Plan: | Graetheide ong. Born |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.PBoudebaan104-ON01 |
Initiatiefnemer heeft een perceel aan de weg Graetheide ong. te Born in eigendom. Op onderhavig perceel is een schuur aanwezig met een oppervlak van circa 224 m2. Deze schuur is momenteel in gebruik ten behoeve van opslagdoeleinden. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Born - sectie I - nummer 1192. Initiatiefnemer heeft de wens om ter plekke van onderhavige locatie een bouwkavel te creëren, zodat ter plekke een nieuwe levensloopbestendige burgerwoning kan worden gerealiseerd. De schuur zal in de beoogde situatie gaan fungeren als bijgebouw bij de nieuw te realiseren woning.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Ter plekke van onderhavig projectgebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen' van kracht, vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Sittard-Geleen. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd tot 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide. Aangezien het voornemen niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, dient middels een omgevingsvergunning te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Daartoe heeft initiatiefnemer op 23 december 2022 een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' ingediend bij de gemeente Sittard-Geleen.
Bij brief d.d. 3 februari 2023 heeft de gemeente Sittard-Geleen aangegeven dat de ingediende aanvraag omgevingsvergunning nog niet volledig is. De aanvraag omgevingsvergunning ziet namelijk enkel op de activiteit 'bouwen' en niet ook op de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'. De gemeente Sittard-Geleen heeft initiatiefnemer verzocht om de aanvraag omgevingsvergunning aan te vullen. Onder andere dient een ruimtelijke onderbouwing te worden aangeleverd waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat de afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document voorziet daarin.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de weg Graetheide. De weg 'Graetheide' ligt in het verlengde van de Oude Baan respectievelijk de Oude Postbaan. Het projectgebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Graetheide.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal is het projectgebied bekend als gemeente Born - sectie I - nummer 1192.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Ter plekke van onderhavig perceel is momenteel een agrarische opslagloods aanwezig. De overige gronden zijn in gebruik als grasland. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Foto's bestaande situatie
Voorliggende ontwikkeling voorziet in het ter plekke creëren van een bouwkavel zodat initiatiefnemer op onderhavig perceel (gemeente Born - sectie I - nummer 1192) een levensloopbestendige woning kan realiseren.
In onderstaande figuren wordt de situering en de uitstraling van de beoogde levensloopbestendige woning inzichtelijk gemaakt.
Situering nieuwe woning
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Vooropgesteld moet worden dat onderhavig perceel momenteel in gebruik is als agrarisch met perceel met bijbehorende schuur. Met het voornemen wordt beoogd om een levensloopbestendige woning te realiseren ter plekke van het projectgebied. De aanwezige schuur vormt een bijgebouw bij de nieuw te realiseren woning. Met onderhavige ontwikkeling wordt de straatwand aan de weg Graetheide opgevuld. Het projectgebied betreft momenteel namelijk een open plek in het bebouwingslint.
Bovendien ligt onderhavig perceel in een gebied met een overwegende woonbestemming. Op de naastgelegen percelen zijn al woningen aanwezig. Het invullen van de plek met een woning past dan ook binnen de stedenbouwkundige structuur van weg Graetheide. Daarnaast wordt de beoogde woning levensloopbestendig ingericht, hetgeen tegemoet komt aan de woonbehoefte van ouderen en tegelijkertijd een kwalitatieve bijdrage wordt geleverd aan de woonvoorraad in Born. Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat de beoogde woning een moderne reguliere woning betreft, waardoor de woonvoorraad in kwalitatief opzicht wordt versterkt.
Ondanks dat sprake is van nieuwe bebouwing en daarmee gepaard gaande ruimtelijk-visuele effecten, heeft onderhavige ontwikkeling tot gevolg dat de straatwand aan de weg 'Graetheide' wordt opgevuld met een passende levensloopbestendige vrijstaande woning. Daarmee wordt het straatbeeld versterkt en wordt tegemoet gekomen aan de kwalitatieve woonbehoefte binnen Born.
De ruimtelijke effecten van onderhavig voornemen worden dan ook aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van het projectgebied vigeert het onherroepelijke bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen'. Op onderhavige locatie is de bestemming 'Agrarisch' van kracht.
Daarnaast zijn op de locatie de dubbelbestemmingen 'Leiding - Brandstof', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing evenals de gebiedsaanduidingen 'recreatieve netwerken' en 'veiligheidszone - leiding'. Bovendien is op het achterterrein de hartlijn van een brandstofleiding gelegen.
De situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding projectgebied (rode cursor)
Ter plekke van onderhavige locatie is de bestemming 'Agrarisch' van kracht. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarisch grondgebruik. Het realiseren van een nieuwe reguliere burgerwoning is niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om alsnog een woning mogelijk te maken.
Onderhavige ontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een 'projectafwijkingsbesluit' waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Born-Geleen'.
Naast het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Born-Geleen' zijn de facetbestemmingsplannen 'begripsbepaling', 'Parkeren' en 'archeologie' van kracht:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciaal Omgevingsvisie Limburg (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Toekomstvisie 2030' en de 'Omgevingsvisie 2016'.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het voornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nog nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het voorliggende bouwplan levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig projectgebied in hoofdzaak gelegen in de zone 'Landelijke Kernen'. Daarnaast is ten westen van onderhavig projectgebied de zone 'Buitengebied' van toepassing.
Landelijke kernen
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Buitengebied
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging projectgebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied dat aanvullende bescherming behoeft.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake, er is slechts sprake van het bouwen van één nieuwe woning aan de rand van de dorpskern Graetheide, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zoneringen 'Landelijke kernen' en 'Buitengebied' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Ook voldoet de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
"Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouw initiatieven aan de woningmarkt programmering toe te voegen. Nieuwe woningbouw initiatieven moeten op grond van Beleidsafspraak VI van de structuurvisie worden gecompenseerd."
Het actuele woningbouwbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL), aangevuld met de op 11 februari 2021 door de gemeenteraad van Sittard-Geleen vastgestelde- en op 26 februari 2021 in werking getreden – beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Op grond van deze beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van een levensloopbestendige vrijstaande woning aan de Graetheide ong. te Born. De schuur die momenteel op het perceel aanwezig is, wordt omgevormd tot bijgebouw bij de te realiseren woning. Deze ontwikkeling gaat gepaard met het omvormen van een agrarische locatie tot een woonlocatie. Daanaast wordt met het realiseren van een levensloopbestendige woning ingespeeld op de kwalitatieve woonbehoefte. Tot slot is van belang dat het initiatief ter beoordeling aan de sub regio zal worden voorgelegd.
In de 'Toekomstvisie 2030' benoemt de gemeente expliciet dat ze wil door ontwikkelen tot een attractieve complementaire woon- en werkstad waar steeds meer behoefte is aan nieuwe woonvormen en concepten, circulair bouwen en wonen (inclusief duurzaam gedrag), vaak gemixt met werk-, ontmoetings-, zorg- en andere functies. De ambitie is om als gemeente aantrekkelijker te worden jongeren, en dat heeft ook gevolgen voor het aanbod aan woningen en woonformules voor bijvoorbeeld ondernemers, jonge mensen, studenten en jongeren die op zichzelf gaan wonen.
Onderhavig plan voorziet in een levensloopbestendige woning die onder andere geschikt is voor jonge gezinnen en ouderen. Daarmee past deze ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de 'Toekomstvisie 2030' van de gemeente Sittard-Geleen.
Volgens de 'Omgevingsvisie 2016' is onderhavig plangebied gelegen in de zone 'transformeren, verdunnen en verduurzamen bestaand stedelijk gebied'. Meer specifiek is de locatie gelegen in de zone 'Comfortabel wonen'. Ten aanzien van dit gebiedstype wordt aangegeven dat er minder woningen nodig zijn ten gevolge van vergrijzing, krimp en ontgroening. Dat geldt niet alleen voor Sittard-Geleen, maar voor heel Zuid-Limburg. Bestaande bouwplannen worden in dat verband kritisch tegen het licht gehouden. In de (stedelijke) woongebieden worden meer wonignen gesloopt of geschrapt dan nieuw gebouwd. Uiteraard kunnen nog kwalitatief goede, nieuwe woningen worden gebouwd, maar hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo wordt bewust ruimte geboden voor verduurzaming, vergroening en een betere kwaliteit en diversiteit van de woon- en leefomgeving.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige en moderne woning. Daarnaast wordt een woning gerealiseerd met een levensloopbestendig karakter. Daarmee wordt ingespeeld op de uitgangspunten van de Omgevingsvisie 2016.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient in beginsel te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Onderhavige ontwikkeling is gericht op het realiseren van een nieuwe woning aan de Graetheide ong. te Born ter plekke van een als grasland ingericht agrarisch grondstuk. Gelet op de feitelijke toestand van het perceel en het gegeven dat ter plekke geen bodemverontreinigende activiteiten aan de orde zullen zijn geweest, mag worden verondersteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het realiseren van een woning.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij voorliggende ontwikkeling is enkel het aspect wegverkeerslawaai relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect spoorweglawaai is niet aan de orde. Wat betreft het aspect industrielawaai kan worden verwezen naar paragraaf 5.3 van voorliggende toelichting.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig perceel is gelegen aan de weg 'Graetheide'. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Op korte afstand van onderhavig projectgebied is de weg 'Oude Baan' gelegen waar een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is derhalve noodzakelijk.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ROM B.V. een akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1.
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde welke enkel bepaald wordt door de Graetheide bedraagt 52 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woning aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig projectgebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Vooropgesteld moet worden dat de nabije omgeving van onderhavig plangebied zich karakteriseert als een overwegend woongebied. De directe omgeving kenmerkt zich namelijk als een gebied waar vooral burgerwoningen zijn gelegen. Deze kennen geen milieubelastend effect op de omgeving en zijn derhalve niet gezoneerd.
In aanvulling op het voorgaande is van belang dat op de locatie Oude Baan 100 te Born een fruitteeltbedrijf wordt geëxploiteerd. Onderhavig projectgebied is op circa 40 meter ten zuiden van het fruitteeltbedrijf gelegen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)' (SBI-2008: 011, 012, 013) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Initiatiefnemers zijn voornemens om aan de Graetheide ong. te Graetheide een nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat het voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het voornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat (uitgaande van planrealisatie in 2023) tot 2.279 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is bij lange na geen sprake als gevolg van voorliggende ontwikkeling.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of een ruimtelijke ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRnvgs (circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de planontwikkeling heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicovolle activiteiten, zoals Bevi-bedrijven, buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, in of nabij het projectgebied. Daartoe zijn de kaarten 'veilige omgeving' van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.
Uitsnede kaart Atlas Leefomgeving met aanduiding projectgebied
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
Op circa 430 meter ten wesen van het projectgebied is de inrichting 'Bloemen en Planten Heuts' gevestigd. Ter plekke is bovengrondse propaantank aanwezig. Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de PR10-6 contour alsook niet binnen het invloedsgebied van deze opslag.
Transportroutes (Bevt)
Onderhavig projectgebied is gelegen op circa 120 meter afstand van de Maascorridor, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De nieuw te realiseren woning ter plekke van onderhavig projectgebied is gelegen binnen het explosie aandachtsgebied van deze transportroute.
Uitgaande van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, versie 1.2, d.d. 11 januari 2017) is onderhavig projectgebied gelegen in een omgeving dat wordt gekenmerkt als een rustige woonwijk. Binnen dergelijke omgeving wordt uitgegaan van een personendichtheid van 25 personen per hectare. Als gevolg van voorliggend bouwplan neemt deze personendichtheid niet in relevante mate toe.
Verder blijkt op basis van tabel 1-6 van de bijlage bij het HART dat, indien sprake is van het realiseren van gevoelige functies op een afstand van meer dan 40 meter van een transportroute, geen drempelwaarde van toepassing is.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Tot slot is de nieuwe woning beoogd op circa 85 meter afstand van een ondergrondse brandstoftransportleiding. De PR10-6 risicocontour van deze buisleiding is niet over onderhavig projectgebied gelegen.
Voor deze leiding is in het ter plekke geldende bestemmingsplan voorts de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof', met daaromheen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone leiding'. De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn bestemd voor een brandstoftransportleiding. Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien de onderliggende bestemming bebouwing toelaat en die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' zijn de gronden primair bestemd voor het beperken van het risico voor gevaar voor mensen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen door de leidingen. De bouw van kwetsbare objecten is ter plaatse van deze aanduiding in beginsel niet toegestaan.
Ter plaatse van de gronden waar de nieuwe woning wordt beoogd, zijn de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' en de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' niet van toepassing. Deze vormen dan ook geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Bovendien is van belang dat de betreffende ondergrondse transportleiding inmiddels volledig is verwijderd. Deze wijziging is echter nog niet doorgevoerd in de kaart 'Atlas Leefomgeving' en het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen'.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig voornemen. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Op onderhavige locatie is het ontwerp 'Facetbestemmingsplan archeologie Sittard-Geleen' van toepassing. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van de nieuw te realiseren woning de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Uitsnede 'Facetbestemmingsplan archeologie Sittard-Geleen' met aanduiding gronden nieuw te bouwen woning (rode cursor)
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van (c) een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; (d) een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2. Aangezien de nieuwbouw een oppervlak heeft van minder dan 500 m2 is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Op basis van de Erfgoedwet geldt daarnaast wel de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Sittard-Geleen.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter hoogte van het projectgebied is reeds een bestaande inrit aanwezig, teneinde de achtergelegen schuur te kunnen bereiken. In de nieuwe situatie blijft deze inrit aanwezig.
De verkeersgenererende werking als gevolg van het realiseren van de woning bedraagt (op basis van kencijfers) circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Dit beperkte aantal zal niet leiden tot problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid.
In dit verband is van belang dat de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 13 september 2018 het 'Facetbestemmingsplan Parkeren' heeft vastgesteld.
In artikel 3 van het 'Facetbestemmingsplan Parkeren' is bepaald dat de betreffende gronden slechts mogen worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik van deze gronden mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en/of in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de 'Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek'.
Onderhavig projectgebied is gelegen in de zone 'rest van de bebouwde kom'. Voor het realiseren van een woning/appartement dienen op basis van de 'Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek' 1,7 ofwel 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Op eigen terrein wenst initiatiefnemer tegen de bestaande schuur twee parkeerplekken te realiseren. In onderstaande figuur wordt de beoogde situering van deze parkeerplaatsen gevisualiseerd aangegeven.
Situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen
Geconcludeerd moet worden dat de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgevangen waardoor zich parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling niet voordoen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterprogramma voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de gemeente Sittard-Geleen en in het beheersgebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheersgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Sittard-Geleen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=25 (35 millimeter in 45 minuten) en t=100 (45 millimeter in 30 minuten). In het kader van voorliggend project dient met deze kengetallen rekening te worden gehouden.
Om de benodigde capaciteit van een hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, is het oppervlak van de nieuw te realiseren woning leidend. De woning heeft een oppervlak van 118 m2. Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (118 x 0,035 =) 4,13 m³.
Aan de straatzijde van onderhavig perceel is een buffer aanwezig met een omvang van 7 meter bij 2,5 meter bij 2 meter. Initiatiefnemers wensen het hemelwater dat valt op de nieuw te realiseren verharding op te vangen in deze buffer welke is gevuld met lavastenen. Het hemelwater wordt opgevangen in deze buffer waarna het rechtstreeks kan infiltreren in de bodem. Daarmee wordt wateroverlast voor nabijgelegen woningen en het openbaar gebied voorkomen. In onderstaande figuur wordt de situering van de buffer schetsmatig weergegeven.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in het te realiseren gebouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is op een afstand van circa 1,15 kilometer van onderhavig projectgebied gelegen en betreft het gebied 'Grensmaas'. Ter plekke van onderhavig projectgebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.
Uitsnede kaart 'Natura2000 gebieden' met aanduiding projectgebied (rode cursor)
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de realisatie- en de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling. Het stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
Bij de bouw van de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van machines met verbrandingsmotoren. Bij het gebruik is sprake van NOx-emissie. Naast het gebruik van de machines vindt er NOx-emissie plaats door verkeersbewegingen die horen bij de aan- en afvoer van bouwmaterialen en de verkeersbewegingen van het bouwpersoneel.
De NOx-emissie van het gebruik van de nieuwe woning wordt berekend in de gebruiksfase. De woning wordt voorzien van een warmtepomp en is als zodanig emissie-loos. Alleen de verkeersbewegingen behorende bij het gebruik van de woning veroorzaken NOx-emissie.
Uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Derhalve kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid worden uitgesloten.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Momenteel is op onderhavige locatie aan de Graetheide ong. te Graetheide een schuur aanwezig. Rekening houdend met onderhavige ontwikkeling is van belang dat deze schuur gaat fungeren als bijgebouw bij de nieuw te realiseren levensloopbestendige woning. De gronden rondom de schuur zijn in gebruik als grasland; hetwelk regelmatig gemaaid wordt. Gelet op het intensieve gebruik ter plaatse mag worden aangenomen dat binnen het projectgebied geen beschermde soorten zullen voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het projectgebied voorkomen dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.).
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Het realiseren van een levensloopbestendige woning is ook een vorm van duurzaam bouwen.
De nieuwe woning wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Ook het feit dat de woning levensloopbestendig wordt ingericht kan als duurzaamheidsaspect worden aangemerkt.
De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onderhavige ontwikkeling ziet op de bouw van een woning waardoor sprake is van een bouwplan.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Sittard-Geleen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een ontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een ontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van een dergelijke planschadeovereenkomst is, dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een ontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Sittard-Geleen sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Sittard-Geleen.
Initiatiefnemer heeft de wens om ter plekke van onderhavig projectgebied aan de Graetheide ong. te Born, gemeente Born - sectie I - nummer 1192, een levensloopbestendige woning te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient te worden afgeweken van het geldende onherroepelijke bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen'. De gemeente Sittard-Geleen heeft kenbaar gemaakt hieraan medewerking te willen verlenen door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.