Plan: | Windpark Holtum Noord |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01 |
ENGIE is voornemens een windpark te realiseren langs het Julianakanaal op bedrijvenpark Holtum Noord. Het betreft een windpark met 3 windturbines met bijbehorende voorzieningen, de grootte van de turbines is nog nader te bepalen. De initiatiefnemer van het windpark wil een bijdrage leveren aan het behalen van de duurzame energiedoelstellingen en daarmee ook koolstofdioxide reductie realiseren.
Voorliggend voorontwerp bestemmingsplan is opgesteld om de windturbines planologisch mogelijk te maken. De vigerende bestemmingsplannen voorzien niet in de realisatie van windturbines. Derhalve is het noodzakelijk voor dit windpark een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein HoltumNoord. Het plangebied wordt begrensd door de A2 aan de Noordoostzijde, het Julianakanaal aan de Noordwestzijde en door het dorp Holtum aan de zuidkant. De drie windturbines worden parallel aan het Julianakanaal opgesteld. In figuur 1.1 is de omgeving van het plangebied weergegeven met daarin de locatie van de drie windturbines.
Figuur 1.1: Opstelling windturbines op bedrijventerrein Holtum- Noord.
Ter plaatse vigeren de volgende bestemmingsplannen:
‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I&II en Sluisweg e.o.’ gemeente Sittard-Geleen, vastgesteld op 26-06-2013.
Turbine 1:
Turbine 2 en 3:
Het plan voor de windturbines past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het plangebied ligt op bedrijventerrein Holtum-Noord. Het plangebied is gelegen binnen het deel van het
bedrijventerrein dat is bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 5 en bedrijven met havenfaciliteiten. Het plangebied is door de provincie Limburg aangemerkt als voorkeursgebied voor het plaatsen van windturbines.
Rondom het plangebied staan ook woningen. De dichtstbijzijnde dorpen zijn Illikhoven, Buchten en
Holtum. In onderstaande kaart staan de afstanden tot de dichtst bij liggende woningen.
Figuur 2.1: Afstand windturbines tot dichtst bij liggende woningen.
Regeerakkoord
Het Kabinet Rutte II heeft in haar regeerakkoord “bruggen slaan” (oktober 2012) een doelstelling
opgenomen om 16% duurzame energie na te streven. Deze ambitie is in het afgesloten Energieakkoord
bijgesteld; 14% in 2020 en 16% in 2023.
In het Energierapport 2011 staat dat windenergie op land de komende jaren één van de meest
kostenefficiënte technieken is om hernieuwbare energie te produceren. Als doelstelling voor windenergie
op land wordt uitgegaan van een gerealiseerd vermogen van 6.000 MW in 2020. Op 20 november 2015 is
het opgestelde vermogen op land de 3.000 MW gepasseerd.
Op 26 oktober 2017 is het kabinet Rutte III beëdigd. Het regeerakkoord van Rutte III vermeldt geen
percentage duurzame energie, maar gaat uit van een reductie van broeikasgassen van 49% in 2030 ten
opzichte van 1990. Er komt een nieuw klimaat- en energieakkoord om deze doelstelling te halen.
Het klimaatakkoord is 28 juni 2019 gepresenteerd. Het akkoord bevat een pakket aan maatregelen om het doel van 49% CO2-reductie in 2030 te halen, verdeeld over vijf sectoren: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik en mobiliteit. De sector Elektriciteit heeft de grootste opgave, namelijk 20,2 megaton CO2-reductie. Hiervoor wordt er gestreefd naar het opschalen van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh. Meer dan de helft hiervan zal van wind op zee moeten komen (49 TWh), de rest uit hernieuwbare energie op land (35 TWh). De doelstelling van hernieuwbare energie op land komt voornamelijk uit wind- en zonne-energie. Het is de rol van decentrale overheden om een plan met maatschappelijke acceptatie op te stellen.
SVIR
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met
ruimtelijke consequenties. Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die
inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting
2040. Zo zet het Rijk in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening. Rijk en
provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot
minimaal 6.000 MW in 2020.
SWoL
De Structuurvisie Windenergie op Land (SWoL) is in 2014 vastgesteld als een uitwerking van de SVIR om de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020 mogelijk te maken. In de SWoL worden grootschalige locaties, over het algemeen locaties met meer dan 100 MW opgesteld vermogen, voor windenergie aangegeven. De SWoL dient om de invloed van grootschalige windparken op de leefomgeving en het landschap en het belang van een goede afstemming met ander ruimtegebruik(ers) te borgen. Naast ruimte bieden aan grote windparken zullen ook kleinere initiatieven voor windenergie belangrijk blijven om de nationale doelstelling te halen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing daarvan.
NOVI
De National Omgevingsvisie (NOVI) is in september 2020 vastgesteld en dient als langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. Deze vervangt de SVIR. De overgang naar duurzame energie en de ruimte die nodig is voor windmolens zijn twee dringende maatschappelijke opgaven die hierin besproken worden. Om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te behalen dient er een balans te komen tussen windenparken op zee en op land, gezien de bestaande schaarse ruimte voor beide.
Conclusie Rijksbeleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het
voorgestane Rijksbeleid.
POL
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is opgesteld in 2014 en schetst het beleid van de provincie Limburg. De laatste consolidatie van de omgevingsvisie Limburg dateert van september 2019. In de POL sluit de provincie zich aan bij de doelstellingen uit het Nationaal Energieakkoord van 14% hernieuwbare energie in 2020. Dit vraagt om een ingrijpende transitie die bestaat uit energiebesparing, toename van het aandeel duurzame (=hernieuwbare) energie en een flexibilisering van het netwerk.
De provincie wil dat deze transitie lokaal en regionaal opgepakt wordt en daarmee zo veel mogelijk
bijdraagt aan de Limburgse economie. Voor deze grote uitdaging dienen alle mogelijkheden overwogen te worden, uiteindelijk zal een combinatie van verschillende energievormen nodig zijn. Voor windenergie zijn er wel doelstellingen vastgesteld. Deze komen voort uit afspraken tussen het IPO en het Rijk. Limburg is verantwoordelijk voor het realiseren van minimaal 95,5 MW opgesteld windvermogen in 2020. De provincie wil het maatschappelijke effect van windenergie maximaliseren door participatie van belanghebbenden in het planproces en de realisatie van windturbines. Burgers, grondeigenaren en ondernemers die nabij windturbines wonen of ondernemen zullen in staat worden gesteld om te profiteren van de opbrengsten. De gemeenten nemen het voortouw om te komen tot ruimtelijke plannen om de plaatsing van windturbines mogelijk te maken.
De provincie heeft ook voorkeursgebieden voor windenergie aangewezen. Zij wil stimuleren dat nieuwe
ontwikkelingen in de voorkeursgebieden plaatsvinden. De voorkeursgebieden bestaan uit:
Holtum-Noord is een groot industrieterrein en is daarom aangewezen als voorkeurslocatie, zoals
aangegeven in de volgende figuur.
Figuur 3.1: Uitsnede windkaart POL 2014.
POVI
De Provinciale Omgevingsvisie (POVI) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). In december 2020 is de definitieve Ontwerp- Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Hierheen worden niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de land- en tuinbouw beschreven. Ook onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed worden behandeld.
De Provincie Limburg sluit zich aan bij de nationale doelstelling om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Naar vermogen streven zij hieraan bij te dragen. Dit doen zij vanuit wettelijke taken, bestuurlijke afspraken en vastgesteld beleid. Daarnaast geven zij richting aan en
spelen zij in op nieuwe ontwikkelingen en innovaties. De Provincie komt niet met eigen aanvullende norm- of taakstellingen.
De Provincie stelt zich op als gelijkwaardige partner bij de totstandkoming van de Regionale
Energie Strategieën (RES). Als Provincie werken zij aan de Provinciale Energiestrategie
(PES), waarin keuzes worden gemaakt voor Limburgse sleutelinnovaties en betaalbare
energiebesparingsmaatregelen.
Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het
voorgestane provinciale beleid.
Het concept van de Regionale Energiestrategie Zuid- Limburg (RES) is in juli 2020 vastgesteld. Hierin wordt besproken welke bijdrage deze regio kan leveren aan de nationale doelstelling om de CO2 uitstoot in 2030 met 50% te verlagen. Het document is opgedeeld in drie delen, die toegespitst zijn op de drie regio's; Parkstad Limburg, Westelijke Mijnstreek, Maastricht- Heuvelland. Holtum- Noord valt onder de Westelijke Mijnstreek, gemeente Sittard- Geleen.
De Westelijke Mijnstreek streeft een bijdrage te leveren aan de landelijke opgave van 35.000 GWh. Tot noch toe is door middel van windenergie 0% gerealiseerd. De drie windmolens op bedrijventerrein Holtum- Noord is het enige geplande project.
Voor de gehele regio is een kaart gemaakt met potentiegebieden voor windmolens, deze dient als concept afwegingskader voor windenergie. Dit is aangegeven in de volgende figuur. De geplande windturbines zijn weergegeven door middel van de blauwe sterren, deze vallen in potentiegebieden.
Figuur 3.2: Potentiegebieden windmolens Zuid- Limburg.
Conclusie regionaal beleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het
voorgestane regionale beleid.
Omgevingsvisie Sittard-Geleen (2016)
Ook de gemeente Sittard-Geleen zet in op energiebesparing en opwekking van duurzame energie om haar
CO2-uitstoot te verminderen. Sittard-Geleen gaat voor de zogenaamde 20/20/20 klimaatdoelstelling: in 2020 moet een energiebesparing van 20% en een aandeel van 20% duurzame energie in het verbruik
gerealiseerd worden. Op lange termijn is totale energieneutraliteit de ambitie. Toen het omgevingsplan
opgesteld is (2016) heeft de gemeente 3% energiebesparing gerealiseerd en werd 5% duurzaam opgewekt.
De gemeente gaat uit van de realisatie van Het Groene Net en windturbines op Holtum-Noord om tot
16% duurzame energie te komen in 2020. Over hoe de resterende 4% opgewekt moet worden heeft nog
geen besluitvorming plaatsgevonden. Ook voor de verdere toekomst wil de gemeente blijven inzetten op
het zo snel mogelijk bereiken van volledige energieneutraliteit. Het is dus van belang dat de windturbines
op Holtum Noord gerealiseerd worden, zodat de gemeente haar doelstellingen voor zover mogelijk kan
halen.
Conclusie gemeentelijk beleid
Vanuit bovenstaand beleid kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen alle gemeentelijke
beleidskaders.
Voor de totstandkoming van dit plan,windturbines op Holtum- Noord, is allereerst een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Hierin is uitgegaan van maximale maten, zodat op basis van een worst case benadering de omgevingsaspecten onderzocht zijn. Hieruit is gebleken dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kon geconcludeerd worden dat de effecten op het milieu als gevolg van het voorgenomen plan gering zijn. Belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn op basis van de beoordeling uit te sluiten.
Het voornemen is om een windpark van drie moderne windturbines met bijbehorende
kraanopstelplaatsen, infrastructuur, technische ruimte (meterkast-huisje) en bekabeling te realiseren. De beoogde windturbines hebben een ashoogte van ten minste 120 meter en ten hoogste 125 meter en een rotordiameter van ten minste 130 meter en ten hoogste 150 meter. De verschillende onderdelen van de windturbines zijn weergegeven in figuur 4.1. De posities van de toekomstige windturbines zijn
weergegeven in figuur 1.1 en 2.1.
Het plan bevat de winturbines almede:
Voor onderhavig bestemmingsplan draagt de initiatiefnemer een bandbreedte aan. De
initiatiefnemer wil zich in deze fase van het traject nog niet vastleggen op een specifiek windturbinetype
om een zekere marktwerking te realiseren. Derhalve is door het bevoegd gezag een
omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met ruimtelijke regels
(afwijken bestemmingsplan)’ voor een windturbinetype met algemene kenmerken, waarbij een
bandbreedte aangehouden wordt voor de ashoogte en rotordiameters. Deze bandbreedte, die hieronder is weergegeven, is waar nodig als bandbreedte genomen voor de (milieu)onderzoeken. Bij de aanvraag
omgevingsvergunning activiteit ‘bouwen’ wordt specifiek ingegaan op het type turbine en de bijbehorende
afmetingen. Hiervoor wordt verwezen naar de bijgevoegde tekeningen (aanzichten) bij onderhavige
vergunningaanvraag. Met deze bandbreedte worden windturbines mogelijk gemaakt die kunnen voldoen
aan alle milieueisen. Dat wil zeggen dat de minimale en maximale (milieu)effecten voor mogelijke
windturbines binnen de bandbreedte is onderzocht.
Bandbreedte ashoogte: minimaal 120 m en maximaal 125 m
Bandbreedte rotordiameter: minimaal 130 m en maximaal 150 m
Figuur 4.1: Overzicht windturbines en terminologie.
Wettelijk kader
De Wet milieubeheer verplicht initiatiefnemers om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen en besluiten een m.e.r.-procedure uit te voeren (plan-m.e.r. voor plannen en een project-m.e.r. voor besluiten). Het gaat daarbij om activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige effecten voor het milieu, waarvoor een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan wordt opgesteld:
Inleiding
In de bijlage van het Besluit MER wordt een windturbinepark gedefinieerd als een park bestaande uit drie of meer windturbines. Gelet op het uitgangspunt dat Windpark Holtum-Noord uit drie turbines bestaat, wordt het aangemerkt als windturbinepark. De drempelwaarde met betrekking tot de activiteit, het oprichten van een windturbinepark, is geformuleerd als een gezamenlijk vermogen van 15 MW (elektrisch) of meer dan 10 windturbines. De windturbines hebben een gezamenlijk vermogen van circa 12 MW, daarmee valt het project Holtum-Noord onder de drempelwaarde van categorie D22.2 van bijlage uit het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling gaat in op de volgende aspecten:
Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-
beoordeling of procedure nodig.
Resultaten
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de effecten op het milieu als gevolg van het voorgenomen plan gering zijn. Belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn op basis van de beoordeling uit te sluiten. Zie Bijlage 1.
Inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Onderzoek
Voor het windpark Holtum-Noord is de Watertoets uitgevoerd. Zie Bijlage 2. Daarbij is geconstateerd dat
de realisatie van de windturbines zal zorgen voor een toename van meer dan 300m2 aan verhard
oppervlak. Per windturbine is gekeken hoe de infiltratie van hemelwater het beste kan worden geregeld.
De gemeente Sittard-Geleen heeft laten weten akkoord te zijn met het afstromen van hemelwater in het
Julianakanaal. Echter moet nog wel toestemming worden verkregen van Rijkswaterstaat voor het
afstromen in het Julianakanaal.
Turbines 2 en 3 worden geplaats op bestaand verhard terrein, daarom zal weinig veranderen aan de
afstroming van hemelwater op deze locaties. Windturbine 1 daarentegen staat gepland op huidig
onverhard terrein. Het hemelwater kan hier direct afwateren op het omliggende onverharde terrein.
Conclusie
Het effect van de drie windturbines op de grondwaterkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar.
Omwille van een boringsvrije-zone mogen de funderingen voor de windturbines niet dieper dan 30 meter
rijken, expert judgement heeft bepaald dat dit de haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.
Inleiding
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:
Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)
Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.
Toelichting
In 2012 heeft de gemeente Sittard- Geleen de "beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard- Geleen" vastgesteld. Onderdeel hiervan is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).
Figuur 5.1: Archeologische verwachtings- en beleidskaart.
Volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Sittard- Geleen liggen de drie windturbines in een archeologisch redelijk interessant gebied. Op basis van reeds eerder uitgevoerd onderzoek geldt de volgende gespecificeerde archeologische verwachting voor de drie deelgebieden:
Deelgebieden 1 en 2:
Deelgebied 3:
Op de gemeentelijke beleidskaart is het gebied ingedeeld in beleidscategorie 4. Concreet betekent dit dat voor deze gebieden in principe een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m².
Conclusie
Voor de drie deelgebieden heeft reeds een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Zie Bijlage 3. Op basis hiervan is door de gemeente het selectiebesluit genomen dat voor de deelgebieden 1 tm 3 de dubbelbestemming waarde- archeologie 2 dient behouden te blijven, maar dat de dieptegrens voor deze deelgebieden bijgesteld kan worden naar 3m-Mv.
Tot slot dient te worden aangetekend, dat los van de verplichting om in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek uit te voeren, bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm te allen tijde een meldingsplicht geldt voor de aanvang van de werkzaamheden.
Wettelijk kader
Het Activiteitenbesluit milieubeheer beschrijft in artikel 3.14a dat de geluidbelasting op woningen overdag maximaal 47dB mag bereiken, gedurende de nacht is de maximale norm op 41dB vastgesteld. In Wet geluidhinder is bepaald dat het geluid van windturbines buiten beschouwing wordt gelaten indien het een gezoneerd industrieterrein betreft (artikel 1b).
De handreiking industrielawaai en vergunningverlening (uitgegeven in 1998 door het ministerie van
VROM) geeft advies over de geluidbelasting voor woningen gelegen op een niet-gezoneerd
industrieterrein, deze worden aangemerkt als bedrijfswoningen. Daarom geldt voor de bedrijfswoningen
een streefwaarden van 55dB(A) en een maximale geluidbelasting van 65 dB(A). Woningen op een
gezoneerd industrieterrein zijn geen geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de rekenregels voor
cumulatie en de standaard geluidnormen voor inrichtingen en windturbines uit het Activiteitenbesluit
kunnen deze streef- en grenswaarde indicatief gelijk worden gesteld met respectievelijk 50 en 56 dB Lden vanwege windturbines.
Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat voor omwonenden duidelijk is wat de
maximaal te verwachten geluidbelasting is. Dit mag in ieder geval niet meer zijn dan de norm als
vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Daarnaast is het voor de vergunningverlening van belang te weten
dat er turbinetypes zijn die hieraan ook kunnen voldoen. Het geluidonderzoek met de referentie turbine is hier in eerste instantie op gericht. Het onderzoek staat in Bijlage 4.
Daarnaast is, om tegemoet te komen aan de intentie van de initiatiefnemer om de milieudruk door geluid te beperken, het effect van een lagere geluidimmissie van 1 en 2 dB inzichtelijk gemaakt en het effect in termen van cumulatie bepaald.
Voor het bepalen van de worst case situatie is de onderstaande systematiek gebruikt.
Eerst is een lijst opgesteld met een aantal verschillende types van verschillende fabrikanten. Hiervan is op basis van de lokale situatie en op basis van expert judgement bepaald met welke turbine juist aan de normen kan worden voldaan zonder toepassing van een soundreductie module (dus op basis van Nominal Sound Power Level (SPL)). Deze turbine is gehanteerd voor de worst case berekening omdat hiermee zonder maatregelen juist aan alle wettelijke normen ten aanzien van geluid kan worden voldaan. Het is daarmee een realistisch, maar ook worst case, windturbinetype voor deze locatie.
De onderstaande lijst is niet uitputtend, maar dient om aan te tonen dat er verschillende typen beschikbaar zijn, elk met een eigen geluidsemissie. Het uiteindelijk te kiezen type hoeft niet in deze lijst te staan, maar hiermee wordt aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om de geluidemissie van windturbines van de betreffende afmetingen te beperken.
Tabel 5.1: Overzicht verschillende type windturbines met maximale (nominale) en minimale sound power level (SPL).
Gebleken is dat van de types uit bovenstaande tabel de Vestas V150-4.0 zonder aangepaste geluidmodus als worst case turbine kan worden gezien op de huidige locatie. Uit de tabel blijkt dat dit in de basis een turbine is met al een relatief laag nominaal niveau.
Vervolgens is de geluidsbelasting op omliggende woningen berekend.
Het windpark valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Conform artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt de combinatie van windturbines getoetst of de activiteit voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidshinder aan de jaargemiddelde grenswaarde van
Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen. Deze normen gelden voor
geluidgevoelige objecten en gevoelige locaties zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Op grond van
artikel 1b van de Wet geluidhinder blijft het geluid van windturbines buiten beschouwing bij de bepaling van de geluidbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein. Met de inwerkingtreding van de vierde tranche van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2016 gelden de grenswaarden voor windturbines niet langer bij woningen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidbelasting van de windturbines op deze woningen is wel berekend ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Cumulatie
De gecumuleerde geluidbelasting is bepaald conform bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer, met dien verstande dat de bijdrage van het wegverkeer is gebaseerd op alle wegen, dus ook die zonder
geluidzone. Verder is scheepvaartgeluid meegenomen en berekend als industrielawaai.
Woningen op een (gezoneerd) industrieterrein
De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, uitgegeven in 1998 door het voormalige ministerie van VROM, adviseert voor woningen op een niet-gezoneerd industrieterrein een streefwaarde van de geluidbelasting vanwege inrichtingen aan te houden van ten hoogste 55 dB(A), en een grenswaarde van 65 dB(A).
Woningen op een gezoneerd industrieterrein zijn geen geluidgevoelige gebouwen, zodat daarvoor geen
grenswaarden kunnen worden gesteld. Volgens de Handreiking moet bij deze woningen worden gestreefd naar een geluidbelasting van maximaal 65 dB(A).
Ter bepaling van de geluidbelasting vanwege de niet-gezoneerde bedrijventerreinen is gebruikgemaakt van informatie over de maximaal toegestane milieucategorie zoals opgenomen in de bestemminsplannen ‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o.’, ‘Holtum Noord III’ en ‘Distripark Sittard fase 3’. De bedrijventerreinen zijn gemodelleerd met behulp van oppervlaktebronnen, waarbij aan de milieucategorieën 2, 3(.x) en 4(.x) een respectieve geluidemissie van 55, 60 en 65 dB(A)/m2 is toegekend. Voor de avond- en nachtperiode is respectievelijk een 5 en 10 dB(A) lagere geluidemissie aangehouden door toepassing van een bedrijfsduurcorrectie.
Resultaten
Met de huidige turbineopstelling en de gehanteerde referentie-turbine wordt aan de geluidnormen voldaan. Volgens de berekeningen zijn er geen gevoelige objecten waar de Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB wordt overschreden. 2 maatgevende en dichtstbij gelegen bedrijfswoningen bevinden zich op het gezoneerde industrieterrein (De Tramweg 6A en Halve Maanweg 2). Ook hier worden deze waarden niet overschreden. Omdat laatstgenoemde woningen op grond van het Activiteitenbesluit geen geluidgevoelige gebouwen zijn, zijn ze uitgezonderd van toetsing aan de voorschriften van artikel 3.14a. Voor wegverkeer zijn de woningen wel geluidgevoelig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn, gezien de aard van de omgeving, deze geluidbelastingen zonder meer aanvaardbaar.
Figuur 5.2: Modelresultaten Lden contouren windturbines Holtum- Noord.
Onderzoeksresultaten gecumuleerde geluidsbelasting
Ook is de cumulatie met andere geluidsbronnen, zoals industrie, wegverkeer en scheepvaart onderzocht. Het effect van de windturbines op de gecumuleerde geluidbelasting is eveneens bepaald voor de maatgevende woningen in de omgeving en samengevat in onderstaande tabel.
Tabel 5.2: Overzicht gecumuleerde geluidbelasting.
Uit de beschouwing van de relatief nabij gelegen gevoelige bestemmingen blijkt dat de gecumuleerde
geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie bij één woning (Illikhoven 1) met 5 dB(A) toeneemt. Naar mate bestemmingen verder van windturbines zijn gelegen, neemt de toename duidelijk af.
Milieukwaliteit
Wettelijk heeft de gecumuleerde geluidwaarde geen status. In het verleden heeft Miedema (TNO, 2003) de Milieukwaliteitsmaat (MKM) ontwikkeld voor het kunnen beoordelen van de kwaliteit van een woonomgeving in relatie tot gecumuleerd geluid. Echter de MKM is gebaseerd op de etmaalbeoordeling (etmaalwaarde in dB(A)) en niet op de geluidbelastingsindicator Lden. In de regel wordt daarom de onderstaande tabel gebruikt voor een classificering van de milieukwaliteit. Ook bij deze tabel wordt vaak gerefereerd aan Miedema, maar deze kent andere wegingsfactoren omdat deze gebaseerd is op de geluidbelasting in Lden. De tabel is in Nederland “best practice” bij de beoordeling van gecumuleerde geluidniveaus maar kent geen wettelijke status.
Tabel 5.3: Milieukwaliteitsoordeel (Lden).
Bovenstaande waarden geven een indicatie van de milieukwaliteit ter plaatse van de maatgevende
woningen. Een eventuele verandering van klasse is van belang in de beoordeling van de geluidsituatie.
Daarbij wordt tevens de kwalificatie van de toename van het geluid gehanteerd, zoals aangegeven in
onderstaande tabel.
Tabel 5.4: Kwalificatie van de toename van geluid.
De resultaten laten zien dat de windturbines ter plaatse van de rekenpunten 01, 09 en 10 een relevante
invloed hebben op het akoestisch klimaat: hier is sprake van een verandering van 3 tot 5 dB. Op de
betreffende rekenpunten is daarnaast met name het gezoneerde industrieterrein van belang voor de
gecumuleerde geluidbelasting. Voor de rekenpunten 09 en 10 in Illikhoven is sprake van een duidelijke
verschuiving naar een andere classificering van de milieukwaliteit (van ‘redelijk’ naar ‘matig’). Er is echter
geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de overige (bedrijfs)woningen is sprake van een toename van maximaal 1 dB.
Geluidgehinderden
Ook is het aantal gehinderden bepaald. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar aantallen:
Hierbij is ook een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting door de windturbines meegenomen om te kunnen bepalen of een extra geluidreductie redelijkerwijs voorgeschreven dient te worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Er is gekozen voor een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens om de geluidbelasting in de omgeving te beperken. Daarnaast kan worden gesteld dat met een 1 dB lagere geluidbelasting voor alle woningen in Illikhoven wordt voldaan aan de WHO advieswaarde voor windturbinegeluid van 45 dB Lden. Bij een 2 dB lagere geluidbelasting wordt op alle woningen de WHO advieswaarde behaald. Onderstaand zijn de resultaten weergegeven.
Tabel 5.5: Aantal woningen binnen geluidklasse voor de verschillende varianten.
Bovenstaande tabel geeft inzicht in het totaal aantal woningen in verschillende cumulatieve
geluidbelastingsklassen in de omgeving van het windpark, zowel voor de huidige situatie, als voor de situatie met windturbines. Daarnaast is aangegeven hoe de aantallen veranderen als gekozen wordt voor
windturbines met een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de windturbines leiden tot een relatief beperkte verandering van het totale aantal woningen waar sprake is van een zekere geluidhinder.
Het belangrijkste verschil optreedt in Illikhoven. Daar is een verschuiving van woningen in de klasse van 50 tot en met 54 dB naar de klasse van 55 tot en met 59 dB. Ook bij een lagere geluidbelasting van de windturbines treedt het verschil vooral op ter plaatse van Illikhoven. Met een 1 of 2 dB lagere geluidbelasting door de windturbines, is die verschuiving minder groot.
Tabel 5.6: Aantal geluidgehinderden.
Tabel 5.7: Aantal ernstig geluidgehinderden.
Het totaal aantal geluidgehinderden en ernstig geluidgehinderden verandert eveneens in beperkte mate.
Ook hier is de verschuiving te zien van het aantal gehinderden van de geluidklasse 50-54 dB, naar de klasse 55-59 dB bij toevoegen van windturbines in het gebied. Met toepassing van een reductie van 1dB en 2 dB verschuift het aantal gehinderden weer naar een lagere geluidklasse. Een stillere turbine zorgt voor beperking van het aantal gehinderden in een hogere geluidklasse. Op het totale aantal gehinderden in het gebied hebben de windturbines een beperkte invloed omdat er reeds sprake is van een geluidbelaste situatie als gevolg van de reeds aanwezige bronnen.
Aanlegfase
Het plaatsen van de windturbines kan leiden tot bouwhinder voor omliggende woningen door trillingen en/of geluid. Het heien is daarbij de meest relevante activiteit. Gelet op de afstand van de bouwactiviteiten tot omliggende woningen wordt geen relevante hinder verwacht, mede gelet op de tijdelijke aard van deze activiteiten. Ook van de aanvoer van de turbineonderdelen en het overige vrachtverkeer wordt geen hinder door trillingen of geluid verwacht. De aan- en afvoer vindt zoveel mogelijk plaats via bestaande infrastructuur.
Conclusie gecumuleerde geluidbelasting
De resultaten laten zien dat de windturbines ter plaatse van de rekenpunten 01, 09 en 10 een relevante
invloed hebben op het akoestisch klimaat. Op de betreffende rekenpunten is daarnaast met name het
gezoneerde industrieterrein van belang voor de gecumuleerde geluidbelasting. De windturbines leiden tot
een beperkte toename van het aantal geluidgehinderden in het gebied. Wel neemt het aantal gehinderden in de hogere geluidsklassen toe. Deze aantallen worden lager bij een geluidbelasting door de windturbines die 1 of 2 dB lager is. Met een reductie van 2 dB daalt daarnaast de absolute waarde van het windturbinegeluid op de gevel naar maximaal 45 dB voor alle maatgevende woningen.
Samenvatting onderzoeksresultaten geluid
Het geluidonderzoek toont aan dat de geluidnormen voor de nabijgelegen woningen niet worden
overschreden. Hiermee is de geluidbelasting op de woningen aanvaardbaar. Cumulatief is er bij 3
rekenpunten sprake van een waarneembare toename van geluid, maar er is geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de aanwezige bedrijfswoningen is er niet of nauwelijks (maximaal 1 dB) een toename van cumulatief geluid. Ook voor deze woningen geldt derhalve dat sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. De geluideffecten van het voorgenomen plan zijn derhalve beperkt en zeker passend binnen een goede ruimtelijke ordening. De toename van het aantal (ernstig) gehinderden is beperkt (2,5- 2,8%) en treedt op in een gebied waar de maximaal toelaatbare geluidbelasting (47 dB Lden) niet optreedt. Wel is juist in dit gebied een verschuiving te zien naar de klassen met een hoger cumulatief geluidsniveau. Bij een reductie van 1 of 2 dB van de geluidbelasting door de windturbines wordt dit effect verminderd. De initiatiefnemer streeft naar een 2 dB lagere geluidbelasting dan berekend op de maatgevende woningen. Zie ook onderstaande tabel.
Conclusie
De maximale geluidsbelasting als gevolg van de windturbines op omliggende woningen is 47 dB(Lden) en 41 dB(Lnight). Met de onderzochte referentieturbine wordt dit maximale geluidsniveau juist gehaald aan de Keerweg 3 en daarmee wordt voldaan aan de eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. Ook voor de bedrijfswoningen zijn geen onaanvaardbare geluidbelastingen geconstateerd. Uit het geluidonderzoek
blijkt dat er aan de normen wordt voldaan en dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van het
windpark Holtum-Noord.
Het blijkt verder dat er cumulatief bij 3 rekenpunten sprake is van een waarneembare toename van geluid, maar er is geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de aanwezige bedrijfswoningen is er niet of nauwelijks (maximaal 1 dB) een toename van cumulatief geluid. Ook voor deze woningen geldt dat sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. De geluideffecten van het voorgenomen plan zijn derhalve beperkt en zeker passend binnen een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn er goede mogelijkheden om de geluidbelasting nog verder te beperken.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Inleiding
Windturbines kunnen risico's veroorzaken voor de omgeving. De risico's worden veroorzaakt door het falen van de windturbine waarbij delen van windturbines op personen en/of objecten of op andere risicobronnen terecht kunnen komen, zoals een buisleiding, een weg of spoorweg. Om deze risico's te beperken worden eisen gesteld aan de afstand tussen de windturbine en objecten en andere risicobronnen in de omgeving van de windturbine. Deze eisen zijn opgenomen in wet- en regelgeving voor objecten waarin personen aanwezig zijn zoals woningen, ziekenhuizen en scholen (in het Activiteitenbesluit) en voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (in het Besluit
externe veiligheid buisleidingen). Voor wegen, spoorwegen en elektriciteitsleidingen hebben de infrastructuurbeheerders eisen gesteld. Aan deze eisen moet worden voldaan als de windturbine op de grond van de infrastructuurbeheerder wordt gerealiseerd. Als dat niet het geval is, kunnen de eisen als wensen van de infrastructuurbeheerders worden gezien.
Toetsing en resultaten
Voor de berekeningen van toetsings- en risicoafstanden is het productblad van de Vestas V150 gebruikt. Het onderzoek staat in Bijlage 5.
In de volgende tabel zijn de toetsingsafstanden voor de verschillende objecten/functies voor de Vestas
V150 weergegeven, evenals de relevantie voor de 3 windturbine-posities.
Tabel 5.8: Toetsingscriteria Vestas V150.
Windturbines en gebouwen
De windturbines zijn beoordeeld op basis van Het Handboek risicozonering windturbines (HRW 2014).
Dit handboek beschrijft de rekenmethodiek voor het risico van windturbines en de afstandscriteria met
normen die volgen uit wet- en regelgeving en beleidsregels. De rekenmethodieken als beschreven in de
HRW worden gezien als de standaard voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines.
Op circa 50 meter van locatie windturbine 2 bevindt zich het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw. Bij de
overige windturbines liggen bedrijfsgebouwen op grotere afstand (minimaal 90 m). De bedrijfsgebouwen
zijn conform de definitie uit het Bevi beperkt kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt
een afstandscriterium van een halve rotordiameter. Deze afstand valt tot over het bedrijfspand aan de
Trierveldweg 1 te Born op een afstand van iets meer dan 50 meter. Windturbine 2 voldoet hiermee niet
aan het afstandscriterium. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de normering dat het plaatsgebonden
risico ter hoogte van een beperkt kwetsbaar object niet hoger mag zijn dan 10-5/jaar.
Het HRW biedt de mogelijkheid om de risico’s van windturbines meer specifiek te berekenen met
specifieke gegevens van de windturbine. Berekeningen op basis van de HRW laten een afstand zien van circa 40 meter van de mast tot aan de plaatsgebonden risicocontour 10-5 per jaar voor de referentie turbine Vestas V150. Hiermee wordt voor de V150-turbine op alle drie de locaties voldaan aan de minimale afstand uit het activiteitenbesluit tot beperkt kwetsbare objecten. De PR 10-6 contour ligt op 210 meter, zoals in onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 5.3: Berekende veiligheidscontouren windturbines Holtum- Noord.
De PR 10-5/jaar contour is alleen gelegen over de terreinen waar de windturbines ook komen. Binnen
deze contour mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Met de
eigenaren van de terreinen zijn afspraken gemaakt en vastgelegd (privaat rechterlijk) over het gebruik van
de gronden ten behoeve van de windmolens en de beperkingen die dit meebrengt ten aanzien van het gebruik van de onderliggende gronden. Omdat de PR10-5/jaar contouren op eigen terrein zijn gelegen,
legt deze risicocontour geen beperkingen voor de omgeving.
De PR 10-6/jaar contour is gelegen over terreinen van derden. Binnen deze contour zijn op basis van het
activiteitenbesluit kwetsbare objecten niet toegestaan. Kwetsbare objecten zijn woningen, woonschepen, woonwagens, ziekenhuizen, scholen, dagopvang minderjarigen, (bedrijfs)gebouwen waarin grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met 1500 m2 bruto vloeroppervlak, complexen met meer dan 5 winkels), kampeer- en andere recreatieterreinen.
Opslag of parkeren onder de turbines, met name tijdens de winter, brengt geen risico's met zich mee met betrekking tot vallend of "afgeworpen" ijs. De rotorbladen worden voorzien van een de-icing systeem. Daarnaast is in de vergunning opgenomen dat de windturbine dient te worden voorzien van een ijs- detectiesysteem. Dit betekent in de praktijk dat er automatische stilstand wordt ingeschakeld mocht er toch ijsafzetting optreden.
In het kader van externe veiligheid is voorts nog onderzocht of bestaande Bevi bedrijven hinder ondervinden van de ontwikkeling van het windpark. Binnen de werpafstanden van de windturbines zijn de Barge Terminal Born B.V. en Mainfreight gelegen.
Windturbines en (rijks)wegen
In de 'Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken' (verder
aangeduid met Beleidsregel Windturbines) zijn eisen opgenomen ten aanzien van de afstand tussen
windturbines en rijkswegen. Deze beleidsregel, gericht aan Rijkswaterstaat, stelt dat een windturbine niet wordt toegelaten als deze zich binnen 30 meter van de weg bevindt of op de afstand van de halve
rotordiameter als de rotordiameter groter is dan 60 meter. In dit onderzoek wordt rekening gehouden met een voorbeeldtype die een rotordiameter heeft van 150 meter, daarmee is de toegelaten afstand 75
meter. De afstand tot de nabij gelegen A2 is ruim 800 meter voor de dichtstbijzijnde windturbine, daarmee wordt aan deze eis voldaan. Voor niet-rijkswegen bestaat geen formeel toetsingskader, daarom zal in afstemming met de gemeente en Rijkswaterstaat naar een geschikte inpassing worden gezocht.
Aanvullend op de eisen die in de beleidsregel worden gesteld, is bij het plaatsen van een windturbine op
grond in beheer van Rijkswaterstaat een vergunning van de Minister nodig. Voor dit windpark is hiervan
geen sprake, waardoor deze beleidsregel niet relevant is.
Windturbines en Spoorwegen
Er bestaat geen wettelijk kader voor de minimale afstand die aangehouden moet worden tussen een
windturbine en een spoorweg. ProRail heeft hier een interne richtlijn voor opgesteld (Windturbines langs
auto-, spoor- en vaarwegen; Beoordeling van veiligheidsrisico's, Rijkswaterstaat en NS Railinfrabeheer”,).
Uit deze richtlijn blijkt dat de minimale afstand tussen de windturbine en het dichtstbij gelegen spoor
minimaal 7,85 meter + halve rotordiameter is, gemeten vanuit het hart van de dichtstbijzijnde spoorstaaf,
met een minimum van 30 meter. Deze richtlijn is van toepassing op situaties waarbij op grond van
ProRail een windpark wordt gerealiseerd. Voor dit windpark is hiervan geen sprake, waardoor deze beleidsregel niet relevant is.
Windturbines en water(wegen)
In de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken zijn eisen
opgenomen ten aanzien van de afstand tussen windturbines, rijkswegen, vaarwegen en primaire
waterkeringen. De beleidsregeling schrijft onder meer voor dat windturbines minimaal 50 meter uit de rand van vaarwegen moeten staan. Dit is met het voorgenomen plan ruimschoots het geval. Ten opzichte van het Juliana kanaal is de minimale afstand 120 m. Ten opzichte van de havens is de afstand kleiner. In de havens is echter sprake van een relatief beperkt aantal scheepvaart bewegingen (Gulick-Gelrehaven ca 200 bewegingen per jaar, Franciscushaven 80 bewegingen per jaar). Hier zou op basis de Beleidsregel het IPR (individueel passanten risico) en het MR (maatschappelijk risico) berekend kunnen worden om na te gaan of de risico’s acceptabel zijn in relatie tot de Beleidsregel van I&M. Gezien echter het relatief geringe aantal vaarbewegingen zijn deze risico’s verwaarloosbaar en nauwelijks in termen van IPR of MR uit te drukken.
De locaties zijn ook voorgelegd aan Rijkswaterstaat (RWS). RWS heeft aangegeven akkoord te zijn met de aangegeven locaties.
Windturbines ten opzichte van overige infrastructuur
Er zijn geen ondergrondse of bovengrondse buisleidingen of hoogspanningsleidingen aanwezig binnen de afstanden zoals aangegeven in de vorige tabel. De dichtstbij gelegen hoogspanningsleiding is gelegen aan de overzijde van het kanaal op ruim 400 meter afstand van de geplande turbinelocaties.
Trefkansberekeningen Bevi-bedrijven
Op basis van de analyse voor de effectafstanden van de windturbines zijn additionele
trefkansenberekeningen uitgevoerd voor Barge Terminal en Mainfreight. Wanneer een installatieonderdeel wordt getroffen dan zal dat leiden tot het falen van deze installatie, waarna de inhoud van die installatie zal uitstromen. Wanneer het een gevaarlijke stof betreft dan zal deze gevaarlijke stof kunnen leiden tot risico’s buiten de inrichting. In deze analyse wordt onderzocht of de faalkans van de installatieonderdelen van deze inrichtingen door toedoen van de geplande windturbines significant toeneemt en, als dat zo is, of de risico’s nog onder de acceptatiecriteria uit het Bevi blijven.
Een significante toename van de bestaande faalkans is een verhoging van de catastrofaal falen faalkans
met minimaal 10% (Handleiding risicoberekeningen Bevi v3.3). Wanneer de trefkans onder deze 10% blijft dan hoeft de additionele faalkans ten gevolge van windturbines niet meegenomen te worden in de
risicoberekeningen.
Barge Terminal Born
Bij Barge Terminal worden containers met goederen (waaronder gevaarlijke stoffen) over- en (tijdelijk)
opgeslagen. Voor zowel de overslag als de (tijdelijke) opslag zijn trefkansen berekend. Het toevoegen van de trefkans van een windturbine verhoogt de faalkans van een container.
De berekeningen tonen aan dat de windturbines geen relevante risico’s toevoegen voor de activiteiten van Barge Terminal.
Mainfreight
Mainfreight is een distributiebedrijf waar goederen (waaronder gasflessen) worden opgeslagen. Op basis
van de vergunningsaanvraag (2019) en het QRA-rapport van Mainfreight (2018) is onderzocht of de
faalkansen significant toenemen door de plaatsing van de windturbines.
De berekeningen tonen aan dat de windturbines geen relevante risico’s toevoegen voor de activiteiten van Mainfreight.
Conclusie
Uit de risicobeoordeling volgt dat de veiligheidsnormen en het daarbij gehanteerde beleid niet worden
overschreden als gevolg van het voornemen.
De PR 10-6/jaar contour is gelegen over terreinen van derden. Binnen deze contour zijn op basis van het
activiteitenbesluit kwetsbare objecten niet toegestaan. Kwetsbare objecten zijn woningen, woonschepen, woonwagens, ziekenhuizen, scholen, dagopvang minderjarigen, (bedrijfs)gebouwen waarin grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met 1500 m2 bruto vloeroppervlak, complexen met meer dan 5 winkels), kampeer- en andere recreatieterreinen.
In het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o.’ is de omgeving
aangeduid als industrie. Het bestemmingsplan sluit de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten niet
expliciet uit. Binnen de PR10-6/jaar contour zouden dit dus bedrijfsgebouwen kunnen zijn waar grotere
aantallen personen aanwezig zijn, gerealiseerd kunnen worden. Zodra er een wijziging in het
bestemmingsplan wordt doorgevoerd moeten kwetsbare objecten binnen deze contour uitgesloten
worden.
Inleiding
Natuurwaarden zijn op verschillende manieren beschermd, via het wettelijk spoor en via de ruimtelijke
ordening. Internationale richtlijnen, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, hebben een vertaling
gekregen naar Nederlandse wetten. Sinds 1-1-2017 vormt de Wet natuurbescherming (Wnb) het wettelijk kader voor bescherming van zowel (Natura 2000) gebieden, als soorten.
Onderzoek en resultaten
Broedvogels
Op alle drie de locaties komen algemeen voorkomende broedvogels voor in de directe omgeving. Zie Bijlage 6 en Bijlage 8. Als er voor de realisatie van de windturbines op deze locaties opgaande begroeiing of bomen moeten worden verwijderd dan dient hier rekening mee te worden gehouden. Als dit nodig blijkt kunnen de volgende maatregelen worden genomen om effecten op broedvogels te beperken:
Zoogdieren
Ten aanzien van de bever dient tijdens de aanlegfase van de windturbine op locatie 3 rekening te worden
gehouden met de gevoelige periode van deze soort. Dit is de voorplantingsperiode, welke voor de bever
van mei tot augustus duurt. Gedurende deze periode mogen er geen werkzaamheden op het land
plaatsvinden binnen 100 meter van een beverburcht. Geadviseerd wordt om bij voorbaat de
werkzaamheden buiten deze periode uit te voeren. Dan is verstoring van de bever(burcht) niet aan de
orde. Indien toch binnen deze periode gewerkt moet worden, dan zal een aanvullend onderzoek uit
moeten wijzen welke burchten precies in gebruik zijn en wat de exacte locatie daarvan is. Ook dient
binnen een straal van 30 meter tot de burchten alle begroeiing ongemoeid te blijven. Dit geldt ook voor de oude burcht, tenzij aanvullend onderzoek uitwijst dat deze niet meer in gebruik is. Daarnaast mogen er geen werkzaamheden plaatsvinden als het water grenzend aan de burcht bevroren is.
Vleermuizen
Ten behoeve van het voornemen zijn de effecten van de windturbines op vleermuizen bepaald. Zie Bijlage 7. Op basis van het onderzoek kunnen onderstaande conclusies worden getrokken:
Aanvaringsslachtoffers vogels
Er is onderzocht in hoeverre vogels die regelmatig in het plangebied van het windpark kunnen
verblijven of er door heen vliegen slachtoffer kunnen worden van aanvaring met de rotorbladen van een
turbine. Op basis van habitateisen, de verspreiding in Nederland, de status en het gedrag is een lijst van 50 soorten samengesteld welke in het windpark voor kunnen komen en slachtoffer kunnen worden van een aanvaring met een windturbine. Voor deze soorten is de Nederlandse populatieomvang, de natuurlijke sterfte en de 1%-norm bepaald. Vervolgens is het aantal verwachte aanvaringsslachtoffers per soort bepaald. Hieruit blijkt dat voor geen enkele soort de 1%-norm wordt overschreden.
Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken, de aanwezige soorten en de locatie, afmetingen en
configuratie van het windpark, is beoordeeld dat er in een worst-case scenario sprake is van maximaal 15 slachtoffers per turbine per jaar. Voor het totale windpark gaat het om maximaal 45 vogelslachtoffers per jaar. Er is geen sprake van een aantoonbaar effect op de populatieomvang van de betreffende soorten. Er is daarmee zicht op het verkrijgen van een ontheffing in het kader art. 3.1 (en mogelijk 3.5), lid 1, van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Onderhavig project voldoet aan de gestelde eisen voor het verkrijgen van een ontheffing in het kader van
art. 3.1 en 3.5 van de Wnb. De ontheffing is reeds verleend.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de periode waarin werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de bescherming van de bever en broedvogels.
Inleiding
Windturbines kunnen leiden tot slagschaduw wanneer de zon op de wieken schijnt. Slagschaduw op bijvoorbeeld ramen van woningen kan als hinderlijk worden ervaren. Vooral de wisseling tussen wel en geen schaduw speelt hierin een rol. De norm voor slagschaduw is vastgelegd in het Activiteitenbesluit en is maximaal 17 dagen per jaar met meer dan 20 minuten slagschaduw. Dat komt overeen met 5,67 uur aan slagschaduw op jaarbasis en wordt vaak afgerond naar maximaal zes uur per jaar. Indien deze norm overschreden dreigt te worden dient de windturbine voorzien te zijn van een automatische stilstandvoorziening. De stilstandvoorziening zet de windturbine automatisch stil, zodat de norm niet overschreden wordt.
Onderzoek
Om de potentiele slagschaduw te inventariseren van de 3 geplande windturbines op het bedrijventerrein
Holtum-Noord is een onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 9. Op basis van dit onderzoek is bepaald of er
sprake is van hinder door slagschaduw. In de berekening zijn ruime en realistische uitgangspunten
genomen, voor de windturbine is het referentietype Vestas V150 genomen, deze heeft een rotordiameter
van 150m en een ashoogte van 123m.
Resultaten
Wanneer sprake is van een kans op overschrijding van de norm, betekent dit voor een individueel gebouw niet dat de norm ook daadwerkelijk wordt overschreden. De norm kan binnen de contour waarbij
maximaal 5,67 uur slagschaduw per jaar ontstaat overschreden worden. Op de berekende contour zijn
alle combinaties van tijden mogelijk die leiden tot maximaal 5,67 uur slagschaduw per jaar.
Deze contour is daarmee een overschatting, omdat ook gebieden met bijvoorbeeld 34 dagen met 10
minuten schaduw worden meegenomen (de norm wordt in dit geval feitelijk niet overschreden).
In onderstaande zijn in het rood de contouren van de 5,67 uur weergegeven. In het gehele gebied komen 255 gevoelige objecten boven de slagschaduwnorm uit.
Figuur 5.4: Contouren slagschaduw.
Door schaduwwerking van hoge gebouwen en bomen kan (een deel van) de slagschaduw worden
weggenomen. Daarnaast vindt een deel van de slagschaduw plaats in het bebouwde gebied van Holtum.
Naar verwachting treedt alleen bij de eerste lijns bebouwing daar mogelijk slagschaduw op, tenzij de
aanwezige bomen dit al blokkeren. Tenslotte geldt nog dat wanneer ramen zich niet aan de zijde van het gebouw bevinden waar slagschaduw plaatsvindt, er eveneens geen hinder op treedt.
Artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer schrijft voor dat een turbine moet zijn voorzien van
een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter
plaatse van gevoelige objecten.
Conclusie
Met een stilstandsvoorziening wordt ter plaatse van alle woningen in het gebied voldaan aan de norm van 5,67 uur per jaar. Wat betekent dat de 3 turbines 0,36 procent van de mogelijke draaiuren stil moeten staan. Belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving als gevolg van slagschaduw vanwege de
windturbines zijn derhalve uitgesloten.
Inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek nodig naar de kwaliteit van de bodem. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is voor het beoogde doel.
Onderzoek
Het plangebied betreft industriegebied en de bodem heeft hiervoor een vergelijkbaar kwaliteitsniveau. Bij ontgraving ten behoeve van de fundering wordt de vrijkomende grond teruggebracht in de directe omgeving van de turbines.
Conclusie
Het effect van de drie windturbines op de bodemkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar.
Omwille van een boringsvrije-zone mogen de funderingen voor de windturbines niet dieper dan 30 meter
rijken, expert judgement heeft bepaald dat dit de haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.
Inleiding
Windturbines zijn van ver te zien en hebben daardoor in de wijde omgeving invloed op het landschap.
De opstelling is gepositioneerd langs het Julianakanaal. Het volgt de bestaande lijnen in het landschap,
zoals het Julianakanaal en de hoogspanningslijn aan de andere zijde van het kanaal. Daarnaast sluit deze locatie aan op het bedrijventerrein Holtum Noord. Windmolens passen goed in het landschap van
bedrijven, fabrieken, havens en hoogspanning. Op het bedrijventerrein is de ruimte beperkt, waardoor er
weinig plek overblijft voor windturbines. In de volgende paragrafen worden de verschillende aspecten
behandeld waaraan moet worden voldaan wat betreft de locatiekeuze.
Het gebied aan de overkant van het Julianakanaal, tussen de grensmaas en het Julianakanaal, is in het
Provinciaal Omgevingsplan Limburg aangeduid als Goudgroene natuurzone, Zilvergroene natuurzone en
bronsgroene natuurzone. Deze natuurzones hebben geen bijzondere landschappelijke waarden,
bovendien vallen deze gebieden buiten het plangebied.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Aan de hand van
tien kernkwaliteiten is het gebied omschreven:
Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is kenmerkend in de relatie tussen stedelijk gebied en landelijke
gebied met beekdalen. Op basis van de tien kernwaarden wil men deze relatie versterken en herstellen
binnen het beschermingsgebied (dat is gelegen binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap). De
locaties voor de windturbines vallen niet binnen het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap
Zuid-Limburg, daardoor zijn er geen belemmeringen. Het gekozen plangebied sluit aan bij de door de
provincie opgestelde voorkeursgebieden voor windenergie, daarnaast ziet ook de gemeente kansen voor
windenergie in een industrieel landschap. Vanuit de omgeving zijn enkele visualisaties gemaakt die
hieronder staan weergegeven. Hierin valt op dat de windturbines landschapsoverstijgend zijn en dat
overal ook het industriële karakter van het plangebied zichtbaar is.
Figuur 5.5: Gezichtspunten visualisaties.
Figuur 5.6: Visualisatie vanaf rand Holtum (locatie 1).
Figuur 5.7: Visualisatie vanaf rand Illikhoven (locatie 2).
Figuur 5.8: Visualisatie vanaf rand Schipperskerk (locatie 3).
Conclusie
Op basis van beleid en wetgeving rondom landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorie zijn er geen
belemmeringen voor het verwezenlijken van het windpark Holtum-Noord.
Beleid
Door zijn omvang kan een windturbine storing veroorzaken voor radars op nationaal niveau. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen militaire en civiele radarposten en wal- en scheepsradars.
Militaire en civiele radarposten
In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. In het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen ten aanzien van radarverstoringsgebieden. Op basis
van het Barro mogen in bestemmingsplannen geen bouwwerken mogelijk gemaakt worden die door hun
hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Wanneer overwogen wordt om bouwwerken mogelijk te maken die de maximale hoogte overschrijden, dient een beoordeling plaats te vinden van de mate waarin het radarbeeld door die bouwwerken wordt verstoord. De toereikendheid van de beoordeling wordt beoordeeld door het ministerie van Defensie.
De verschillende radarzones zijn weergegeven in bijlage H van+ het Barro.
Burgerluchtvaart
Door de inwerkingtreding van de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) is de
Wet luchtvaart gewijzigd. De provincie is bevoegd gezag voor het vaststellen van luchthavenbesluiten of
luchthavenregelingen voor luchthavens.
Met de decentralisatie krijgen de provincies ten aanzien van 'hun' luchthavens van regionale betekenis de bevoegdheid te besluiten over de milieuruimte van een luchthaven en de ruimtelijke implicaties daarvan. Het Rijk stelt wel randvoorwaarden op grond van milieu-, vliegveiligheids- en externe
veiligheidsoverwegingen waar de provincies rekening mee moeten houden in hun besluiten.
De te realiseren windturbines worden door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) getoetst
aan de hand van internationale burgerluchtvaartcriteria welke zijn opgesteld door de International Civil
Aviation Organisation (ICAO).
Wal- en scheepsradar
In de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken zijn eisen
opgenomen ten aanzien van de afstand tussen windturbines, rijkswegen, vaarwegen en primaire
waterkeringen. De beleidsregeling schrijft onder meer voor dat windturbines minimaal 50 meter uit de rand van vaarwegen moeten staan. Windturbines mogen binnen deze zone geplaatst worden indien uit
aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder optreedt voor wal- en scheepsradar. Plaatsing van
windturbines mag daarnaast geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en het
bedienend personeel van kunstwerken. Het zicht op vaarwegmarkeringstekens mag niet door plaatsing
van windturbines worden afgeschermd.
Onderzoek
Militaire en civiele radarposten
Het bouwplan ligt binnen de 75 km cirkel rond de MASS radar van Volkel en buiten de 75 km cirkels rond de gevechtsleidingsradars. Het onderhavige bouwplan is door TNO derhalve getoetst voor alleen het
primaire verkeersleidingsradarnetwerk (zie ook Bijlage 10 Radarhindertoetsing windpark Holtum-Noord
Sittard, TNO maart 2019). TNO concludeert het volgende met betrekking tot het voornemen: De minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie wordt geëist bedraagt 90%. Ter hoogte of in de directe nabijheid van de locatie van het bouwplan en binnen het 1000 voet normgebied is de kleinst berekende radardetectiekans ter hoogte of in de directe nabijheid van het bouwplan 99%. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde 2019 norm.
Burgerluchtvaart
De geplande windturbines zijn gelegen op ongeveer 15 km ten noorden van Maastricht-Aachen Airport.
Om die reden is door het NLR onderzoek gedaan naar een eventuele bouwhoogtebeperking voor het
voorgenomen windpark. Ten aanzien van bouwhoogtebeperkingen in verband met de
veiligheid van het luchtverkeer kunnen de volgende conclusies getrokken worden (zie Bijlage 11):
Wal- en scheepsradar
Van de geplande windturbine posities is bekeken of deze meer dan 50 meter uit de vaarweg staan,
conform de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken. Dit is
voor alle posities langs het kanaal het geval. De minimale afstand bedraagt ca 120 m.
De geplande windturbineposities staan wel op minder dan 50 meter uit de kant van de havenbekkens,
echter hiervoor is de eis van 50 m voor de radarwaarneming en afbeelding niet van toepassing.
Voor wat betreft de rotorafmetingen is het zo dat deze op een afstand van meer de halve rotordiameter
(75 m maximaal) van de vaarweg afstaan. Gezien de afstanden tot de vaarweg (ruim meer dan vigerende
en toekomstige beleidsregels) en op basis van eerder onderzoek (Rapport STC 17W177, oktober 2017)
kan worden gesteld dat de radarecho van de rotoren zodanig zal zijn dat deze weliswaar soms even
zichtbaar zullen zijn, maar voor een ervaren radarwaarnemer en goed ingestelde radar niet hinderlijk
zullen zijn. Er zijn derhalve geen relevante effecten op de wal en scheepsradar te verwachten.
Conclusie
De realisatie van de windturbines vormt geen belemmering voor het vliegverkeer, militaire of civiele radar
en wal- of scheepsradar.
Op overige aspecten zoals verkeer, geur en milieuzonering heeft het plan geen invloed en het plan wordt niet beïnvloed door deze milieuaspecten. Om deze reden zijn deze niet meegenomen.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de geplande functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en de kadastrale kaart.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de planregels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbine
De windturbines worden specifiek bestemd als 'Bedrijf - Windturbine'. Binnen elk bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan. Deze windturbines mogen een maximale tiphoogte van 146 meter ten opzichte van NAP hebben.
Verder is bepaald dat de drie windturbines onderling vergelijkbaar moeten zijn. Ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voorts bepaald dat de windturbines voorzien moeten zijn van een automatische stilstandvoorziening in verband met slagschaduw en ijsafzetting.
Eveneens zijn aanvullende bouwwerken ten dienste van het opwekken van windenergie toegestaan, zoals transformatorstations en kraanopstelplaatsen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven het verboden gebruik van de gronden weer.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
De windturbines zijn gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein. Middels bestemmingsplannen is de geluidruimte verdeeld. Regels behorende bij deze geluidruimteverdeling zijn opgenomen door aan de gronden de aanduiding 'overige zone - geluidruimte' toe te kennen.
Voor de gronden gelegen binnen de 10-5 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor deze gronden is de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Binnen deze zone is tevens de wiekoverslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan. Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.
Voor de gronden gelegen binnen de 10-6 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare objecten (dus beperkt kwetsbare objecten zijn hier wél toegestaan). Voor deze gronden is de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' opgenomen.Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Artikel 8 Slotregel
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Er zijn geen gemeentelijke kosten (met uitzondering van de kosten voor het in procedure brengen van de
omgevingsvergunning) aan het plan verbonden. De kosten die de gemeente maakt voor de procedure
kunnen worden gedekt uit de leges.
Gelet op de aard (geen gebouw) en omvang van het planvoornemen kan een exploitatieplan achterwege
blijven. De uitvoering van het planvoornemen en daarmee samenhangende kosten komen voor rekening
van ENGIE. ENGIE heeft hiervoor een overeenkomst voor “vrijwaring planschade” ondertekend
Participatie
Vanuit de gemeente Sittard-Geleen is de voorwaarde gesteld dat burgers moeten kunnen participeren in
minimaal één windturbine van het park. ENGIE, de gemeente en de provincie hebben de intentie
uitgesproken om uit te zoeken of een windpark op het bedrijventerrein Holtum-Noord haalbaar is. Voor de invulling van de participatie met de burgers wordt gekeken naar een samenwerking met lokale
energiecoöperatie(s). Hiervoor is een communicatieplan uitgewerkt, zodat de participatie in goede banen
wordt geleid.
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplicht om bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is.
Zienswijzen
PM