 tuin
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, die feitelijk zijn ingericht ten dienste van het gebruik van de woning.
 
1.115 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.116 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
 
1.117 verharden van wegen
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton.
 
1.118 voorgevel
gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.119 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.120 voorerfgebied
deel van het erf dat geen deel uitmaakt van het achtererfgebied, gelegen aan de voorkant en naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
 
1.121 voorste bouwgrens
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens.
 
1.122 Wgh
Wet geluidhinder.
 
1.123 winkelvloeroppervlak
het oppervlak van een (winkel)unit dat voor het publiek vrij toegankelijk is, dan wel zichtbaar is, inclusief de ruimten die direct met de verkoop samenhangen. Het wvo wordt ingemeten op een hoogte van 1,50 meter. Lagere ruimtes zoals onder schuine daken worden dus niet meegerekend.
 
1.124 wonen
wonen in een woning, zijnde een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.125 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.126 woonmilieu
kwaliteit van de woonomgeving, gelet op omgevingsfactoren als geur, stof, geluid en gevaar.
 
1.127 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
 
1.128 zakelijke dienstverlening
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings/, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank.
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens
tussen de zijdelingse grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en op het peil, zulks met inbegrip van erkers.
 
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren dan wel scheidingslijnen en op het peil.
 
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide;
  2. extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. agrarisch natuurbeheer;
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, danwel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,5 meter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Hagelnetten
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het bouwen/ oprichten van hagelnetten, mits:
  1. de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op gronden:
    1. met een hellingpercentage van meer dan 4%' zoals aangegeven op de als bijlage 4 bijgevoegde 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
    2. gelegen binnen de aanduiding 'beekdal';
  2. door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, dan wel door landschappelijke inpassing een en ander kan worden voorkomen, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  4. bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van hagelnetten op de plateaus de volgende elementen worden betrokken bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning, aan de hand waarvan de noodzaak van het gebruik van hagelnetten wordt afgewogen tegen de aantasting van de beleving van het landschap:
    1. zicht op continuïteit van het bedrijf;
    2. beschrijving van de locatie waar de hagelnetten worden geplaatst;
    3. de aanwezigheid van de reeds aanwezige beplanting, windschermen of bosjes;
    4. invloed van reliëf op de zichtbaarheid;
    5. het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
    6. de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
    7. de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing.
  5. de hagelnetten niet doorlopen tot aan de grond;
3.3.2 Hoogzit
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het bouwen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.
 
3.3.3 Schuilgelegenheid
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het bouwen van schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit een oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
  2. aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn voor het bouwen van een schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal:
    1. 18 m² indien sprake is van een perceel van 2.000 m² - 5.000 m²;
    2. 24 m² indien sprake is van een perceel van 5.000 m² - 10.000 m²;
    3. 27 m² indien sprake is van een perceel van 10.000 m² - 20.000 m²;
    4. 36 m² indien sprake is van een perceel van 20.000 m² of meer;
  5. de afstand tot de stedelijke bebouwing binnen de kernen bedraagt maximaal 250 meter;
  6. de schuilgelegenheid landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag;
  7. de afstand tot aanwezige bouwkavels is maximaal 50 meter.
3.3.4 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte van boogkassen, folietunnels en blaastunnels bedraagt maximaal 1,50 meter;
  2. de oppervlakte van de onder a. genoemde voorzieningen bedraagt maximaal 0,5 ha. per bedrijf;
  3. boogkassen dienen te worden gesitueerd aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
  4. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaarthellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  5. de ontwikkeling dient gepaard te gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Daartoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de voorzieningen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  6. aangetoond dient te worden dat afdoende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  7. de omgevingsvergunning mag geen betrekking hebben op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening "Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen" behorende, als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  8. vooraf dient advies te worden gevraagd aan een (regionale) kwaliteitscommissie.
3.3.5 Voederberging of voederruif
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 voor het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen
Het realiseren/aanleggen van tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zoals het gebruik van landbouwplastic is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. hierdoor geen actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden worden aangetast;
  2. de tijdelijke voorziening niet langer dan zes maanden per kalenderjaar aanwezig is en de voorziening na afloop van de periode waarin deze nodig is wordt verwijderd.
  3. het gebruik mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  4. het hellingspercentage niet groter is dan 4%, volgens de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  5. er gebruik wordt gemaakt van landbouwplastic, met dien verstande dat het niet langer dan 6 maanden aanwezig mag zijn en het landbouwplastic na afloop van de periode waarin deze nodig is, wordt verwijderd;
  6. het gebruik van landbouwplastic noodzakelijk is voor het afdekken van landbouwproducten die tijdelijk in het open veld worden opgeslagen.
3.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
  1. voor detailhandel;
  2. voor het houden van evenementen;
  3. voor kamperen;
  4. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  5. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  6. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport en het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  7. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  8. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  9. voor militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  10. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  11. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  12. als paardenbakken;
  13. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en kook- en wasgelegenheid;
  14. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal.  
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4 voor het gebruik van gronden als kampeerterrein voor kleinschalig kamperen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het kampeerterrein mag uitsluitend als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf worden opgericht en direct aansluitend aan het bestemmingsvlak voor dat bedrijf;
  2. aangetoond moet worden dat binnen het bestemmingsvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kampeerterrein;
  3. het totaal aantal kampeermiddelen op het terrein mag, inclusief het gedeelte van het kampeerterrein binnen het bestemmings- en/of bouwvlak, maximaal 15 bedragen;
  4. er mag geen sprake zijn van aantasting van bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
  5. parkeren dient op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
  6. omliggende functies mogen door het gebruik als kampeerterrein niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden;
  7. het kampeerterrein moet landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  3. het bebossen van gronden;
  4. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
3.6.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.6.3 Afwegingskader
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits uitvoering van de werken en/of werkzaamheden niet leidt tot onevenredige schade aan landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.
 
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische grondgebruik, waaronder het gebruik als hobbydieren-weide;
  2. instandhouding, herstel en ontwikkeling van de aanwezige abiotische, natuurlijke, archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  3. het tegengaan van verlaging van de grondwaterstand;
  4. het beschermen van aanwezige waardevolle graslandvegetaties;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. agrarisch natuurbeheer;
  7. landschappelijke inpassing Windraak 29, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschappelijke inpassing Windraak 29', overeenkomstig het landschapsplan bijgevoegd als bijlage 5 bij deze regels.
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, danwel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,5 meter bedraagt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Hagelnetten
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaal in 4.2 voor het bouwen/ oprichten van hagelnetten, mits:
  1. de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op gronden:
    1. met een hellingpercentage van meer dan 4%' zoals aangegeven op de als bijlage 4 bijgevoegde 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
    2. gelegen binnen de aanduiding 'beekdal';
  2. door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, dan wel door landschappelijke inpassing een en ander kan worden voorkomen, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de onder a. bedoelde 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  4. bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van hagelnetten ter plaatse van de aanduiding 'plateau' de volgende elementen worden betrokken bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning, aan de hand waarvan de noodzaak van het gebruik van hagelnetten wordt afgewogen tegen de aantasting van de beleving van het landschap:
    1. zicht op continuïteit van het bedrijf;
    2. beschrijving van de locatie waar de hagelnetten worden geplaatst;
    3. de aanwezigheid van de reeds aanwezige beplanting, windschermen of bosjes;
    4. invloed van reliëf op de zichtbaarheid;
    5. het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
    6. de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
    7. de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing.
  5. de hagelnetten niet doorlopen tot aan de grond.
4.3.2 Hoogzit
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.
 
4.3.3 Schuilgelegenheid
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit een oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
  2. aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn voor het bouwen van een schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal:
    1. 18 m² indien sprake is van een perceel van 2.000 m² - 5.000 m²;
    2. 24 m² indien sprake is van een perceel van 5.000 m² - 10.000 m²;
    3. 27 m² indien sprake is van een perceel van 10.000 m² - 20.000 m²;
    4. 36 m² indien sprake is van een perceel van 20.000 m² of meer;
  5. de afstand tot de stedelijke bebouwing binnen de kernen bedraagt maximaal 250 meter;
  6. de schuilgelegenheid landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
4.3.4 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte van boogkassen, folietunnels en blaastunnels bedraagt maximaal 1,50 meter;
  2. de oppervlakte van de onder a. genoemde voorzieningen bedraagt maximaal 0,5 ha. per bedrijf;
  3. boogkassen dienen te worden gesitueerd aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
  4. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  5. de ontwikkeling dient gepaard te gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Daartoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de voorzieningen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  6. aangetoond dient te worden dat afdoende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  7. de omgevingsvergunning mag geen betrekking hebben op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening "Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen" behorende, als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  8. vooraf dient advies te worden gevraagd aan een (regionale) kwaliteitscommissie.
4.3.5 Voederberging of voederruif
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen
Het realiseren/aanleggen van tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zoals het gebruik van landbouwplastic is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. hierdoor geen actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden worden aangetast;
  2. de tijdelijke voorziening niet langer dan zes maanden per kalenderjaar aanwezig is en de voorziening na afloop van de periode waarin deze nodig is wordt verwijderd;
  3. het gebruik mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  4. het hellingspercentage niet groter is dan 4%, volgens de als bijlage 4 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  5. het gebruik van landbouwplastic noodzakelijk is voor het afdekken van landbouwproducten die tijdelijk in het open veld worden opgeslagen.
4.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik:
    1. voor detailhandel;
    2. voor het houden van evenementen;
    3. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
    4. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
    5. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
    6. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
    7. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
    8. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
    9. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
    10. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond ;
    11. als paardenbakken;
    12. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid.
  2. het geheel of gedeeltelijk egaliseren of slechten van graften;
  3. het in hun functioneren belemmeren of aantasten van bestaande natuurlijke of kunstmatige waterbuffers, inclusief aan- en afvoervoorzieningen;
  4. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal buiten de teeltperiode waarvoor de voorzieningen nodig zijn.
4.4.3 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurlijke waarden' is gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in artikel 4 lid 1 en artikel 4 lid 2 slechts toegestaan mits de landschappelijke inpassing, conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 5 ‘Landschappelijke inpassing Windraak 29’ van deze regels, binnen een termijn van 24 maanden nadat het bestemmingplan onherroepelijk is geworden is uitgevoerd en in stand wordt gehouden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Windraak 29'.
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  5. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging;
  6. het bebossen van gronden;
  7. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
4.5.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 4.5.1 geldt niet voor:
  1. het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden:
    1. die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
    3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  2. het vellen en/of rooien van houtgewas in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van een boom- of sierteeltbedrijf of laagstamfruitbomen.
4.5.3 Toelaatbaarheid
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits uitvoering van de werken en/of werkzaamheden niet leidt tot de in bijlage 1 genoemde gevolgen voor landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.
Artikel 5 Bedrijf
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven in categorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' (b≤4.1);
  2. bedrijven in categorie 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' (b≤4.2);
  3. een autobedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf' (sb-abf);
  4. (inpandige)bedrijfswoningen, behorende bij het ter plaatse gevestigde bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  5. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' (dv);
  6. detailhandel in de branches:
    1. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    2. auto’s, motoren, scooters en bromfietsen;
    3. boten, caravans en tenten;
    4. grove bouwmaterialen;
    5. landbouwwerktuigen;
    6. keukens, tegels, sanitair;
    7. zonwering, deuren, ramen;
      uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh);
  7. ondergeschikte ( productiegebonden) detailhandel;
  8. niet-zelfstandige kantoren;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
  7. het behoud van monumentale waarden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument” [sba-gem];
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemmingen zijn geregeld, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
 
5.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwvlak bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage;
  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  6. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, onder de volgende voorwaarden:
    1. Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
      1. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m³.
      2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
      3. De bouwhoogte niet meer dan bedragen 10 m.
    2. Bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
      1. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m3.
      2. De goot- en bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub b voor de realisatie van gebouwen met een goot- en bouwhoogte van maximaal 15 m, mits:
  1. de hogere goot- en bouwhoogte niet leiden tot onevenredige hinder, gevaar of schade voor de omgeving;
  2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
5.3.2 Erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub e voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
 
5.3.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub e onder 3 voor de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 15 m, mits:
  1. de hogere bouwhoogte niet leidt tot onevenredige hinder, gevaar of schade voor de omgeving;
  2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Ten aanzien van de in artikel 5 lid 1 genoemde functies gelden de volgende beperkingen:
  1. seks- en/of pornobedrijven en/of prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan;
  2. detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzonderingen van detailhandel en dienstverlening als genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten, detailhandel ter plaatse van de desbetreffende aanduidingen en/of ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel;
  3. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan;
  4. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “risicovolle inrichting”;
  5. Het winkelvloeroppervlak van detailhandelsvestigingen in een andere branche dan genoemd in artikel 5 lid 1 sub f mag met maximaal 20% worden vergroot.
  6. de oppervlakte van de ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel mag niet meer bedragen dan 20% van het bedrijfsvloeroppervlak;
  7. de oppervlakte van detailhandel in branchevreemde producten mag niet meer bedragen dan 10% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 250 m² met een maximum oppervlak van 100 m² per branchegroep.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor de vestiging van een bedrijf uit de
  1. milieucategorie 3.2, waar maximaal milieucategorie 3.1 is toegestaan,
  2. milieucategorie 4.1, waar maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan,
  3. milieucategorie 4.2, waar maximaal milieucategorie 4.1 is toegestaan,
als vermeld in de staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel voor de vestiging van een bedrijf dat naar aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijkgesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot de toegestane milieucategorie, mits de aard en de activiteiten van het bedrijf geen afbreuk veroorzaken op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
 
5.5.2 Detailhandel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor de vestiging van detailhandel, geen ondergeschikte detailhandel zijnde in de branches:
  1. brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. grove bouwmaterialen;
  3. landbouwwerktuigen.
5.5.3 Afwijkingsgebied
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1 voor de vestiging van detailhandel, geen ondergeschikte detailhandel zijnde, ter plaatse van de aanduiding 
'wetgevingszone – afwijkingsgebied' in de branches:
  1. auto’s, motoren, scooters en bromfietsen;
  2. boten, caravans en tenten;
  3. keukens, tegels en sanitair;
  4. zonwering, deuren en ramen;
  5. doe-het-zelf;
mits:
  1. de winkelvloeroppervlakte per detailhandelsvestiging minimaal 1.000 m² bedraagt;
  2. voldoende parkeergelegenheid is verzekerd, waarbij een minimale parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak dient te worden aangehouden indien het arbeidsextensieve en bezoekersintensieve detailhandel betreft;
  3. ten aanzien van de vestiging van detailhandel in de doe-het-zelfbranche door middel van een distributieplanologisch onderzoek kan worden aangetoond dat de spreiding van de doe-het-zelf-locaties niet in gevaar komt en er geen sprake is van duurzame ontwrichting in de doe-het-zelfbranche.
5.5.4 Aan huis gebonden beroep
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een bedrijfswoning, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in een bedrijfswoning of een tot deze bedrijfswoning behorend bijgebouw;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie in de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het aan huis gebonden beroep niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 6 Bedrijventerrein
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven in categorie 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b≤3.1);
  2. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a;
  3. detailhandel, uitsluitend voor zover het betreft:
    1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geproduceerde goederen;
    2. detailhandel zoals uitdrukkelijk genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
alsmede voor:
  1. erven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. wegen en paden;
  7. geluidwerende voorzieningen;
  8. interne kabel- en (ondergrondse en bovengrondse) leidingstraten;
  9. overige bijbehorende voorzieningen, waaronder mede begrepen energievoorzieningen;
  10. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
6.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
  2. De goot- en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.
  3. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
  4. De onderlinge afstand tussen de gebouwen mag niet minder dan 3 m bedragen, tenzij ze aanéén worden gebouwd.
  5. Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover nutsvoorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd, de volgende aanvullende maatvoeringseisen gelden:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
  6. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw).
  7. Per aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing toegestaan. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    1. Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
      1. De inhoud per woning mag niet meer bedragen dan 650 m3;
      2. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven;
      3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
    2. Bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:
      1. De inhoud per woning mag niet meer bedragen dan 650 m3;
      2. De goot- en bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mogen niet worden overschreden.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 1 m.
  2. De bouwhoogte van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 3 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 20 m.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Afwijken bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub b en toestaan dat de goot- en/of de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot met maximaal 25%, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
6.4.2 Afwijken bebouwingspercentage
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub b en kan worden toegestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel met 10% worden verhoogd, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeerbalans;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
 
6.4.3 Afwijken afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub c en toestaan dat de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verminderd tot (niet minder dan) 1 m, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4.4 Afwijken onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub d en toestaan dat de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen wordt verminderd tot (niet minder dan) 2 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de brandveiligheid;
 
6.4.5 Afwijken inhoud nutsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub e en toestaan dat de oppervlakte van een nutsgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 25 m², mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
6.4.6 Afwijken bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 6 lid 2.2 sub a en toestaan dat de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens wordt vergroot tot niet meer dan 3 meter, mits:
  2. de hoogte boven de 1 meter transparant wordt uitgevoerd;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  5. het bepaalde in artikel 6 lid 2.2 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter, mits:
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid.
  9. het bepaalde in artikel 6 lid 2.2 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 30 m, mits:
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  11. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
Ten aanzien van de in artikel 6 lid 1 genoemde functies gelden de volgende beperkingen:
  1. Seks- en/of pornobedrijven en/of prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.
  2. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn niet toegestaan.
  3. De oppervlakte van de ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel mag niet meer bedragen dan 20% van het bedrijfsvloeroppervlak en nooit meer dan 500 m².
  4. De oppervlakte van detailhandel in branchevreemde producten mag niet meer bedragen dan 10% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 250 m² met een maximum oppervlak van 100 m² per branchegroep.
  5. Niet zelfstandige kantoren mogen een bruto vloeroppervlak hebben van maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak en nooit meer dan 500 m².
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.6.1 Afwijken ten behoeve van vergelijkbare bedrijven
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 en kan worden toegestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van een hogere categorie zijn, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie.
 
6.6.2 Afwijken detailhandel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 voor de vestiging van detailhandel, geen ondergeschikte detailhandel zijnde, in de branches:
  1. brand- en explosiegevaarlijke goederen,
  2. auto’s, boten, caravans,
  3. grove bouwmaterialen,
  4. landbouwwerktuigen,
  5. verhuurbedrijven,
mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de aard en de activiteiten geen onevenredige aantasting met zich meebrengen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.
6.6.3 Afwijken bvo niet zelfstandige kantoren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 5 voor het vergroten van het bruto vloeroppervlak van niet zelfstandige kantoren, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de aard en de activiteiten geen onevenredige aantasting met zich meebrengen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving ;
  3. uit onderzoek blijkt dat de afwijking vanuit het aspect externe veiligheid niet op bezwaren stuit;
  4. het bruto vloeroppervlak van maximaal 30% van het bedrijfsoppervlak niet wordt overschreden.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.7.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na ingewonnen advies van een onafhankelijke terzake deskundige, de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:
Het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven, en mits:
  1. het woon- en leefklimaat voor omliggende milieugevoelige functies niet zwaarder wordt belast;
  2. de aanwezige bedrijven niet in een hogere milieucategorie worden gebracht;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.7.2 Wijziging milieuzonering op verbeelding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na ingewonnen advies van een onafhankelijke terzake deskundige, de in artikel 6 lid 1 in samenhang met de verbeelding aangegeven milieuzonering te wijzigen, voor zover veranderingen in de omgeving met betrekking tot milieugevoelige functies, zoals woningen, hiertoe aanleiding geven, en mits:
  1. het woon- en leefklimaat voor omliggende milieugevoelige functies niet zwaarder wordt belast;
  2. de aanwezige bedrijven niet in een hogere milieucategorie worden gebracht;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.7.3 Wijziging bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'Bedrijfswoning' alsmede de bijbehorende maatvoering(en) van de verbeelding te schrappen, mits de woonfunctie ter plaatse is komen te vervallen.
Artikel 7 Centrum - 1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horeca van categorie fastfoodservicesector winkelgebonden;
  2. horeca in categorie I, IIA, IIB en III als vermeld in de staat van horeca-activiteiten ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ (h);
  3. detailhandel, behoudens voor zover anders aangeduid:
    1. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ondergeschikte detailhandel' (sdh-odh);
    2. het uitsluiten van detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' (-dh);
    3. het uitsluiten van detailhandel op de verdieping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel uitgesloten - detailhandel op verdieping' (-sdh-dhv);
    4. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw), zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
  4. ondersteunende horeca;
  5. ambulante detailhandel, voor zover bestaand;
  6. consumentverzorgende (ambachtelijke) dienstverlening;
  7. een kantoor;
  8. galeries;
  9. ateliers;
  10. wonen uitsluitend op de verdiepingen, behoudens voor zover anders aangeduid dan wel voor zover bestaand;
  11. 1 woning op de begane grond zoals aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op begane grond' (sw-wb);
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven en tuinen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.
 
7.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 7 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
  2. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedragen maximaal de/het op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage.
  3. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m³.
  4. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  5. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  6. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub e voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
 
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 7 lid 1 voor de vestiging van horecabedrijven in een andere categorie dan op de verbeelding aangegeven, mits de horeca-activiteiten niet leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  2. het bepaalde in artikel 7 lid 1 voor het toestaan van wonen op de begane grond, mits dit niet leidt tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Centrum - 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Centrum - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
uitsluitend op de begane grond:
  1. dienstverlening;
  2. maatschappelijke voorzieningen;
  3. culturele en ontspannende voorzieningen;
  4. bedrijven in de categorieën A en B als vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd;
  5. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ (dh), behoudens voor zover anders aangeduid:
    1. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw), zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
  6. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw), zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
op de begane grond en verdieping:
  1. wonen; 
alsmede voor:
  1. erven;
  2. terrassen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;  
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 8 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder b mag op een bouwperceel, waar uitsluitend een woning aanwezig is, de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen achter de achtergevellijn niet meer bedragen dan 75 m2, waarbij het aantal vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 2 bedraagt en de oppervlakte van een bijgebouw ten hoogste 45 m2 bedraagt; 
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub d voor de realisatie van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m, met in achtneming van de bepaling dat de afwijking uitsluitend kan worden verleend indien een positief advies van de gemeentelijke welstandscommissie is ontvangen.
 
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
8.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. Het gebruik van hoofd- of bijgebouwen voor de uitoefening van een prostitutiebedrijf, dan wel een seks- en/of pornobedrijf;
  2. Het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.5.1 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan het huis gebonden beroep;
  5. de aard en activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
8.5.2 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie A in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
    het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
8.5.3 Voorzieningen op de verdieping
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 onder a t/m f voor de uitbreiding van deze voorzieningen op de verdieping, mits:
  1. het aantal voorzieningen niet wordt vergroot;
  2. is aangetoond dat de uitbreiding wegens een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  3. is aangetoond dat er geen uitbreidingsmogelijkheden op de begane grond zijn;
  4. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 9 Centrum - 3
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, behoudens voor zover anders aangeduid:
    1. het uitsluiten van detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' (-dh);
    2. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw), zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
  2. kantoor;
  3. zakelijke dienstverlening;
  4. consumentverzorgende (ambachtelijke) dienstverlening;
  5. galeries;
  6. ateliers;
  7. wonen;
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven en tuinen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.
  
9.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 9 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedragen maximaal de/het op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage.
  3. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m³.
  4. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  5. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  6. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub e voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
 
9.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van achterterreinen voor buitenpandige horeca-activiteiten.
 
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 9 lid 1 voor het toestaan van wonen op de begane grond, mits dit niet leidt tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. het bepaalde in artikel 9 lid 4 voor het toestaan van buitenpandige horeca-activiteiten op het achterterrein, mits:
  3. het horeca-activiteiten betreft die op grond van de regels reeds in de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak zijn toegelaten;
  4. de horeca-activiteiten niet leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 10 Centrum - 4
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Centrum - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horeca van categorie fastfoodservicesector winkelgebonden;
  2. detailhandel, behoudens voor zover anders aangeduid:
    1. het uitsluiten van detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' (-dh);
    2. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw), zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
  3. ondersteunende horeca;
  4. ambulante detailhandel, voor zover bestaand;
  5. consumentverzorgende (ambachtelijke) dienstverlening;
  6. een kantoor;
  7. galeries;
  8. ateliers;
  9. kantoren;
  10. wonen;
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven en tuinen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2.  bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.
 
10.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 10 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.
  2. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedragen maximaal de/het op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage.
  3. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m³.
  4. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  5. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  6. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 sub e voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
  2. het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 sub e voor de realisatie van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,5 m, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
10.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van achterterreinen voor buitenpandige horeca-activiteiten.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 10 lid 1 voor de vestiging van horecabedrijven in een andere categorie dan op de verbeelding aangegeven, mits de horeca-activiteiten niet leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  2. het bepaalde in artikel 10 lid 1 voor het toestaan van wonen op de begane grond, mits dit niet leidt tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. het bepaalde in artikel 10 lid 4 sub a voor het toestaan van buitenpandige horeca-activiteiten op het achterterrein, mits:
  4. het horeca-activiteiten betreft die op grond van de regels reeds in de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak zijn toegelaten;
  5. de horeca-activiteiten niet leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 11 Detailhandel
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' (su);
  3. bestaande (inpandige) dienstwoningen, behorende bij het ter plaatse gevestigde detailhandel;
  4. wonen uitsluitend op de verdieping, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op verdieping' (sw-wv);
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve de waterhuishouding;
  5. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 24 tot en met 38 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
 
11.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 11 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 sub c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximaal 
2 m.
Artikel 12 Dienstverlening
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dienstverlenende bedrijven, kantoren en instellingen op financieel, juridisch of (ontwerp)-technisch gebied dan wel op het gebied van communicatie, informatie en adviezen;
  2. bestaande (inpandige) bedrijfswoningen, behorende bij de ter plaatse gevestigde dienstverlening;
alsmede voor:
  1. erven en tuinen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
 
12.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 12 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen
    2. voor de voorste bouwgrens 1 m;
    3. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 sub c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
Artikel 13 Dienstverlening - Zakelijk
 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Dienstverlening - Zakelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dienstverlenende bedrijven, kantoren en instellingen op financieel, juridisch of (ontwerp)-technisch gebied dan wel op het gebied van communicatie, informatie en adviezen;
alsmede voor:
  1. erven en tuinen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.
 
13.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 13 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedragen maximaal de/het op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage;
  3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 meter;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 meter;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter.
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
13.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. het afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 meter.
  2. het afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,5 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 14 Groen
 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. ontsluitingswegen;
  3. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
14.2 Bouwregels
 
Op de tot Groen aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
Artikel 15 Horeca
 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor :
  1. horeca van categorie 2 zoals vermeld in de bij deze regels gevoegde bijlage 2 'staat van horeca-activiteiten, alsmede een hotel;
  2. horeca van categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4' (h=4);
  3. een dansschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dansschool' (da);
  4. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw).
met bijbehorende terrassen, erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
 
15.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' waar uitsluitend één gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen mag worden opgericht met een oppervlak van 5 m² en een maximum bouwhoogte van 2,0 meter;
  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 3 m dient te bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedragen;
  4. de voorgevel van de bedrijfswoning uitsluitend in de voorste bouwgrens mag worden gebouwd;
  5. de horizontale diepte van de bedrijfswoning ten hoogste mag bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
    2. op de volgende bouwlagen 12,5 m,
met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
  1. bij een bedrijfswoning bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. deze zowel aangebouwd als vrijstaand mogen worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per bedrijfswoning maximaal 50 m2 mag bedragen;
    3. in afwijking van het bepaalde onder c de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  2. bijgebouwen te behoeve van de bedrijfswoning uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal mag bedragen:
    1. erfafscheidingen 2 m;
    2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
 
15.3.1 Aan- en uitbouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2 sub a ten behoeve van erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda's, met dien verstande dat:
  1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn maximaal 1 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van erkers, afdaken, entreeportalen en veranda's maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
  3. de breedte van erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda's maximaal 3/5 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 2 m dient te bedragen.
15.4 Specifieke gebruiksregels
 
15.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
 
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
15.5.1 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 4.1 voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 15 lid 2 sub f genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de afwijking van de omgevingsvergunning wordt geacht door burgemeester en wethouders te zijn ingetrokken op het moment dat de noodzaak tot mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.
15.5.2 Aan huis gebonden beroep
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, met dien verstand dat:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
15.5.3 Aan huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, met dien verstande dat:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 16 Maatschappelijk
 
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie of openbaar bestuur, waaronder begrepen bejaarden- en verzorgingstehuizen;  
  2. ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van de onder a genoemde doeleinden;
  3. één woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w);
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
  6. het behoud van monumentale waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ [sba-gem];
alsmede voor:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
16.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 16 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal voor:
    1. erfafscheidingen 2 m;
    2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m.
  2. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
Artikel 17 Sport
 
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. het uitoefenen van sportactiviteiten;
  2. een sportcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum' (sps);
  3. overige clubgebouwen;
  4. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);;
  5. wegen en paden;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. bermen en beplanting;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
17.2 Bouwregels
 
17.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
17.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte, bouwhoogte en bebouwingspercentage van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', maximum bebouwingspercentage (%); 
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag, met uitzondering van terreinafscheidingen, ballenvanghekken en lichtmasten, niet meer dan 4 m. bedragen;
  2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m. bedragen;
  3. de bouwhoogte van ballenvanghekken mag niet meer dan 10 m. bedragen;
  4. de maximum bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 20 m. bedragen.
Artikel 18 Tuin
 
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;  
alsmede voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;  
met de bijbehorende:
  1. bestaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bestemming Wonen - 1;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
 
18.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
18.2.2 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
18.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Uitsluitend bestaande bijbehorende bouwwerken mogen worden gehandhaafd en herbouwd in maximaal de bestaande bouwhoogte.
 
18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18 lid 2.4 sub a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
Artikel 19 Verkeer
 
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
  2. een watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'water' (wa);  
alsmede voor:
  1. parkeervoorzieningen en openbare ruimten;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstuitingen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
19.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen;
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de verlichting bedraagt maximaal 6,00 meter;
  2. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding bedraagt maximaal 10,00 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstuitingen bedraagt maximaal 12,00 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
Artikel 20 Verkeer - Parkeren
 
20.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer-Parkeren' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
  1. parkeervoorzieningen met bijbehorende wegen en wandel- en fietspaden; 
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm);
  3. een gerioleerde watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - gerioleerde watergang' (swa-wg).
met bijbehorende kunstuitingen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
 
20.2 Bouwregels
 
20.2.1 Gebouwen
 
Op de voor 'Verkeer-Parkeren' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
20.2.2 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van verlichting 6 m;
    2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
    3. van kunstuitingen 12 m;
    4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
  3. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde in afwijking van het bepaalde onder b worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van de overkapping niet meer dan bedraagt dan 130 m²;
    2. de hoogte van de overkapping niet meer bedraagt dan 6 m;
    3. van de reclamezuil 7 m;
    4. van verlichting 6 m;
    5. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
    6. van kunstuitingen 12 m;
    7. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m.
Artikel 21 Water
 
21.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging;
  2. waterhuishouding en ecologische en natuurwaarden;
  3. waterlopen en daarbij behorende waterhuishoudkundige- en oevervoorzieningen;
  4. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
met de daarbij behorende:
  1. kunstwerken;
  2. beheer- en onderhoudspaden;
  3. extensieve dagrecreatie;
  4. nutsvoorzieningen.
21.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en/of waterkering;
 
21.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
  6. in het belang van een goede landschappelijke inpassing;
  7. in het belang van een verantwoorde afvoer van hemelwater (infiltratie of retentie).
21.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. horeca;
  7. het bevaren van water;
  8. opslag van goederen en materialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 22 Wonen - 1
 
22.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen - 1 bestemde gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. een aan huis gebonden beroep en/of een aan huis gebonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ (bah);
  3. een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' (sb-gb);
  4. een bedrijf uit de milieucategorieën 1 en 2 conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is opgenomen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' (b);
  5. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh);
  6. transformatie van winkelpanden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - transformatie winkelpanden' (sc-tw). Voor de adressen en transformatie wordt verwezen naar bijlage 3 van deze regels;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 24 tot en met 38, voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
 
22.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 22 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' [aeg] uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden opgericht; 
  2. nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan;
  3. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  4. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
    2. op de volgende bouwlagen 12,5 m
      met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw groter mag zijn indien het bouwvlak dat toelaat en met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
  5. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen;
  6. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  7. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
 
Goothoogte
Bouwhoogte
van aangebouwde bijgebouwen
goothoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw + 0,25 meter
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
van vrijstaande bijgebouwen
3,00 meter
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens
-         
 
1,00 meter
 
van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens-2,00 meter
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-         
 
3,00 meter.
 
 
22.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 2 sub g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
 
22.4 Specifieke gebruiksregels
 
22.4.1 Verboden gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 22 lid 1 wordt tevens verstaan: 
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ is de vestiging van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf toegestaan, mits:
    1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep/bedrijf in de woning plaatsvindt;
    2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep/bedrijf in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
    3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
    4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep/bedrijf;
    6. de aard en de activiteiten van het beroep/bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
22.4.2 uitsterfconstructie
De bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' (sb-gb) dient te worden beëindigd zodra de ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige exploitant de bedrijfsvoering beëindigt.
 
22.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
22.5.1 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 4 voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 22 lid 2 onder d t/m f genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
22.5.2 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan het huis gebonden beroep;
  5. de aard en activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
22.5.3 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22 lid 1 voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bijlage 1 bij deze regels of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' (sb-gb) te verwijderen van de verbeelding zodra de bedrijfsvoering zoals bedoeld in artikel 22 lid 4.2 is beëindigd.
Artikel 23 Wonen - 2
 
23.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de plankaart als ‘Wonen - 2’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde, aaneengebouwde en gestapelde woningen;
  2. aan huis verbonden beroepen;
  3. lichte bedrijvigheid;
  4. parkeerdoeleinden.
23.2 Bouwregels
 
23.2.1 Algemeen
  1. de bouwgrens mag niet door bouwwerken worden overschreden, behoudens het onder b bepaalde.
  2. overschrijding van de bouwgrens is uitsluitend toegestaan indien dit uit verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is, met ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons, mits de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m uit de gevel en de afstand tot de naar de weg gekeerde begrenzing van de bestemming niet minder dan 1 m.
  3. indien op de verbeelding een bebouwingsvlak is aangegeven mogen gebouwen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd.
  4. de op de verbeelding door middel van de aanduiding 'halfopen’ aangegeven bebouwingskarakteristiek mag niet worden aangetast.
  5. van aantasting van de karakteristiek is sprake indien door het toevoegen van woningen de kenmerken van de hiervoor genoemde aanduidingen verloren gaan.
  6. de aangegeven bebouwingskarakteristieken bestaat uit halfopen bebouwing.
23.2.2 Hoofdgebouwen
  1. De voorgevel moet worden gesitueerd in bebouwingsgrens I.
  2. De afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen moeten bedragen:
    1. voor halfvrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen: aan één zijde niet minder dan 3 m;
    2. voor aaneengebouwde hoofdgebouwen: bij eindwoningen niet minder dan 3 m;
    3. indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt geldt deze afstand als minimale afstand.
  3. De breedte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    1. voor vrijstaande hoofdgebouwen 15 m;
    2. voor halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen en aaneengebouwde 10 m.
  4. De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 12 m bedragen.
  5. De goothoogte zoals aangeduid op de plankaart dient te worden aangehouden.
  6. De hoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte, vermeerderd met 5 meter.
23.2.3 Aan- en bijgebouwen
Aan- en bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
  1. De afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw moet ten minste 3 m bedragen.
  2. De afstand tussen het bijgebouw en het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen.
  3. Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt 50%, tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 70 m2.
  4. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m2 groot en ten minste 5 m diep.
  5. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter bebouwingsgrens I.
  6. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m2.
  7. De goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
  8. De hoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag, niet meer dan 2 m bedragen.
 
23.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 23 lid 3 sub b voor het plaatsen van een aan- en bijgebouw op een afstand van meer dan 10 m van het hoofdgebouw indien dit stedenbouwkundig niet onaanvaardbaar is.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 voor het overschrijden van de bouwgrens in straten waar alleen zijgevels aan grenzen, voor het bouwen van aan- en bijgebouwen buiten de bouwgrens, waarbij de afstand tot de weg niet minder dan 2 m mag bedragen en indien dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt niet onaanvaardbaar is.
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de woning en aan- en bijgebouwen voor aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid tot een maximum oppervlak van 60 m2 mits:
    1. de omvang voor lichte bedrijvigheid niet meer gaat bedragen dan 50% van de vloeroppervlakte van de woning;
    2. de omvang voor aan huis verbonden beroepen niet meer gaat bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning;
    3. voor lichte bedrijvigheid uitsluitend bedrijvigheid in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze voorschriften is gevoegd zijn toegestaan, hierbij wordt rekening gehouden met de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerde afstanden. Bedrijvigheid welke niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen kan worden toegestaan;
    4. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
    5. in voldoende mate is verzekerd dat geen onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal optreden voor de omringende bebouwing en functies;
    6. detailhandel:
      1. nieuwvestiging van detailhandel is toegestaan middels vrijstelling, als bedoeld in lid 4, sub e van dit artikel;
    7. er geen onevenredige schade aan het woonmilieu wordt of kan worden toegebracht.
  4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het vestigen van  detailhandel en commerciële dienstverlening, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De vestigingslocatie centraal in de kern ligt dan wel gekoppeld is aan een reeds bestaande voorziening.
    2. De vestiging dient versterking te zijn van het voorzieningenniveau in het plangebied.
    3. De aard en omvang van de vestiging dienen te passen in het plangebied.
  5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het toestaan van bedrijvigheid welke niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in de beschrijving in hoofdlijnen toegelaten milieucategorieën 1 en/of 2.
  6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van een aanleunwoning bij een bestaande woning, mits:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
    3. de aanleunwoning ruimtelijk gezien een onderdeel vormt van de bestaande woning.
23.4 Specifieke gebruiksregels
 
In de op de plankaart als zone ‘Wonen - 2’ aangegeven gronden zijn bij iedere woning, in de woning, aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De omvang niet meer bedraagt dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 30 m2.
  2. Uitsluitend bedrijvigheid in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals bij deze regels is gevoegd, zijn toegestaan, hierbij wordt rekening gehouden met de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerde afstanden. Bedrijvigheid welke niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten maar naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen is, is na vrijstelling toegestaan.
  3. Het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.
  4. Detailhandel:
    1. bestaande detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel toegestaan’ mag worden voortgezet en uitgebreid met maximaal 10% van de bestaande verkoopvloeroppervlakte;
    2. nieuwvestiging van detailhandel is toegestaan middels vrijstelling, als bedoeld artikel 23 lid 3 sub d sub e van dit artikel.
  5. De activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving.
  6. Het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het op de verbeelding als ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’ aangeduide gebied te wijzigen in die zin dat nieuwe woningen kunnen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. aangesloten wordt op de bebouwingskarakteristiek halfopen van de omgeving;
  2. de bebouwing georiënteerd dient de worden op ‘Achter de Hoven’;
  3. woningen met lichte bedrijvigheid zijn toegestaan;
  4. de bebouwingsregeling aansluit op de bebouwingsregeling uit artikel 23 lid 2;
  5. de woningbouw past binnen het Regionaal Volkshuisvestingsplan;
  6. door middel van een bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, dan wel dat na bodemsanering de grond voldoet aan de toekomstige functie;
  7. door middel van een archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Artikel 24 Leiding - Gas
 
24.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
  1. aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding;
alsmede voor:
  1. belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  2. leidingzone;
  3. veiligheidszone;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
24.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.
 
24.3 Afwijken van de bouwregels
 
24.3.1 Afwijken voor bouwen overeenkomstig onderliggende bestemming
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 24 lid 2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige voor deze gronden geldende bestemming(en), mits uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
 
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
24.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bij voorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bij voorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  9. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
24.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 24 lid 4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
  2. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  3. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  4. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  5. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  6. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netwerken.
24.4.3 Advies
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s). Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
Artikel 25 Leiding - Leidingzone ondergrondse leidingen - veiligheidsgebied
 
25.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor "Leiding - Leidingzone ondergrondse leidingen - veiligheidsgebied" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de veiligheid van personen en objecten bij calamiteiten.
 
25.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels, is bouwen uitsluitend toegestaan voor bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de in artikel 25 lid 1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,2 m;
25.3 Afwijken van de bouwregels
  1. burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 25 lid 2, voor het bouwen in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.
  2. een ontheffing als bedoeld onder a. wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende leiding.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 1. bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
    1. het vergraven en afgraven van gronden tot een diepte van meer dan 0,30 m beneden het peil;
    2. het egaliseren van gronden;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    5. het heien, draineren en diepwoelen.
  2. een aanlegvergunning als bedoeld artikel 25 lid 4 sub a mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  3. een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 25 lid 4 sub a wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
  4. een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 25 lid 4 sub a is niet vereist voor:
    1. andere-werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
    2. andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 26 Leiding - Riool
 
26.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en onderhoud van de in deze beschermingszone aangeduide rioolwatertransportleiding (persleiding of vrijvervalleiding).
 
26.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden is het niet toegestaan te bouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten.
 
26.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 2 en behoeve van het oprichten van bouwwerken mits:
  1. het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
  2. door deze werken en werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende rioolwatertransportleiding;
  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
 
26.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond voor en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet.
 
26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
26.5.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. de aanleg van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting;
  3. het wijzigen van het bodemniveau (ophogen en afgraven);
  4. het verrichten van anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het heien of anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.
26.5.2 Weigeringsgronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen gebouw zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
26.5.3 Advies
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
 
26.5.4 Toepassingsbereik
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 26 lid 5.1 is niet vereist voor:
  1. werken, geen bouwwerk zijnde, die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 1
 
27.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
27.2 Bouwregels
 
Op de voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1,00 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  2. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 50 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter.
27.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27 lid 2 voor het bouwen van gebouwen groter dan 50 m²:
  1. indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden;
  2. voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor de afwijking, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
27.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de als Waarde - Archeologie 1 bedoelde gronden de volgende werken uit te voeren:
  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 meter beneden het peil;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  5. het heien, draineren en diepwoelen.
27.4.2 Weigeren
Een omgevingsvergunning als bedoeld artikel 27 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.  
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
27.4.3 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27 lid 4.1 is niet vereist indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 50 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
27.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 2
 
28.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden. 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende  bestemmingen.
 
28.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m².
28.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 2, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door het deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
28.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 28 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
28.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 28 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 3
 
29.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mee bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
29.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m².
29.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 29 lid 2 sub b, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;  
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
29.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 29 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de weren een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
29.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek is bepaald dat de in artikel 29 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 4
 
30.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
30.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt vergroot;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van 500 m², met dien verstande dat, indien de graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,30 meter, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 30 lid 2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
30.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telcommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 30 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig geschaad kunnen worden;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m² of smaller zijn dan 1,5 meter;
  4. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
30.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 30 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoeld dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 6
 
31.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen van de archeologische waarden.
 
31.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van: :
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 50.000 m².
31.3 Afwijken van de bouwregels
 
31.3.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 31 lid 2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
31.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
31.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, als bedoeld in artikel 31 lid 4.1, is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. is aangetoond dat de betreffende gronden reeds dieper dan 30 cm zijn verstoord en de werken en/of werkzaamheden niet dieper reiken dan de diepte van de aangetoonde eerdere verstoring;
  4. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 50.000 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
  5. de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning;
  6. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  7. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  8. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
31.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 31 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
31.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze bestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6', gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 32 Waarde - Archeologische verwachting 1
 
32.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
 
32.2 Bouwregels
 
Op de voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
 
32.3 Afwijken van de bouwregels
 
32.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32 lid 2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en), mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
32.3.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32 lid 3.1 is niet vereist indien:
  1. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  3. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 500 m².
32.3.3
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32 lid 3.1, winnen zij advies in bij de stadsarcheoloog omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
32.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
32.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 32 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 500 m² en niet dieper dan 0,30 beneden het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  7. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
32.4.3 Afwegingskader
 Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 32 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie
 
33.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden, meer in het bijzonder voor:
  1. het behoud, het herstel en de versterking van de aanwezige ruimtelijke historische structuur en het ruimtelijk historische beeld en ruimtelijk historische belevingswaarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht en de hierin aanwezige bebouwing;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de karakteristieke hoofdvormen, de geveltypen, de geleding, het materiaal, het kleurgebruik en de ornamenten van gebouwen alsmede het behoud van de historisch waardevolle rooilijn, het herstel en versterken van het ruimtelijk historisch beeld en belevingswaarde van de gevelwand ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand' [sba-bp], 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle (gevel)wand' (swr-hg) en 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle rooilijn' (swr-wr);
  3. een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - beschermd gezicht' (swr-bg).
33.2 Bouwregels
 
33.2.1 Bouwwerken
Bouwwerken gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie dienen te voldoen aan de volgende regels:
  1. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan, tenzij een sloopvergunning op basis van dit artikel is afgegeven;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw welke is gekeerd naar de openbare weg of openbare ruimte mag uitsluitend worden gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  4. de kapvorm en kaprichting van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de kapvorm en kaprichting ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel de kapvorm en kaprichting zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  5. de schuine daken (vijfde gevel) moeten in geval van vervanging van de dakbedekking worden voorzien van keramische dakpannen of, indien oorspronkelijk aanwezig, (natuursteen) leien;
  6. de breedte en de parcellering van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de breedte en parcellering ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  7. het geveltype en de geleiding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van het geveltype en de geleiding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mogen worden gebouwd;
  8. balkons en erkers aan de vanaf de openbare weg zichtbare gevels zijn uitsluitend toegestaan, ingeval en voor zover deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  9. voor dakterrassen welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan zoals deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
33.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. Een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 33 lid 1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
33.2.3 Karakteristieke panden
Op de tot Waarde-Cultuurhistorie aangewezen gronden met daarop ‘karakteristieke panden’, zoals aangeduid middels de aanduiding 'karakteristiek' [ka], mag uitsluitend worden gebouwd indien rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met dien verstande, dat:
  1. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen zullen worden gebouwd.
33.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van bebouwing, alsmede de opbouw en indeling van bestaande gevels ten behoeve van behoud en versterking van de cultuur- en bouwhistorische waardevolle karakteristieke verschijningsvorm van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
 
33.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 33 lid 2.1 sub a voor nieuwbouw, mits de gevelbreedte, het geveltype, de gevelgeleiding, het materiaal- en kleurgebruik worden afgestemd op de historische maatvoering, historische verhoudingen en het beeld zoals deze van oudsher in het beschermde gezicht voorkomt;
  2. artikel 33 lid 2.1 sub b voor zover er geen sprake is van een historische voorgevelrooilijn en de bebouwing terug wordt geplaatst in de historische voorgevelrooilijn;
  3. artikel 33 lid 2.1 sub c voor zover de huidige goot- en bouwhoogten lager zijn dan de historische goot- en bouwhoogte en de historische maten en verhoudingen worden hersteld;
  4. artikel 33 lid 2.1 sub d voor zover er sprake is van een plat dak of de huidige dakvorm en/of dakrichting afwijkt van de historische dakvorm en de dakrichting in overeenstemming wordt gebracht met de historische dakvorm en dakrichting;
  5. artikel 33 lid 2.1 sub e voor zover er sprake is van een ander gebouwenmateriaal dat zich voegt in de historische context;
  6. artikel 33 lid 2.1 sub f voor zover de gevelbreedte en de parcellering van hoofdgebouwen afwijkt van de historische gevelbreedte en parcellering en de historische gevelbreedte en de historische parcellering worden hersteld;
  7. artikel 33 lid 2.1 sub g mits de wijzigingen betrekking hebben op het opheffen van verstoringen aan deze gevel en de gevel door de wijziging in overeenstemming wordt gebracht met het historische beeld;
  8. artikel 33 lid 2.1 sub i voor het realiseren van nieuwe dakterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de dakterrassen zijn niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
    2. de hoogte van afscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en de afscheidingen worden uitgevoerd in een open transparante constructie;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische waarden.
33.5 Specifieke gebruiksregels
 
33.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan een pand of gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat dat de cultuurhistorische waarden worden ontsierd of in gevaar worden gebracht.
 
33.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
33.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verven, verwijderen en wijzigen van verflagen, van gevels, ramen, deuren, luiken en/of sierdelen van hoofdgebouwen, voor zover deze werkzaamheden ingevolge het Besluit omgevingsrecht niet vergunningsvrij zijn;
  2. het wijzigen van gevels, ramen, deuren, luiken, sieronderdelen en/of dakbedekking van hoofdgebouwen, voor zover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  3. het bepleisteren, het verwijderen en wijzigen van pleisterwerk van gevels van hoofdgebouwen;
  4. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
  6. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
  7. het graven en/of dempen van waterlopen of waterpartijen;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of telecommunicatieleidingen.
33.6.2 Weigeren
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 33 lid 1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 6.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
33.6.3 Uitzonderingen
Het in artikel 33 lid 6.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/ of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning. Hieronder wordt mede verstaan:
  1. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. het onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen;
  3. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
  4. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden.
33.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
33.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de in artikel 33 lid 1 bedoelde gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen, anders dan ter vervanging van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.
 
33.7.2 Verlenen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 mag alleen worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek, archeologische, bouw- of cultuurhistorische waarden;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door de sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
  5. er een omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw of herinrichting van de vrijkomende gronden kan worden verleend en voldoende is aangetoond dat de vergunde werkzaamheden binnen een termijn van vijf jaar na verlening van de sloopvergunning gerealiseerd zullen zijn.
33.7.3 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarvoor een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
 
33.7.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 kan slechts worden verleend nadat:
    1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische en bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
    2. naar het oordeel van het bevoegd gezag de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken in andere beschikbare informatie afdoende is vastgelegd, in welk geval het onder sub a. genoemde rapport niet nodig is;
  2. In de omgevingsvergunning kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen in het belang van handhaving van en onderzoek en documentatie van archeologische en bouwhistorische zaken.
33.7.5 Uitzonderingen
Het in artikel 33 lid 7.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of die konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.
Artikel 34 Waarde - Ecologie
 
34.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de natuur- en landschapswaarden in het gebied.
 
34.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
 
34.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
  1. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  2. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  4. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  6. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt);
  7. het verwijderen van gras en het omzetten in bouwland tijdens het broedseizoen (15 maart – 15 juli);
  8. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
34.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:
  1. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  2. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  5. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  6. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  7. het dempen van sloten of greppels;
  8. het planten van bomen en/of struiken;
  9. het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels en een ondergrond voor containervelden.
34.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 34 lid 4.1 de planregels vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. betreffen de aanleg van leidingen binnen wegbermen binnen de bestemming verkeer, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.
34.4.3 Afwegingskader
Een in artikel 34 lid 4.1 van de planregels genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
Artikel 35 Waterstaat - Beschermingszone primair water
 
35.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg.
 
35.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
 
35.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 35 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken mits:
  1. het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder.
 
35.4 Specifieke gebruiksregels
 
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
 
35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
35.5.1 Verbodsbepaling
Het is verboden op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)  de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. de aanleg van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting;
  3. het wijzigen van het bodemniveau (ophogen en afgraven);
  4. het verrichten van anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  5. het heien of anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.
35.5.2 Weigeringsgronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen gebouw zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de watergang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
35.5.3 Advies
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder.
 
35.5.4 Toepassingsbereik
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 35 lid 5.1 is niet vereist voor:
  1. werken, geen bouwwerk zijnde, die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
Artikel 36 Waterstaat - Beschermingszone watergang
 
36.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
 
Op of in de voor Waterstaat - Beschermingszone watergang' bestemde gronden geldt de Keur van het Waterschap Limburg.
 
36.2 Bouwregels
 
Op of in de voor Waterstaat - Beschermingszone watergang' bestemde gronden is het verboden te bouwen.
 
36.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 36 lid 2, ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de watergang dan wel voor zover het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - profiel van vrije ruimte' de belangen van de toekomstige versterking, verbetering, aanleg of wijziging van een waterstaatswerk in het gedrang komen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36 lid 3 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de in artikel 36 lid 1 bedoelde watergang; de beslissing met betrekking tot de afwijking wordt aan de beheersinstantie meegedeeld.
Artikel 37 Waterstaat - Watergang overkluisd
 
37.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Watergang overkluisd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
 
Op of in de voor Waterstaat - Watergang overkluisd' bestemde gronden geldt de Keur van het Waterschap Limburg.
Artikel 38 Waterstaat - Waterlopen
 
38.1 Bestemmingsomschrijving
 
38.1.1
De binnen het besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende besluitvlakken, mede bestemd voor: de bescherming en het beheer van de watergang, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en met inachtneming van de keur van het waterschap.
 
38.1.2
De in artikel 38 lid 1.1 bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in hoofdstuk 3 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en / of wijzigingsbevoegdheden en / of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
38.2 Bouwregels
 
38.2.1
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 23) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
 
38.2.2
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
 
38.2.3
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
 
38.3 Afwijken van de bouwregels
 
38.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere besluitvlakken, mits advies is verkregen van de beheerder van de watergang.
 
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
38.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 38 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
38.4.2
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de watergang.
 
38.4.3
Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is nodig voor:
  1. andere-werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. andere-werken die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
3 Algemene regels
Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 40 Algemene bouwregels
 
40.1 Bestaande maten, afstanden en percentages
 
40.1.1 Algemeen
In die gevallen waarin de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
 
40.2 Bebouwingspercentage
 
In de gevallen waarin het bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
40.3 Ondergronds bouwen
 
40.3.1 Algemeen
Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 meter mag bedragen.
 
40.3.2 Ondergronds bouwen in archeologische zones
Het bepaalde in artikel 40 lid 3.1 is niet van toepassing op gronden gelegen binnen de dubbelbestemmingen:
  1. Waarde - Archeologie 1;
  2. Waarde - Archeologie 2;
  3. Waarde - Archeologie 3;
  4. Waarde - Archeologie 4;
  5. Waarde - Archeologie 6;
  6. Waarde - Archeologische verwachting 1.
40.3.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 40 lid 3.2 voor ondergronds bouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 40 lid 3.1.
 
40.3.4 Advies
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 40 lid 3.3 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de stadsarcheoloog.
 
Artikel 41 Algemene gebruiksregels
 
41.1 Strijdig gebruik
 
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
41.2 Aantal wooneenheden
Het aantal wooneenheden, zoals aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het plan, mag niet toenemen.
 
Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
 
42.1 geluidzone - industrie

42.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai.
 
42.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen, mag geen nieuw geluidgevoelig object worden gebouwd.
 
42.1.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 42 lid 1.2 voor het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor gelden voorkeursgrenswaarde of een door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarde.
 
42.2 milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II
 
42.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II geldt dat de gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van de bodem en het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
 
42.2.2 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. een bodemenergiesysteem op te richten, welke dieper reikt dan 30 meter beneden het maaiveld;
  4. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of betoniet.
42.2.3 Uitzonderingen
De in artikel 42 lid 2.2 onder a. en b. gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
42.2.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in artikel 42 lid 2.2 onder a. en b. als gewaarborgd is dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de grondwaterwinning en met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten vooraf gehoord is.
 
42.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
42.2.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten.
42.2.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld onder a. geldt niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Grondwaterwet;
  2. het verrichten van de bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
42.2.5.3 Toelaatbaarheid
Indien er bij de werkzaamheden als bedoeld in dit artikel sprake is van een boorput, zijn de werkzaamheden slechts toelaatbaar indien de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat van 0 tot 3,00 meter beneden het maaiveld worden afgedicht met klei of betoniet.
 
42.3 erosiegebied
 
42.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'erosiegebied' zijn de gronden primair bestemd voor het bestrijden en voorkomen van:
  1. bodemerosie, slibafzetting en water-/modderoverlast;
  2. het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
  3. de aantasting van het grondwaterpakket.
42.3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
 
42.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijn, of van werkzaamheden
 
42.3.3.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging;
  2. het rooien van opgaande begroeiing op graften en landschapselementen zoals groenstroken, grasbanen, bermen en hagen;
  3. het ophogen of egaliseren van in het landschap aanwezige laagten;
  4. het afgraven van grond, indien hierdoor de kans op bodemerosie en wateroverlast toeneemt;
  5. de aanleg van een waterbuffer, groter dan 100 m²;
  6. het verwijderen van, of het verrichten van werkzaamheden die beschadigingen tot gevolg kunnen hebben aan graften, bosstroken en/of grasbanen;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen op hellingen met een hellingpercentage van meer dan 10%;
  8. het scheuren van grasland op hellingen met een hellingpercentage van 15% of meer;
  9. het anders dan als grasland exploiteren van tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer;
  10. het betelen van een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer, met een erosiebevorderend gewas.
42.3.3.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in a geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. werken en/of werkzaamheden in het kader van de erosiebestrijding, voorzover natuurlijke maatregelen ontoereikend zijn;
  5. werken en/of werkzaamheden waarop de erosieverordening van toepassing is.
42.3.3.3 Toelaatbaarheid
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in a zijn slechts toelaatbaar, indien wordt aangetoond dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 42 lid 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
 
42.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van waterremmende landschapselementen op gronden met een hellingspercentage van meer dan 2%.
 
42.4 veiligheidszone - lpg
 
42.4.1 Aanduidingsomschrijving
  1. De op de verbeelding voor 'veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van het vulpunt van de LPG-installatie;
  2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 zijn op de op de verbeelding voor 'veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan.
42.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van een (beperkt) kwetsbaar object, met inachtneming van de volgende regels:
    1. ontheffing mag uitsluitend worden verleend voor gronden gelegen tussen de 45 en de 150 m gemeten uit het vulpunt van de LPG-installatie;
    2. ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien het kwetsbaar object kan worden gerealiseerd overeenkomstig de regels in hoofdstuk 2 van deze planregels;
    3. ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien wordt voldaan aan de eisen als opgenomen in artikel 10 van het Besluit vaststelling milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen van 22 februari 2002.
42.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de op de verbeelding opgenomen 'veiligheidszone - lpg', mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een LPG-installatie definitief is beëindigd.
 
42.5 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
 
42.5.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van een transportroute van gevaarlijke stoffen over het spoor en over de weg.
 
42.5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen gebouwen ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
 
42.5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 42 lid 5.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nieuwe kwetsbare objecten voor zover in overeenstemming met de andere bestemmingen, met dien verstande dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
 
42.5.4 specifieke gebruiksregels
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van scholen, woonzorgcentra, kinderdagverblijven en ziekenhuizen, voor zover die mee brengen dat niet-zelfredzame personen zich in de gebouwen en op de gronden ophouden, niet toegestaan.
 
42.5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:
  1. het verplaatsen of verkleinen van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen in verband met het verplaatsen van de transportroute vervoer gevaarlijke stoffen, met dien verstande dat het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  2. het verwijderen van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen, met dien verstande dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de transportroute gevaarlijke stoffen wordt beëindigd. 
42.6 vrijwaringszone - straalpad
 
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mag de hoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 100 m.
 
42.7 vrijwaringszone - weg
 
42.7.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.
 
42.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 42 lid 7.1, met dien verstande dat:
  1. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  2. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  3. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  4. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan van het plan afwijken door een omgevingsvergunning te verlenen voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover de afwijking noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  4. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
      2. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 meter;
      3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      4. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer';
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.
       
      Het bevoegd gezag kan van het plan afwijken door een omgevingsvergunning te verlenen voor:
      1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
      2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
      3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover de afwijking noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
      4. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor:
        1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
          1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
          2. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 meter;
          3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
          4. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer';
        2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.
Artikel 44 Overige regels
 
44.1 Prioriteit van dubbelbestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Leiding - Gas;
    2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Leidingzone ondergrondse leidingen - veiligheidsgebied;
    3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming Leiding - Riool;
    4. in de vierde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1;
    5. in de vijfde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2;
    6. in de zesde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3;
    7. in de zevende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4;
    8. in de achtste plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6;
    9. in de negende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1;
    10. in de tiende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie;
    11. in de elfde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Ecologie;
    12. in de twaalfde plaats de regels van de dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone primair water;
    13. in de dertiende plaats de regels van de dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone watergang;
    14. in de veertiende plaats de regels van de dubbelbestemming Waterstaat - Watergang overkluisd;
    15. in de vijftiende plaats de regels van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen.  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 45 Overgangsrecht
 
45.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder sub a. en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
45.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
45.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan burgemeester en wethouders ten behoeve van die personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 46 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Veegplan 2021 van de gemeente Sittard-Geleen.