direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Bosweg 10 te Geleen
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op de locatie Bosweg 10-28 te Geleen, in de wijk Lindenheuvel, is een woonwagenlocatie aanwezig. Momenteel zijn ter plekke negen standplaatsen op deze locatie aanwezig. Partners in Maatwerk B.V., een initiatief van o.a. de woningcorporatie Woonpunt, (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om een van de plaatsen te splitsen en ter plekke een nieuwe woonwagenstandplaats te realiseren. Daarmee komt het totaal op tien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht' is het realiseren van een nieuwe woonwagen op deze locatie niet toegestaan. Per functieaanduiding 'woonwagenstandplaats' mag maximaal één woonwagen worden geplaatst. Door voorliggend voornemen is sprake van twee woonwagens binnen de aanduiding, waarmee een strijdigheid ontstaat met het bestemmingsplan.

De activiteit ‘gebruik gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ moet deel uitmaken van de aanvraag omgevingsvergunning. Daarvoor is een ruimtelijke onderbouwing vereist waarin wordt aangetoond dat een extra woonwagen op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.

Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Project en projectgebied

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Bosweg 10-28 in de wijk Lindenheuvel, in het westen van de bebouwde kom van Geleen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

De locatie is kadastraal bekend als gemeente Geleen - sectie G - nummer 4221.


afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

De locatie aan de Bosweg in Geleen ligt in de wijk Lindenheuvel en wordt grotendeels omringd door reguliere woningen. Ten zuidwesten, aan de overzijde van de Bosweg, ligt een groenvoorziening. Op het terrein zijn momenteel negen woonwagens gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0004.jpg"

Vogelvluchtfoto kijkend richting het zuiden van de locatie Bosweg 10

2.2 Beoogd project


Op de locatie Bosweg 10-28 is een woonwagenlocatie aanwezig. Middels het huidige bestemmingsplan zijn ter plekke negen standplaatsen middels een aanduiding vastgelegd. Eén van de standplaatsen, de meest zuidwestelijk gelegen plaats, direct aan de Bosweg, is qua oppervlakte bijna dubbel zo groot dan de overige plaatsen. Door een tekort aan woonwagens is de initiatiefnemer voornemens deze grote plaats te splitsen in twee plaatsen en ter plekke één nieuwe woonwagen te plaatsen.

Ter plekke wordt één nieuwe woonwagen geplaatst met een afmeting van 78 m². Deze wordt geplaatst nabij de groenstrook aan de Bosweg. Verder worden geen fysieke ingrepen gedaan. De bestaande ontsluiting naar de Bosweg blijft gehandhaafd.

Het bouwplan wordt aan de hand van navolgende figuren inzichtelijk gemaakt. Tevens zijn in Bijlage 1 een overzichtstekening en in Bijlage 2 de bouwtekeningen van het project opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0005.jpg"

Voornemen plaatsing woonwagen locatie Bosweg 10

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder bouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of deze effecten aanvaardbaar mogen worden geacht.

Op voorliggende locatie wordt naast de bestaande woonwagen een extra standplaats gerealiseerd. Het gehele perceel is reeds bestemd tot 'Wonen - Woonwagenstandplaats', als zodanig in gebruik en middels een erfafscheiding omheind. Binnen dit perceel wordt een tweede woonwagen geplaatst. Er is derhalve geen sprake van het omzetten van maagdelijke grond tot een woonbestemming. Bovendien zijn binnen de regels van het bestemmingsplan geen specifieke eisen opgenomen waar de woonwagen dient te worden geplaatst. De huidig geplaatste woonwagen mag binnen de regels van het bestemmingsplan ook op de locatie van de geprojecteerde locatie staan.

Het terrein is momenteel bijna geheel verhard. Door het toevoegen van een extra standplaats is daarom geen sprake van het toevoegen van extra verharding. Echter, hemelwater vallend op de nieuwe woonwagen zal binnen het eigen terrein worden geïnfiltreerd. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 6.4 Waterhuishouding.

Door de ligging binnen de bebouwde kom is het niet verplicht, maar ten behoeve van landschappelijke kwaliteitsverbetering wordt het project landschappelijk ingepast (zie paragraaf 6.5.3).

Verder dient middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing te worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document voorziet daarin. Concluderend mogen de ruimtelijk-visuele effecten die te verwachten zijn vanwege onderhavig project aanvaardbaar worden geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht'

Ter plekke van de prjectlocatie is het bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht' van kracht, vastgesteld door de raad van de gemeente Sittard-Geleen op 20 april 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0006.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan met aanduiding projectgebied

Het projectgebied is bestemd tot 'Wonen - Woonwagenstandplaats' met de functieaanduiding 'woonwagenstandplaats'. De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woonwagens, chalets en/of woonunits waarbij ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’ per standplaats één woonwagen/chalet/woonunit is toegestaan. Verder zijn de gronden mede bestemd voor erven, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen met bijbehorende hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Doordat ter plekke binnen de aanduiding 'woonwagenstandplaats’ een tweede woonwagen wordt beoogd, is voorliggend project strijdig met het bestemmingsplan. Middels artikel 2.12 lid 1 a3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan medewerking aan het plan worden verleend door de activiteit ‘gebruik gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ onderdeel te laten uitmaken van de aanvraag omgevingsvergunning.

3.2 Facetbestemmingsplannen


Naast het bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht' zijn drie facetbestemmingsplannen van toepassing.

3.2.1 Facetbestemmingsplan 'Begripsbepaling'

Vooraleerst betreft dit het facetbestemmingsplan 'Begripsbepaling', vastgesteld op 7 juni 2018. Met dit facetbestemmingsplan is voor de begrippen 'huishouden', 'kamerverhuur', 'wonen', en 'woning' een uniforme gebiedsdekkende planologisch-juridische regeling getroffen.

3.2.2 Facetbestemmingsplan 'Parkeren'

Ten tweede is het facetbestemmingsplan 'Parkeren', vastgesteld op 13 september 2018, van kracht. Met dit facetbestemmingsplan zijn de binnen de gemeente te hanteren parkeernormen planologisch-juridisch geborgd, en daarmee afdwingbaar en handhaafbaar.

3.2.3 Facetbestemmingsplan 'Archeologie Sittard-Geleen'

Tevens is het facetbestemmingsplan 'Archeologie Sittard-Geleen', vastgesteld op 13 december 2023, van kracht. In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de beleidsnota 'Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen' vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, gebaseerd op een aantal archeologische verwachtingskaarten. Vanaf het moment van vaststelling van de archeologische beleidsnota heeft de gemeente het archeologische beleid verankerd in de diverse vastgestelde bestemmingsplannen. Het archeologische beleid is echter nog niet in alle voor het gemeentelijk grondgebied geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen op de juiste wijze opgenomen. Het facetbestemmingsplan 'Archeologie Sittard-Geleen' voorziet in een actuele regeling waarin het archeologische beleid voor die gebieden binnen de gemeente Sittard-Geleen waar het beleid niet of niet juist is verankerd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Toekomstvisie 2030', vastgesteld door de raad op 10 februari 2021.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal,
  • 3. en Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.

Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid

Vanaf het begin van deze eeuw heeft zich een aantal instanties uitgesproken over het mensenrechtelijk kader dat voor woonwagenbewoners geldt. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat woonwagenbewoners een minderheidsgroep vormen met een eigen culturele identiteit die bescherming van de overheid verdient. Ook andere internationale organisaties hebben Nederland hierop al vaker aangesproken. Het College voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat het beleid van gemeenten in strijd is met het grondwettelijk recht op gelijke behandeling, zoals onder andere uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling. De twee mogelijkheden die de gemeenten toepasten waren:

  • een zogeheten uitsterfbeleid: dat er naar streeft het aantal standplaatsen tot nul te reduceren;
  • het standstill-beginsel: het niet meer aanleggen van standplaatsen vanaf een bepaald bereikt niveau.

Hierop zijn de bestemmingsplannen voor woonwagenlocaties in Sittard-Geleen gebaseerd.

In mei 2017 heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht waarin hij stelde dat het Rijk en de gemeenten tekort schoten in hun betrouwbaarheid ten aanzien van woonwagenbewoners. De Nationale ombudsman vond dat zij het recht van woonwagenbewoners om te leven volgens hun culturele identiteit onvoldoende erkennen en faciliteren.

De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in reactie hierop aan de Tweede Kamer meegedeeld dat hij het beleidskader voor lokale overheden voor standplaatsen en woonwagens in overeenstemming zal brengen met de mensenrechtelijke uitgangspunten.

Door dit beleid voor woonwagenbewoners te expliciteren wordt de specifieke woonbehoefte van deze groep gewaarborgd. Dit zou ertoe moeten leiden dat de trend van de afgelopen decennia, een daling van het aantal standplaatsen, wordt gekeerd. Immers, er is momenteel een grote behoefte aan nieuwe woonwagenstandplaatsen.


Afstammingsbeginsel

Woonwagenbewoners hechten er aan in familieverband te wonen. Tegelijkertijd is momenteel een tekort aan standplaatsen. Bij schaarste aan standplaatsen dient voorrang te worden gegeven aan woonwagenbewoners, die vanwege hun culturele eigenheid een andere woonbehoefte hebben dan andere woningzoekenden.

Bij het toewijzen van standplaatsen kan het 'afstammingsbeginsel' worden gehanteerd. Hantering van het afstammingsbeginsel brengt met zich mee dat iemand in de doelgroep woonwagenbewoners valt als diegene afstamt van (groot)ouders die ook al in een woonwagen wonen of woonden. Niet van belang is of een woonwagenbewoner tijdelijk in een reguliere woning heeft gewoond.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en Rijks vaarwegen en de veiligheid daaromheen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het beoogde project levert geen strijd op met de NOVI, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project. Wel wordt hiermee uitvoering gegeven aan de uitspraak van het Hof van Justitie en de daaruit voortkomende consequenties.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Sinds de inwerkintreding van de Omgevingswet in januari 2024, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is 1 oktober 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld en richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI ligt onderhavig projectgebied in de zone 'stedelijk gebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0007.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied


Stedelijk gebied

Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Het is belangrijk dat onder meer in de overgangsgebieden stad-land wordt ingespeeld op ruimte voor klimaatadaptatie via het watersysteem en de groenvoorzieningen.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014/Ontwerp Omgevingsverordening 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied bevindt zich echter niet in een gebied als zodanig gekenmerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0008.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied


Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning

De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico's om te gaan. In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg is daarom de ambitie opgenomen dat de Provincie Limburg ernaar streeft negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkoolwinning samen met haar partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen. Om hier mede invulling aan te geven is een instructieregel opgenomen voor de gemeenten in de voormalige mijnbouwregio die bepaalt dat de motivering van een omgevingsplan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in deze gemeenten mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0009.jpg"

Ligging projectgebied in relatie tot voormalige mijnbouwgebieden


Onderhavig projectgebied ligt binnen de concessiegrens van de mijn Maurits. Uit de rapportage Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg, d.d. 31 augustus 2016, opgesteld door Ingenieurbüro Heitfeld Schetelig GmbH (IHS), volgt dat binnen het projectgebied geen gebieden zijn aangeduid met één van voornoemde risico-categorieën (EK1-EK2-EK3). Omdat tevens sprake is van het plaatsen van één woonwagen met beperkte afmetingen, zullen de mogelijke effecten geen belemmering vormen voor het project.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'.

Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², de ontwikkeling in beginsel als stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Omdat ter plekke één woonwagen met een oppervlakte van 78 m² wordt beoogd, is van een dergelijke stedelijke ontwikkeling bij voorliggend project geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

4.2.4 Behoeftepeiling woonwagenstandplaatsen provincie Limburg

Op 12 juli 2018 heeft minister Ollongren aan de gemeenten het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid aangeboden, met daarin de Rijksvisie op het standplaatsenbeleid. Om invulling te geven aan de Rijksvisie moeten de gemeenten hun beleid baseren op de behoefte aan standplaatsen. In Limburg is hiertoe een inventarisatie van de behoefte door de gemeenten gezamenlijk opgepakt met ondersteuning van de provincie Limburg.

Uit deze inventarisatie blijkt dat, rekening houdend met verschillende scenario's, binnen de Westelijke Mijnstreek tot 2030 een behoefte is van 75 tot 86 extra standplaatsen voor woonwagens. Toegespitst op de gemeente Sittard-Geleen is de behoefte tussen de 44 en 52 standplaatsen.

Door de grote behoefte is het toevoegen van één standplaats op de locatie Bosweg 10 te Geleen niet strijdig met het beleid.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'stedelijk gebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Ook voldoet onderhavige planontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft.

De Zuid-Limburgse transformatieopgave op de woningmarkt is groot, complex en kosten- en arbeidsintensief. Door de interacties tussen gemeenten en regio's zijn bindende beleidsafspraken en een gezamenlijke aanpak op de woningmarkt noodzakelijk.

Basis voor de aanpak van de Zuid-Limburgse woningmarktopgave is de bestaande woningvoorraad centraal zetten. Dit betekent dat er confrontatie nodig is van de behoefte met het bestaande aanbod aan woningen en alleen nog maar woningen aan de woningmarkt kunnen worden toegevoegd die echt van meerwaarde zijn.

Er is alleen sprake van een goed functionerende woningmarkt als vraag en aanbod in verhouding staan tot elkaar. Om dit te bereiken zullen gemeenten planologische-juridische, financiële en organisatorische kaders moeten bepalen, waarbinnen publieke en private partijen opereren. Op deze wijze kan de woningmarkt ook daadwerkelijk goed haar werk doen.

Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor is een werkwijze afgesproken:

Compenseren met direct daaraan gekoppelde sloop of onttrekking. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, in afnemende volgorde:

  • 1. Elke nieuw toe te voegen woning (per locatie 5 of minder woningen) wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitgewerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een subregionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • 2. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarin dit besluit is genomen;
  • 3. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering. Deze moet minimaal in de verhouding van 1:4 (toe te voegen woning : te schrappen harde plannen) ingezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument (niet zijnde rijksmonument) of beeldbepalend pand wordt volstaan met een compensatie van één woning uit de reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering.

4.3.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Overeenkomstig de overige Zuid-Limburgse raden heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 28 januari 2021 de Beleidsregel "Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021" vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel hoeven geen compenserende voorwaarde als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg opgelegd te worden aan woningbouwplannen die voldoen aan de criteria 1 t/m 3 van deze beleidsregel. Deze 3 criteria zijn:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw; Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.


Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Bovendien zijn goede plannen met name die plannen die voorzien in een evidente behoefte aan onder andere woonwagens.


Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte;
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte.


Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Landelijk is een groot tekort aan standplaatsen voor woonwagens. Het Rijk heeft de gemeenten de opdracht gegeven voldoende standplaatsen te realiseren om aan de behoefte te voldoen. Uitvoering volgens het 'standstill-beginsel' is dan ook niet meer toegestaan. Het realiseren van één nieuwe standplaats heeft derhalve maatschappelijke meerwaarde, waardoor wordt voldaan aan criterium 1. Verder is voorliggend project planologisch aanvaardbaar en is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarmee voldoet het plan aan criterium 2. Doordat een grote behoefte is naar standplaatsen (44-52 plaatsen binnen de gemeente Sittard-Geleen tot 2030), concurreert voorliggend project niet met de overige woningbouwplannen. Daarmee is (sub)regionale afstemming niet aan de orde.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2030

In 2030 is Sittard-Geleen een stad waar het goed en veilig leven is, voor jong en oud. Voor onze huidige inwoners en voor nieuwe mensen. Met aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dit gebeurt door een breed woningenaanbod in typen, prijsklassen en gebruik.

Ten behoeve van woonwagenstandplaatsen is in de toekomstvisie geen specifiek beleid opgenomen. Echter, de gemeente wenst voor iedereen een goede woon- en leefomgeving te creëren. Doordat een groot tekort is aan standplaatsen, is het toevoegen van één standplaats op de locatie Bosweg 10 passend in deze ambitie.

4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Ter plekke is sprake van een het plaatsen van één nieuwe woonwagen.

5.1.2 Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Sittard-Geleen heeft in kader van haar bodembeleid de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse bodemkwaliteit weer die als input wordt gebruikt voor het opstellen van de nota bodembeheer. De nota bodembeheer geeft de uitwerking aan het bodembeheer en het grondstromenbeleid van de gemeente Sittard-Geleen. Dit betreft het bodembeheer in het kader van bestemmingsplannen, planontwikkeling, bouwplannen, het grondstromenbeleid voor toepassen van grond en het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond in het kader van de Regeling en Besluit bodemkwaliteit.

Blijkens de bodemfunctieklassenkaart is de bodem van onderhavig projectgebied geclassificeerd tot de functie 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0010.jpg"

Uitsnede bodemfunctie-klassenkaart met aanduiding projectgebied


Ter plekke is sprake van het plaatsen van één nieuwe woonwagen. De locatie heeft reeds de bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats' en is dus al geschikt geacht voor het plaatsen van een woonwagen. Bij het realiseren van het project is geen sprake van het roeren of afvoeren van gronden. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Mocht echter tijdens werkzaamheden blijken dat zichtbare of ruikbare verontreinigingen aanwezig zijn, zoals olie, asbest of andere materialen die niet in de bodem thuishoren, dient de gemeente Sittard-Geleen te worden gewaarschuwd.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het beoogde project.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij onderhavige ontwikkeling zal sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.

5.2.2 Wegverkeerlawaai

Het projectgebied ligt aan de Bosweg. De Bosweg en omliggende wegen maken deel uit van een 30 km/u-zone. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting is derhalve niet aan de orde.

Voor nieuwe woningen gelegen aan 30 km/u wegen wordt ervan uitgegaan dat de geluidbelasting op de gevel, als gevolg van het wegverkeerslawaai, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden. Tevens geldt dat door, de voor nieuwbouw geldende, standaard voorzieningen een karakteristieke geluidwering van 22 dB altijd wordt gehaald. Hierdoor is een binnenniveau van 33 dB gegarandeerd.

5.2.3 Industrielawaai

De locatie ligt binnen de aanduiding 'geluidzone – industrie', zoals opgenomen rond het Chemelotterrein. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3.2.

5.2.4 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Bedrijvigheid in de omgeving

Voorliggend projectgebied ligt binnen een gebied met naast de woonbestemming meerdere bedrijvigheid en maatschappelijke functies. Daarmee is sprake van gemengd gebied.

Bosweg ong.

Het perceel aan de overzijde van de Bosweg, op 13 meter van het projectgebied, beneden de hoogspanningsleidingen, is bestemd tot 'Bedrijven'. Op basis van het bestemmingsplan zijn ter plekke bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Voor milieucategorie 2 moet rekening te worden gehouden met een minimale richtafstand van 30 meter. Door de functiemenging kan worden volstaat aan een richtafstand van 10 meter. Daaraan wordt voldaan. Echter, door het ontbreken van een bouwvlak binnen deze bestemming is het praktisch gezien onmogelijk om ter plekke een bedrijf te bezigen. Het huidige terrein ligt momenteel dan ook braak en is alleen in gebruik als grasland.

Einighauserweg 25

Op ongeveer 75 meter ten oosten van het projectgebied ligt de Dacapo-praktijkschool (SBI-2008: Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs), tevens bestemd tot 'Maatschappelijk voorzieningen'. De functie valt onder milieucategorie 2 met een minimale richtafstand van 30 meter. Door de afstand en doordat sprake is van functiemenging, wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden en vormt de school geen belemmering.

Asterstraat 101

Aan de Asterweg 101, op ruim 110 meter ten zuidoosten van het projectgebied, ligt een niet meer in gebruik zijnde bedrijfslocatie. Tot voor kort was een meubelbedrijf gevestigd. Middels het bestemmingsplan is ter plekke een bedrijf toegestaan tot milieucategorie 2 met een minimale richtafstand van 30 meter. Door de functiemenging kan worden volstaat aan een richtafstand van 10 meter. Daaraan wordt voldaan.

Begraafplaats

Ten noordwesten van het projectgebied, op ruim 60 meter, is een begraafplaats aanwezig (SBI-2008: 96031) met een minimale richttafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Chemelotterrein

De locatie ligt binnen de aanduiding 'geluidzone – industrie', zoals opgenomen rond het Chemelotterrein. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai.

Op de locatie Bosweg wordt naast de bestaande woonwagen een extra standplaats gerealiseerd. Het gehele perceel is reeds bestemd tot 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. Binnen dit perceel wordt een tweede woonwagen geplaatst. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn geen specifieke eisen opgenomen waar de woonwagen dient te worden geplaatst. De huidig geplaatste woonwagen mag binnen de regels van het bestemmingsplan ook op de locatie van de geprojecteerde locatie staan. Ten behoeve van het plaatsen van de bestaande woonwagens dient reeds getoetst te zijn of de geluidsbelasting op de nieuwe bebouwing voldoet. Doordat de gehele locatie is bestemd tot woonterrein, dient dus ook de gehele locatie te zijn getoetst. De nieuwe woonwagen wordt beoogd binnen de bestaande grenzen, waardoor een de reeds getoetste waarden wordt voldaan.

Algemeen

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht' is de locatie reeds bestemd tot 'Wonen - Woonwagenstandplaats' en mag dus reeds een woonwagen aanwezig zijn. Door voorliggend project is in feite geen sprake van het aanpassen/verkleinen van de bovengenoemde afstanden.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor onderhavig project.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van een dergelijk grootschalig bouwplan is geen sprake.

5.4.3 NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.339 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Omdat ter plekke éém nieuwe woonwagen wordt geplaatst, is in onderhavig project sprake van het realiseren van zogenaamd kwetsbare objecten. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.2 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

Het projectgebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of weg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water en de weg vormen geen belemmering voor het project.

Het projectgebied ligt op ongeveer 780 meter van de spoorlijn Lutterade racc. DSM - Lutterade (route 50C.1) Op basis van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-contour en het plasbrand-aandachtsgebied geen belemmeringen voor het project. Aangezien de projectlocatie op meer dan 200 meter van de spoorlijn ligt, is ook de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt. Uit bijlage II Tabel Basisnet Spoor van de Regeling basisnet blijkt ook dat over het onderhavige traject A, B2 en C3-stoffen worden getransporteerd. Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische gassen (B2). De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn dienen te worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

In de omgeving zijn diverse buisleidingen aanwezig. De dichtstbij gelegen buisleiding bevindt zich op een afstand van ongeveer 320 meter. Rond de buisleidingen is een belemmeringsstrook opgenomen. Onderhavig projectgebied bevindt zich buiten deze belemmeringsstroken. Aangezien er geen sprake is van een PR 10-6-contour, levert het plaatsgebonden risico geen belemmeringen op. Wel ligt het projectgebied binnen de 1%-letaliteitsgrens van enkele leidingen. Een verantwoordingsplicht is derhalve van het groepsrisico is aan de orde.

Op 320 meter, aan de Elsenburglaan 2, is een tankstation met LPG aanwezig. Het projectgebied valt buiten de PR 10-6-risicocontouren van 15 meter (tankzuil), 25 meter (opslagtank LPG) en 40 meter (vulpunt LPG), de brandaandachtsgebieden van 60 meter rond de installaties en het explosieaandachtsgebied van het tankstation (straal van 160 meter rond het tankstation).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart met aanduiding projectgebied

5.5.4 Verantwoording groepsrisico

De ontwikkeling voorziet in het realiseren van één nieuwe woonwagen op de locatie Bosweg 10. Daardoor neemt de personendichtheid zeer beperkt toe. Gerekend kan worden met een toename van ongeveer 2,4 personen. Een dergelijk beperkte toename heeft geen effect op het groepsrisico.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het projectgebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen.

Uitgangspunt is dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. De beoogde woonwagen biedt voldoende schuilmogelijkheden bij een calamiteit. Verder zijn rond het projectgebied wegen naar verschillende richtingen aanwezig. Dit biedt bij een calamiteit voldoende vluchtmogelijkheden in alle mogelijke richtingen.

5.5.5 Conclusie externe veiligheid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor voorliggend project.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Algemeen

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de 'Beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen' vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0012.png"

6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Voor onderhavig projectgebied is de archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen uit de beleidsnota 'Archeologie en Monumenten Sittard-Geleen (2012)' geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0013.jpg"

Uitsnede 'Archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen' met aanduiding projectgebied

Het projectgebied ligt hoofdzakelijk binnen een gebied met middelhoge tot hoge verwachtingswaarden (categorie 4). Binnen deze verwachtingswaarde is een archeologische onderzoeksplicht bij bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm én een oppervlakte groter dan 500 m².

Ten behoeve van het project zijn bij het plaatsen van de woonwagen nauwelijks bodemverstorende werkzaamheden noodzakelijk. De ondergrens van 500 m² wordt dan ook niet gehaald. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.

6.1.3 Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor het project.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven-/ondergrondse leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Ten westen van het projectgebied lopen een tweetal hoogspanningsleidingen. De bijbehorende (planologische) beschermingszones reiken echter niet tot aan het projectgebied. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woonheden zullen hierop moeten worden aangesloten. Hiervoor zullen de bestaande aansluitingen worden gebruikt.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het project.

6.3 Verkeer en parkeren

6.3.1 Algemeen

Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Navolgend zijn de relevante cijfers per woning gegeven voor de functie ‘Wonen’, waarbij voor een woonwagen uitgegaan wordt van woningtypologie sociale huurwoning, in een ‘niet stedelijk’ gebied binnen de zone ‘rest bebouwde kom.

6.3.2 Verkeer

Met betrekking tot verkeer wordt aangesloten bij de (verwachte) verkeersgeneratie voor dit type woning. Per woning is maximaal 6,0 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten. De omliggende wegen hebben een lage verkeersintensiteit en kunnen deze beperkt aantal bewegingen moeiteloos aan. Ten behoeve van het project kan gebruik worden gemaakt van de bestaande ontsluitingen van het perceel. Een aanpassing van de verkeersstructuur is dan ook niet aan de orde.

6.3.3 Parkeren

Voor de gehele gemeente Sittard-Geleen is het facetbestemmingsplan ‘Parkeren’ vastgesteld. Dit plan biedt een bestuursrechtelijke borging van de voor de gemeente Sittard-Geleen geldende parkeernormen, zoals vastgelegd in de Nota 'Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek'. In de beoogde situatie wordt één nieuwe woonwagen gerealiseerd. Per woning/woonwagen is een parkeerkencijfer van 1,7 plaatsen. De beoogde parkeerdruk bedraagt 1,7 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om aan deze eis voldoen.

6.3.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering:
  • Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

6.4.2 Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het stroomgebied van de Maas;
  • Het in samenhang bezien en aanpakken van de zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek;
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.


De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.

Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.

6.4.3 Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het projectgebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Sittard-Geleen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar de naastgelegen tuin, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.

De beoogde bebouwing heeft een oppervlakte van 78 m². Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van (78 m² x 80 mm =) 6,24 m³.

Op de bouwtekeningen is aangegeven dat het hemelwater wordt opgevangen en middels infiltratiekoffers kan infiltreren in de bodem.

In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

6.4.5 Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor het bouwplan.

6.5 Natuur en landschap

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart ‘Natuur’ van het OvL2021 ligt het projectgebied buiten een onderdeel van het ‘Natuurnetwerk’ (NNN). Tevens is geen sprake van de ligging binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.

6.5.2 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geimplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Het projectgebied is grotendeels verhard en ter plekke is geen beplanting aanwezig. Het projectgebied is dan maar ook zeer beperkt geschikt als leefgebied van (beschermde) flora en fauna. De verwachting is dat ter plekke kan ook geen (beschermde) flora en fauna aanwezig is.

6.5.3 Landschappelijk inpassingsplan

Om de nieuwe woonwagen landschappelijk in te passen, wordt op de perceelsgrens langs de Bosweg een haag aangeplant. Deze haag wordt aangeplant langs de betonschutting. De beste optie is om klimop toe te passen dat langs de schutting opgroeid. Deze kan tegen de schutting en zodoende op de perceelsgrens worden aangeplant.

De haag heeft een beperkte hoogte van circa 1,5 meter, vergelijkbaar met de bestaande schutting. De haag bestaat uit 1 rij met een plantverband van 4 planten per meter. De onderlinge plantenafstand bedraagt 0,25 meter. De haag dient 2 keer per jaar gesnoeid te worden om de gewenste hoogte te handhaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.OVbosweg10-ON01_0014.jpg"

Landschappelijk inpassingsplan Bosweg 10

Hoofdstuk 7 Afweging van belangen en conclusies

Op de locatie Bosweg 10-28 te Geleen is een woonwagenlocatie met negen standplaatsen aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens om een van de plaatsen te splitsen en ter plekke een nieuwe woonwagenstandplaats te realiseren. Daarmee komt het totaal op tien.

Op basis van het bestemmingsplan 'Woonwagenlocatie Manekoulsweg Sittard, Sportcentrumlaan Sittard, Bosweg Geleen en Hitsberg Obbicht' is het realiseren van een extra woonwagen op deze locatie niet toegestaan. Per functieaanduiding 'woonwagenstandplaats' mag maximaal één woonwagen worden geplaatst. Door voorliggend voornemen is sprake van twee woonwagens binnen de aanduiding, waarmee een strijdigheid ontstaat met het bestemmingsplan.

De activiteit ‘gebruik gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ moet deel uitmaken van de aanvraag omgevingsvergunning. Bij het plaatsen van de nieuwe woonwagen wordt wel voldaan aan de bouwregels genoemd in artikel 6.2 onder a 2 t/m 9 van het bestemmingsplan.

Voor dit project is een ruimtelijke onderbouwing vereist waarin wordt aangetoond dat een extra woonwagen op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.

Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de realisering van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, en natuur en landschap.


Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat het voorgenomen project, namelijk het realiseren van een nieuwe woonwagenstandplaats op de locatie Bosweg 10, niet bezwaarlijk is en past binnen een goede ruimtelijke ordening.