Plan: | Rijksweg Noord Ong. te Geleen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.PBRijkswegnoordong-ON01 |
De initiatiefnemer is voornemens een nieuwe woning te realiseren op de locatie Rijksweg Noord ong.. Het betreft een perceel naast de woning met huisnummer 213 aan de kernrand van Geleen.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van een nieuwe woning is op basis van het huidige planologische regime in beginsel niet mogelijk. Zowel de beheersverordening 'Middengebied' als het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord', beide deels van toepassing op onderhavig projectgebied, biedt geen directe bouwmogelijkheid ter plekke. De gemeente Sittard-Geleen is echter bereid medewerking te verlenen voor het realiseren van één woning ter plekke middels het doorlopen van een uitgebreide vergunning (projectafwijkingsbesluit).
Ten behoeve van de procedure is een ruimtelijke onderbouwing vereist waarin wordt aangetoond dat de bouw van de woning op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Rijksweg Noord ong. te Geleen, naast de woning met huisnummer 213. De locatie is gelegen in de noordelijke kernrandzone van Geleen.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Het projectgebied omvat de kadastrale percelen gemeente Geleen - sectie B - nummers 7225 en 7744.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, juli 2017).
Foto's bestaande situatie
Initiatiefnemer beoogt op de locatie Rijksweg Noord ong., op de kavel naast de woning met huisnummer 213, een nieuwbouwwoning te realiseren.
De woning wordt geprojecteerd als de 'laatste' woning aan de rechterzijde van de Rijksweg Noord te Geleen. Het betreft een woning met een grondvlak van 8 meter breed en 18 meter diep. Het souterain wordt deels onder het maaiveld gesitueerd waarbij de rest van de woning als één bouwlaag bovenop het souterain ligt.
Het bouwplan wordt aan de hand van navolgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Impressie woning
Positionering woning
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.
Ter plekke wordt voorzien in een concreet bouwplan, waarbij één nieuwe woning als 'laatste' woning aan de Rijksweg Noord te Geleen wordt geprojecteerd.
De woning is op dusdanige wijze binnen de kavel beoogd de openheid van het gebied verder wordt benadrukt en een duidelijke stedenbouwkundige overgang tussen het stedelijke bebouwde gebied en het open buitengebied wordt gecreëerd. Omdat momenteel voor de kavel een groenstrook met berken en overige opgaande beplanting is gelegen, is daarvan nu nog geen sprake.
Voorliggend bouwplan is reeds voorgelegd en goedgekeurd door de afdeling stedenbouw en landschap van de gemeente Sittard-Geleen.
De ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggende bouwplan worden aanvaardbaar geacht.
Onderhavig projectgebied ligt binnen de kaders van de beheersverordening ‘Middengebied’, vastgesteld op 13 november 2013.
Uitsnede beheersverordening 'Middengebied' met aanduiding projectgebied
Onderhavige locatie is deels bestemd tot 'Woondoeleinden 1'. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden 1' is binnen onderhavig projectgebied géén bebouwingsvlak opgenomen, waardoor ter plekke geen (nieuw)bouw is toegestaan.
Daarnaast is deels de bestemming 'Groenvoorzieningen 1' van toepassing. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, behoudens andere bouwwerken welke qua aard en afmeting binnen deze bestemming past.
Het realiseren van een woning is op basis van de beheersverordening 'Middengebied' niet mogelijk.
Tevens is ter plekke van onderhavig projectgebied gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord', vastgesteld op 25 februari 2014, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplan 'Middengebied - Noord' met aanduiding projectgebied
Middels het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord' is onderhavige locatie bestemd tot 'Natuur'. Op en in de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, behoudens andere bouwwerken welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen.
Binnen de kaders van het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord' is het realiseren van een nieuwe woning ter plekke in beginsel niet mogelijk.
Naast de geldende beheersverordening 'Middengebied' en bestemmingsplan 'Middengebied - Noord' zijn de facetbestemmingsplannen ‘Parkeren’ en ‘Begripsbepaling’ van kracht. Het facetbestemmingsplan ‘Parkeren’ biedt een bestuursrechtelijke borging van de voor de gemeente Sittard-Geleen geldende parkeernormen. Door middel van de vaststelling van het facetbestemmingsplan ‘Begripsbepaling’ is sprake van een gebiedsdekkende juridisch-planologische regeling waarin de begripsbepalingen ‘huishouden’, ‘kamerverhuur’, ‘wonen’ en ‘woning’ uniform en conform de meest recente standaarden van de gemeente Sittard-Geleen zijn opgenomen.
Ook is een voorbereidingsbesluit van toepassing waarbij wordt aangegeven dat een bestemmingsplan wordt voorbereid waarmee een verbod wordt geregeld op het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een supermarkt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Omgevingsvisie 2016 en de Structuurvisie Sittard-Geleen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavige locatie is gelegen binnen de zoneringen 'Bronsgroene landschapszone' en 'Buitengebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging projectgebied
Bronsgroene landschapszone
De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de ontwerp POVI is onderhavig projectgebied gelegen in de 'Groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding projectgebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Zoals blijkt uit de kaart 'milieubeschermingsgebieden', is de projectlocatie niet gelegen binnen de diverse beschermingsgebieden waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevings-verordening Limburg 2014 met ligging projectgebied
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Deze paragraaf is bij besluit d.d. 5 oktober 2020 door Provinciale Staten van Limburg gewijzigd. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:
De gemeenteraad van Sittard-Geleen heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 19 november 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft het kunnen realiseren van één extra woning. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
De ter plekke van onderhavige projectlocatie van toepassing zijnde zoneringen 'Bronsgroene landschapszone' en 'Buitengebied' impliceert geen vanuit beleidsoogpunt. Verder zijn geen beschermingsgebieden uit de Omgevingsverordening Limburg van toepassing. Tevens betreft voorliggende ontwikkeling aan geen stedelijke ontwikkeling waardoor ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Op 9 november 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
Binnen afzienbare treedt de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' in werking. Deze beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeve 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de toevoeging van één woning aan de rand van de kern Geleen. In het kader van de SVWZL past de woning niet in de nieuwe beleidsregel 'ruim baan voor goede woningbouwplannen Sittard-Geleen', omdat niet aan het eerste criterium kan worden voldaan. Derhalve zal voorliggend voornemen worden gecompenseerd. De wijze van compenseren wordt nader bepaald in overleg met de gemeente Sittard-Geleen.
Voorliggend voornemen wordt in het kader van de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' gecompenseerd, waardoor voldaan wordt aan het regionaal beleid.
De gemeente Sittard-Geleen heeft op 15 december 2016 de 'Omgevingsvisie 2016' vastgesteld. De gemeente Sittard-Geleen is een gemeente waar het kwalitatief goed wonen is en blijft, met een gevarieerd en aantrekkelijk palet aan woonmilieus en waar iedere inwoner zijn/haar wooncarrière kan maken. Voor het vigerend beleid op het gebied van wonen is voor de Omgevingsvisie gebruik gemaakt van onder andere het POL (2014), de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (2016) en de Woonvisie Sittard-Geleen (2016).
Met betrekking tot het woonbeleid is in voorgaangde paragrafen reeds een afweging gemaakt met de verschillende beleidsdocumenten. Daarmee is reeds aangetoond dat voorliggend voornemen niet in strijd is met de geldende beleidskaders.
De gemeente Sittard-Geleen is een gemeente waar het kwalitatief goed wonen is en blijft, met een gevarieerd en aantrekkelijk palet aan woonmilieus waar iedere inwoner zijn/haar wooncarrière kan maken. De gemeente kent in 2040 een toekomstbestendige, betaalbare en duurzame woningvoorraad.
De verdunning heeft in de suburbane woonsferen gezorgd voor meer diversiteit tussen de verschillende wijken. De wijken zijn groener met meer openbare ruimte en de buurten zijn leefbaar met goede woningen en voldoende voorzieningen. Ruim opgezet wonen in het landelijk gebied blijft populair. Voorliggend voornemen voorziet in het realiseren van een nieuwbouwwoning aan de kernrand in een groene omgeving. Daarmee voldoet voorliggend voornemen aan de 'Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020'.
De 'Structuurvisie Sittard-Geleen' is vastgesteld door de raad van de gemeente Sittard-Geleen op 10 juni 2010. Voor de stedelijke woongebieden is het beleid om te gaan verdunnen, vergroenen en meer ruimte te bieden binnen de bestaande wijken. Dit betekent herstructurering van woongebieden waarbij extra ruimte komt voor kwaliteit en waarbij rekening wordt gehouden met de toekomstige krimpopgave. Dit beleid is gebaseerd op de ‘Regionale Woonmilieuvisie’, waarbij als uitgangspunt voor de woningaantallen “één er bij is één er af” geformuleerd is. Daarbij wordt verwezen naar de overige regionale beleidskaders.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Er is sprake van nieuwbouw van een gebouw waarin structureel mensen verblijven met een verblijfsduur van meer dan 2 uur per dag, dus een bodemtoets is noodzakelijk in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Echter, op basis van de toets van (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteitskaart in combinatie met een op te stellen vooronderzoek als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
De gemeente Sittard-Geleen heeft in kader van haar bodembeleid de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse bodemkwaliteit weer die als input wordt gebruikt voor het opstellen van de nota bodembeheer. De nota bodembeheer geeft de uitwerking aan het bodembeheer en het grondstromenbeleid van de gemeente Sittard-Geleen. Dit betreft het bodembeheer in het kader van bestemmingsplannen, planontwikkeling, bouwplannen, het grondstromenbeleid voor toepassen van grond en het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond in het kader van de Regeling en Besluit bodemkwaliteit.
Blijkens de bodemfunctieklassenkaart is de bodem van onderhavig projectgebied geklassificeerd tot de functie 'Wonen'.
Uitsnede bodemfunctieklassenkaart met aanduiding projectgebied
Het benodigde toetsformulier ten behoeve van het bouwplan zal te zijner tijd bij het definitieve plan worden opgesteld.
Bij het roeren en of afvoeren van grond gelden, afhankelijk van de kwaliteit van deze grond, wettelijke regels. Mocht tijdens werkzaamheden blijken dat zichtbare of ruikbare verontreinigingen aanwezig zijn, zoals olie, asbest of andere materialen die niet in de bodem thuishoren, dient de gemeente Sittard-Geleen te worden gewaarschuwd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Rijksweg Noord. Voor deze weg geldt ter hoogte van het projectgebied een maximum snelheid van 50 km/u. Als gevolg hiervan geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
De rapportage van het verrichte akoestische onderzoek wegverkeerslawaai is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van het uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Rijksweg Noord overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 12 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke wordt bepaald door de Rijksweg Noord, bedraagt 65 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'tamelijk slecht' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak.
Als zodanig bestaat de mogelijkheid om ter realisatie van het bouwplan een hogere waarde door de gemeente vast te (laten) stellen.
Ten behoeve van voorliggend bouwplan dient een uitgebreide Hogere Grenswaarde (HGW) procedure te worden doorlopen. Dit is overigens slechts mogelijk indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten. Gebleken is dat – kortheidshalve verwijzend naar de in het akoestisch rapport gegeven motivatie – het toepassen van geluidreducerende maatregelen aan de bron of in de overdracht onvoldoende doeltreffend is. Het vaststellen van een hogere waarde loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid – bij verlening van de hogere waarden en toepassing van voldoende karakteristieke geluidwering – geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Ten opzichte van onderhavig projectgebied is de meest nabijgelegen bedrijvigheid het Zuyderland Medisch Centrum Sittard-Geleen op 170 meter afstand. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor ziekenhuizen (SBI-code: 8610) een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 30 meter voor het aspect geluid.
Gelet op de onderlinge afstand, alsmede feit dat (burger)woningen dichterbij het ziekenhuis zijn gelegen dan de nieuw te realiseren woning ter is geen sprake van belemmeringen en kan een goed woon- en leefklimaat in de te realiseren woning worden gegarandeerd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het bouwplan.
Met onderhavig planvoornemen wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit betreft een aanvraag van burgers met een zeer beperkte invloed op het Natura 2000-gebied. Op basis van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, is voorliggend voornemen vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof. De woning zal gasloos worden uitgevoerd waardoor in een Aeriusberekening de gebruiksfase geen norm zal overschrijden. In het geval speelt alleen verkeer van en naar de woning een rol, echter dit zal binnen de gemeente Sittard-Geleen geen sprake zijn van een overschrijding.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op voorliggend bouwplan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het bouwplan.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of een ruimtelijke ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRnvgs (circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavig kwetsbaar object (de woning) mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen. Tevens wordt verwezen naar de quickscan Externe Veiligheid, uitgevoerd door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV naar aanleiding van het vaststellen van het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord'.
Situatie projectgebied inzake risicovolle inrichtingen (Bevi)
Onderhavig projectgebied ligt binnen het invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens) van het bedrijventerrein Chemelot, maar ruim buiten het de 10-8 plaatsgebonden risicocontour van het bedrijventerrein. Rond Chemelot is een gifwolkaandachtsgebied ingetekend. Onderhavig projectgebied valt binnen dit gebied. Echter op basis van de afstand en de kleinschaligheid van het project, blijkt de bijdrage van onderhavig project op het groepsrisico derhalve marginaal, zoals ook blijkt uit de Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot.
Verder bevinden zich rondom het projectgebied geen risicovolle inrichtingen die een belemmering zouden kunnen vormen voor onderhavig planvoornemen.
Transportroutes (Bevt)
Onderhavig projectgebied ligt op circa 380 meter ten zuiden van de N276. De N294 ligt op 1,5 km ten noordwesten van onderhavig projectgebied. Conform de vastgestelde routering voor transport van gevaarlijke stoffen vindt over de N276 en N294 geen transport gevaarlijke stoffen plaats.
Op een afstand van ongeveer 4 km ligt de A2. De afstand tot aan deze weg is dusdanig groot en het project dermate kleinschalig, dat geen veranderingen op het groepsrisico optreden.
De spoorlijnen Sittard-Maastricht en Sittard-Heerlen zijn beiden gelegen op ongeveer 600 meter van onderhavig projectgebied, waardoor deze binnen het invloedsgebied van beide spoorlijnen ligt. Derhalve dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Ten noorden van onderhavige locatie, op een afstand van circa 45 meter zijn een aantal hogedrukgasleidingen gelegen. Een overzicht van de leidingen is opgenomen in de volgende tabel.
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse hogedrukgasleidingen. Er dient rekening gehouden te worden met een belemmeringenstrook van 5 meter. Aangezien er geen sprake is van een PR 10-6-contour, levert het plaatsgebonden risico geen belemmeringen op.
Uit de uitgevoerde risicoberekeningen uit de quickscan Externe Veiligheid, uitgevoerd door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, blijkt dat het groepsrisico van alle leidingen ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Alleen voor leiding A-665 en A-578 geldt dat het groepsrisico groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde (0,19 en 0,13 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de eerdergenoemde resultaten dient het bevoegd gezag invulling te geven aan de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
De ontwikkeling voorziet in de bouw van één nieuwe woning in de kernrandzone van Geleen. Gelet hierop is het aantal extra personen in de nieuwe situatie binnen de diverse invloedsgebieden nihil. Derhalve neemt het groepsrisico in de nieuwe situatie niet toe.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het projectgebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. De beoogde woning kan mensen voldoende schuilmogelijkheden bieden bij een calamiteit.
Onderhavig projectgebied is via de Rijksweg-Noord goed bereikbaar. Tevens zijn voldoende mogelijke vluchtroutes Rijksweg-Noord en de achtergelegen Janskamperstraat vanuit onderhavig projectgebied mogelijk. Deze vluchtwegen dienen van de leidingen af gericht te zijn.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het bouwplan. Er ontstaan geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het bouwplan in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de “beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld1. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten2. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).
Voor onderhavig projectgebied is de archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen uit de beleidsnota ‘Archeologie en Monumenten Sittard-Geleen (2012)’ geraadpleegd.
Uitsnede ‘Archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen’ met aanduiding projectgebied
Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavige locatie sprake van hoge verwachtingswaarden. In het gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden (‘droge archeologie’). Het plangebied is ingedeeld in beleidscategorie 4. Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m². In voorliggend voornemen is sprake van het toevoegen van 144 m² bebouwing (18 m x 8 m), waardoor deze grens bij lange na niet wordt bereikt. De werkzaamheden kunnen daarom plaatsvinden zonder archeologische beperkingen.
Bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm geldt te allen tijde een meldingsplicht voor de aanvang van de werkzaamheden. Dit betekent dat in de omgevingsvergunning wordt opgenomen dat de aanvang van het bouwrijp maken van het perceel moet worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog. De volgende teksten zullen worden opgenomen in de omgevingsvergunning:
De vondsten kunnen gemeld worden bij de gemeentelijk archeoloog Mw. M. Aarts (046-4777456) en aan de gemeentelijk projectleider of de gemeentelijk contactpersoon van het project.
Zolang terreinen niet volledig zijn onderzocht (vrijgegeven en/of volledig opgegraven) dient de dubbelbestemming Waarde-archeologie in het betreffende bestemmingsplan gehandhaafd te blijven.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woning zal hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter plekke is de Rijksweg Noord aangelegd als een weg met gescheiden rijbanen met een brede middenberm. Het toevoegen van één extra woning heeft een verkeersgeneratie van ongeveer 8 bewegingen per dag. De Rijksweg Noord kan deze beperkt verkeersbewegingen moeiteloos aan.
Ter plekke van onderhavig projectgebied wordt één inrit vergund. Daarnaast wordt geadviseerd om op eigen terrein een keermogelijkheid te realiseren waardoor vooruit het terrein op en af kan worden gereden. Binnen het projectgebied is voldoende ruimte om deze keermogelijkheid te realiseren en dit komt ten goede aan de verkeersveiligheid op de Rijksweg Noord.
Op grond van de ‘Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek’ dient per woning uit te worden gegaan van een parkeerbehoefte van (afgerond) 2 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte dient op eigen terrein te kunnen worden opgevangen. Gelet op de grootte van het projectgebied is afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
De hele oppervlakte van de nieuwe woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het plangebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Sittard-Geleen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar de naastgelegen tuin, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
De bebouwing ter plekke (te realiseren woning en bijgebouw) heeft een gezamelijke oppervlakte van 144 m². Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van:
144 m² x 0,080 (80 mm) = 11,5 m³
Binnen de aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt verder ingegaan hoe het hemelwater ter plekke wordt opgevangen.
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor het bouwplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het POL2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het ‘Natuurnetwerk’ (NNN).
Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding projectgebied
Voor de Bronsgroene landschapszone, het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Zilvergroene landschapszone dient de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de drie genoemde zones een beschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Dit volgt uit de artikelen 2.7.2, eerste lid, 2.8.2, eerste lid, respectievelijk 2.13.2, eerste en tweede lid van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Uit deze artikelen blijkt eveneens dat bij de compensatie van de negatieve effecten op de natuurwaarden (kernkwaliteiten) onderhavige beleidsregel wordt gevolgd.
Afwisseling van open en besloten
Door de ligging aan de stadsrand van Geleen is onderhavig projectgebied gelegen op de overgang van een besloten karakter naar het open buitengebied. Mede door de aanwezigheid van bebouwing en diverse landschapselementen binnen en rond onderhavige locatie, is er sprake van een meer besloten karakter. Door het toevoegen van één extra woning is geen sprake van de aantasting van het contrast van gesloten naar open, omdat de beoogde woning opgaat in de reeds aanwezige beplantingselementen. Aan de achterzijde van het perceel zal door het toepassen van minder robuuste beplanting de overgang van besloten naar open worden benadrukt en zal een logische landschappelijke overgang worden gecreëerd.
Het groene karakter
Het groene karakter ter plekke wordt vooral gekenmerkt door de laanbeplanting langs de Rijksweg Noord en het aanvullende struweel op de perceelsgrenzen binnen en rond onderhavige locatie. Opgaande beplanting op de Limburgse plateaus is veelal rond de kernen aanwezig, zo ook op onderhavige locatie. Ten behoeve van voorliggend voornemen kan de laanbeplanting worden behouden. Derhalve blijft de landschappelijke en vanzelfsprekende overgang tussen bebouwing, erf en het omringende landschap behouden. Perceelsgrenzen kunnen worden voorzien van hagen. De beplanting zal allemaal in streekeigen soorten worden uitgevoerd.
Reliëf
Onderhavig projectgebied is redelijk vlak en loopt richting het noorden licht af richting het dal van de Geleenbeek. Ten behoeve van voorliggend voornemen is sprake van grondwerkzaamheden, deze zijn echter kleinschalig ter plaatse van de bebouwing, Van aantasting van het reliëf op en rond onderhavig projectgebied is dan ook geen sprake.
Cultuurhistorisch erfgoed
Op onderhavige locatie is van oudsher sprake van bouwland in gewandverkaveling. Echter, door de stadsuitbreidingen van Geleen is het landschap dermate veranderd dat deze verkaveling in groter verband nauwelijks meer zichtbaar is. De laanbeplanting langs de Rijksweg Noord is van recentere data en kan worden gezien als cultuurhistorische waarden. Deze laanbeplanting wordt door voorliggend voornemen niet aangetast. Het toevoegen van één extra woning zal dan ook niet bijdragen aan de aantasting van de cultuurhistorische waarden ter plekke.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is op een afstand van ruim 3,5 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied.
Uitsnede kaart 'Natura2000' OvL2014 met aanduiding projectgebied
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
De Rijksoverheid heeft een ‘Handreiking woningbouw en AERIUS' opgesteld. In de handreiking zijn kencijfers opgenomen voor de indicatieve stikstofdepositie in de gebruiksfase. Hierin is opgenomen dat als de woningen meer dan 3 kilometer van een Natura 2000-gebied is gelegen, een aantal van 100 woningen een indicatieve depositie van 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar bedraagt. Omdat door onderhavig voornemen per saldo één extra woning wordt toegevoegd, worden deze kencijfers bij lange na niet gehaald.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig projectgebied is momenteel in agarisch gebruik. Tevens is momenteel opgaande beplanting aanwezig langs onderhavig perceel. Derhalve kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat ter plekke geen (beschermde) flora en fauna aanwezig zijn. Derhalve is door NIPA Milieutechniek een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 2.
In de quickscan worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel locatie, kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.
Niet uit te sluiten valt dat er hazen op het plangebied verblijven. Op basis van artikel 3.8.3. van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is voor de ruimtelijke ontwikkeling een aanvraag voor vrijstelling niet noodzakelijk. Echter geldt er wel een zorgplicht. Nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten moet nog steeds, ondanks de vrijstelling, voorkomen worden. Daarom wordt er geadviseerd om het gras in het vroege voorjaar te maaien (buiten winter- en zoogperiode), waarbij gewerkt wordt vanaf de straat richting de akker zodat eventueel aanwezige hazen kunnen ontsnappen. Bij het maaien dient men op te passen dat de Japanse duizendknoop niet met het groenafval wordt meegenomen, of dat het groenafval thermisch wordt behandeld (min 50°).
Mogelijk zijn de weilanden een foerageergebied en de bomenrij aan de Rijksweg-Noord onderdeel van een migratieroute voor vleermuizen. Bouwlampen kunnen tijdens de donkere uren een verstorend effect hebben op het foerageergebied en de migratieroute. Tijdens de bouw mogen er geen bouwlampen gericht worden naar de weilanden en Rijksweg-Noord In de donkere uren.
Op het plangebied is de Japanse duizendknoop aangetroffen. Deze invasieve soort groeit snel en is lastig te verwijderen. Daarbij kan het bladmateriaal in water weer wortelschieten en kunnen uit wortelstukjes van 0,3 cm weer nieuwe planten groeien. Doordat de meeste biomassa in de wortels zitten, die heel diep kunnen groeien, is het lastig deze plant te verwijderen. De meest effectieve methode is om de bovenste wortel-laag (0,4 m - mv) met de meeste biomassa af te graven en alle nieuwe scheuten met de hand weg te halen. Met deze methode is de plant uit te putten. Na graafwerkzaamheden dient men het materieel goed schoon te maken om verspreiding van worteldelen naar nieuwe locaties te voorkomen.
Tevens dient, door de aanwezigheid van niet jaarrond beschermde nesten, rekening gehouden te worden met het broedseizoen als de bomen gerooid worden. De bomen dienen buiten het broedseizoen (circa half maart half augustus) verwijderd te worden.
Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (NNL/Natura 2000).
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Sittard-Geleen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Sittard-Geleen en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling wordt een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
De initiatiefnemer is voornemens een nieuwe woning te realiseren op de locatie Rijksweg Noord ong.. Het betreft een perceel naast de woning met huisnummer 213 aan de kernrand van Geleen.
Het realiseren van een nieuwe woning is op basis van het huidige planologische regime in beginsel niet mogelijk. Zowel de beheersverordening 'Middengebied' als het bestemmingsplan 'Middengebied - Noord', beide deels van toepassing op onderhavig projectgebied, biedt geen directe bouwmogelijkheid ter plekke. De gemeente Sittard-Geleen is echter bereid medewerking te verlenen voor het realiseren van één woning ter plekke middels het doorlopen van een uitgebreide vergunning (projectafwijkingsbesluit). Ten behoeve van de procedure is een ruimtelijke onderbouwing vereist waarin wordt aangetoond dat de bouw van de woning op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen project, namelijk het realiseren van een nieuwe woning op de locatie Rijksweg Noord ong. te Geleen niet bezwaarlijk is.