direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark Holtum Noord
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

ENGIE is voornemens een windpark te realiseren langs het Julianakanaal op bedrijvenpark Holtum Noord. Het betreft een windpark met 3 windturbines met bijbehorende voorzieningen, de grootte van de turbines is nog nader te bepalen. De initiatiefnemer van het windpark wil een bijdrage leveren aan het behalen van de duurzame energiedoelstellingen en daarmee ook koolstofdioxide reductie realiseren.

Voorliggend voorontwerp bestemmingsplan is opgesteld om de windturbines planologisch mogelijk te maken. De vigerende bestemmingsplannen voorzien niet in de realisatie van windturbines. Derhalve is het noodzakelijk voor dit windpark een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein HoltumNoord. Het plangebied wordt begrensd door de A2 aan de Noordoostzijde, het Julianakanaal aan de Noordwestzijde en door het dorp Holtum aan de zuidkant. De drie windturbines worden parallel aan het Julianakanaal opgesteld. In figuur 1.1 is de omgeving van het plangebied weergegeven met daarin de locatie van de drie windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0001.png"

Figuur 1.1: Opstelling windturbines op bedrijventerrein Holtum- Noord.

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse vigeren de volgende bestemmingsplannen:

‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I&II en Sluisweg e.o.’ gemeente Sittard-Geleen, vastgesteld op 26-06-2013.

Turbine 1:

  • Enkelbestemming Bedrijventerrein;
  • Dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 2;
  • Maatvoering (max. bebouwingspercentage 70%; max. bouwhoogte 15m);
  • Bouwvlak;
  • Functieaanduiding bedrijf tot en met categorie B5.1;
  • Gebiedsaanduiding milieuzone – boringsvrije zone;
  • Gebiedsaanduiding milieuzone – gezoneerd industrieterrein.

Turbine 2 en 3:

  • Enkelbestemming bedrijventerrein;
  • Dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 2;
  • Functieaanduiding bedrijf tot en met categorie B4.2;
  • Gebiedsaanduiding milieuzone – boringsvrije zone;
  • Gebiedsaanduiding milieuzone – gezoneerd industrieterrein.

Het plan voor de windturbines past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Holtum-Noord. Het plangebied is gelegen binnen het deel van het

bedrijventerrein dat is bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 5 en bedrijven met havenfaciliteiten. Het plangebied is door de provincie Limburg aangemerkt als voorkeursgebied voor het plaatsen van windturbines.

Rondom het plangebied staan ook woningen. De dichtstbijzijnde dorpen zijn Illikhoven, Buchten en

Holtum. In onderstaande kaart staan de afstanden tot de dichtst bij liggende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0002.png"

Figuur 2.1: Afstand windturbines tot dichtst bij liggende woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Regeerakkoord

Het Kabinet Rutte II heeft in haar regeerakkoord “bruggen slaan” (oktober 2012) een doelstelling

opgenomen om 16% duurzame energie na te streven. Deze ambitie is in het afgesloten Energieakkoord

bijgesteld; 14% in 2020 en 16% in 2023.

In het Energierapport 2011 staat dat windenergie op land de komende jaren één van de meest

kostenefficiënte technieken is om hernieuwbare energie te produceren. Als doelstelling voor windenergie

op land wordt uitgegaan van een gerealiseerd vermogen van 6.000 MW in 2020. Op 20 november 2015 is

het opgestelde vermogen op land de 3.000 MW gepasseerd.

Op 26 oktober 2017 is het kabinet Rutte III beëdigd. Het regeerakkoord van Rutte III vermeldt geen

percentage duurzame energie, maar gaat uit van een reductie van broeikasgassen van 49% in 2030 ten

opzichte van 1990. Er komt een nieuw klimaat- en energieakkoord om deze doelstelling te halen.

Het klimaatakkoord is 28 juni 2019 gepresenteerd. Het akkoord bevat een pakket aan maatregelen om het doel van 49% CO2-reductie in 2030 te halen, verdeeld over vijf sectoren: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik en mobiliteit. De sector Elektriciteit heeft de grootste opgave, namelijk 20,2 megaton CO2-reductie. Hiervoor wordt er gestreefd naar het opschalen van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh. Meer dan de helft hiervan zal van wind op zee moeten komen (49 TWh), de rest uit hernieuwbare energie op land (35 TWh). De doelstelling van hernieuwbare energie op land komt voornamelijk uit wind- en zonne-energie. Het is de rol van decentrale overheden om een plan met maatschappelijke acceptatie op te stellen.

SVIR

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met

ruimtelijke consequenties. Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die

inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting

2040. Zo zet het Rijk in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening. Rijk en

provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot

minimaal 6.000 MW in 2020.

SWoL

De Structuurvisie Windenergie op Land (SWoL) is in 2014 vastgesteld als een uitwerking van de SVIR om de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020 mogelijk te maken. In de SWoL worden grootschalige locaties, over het algemeen locaties met meer dan 100 MW opgesteld vermogen, voor windenergie aangegeven. De SWoL dient om de invloed van grootschalige windparken op de leefomgeving en het landschap en het belang van een goede afstemming met ander ruimtegebruik(ers) te borgen. Naast ruimte bieden aan grote windparken zullen ook kleinere initiatieven voor windenergie belangrijk blijven om de nationale doelstelling te halen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing daarvan.

NOVI

De National Omgevingsvisie (NOVI) is in september 2020 vastgesteld en dient als langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. Deze vervangt de SVIR. De overgang naar duurzame energie en de ruimte die nodig is voor windmolens zijn twee dringende maatschappelijke opgaven die hierin besproken worden. Om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te behalen dient er een balans te komen tussen windenparken op zee en op land, gezien de bestaande schaarse ruimte voor beide.

Conclusie Rijksbeleid

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het

voorgestane Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

POL

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is opgesteld in 2014 en schetst het beleid van de provincie Limburg. De laatste consolidatie van de omgevingsvisie Limburg dateert van september 2019. In de POL sluit de provincie zich aan bij de doelstellingen uit het Nationaal Energieakkoord van 14% hernieuwbare energie in 2020. Dit vraagt om een ingrijpende transitie die bestaat uit energiebesparing, toename van het aandeel duurzame (=hernieuwbare) energie en een flexibilisering van het netwerk.

De provincie wil dat deze transitie lokaal en regionaal opgepakt wordt en daarmee zo veel mogelijk

bijdraagt aan de Limburgse economie. Voor deze grote uitdaging dienen alle mogelijkheden overwogen te worden, uiteindelijk zal een combinatie van verschillende energievormen nodig zijn. Voor windenergie zijn er wel doelstellingen vastgesteld. Deze komen voort uit afspraken tussen het IPO en het Rijk. Limburg is verantwoordelijk voor het realiseren van minimaal 95,5 MW opgesteld windvermogen in 2020. De provincie wil het maatschappelijke effect van windenergie maximaliseren door participatie van belanghebbenden in het planproces en de realisatie van windturbines. Burgers, grondeigenaren en ondernemers die nabij windturbines wonen of ondernemen zullen in staat worden gesteld om te profiteren van de opbrengsten. De gemeenten nemen het voortouw om te komen tot ruimtelijke plannen om de plaatsing van windturbines mogelijk te maken.

De provincie heeft ook voorkeursgebieden voor windenergie aangewezen. Zij wil stimuleren dat nieuwe

ontwikkelingen in de voorkeursgebieden plaatsvinden. De voorkeursgebieden bestaan uit:

  • grootschalige landschappen in de jonge Peelontginningen van Midden- en Noord-Limburg;
  • gebieden aan de provinciegrens waar reeds turbines staan opgesteld;
  • grotere industrieterreinen en ontwikkelingsgebieden voor veehouderij en glastuinbouw;
  • daar waar clusters van tenminste 6 turbines kunnen worden opgesteld.

Holtum-Noord is een groot industrieterrein en is daarom aangewezen als voorkeurslocatie, zoals

aangegeven in de volgende figuur. afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0003.png"

Figuur 3.1: Uitsnede windkaart POL 2014.

POVI

De Provinciale Omgevingsvisie (POVI) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). In december 2020 is de definitieve Ontwerp- Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Hierheen worden niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de land- en tuinbouw beschreven. Ook onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed worden behandeld.

De Provincie Limburg sluit zich aan bij de nationale doelstelling om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Naar vermogen streven zij hieraan bij te dragen. Dit doen zij vanuit wettelijke taken, bestuurlijke afspraken en vastgesteld beleid. Daarnaast geven zij richting aan en

spelen zij in op nieuwe ontwikkelingen en innovaties. De Provincie komt niet met eigen aanvullende norm- of taakstellingen.

De Provincie stelt zich op als gelijkwaardige partner bij de totstandkoming van de Regionale

Energie Strategieën (RES). Als Provincie werken zij aan de Provinciale Energiestrategie

(PES), waarin keuzes worden gemaakt voor Limburgse sleutelinnovaties en betaalbare

energiebesparingsmaatregelen.

Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het

voorgestane provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

Het concept van de Regionale Energiestrategie Zuid- Limburg (RES) is in juli 2020 vastgesteld. Hierin wordt besproken welke bijdrage deze regio kan leveren aan de nationale doelstelling om de CO2 uitstoot in 2030 met 50% te verlagen. Het document is opgedeeld in drie delen, die toegespitst zijn op de drie regio's; Parkstad Limburg, Westelijke Mijnstreek, Maastricht- Heuvelland. Holtum- Noord valt onder de Westelijke Mijnstreek, gemeente Sittard- Geleen.

De Westelijke Mijnstreek streeft een bijdrage te leveren aan de landelijke opgave van 35.000 GWh. Tot noch toe is door middel van windenergie 0% gerealiseerd. De drie windmolens op bedrijventerrein Holtum- Noord is het enige geplande project.

Voor de gehele regio is een kaart gemaakt met potentiegebieden voor windmolens, deze dient als concept afwegingskader voor windenergie. Dit is aangegeven in de volgende figuur. De geplande windturbines zijn weergegeven door middel van de blauwe sterren, deze vallen in potentiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0004.png"

Figuur 3.2: Potentiegebieden windmolens Zuid- Limburg.

Conclusie regionaal beleid

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in lijn is met het

voorgestane regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Sittard-Geleen (2016)

Ook de gemeente Sittard-Geleen zet in op energiebesparing en opwekking van duurzame energie om haar

CO2-uitstoot te verminderen. Sittard-Geleen gaat voor de zogenaamde 20/20/20 klimaatdoelstelling: in 2020 moet een energiebesparing van 20% en een aandeel van 20% duurzame energie in het verbruik

gerealiseerd worden. Op lange termijn is totale energieneutraliteit de ambitie. Toen het omgevingsplan

opgesteld is (2016) heeft de gemeente 3% energiebesparing gerealiseerd en werd 5% duurzaam opgewekt.

De gemeente gaat uit van de realisatie van Het Groene Net en windturbines op Holtum-Noord om tot

16% duurzame energie te komen in 2020. Over hoe de resterende 4% opgewekt moet worden heeft nog

geen besluitvorming plaatsgevonden. Ook voor de verdere toekomst wil de gemeente blijven inzetten op

het zo snel mogelijk bereiken van volledige energieneutraliteit. Het is dus van belang dat de windturbines

op Holtum Noord gerealiseerd worden, zodat de gemeente haar doelstellingen voor zover mogelijk kan

halen.

Conclusie gemeentelijk beleid

Vanuit bovenstaand beleid kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen alle gemeentelijke

beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Totstandkoming plan

Voor de totstandkoming van dit plan,windturbines op Holtum- Noord, is allereerst een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Hierin is uitgegaan van maximale maten, zodat op basis van een worst case benadering de omgevingsaspecten onderzocht zijn. Hieruit is gebleken dat een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling kon geconcludeerd worden dat de effecten op het milieu als gevolg van het voorgenomen plan gering zijn. Belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn op basis van de beoordeling uit te sluiten.

4.2 Bandbreedte afmetingen windturbines

Het voornemen is om een windpark van drie moderne windturbines met bijbehorende

kraanopstelplaatsen, infrastructuur, technische ruimte (meterkast-huisje) en bekabeling te realiseren. De beoogde windturbines hebben een ashoogte van ten minste 120 meter en ten hoogste 125 meter en een rotordiameter van ten minste 130 meter en ten hoogste 150 meter. De verschillende onderdelen van de windturbines zijn weergegeven in figuur 4.1. De posities van de toekomstige windturbines zijn

weergegeven in figuur 1.1 en 2.1.

Het plan bevat de winturbines almede:

  • Fundering;
  • Toegangswegen
  • Opstelplaats voor een kraan
  • Bekabeling.

Voor onderhavig bestemmingsplan draagt de initiatiefnemer een bandbreedte aan. De

initiatiefnemer wil zich in deze fase van het traject nog niet vastleggen op een specifiek windturbinetype

om een zekere marktwerking te realiseren. Derhalve is door het bevoegd gezag een

omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met ruimtelijke regels

(afwijken bestemmingsplan)’ voor een windturbinetype met algemene kenmerken, waarbij een

bandbreedte aangehouden wordt voor de ashoogte en rotordiameters. Deze bandbreedte, die hieronder is weergegeven, is waar nodig als bandbreedte genomen voor de (milieu)onderzoeken. Bij de aanvraag

omgevingsvergunning activiteit ‘bouwen’ wordt specifiek ingegaan op het type turbine en de bijbehorende

afmetingen. Hiervoor wordt verwezen naar de bijgevoegde tekeningen (aanzichten) bij onderhavige

vergunningaanvraag. Met deze bandbreedte worden windturbines mogelijk gemaakt die kunnen voldoen

aan alle milieueisen. Dat wil zeggen dat de minimale en maximale (milieu)effecten voor mogelijke

windturbines binnen de bandbreedte is onderzocht.

Bandbreedte ashoogte: minimaal 120 m en maximaal 125 m

Bandbreedte rotordiameter: minimaal 130 m en maximaal 150 m

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0005.png"

Figuur 4.1: Overzicht windturbines en terminologie.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

De Wet milieubeheer verplicht initiatiefnemers om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen en besluiten een m.e.r.-procedure uit te voeren (plan-m.e.r. voor plannen en een project-m.e.r. voor besluiten). Het gaat daarbij om activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige effecten voor het milieu, waarvoor een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan wordt opgesteld:

  • die het kader vormt voor toekomstige project-m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten, of;
  • waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Wet natuurbescherming (wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet zijn uit te sluiten).

Inleiding

In de bijlage van het Besluit MER wordt een windturbinepark gedefinieerd als een park bestaande uit drie of meer windturbines. Gelet op het uitgangspunt dat Windpark Holtum-Noord uit drie turbines bestaat, wordt het aangemerkt als windturbinepark. De drempelwaarde met betrekking tot de activiteit, het oprichten van een windturbinepark, is geformuleerd als een gezamenlijk vermogen van 15 MW (elektrisch) of meer dan 10 windturbines. De windturbines hebben een gezamenlijk vermogen van circa 12 MW, daarmee valt het project Holtum-Noord onder de drempelwaarde van categorie D22.2 van bijlage uit het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling gaat in op de volgende aspecten:

  • kenmerken van het project;
  • de locatie van het project;
  • en de kenmerken van de potentiële effecten.

Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-

beoordeling of procedure nodig.

Resultaten

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de effecten op het milieu als gevolg van het voorgenomen plan gering zijn. Belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn op basis van de beoordeling uit te sluiten. Zie Bijlage 1.

5.2 Water

Inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Voor het windpark Holtum-Noord is de Watertoets uitgevoerd. Zie Bijlage 2. Daarbij is geconstateerd dat

de realisatie van de windturbines zal zorgen voor een toename van meer dan 300m2 aan verhard

oppervlak. Per windturbine is gekeken hoe de infiltratie van hemelwater het beste kan worden geregeld.

De gemeente Sittard-Geleen heeft laten weten akkoord te zijn met het afstromen van hemelwater in het

Julianakanaal. Echter moet nog wel toestemming worden verkregen van Rijkswaterstaat voor het

afstromen in het Julianakanaal.

Turbines 2 en 3 worden geplaats op bestaand verhard terrein, daarom zal weinig veranderen aan de

afstroming van hemelwater op deze locaties. Windturbine 1 daarentegen staat gepland op huidig

onverhard terrein. Het hemelwater kan hier direct afwateren op het omliggende onverharde terrein.

Conclusie

Het effect van de drie windturbines op de grondwaterkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar.

Omwille van een boringsvrije-zone mogen de funderingen voor de windturbines niet dieper dan 30 meter

rijken, expert judgement heeft bepaald dat dit de haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.

5.3 Archeologie

Inleiding

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2022 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

Toelichting

In 2012 heeft de gemeente Sittard- Geleen de "beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard- Geleen" vastgesteld. Onderdeel hiervan is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0006.png"

Figuur 5.1: Archeologische verwachtings- en beleidskaart.

Volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Sittard- Geleen liggen de drie windturbines in een archeologisch redelijk interessant gebied. Op basis van reeds eerder uitgevoerd onderzoek geldt de volgende gespecificeerde archeologische verwachting voor de drie deelgebieden:

Deelgebieden 1 en 2:

  • 1. lage archeologische verwachting voor vindplaatsen van jager verzamelaars;
  • 2. hoge archeologische verwachting voor nederzettingsresten/graven uit de periode neolithicum t/m middeleeuwen;
  • 3. lage verwachting voor vindplaatsen nieuwe tijd.

Deelgebied 3:

  • 1. Lage verwachting voor nederzettingsresten/graven uit alle perioden.
  • 2. Hoge verwachting voor zogenaamde 'natte' archeologie uit de periode neolithicum t/m nieuwe tijd (vb. afvaldumps, rituele deposities of sporen van grondstofwinning).

Op de gemeentelijke beleidskaart is het gebied ingedeeld in beleidscategorie 4. Concreet betekent dit dat voor deze gebieden in principe een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m².

Conclusie

Voor de drie deelgebieden heeft reeds een bureau- en verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Zie Bijlage 3. Op basis hiervan is door de gemeente het selectiebesluit genomen dat voor de deelgebieden 1 tm 3 de dubbelbestemming waarde- archeologie 2 dient behouden te blijven, maar dat de dieptegrens voor deze deelgebieden bijgesteld kan worden naar 3m-Mv.

Tot slot dient te worden aangetekend, dat los van de verplichting om in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek uit te voeren, bij een verstoringsdiepte groter dan 30 cm te allen tijde een meldingsplicht geldt voor de aanvang van de werkzaamheden.

  • 1. De aanvang van de werkzaamheden dient twee weken voor de werkstart aan de gemeentelijk archeoloog te worden gemeld per email (marion.aarts@sittard-geleen.nl).
  • 2. De mogelijkheid dat er in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan, wordt niet uitgesloten. Wij wijzen u nadrukkelijk op uw wettelijke verplichting (Monumentenwet van 1988, artikel 53 & 54) om archeologische vondsten te melden. Bij het doen van vondsten waarvan u vermoedt dat het om archeologische vondsten of sporen gaat, bent u verplicht deze onmiddellijk te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente. U kunt uw vondsten melden bij de gemeentelijk archeoloog Mw. M. Aarts (046-4777456) en aan de gemeentelijk projectleider of de gemeentelijk contactpersoon van uw project.

5.4 Geluidhinder

Wettelijk kader

Het Activiteitenbesluit milieubeheer beschrijft in artikel 3.14a dat de geluidbelasting op woningen overdag maximaal 47dB mag bereiken, gedurende de nacht is de maximale norm op 41dB vastgesteld. In Wet geluidhinder is bepaald dat het geluid van windturbines buiten beschouwing wordt gelaten indien het een gezoneerd industrieterrein betreft (artikel 1b).

De handreiking industrielawaai en vergunningverlening (uitgegeven in 1998 door het ministerie van

VROM) geeft advies over de geluidbelasting voor woningen gelegen op een niet-gezoneerd

industrieterrein, deze worden aangemerkt als bedrijfswoningen. Daarom geldt voor de bedrijfswoningen

een streefwaarden van 55dB(A) en een maximale geluidbelasting van 65 dB(A). Woningen op een

gezoneerd industrieterrein zijn geen geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de rekenregels voor

cumulatie en de standaard geluidnormen voor inrichtingen en windturbines uit het Activiteitenbesluit

kunnen deze streef- en grenswaarde indicatief gelijk worden gesteld met respectievelijk 50 en 56 dB Lden vanwege windturbines.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat voor omwonenden duidelijk is wat de

maximaal te verwachten geluidbelasting is. Dit mag in ieder geval niet meer zijn dan de norm als

vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Daarnaast is het voor de vergunningverlening van belang te weten

dat er turbinetypes zijn die hieraan ook kunnen voldoen. Het geluidonderzoek met de referentie turbine is hier in eerste instantie op gericht. Het onderzoek staat in Bijlage 4.

Daarnaast is, om tegemoet te komen aan de intentie van de initiatiefnemer om de milieudruk door geluid te beperken, het effect van een lagere geluidimmissie van 1 en 2 dB inzichtelijk gemaakt en het effect in termen van cumulatie bepaald.

Voor het bepalen van de worst case situatie is de onderstaande systematiek gebruikt.

Eerst is een lijst opgesteld met een aantal verschillende types van verschillende fabrikanten. Hiervan is op basis van de lokale situatie en op basis van expert judgement bepaald met welke turbine juist aan de normen kan worden voldaan zonder toepassing van een soundreductie module (dus op basis van Nominal Sound Power Level (SPL)). Deze turbine is gehanteerd voor de worst case berekening omdat hiermee zonder maatregelen juist aan alle wettelijke normen ten aanzien van geluid kan worden voldaan. Het is daarmee een realistisch, maar ook worst case, windturbinetype voor deze locatie.

De onderstaande lijst is niet uitputtend, maar dient om aan te tonen dat er verschillende typen beschikbaar zijn, elk met een eigen geluidsemissie. Het uiteindelijk te kiezen type hoeft niet in deze lijst te staan, maar hiermee wordt aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om de geluidemissie van windturbines van de betreffende afmetingen te beperken.

Tabel 5.1: Overzicht verschillende type windturbines met maximale (nominale) en minimale sound power level (SPL).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0007.png"

Gebleken is dat van de types uit bovenstaande tabel de Vestas V150-4.0 zonder aangepaste geluidmodus als worst case turbine kan worden gezien op de huidige locatie. Uit de tabel blijkt dat dit in de basis een turbine is met al een relatief laag nominaal niveau.

Vervolgens is de geluidsbelasting op omliggende woningen berekend.

Het windpark valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Conform artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt de combinatie van windturbines getoetst of de activiteit voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidshinder aan de jaargemiddelde grenswaarde van

Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen. Deze normen gelden voor

geluidgevoelige objecten en gevoelige locaties zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Op grond van

artikel 1b van de Wet geluidhinder blijft het geluid van windturbines buiten beschouwing bij de bepaling van de geluidbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein. Met de inwerkingtreding van de vierde tranche van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2016 gelden de grenswaarden voor windturbines niet langer bij woningen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidbelasting van de windturbines op deze woningen is wel berekend ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidbelasting is bepaald conform bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer, met dien verstande dat de bijdrage van het wegverkeer is gebaseerd op alle wegen, dus ook die zonder

geluidzone. Verder is scheepvaartgeluid meegenomen en berekend als industrielawaai.

Woningen op een (gezoneerd) industrieterrein

De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, uitgegeven in 1998 door het voormalige ministerie van VROM, adviseert voor woningen op een niet-gezoneerd industrieterrein een streefwaarde van de geluidbelasting vanwege inrichtingen aan te houden van ten hoogste 55 dB(A), en een grenswaarde van 65 dB(A).

Woningen op een gezoneerd industrieterrein zijn geen geluidgevoelige gebouwen, zodat daarvoor geen

grenswaarden kunnen worden gesteld. Volgens de Handreiking moet bij deze woningen worden gestreefd naar een geluidbelasting van maximaal 65 dB(A).

Ter bepaling van de geluidbelasting vanwege de niet-gezoneerde bedrijventerreinen is gebruikgemaakt van informatie over de maximaal toegestane milieucategorie zoals opgenomen in de bestemminsplannen ‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o.’, ‘Holtum Noord III’ en ‘Distripark Sittard fase 3’. De bedrijventerreinen zijn gemodelleerd met behulp van oppervlaktebronnen, waarbij aan de milieucategorieën 2, 3(.x) en 4(.x) een respectieve geluidemissie van 55, 60 en 65 dB(A)/m2 is toegekend. Voor de avond- en nachtperiode is respectievelijk een 5 en 10 dB(A) lagere geluidemissie aangehouden door toepassing van een bedrijfsduurcorrectie.

Resultaten

Met de huidige turbineopstelling en de gehanteerde referentie-turbine wordt aan de geluidnormen voldaan. Volgens de berekeningen zijn er geen gevoelige objecten waar de Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB wordt overschreden. 2 maatgevende en dichtstbij gelegen bedrijfswoningen bevinden zich op het gezoneerde industrieterrein (De Tramweg 6A en Halve Maanweg 2). Ook hier worden deze waarden niet overschreden. Omdat laatstgenoemde woningen op grond van het Activiteitenbesluit geen geluidgevoelige gebouwen zijn, zijn ze uitgezonderd van toetsing aan de voorschriften van artikel 3.14a. Voor wegverkeer zijn de woningen wel geluidgevoelig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn, gezien de aard van de omgeving, deze geluidbelastingen zonder meer aanvaardbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0008.png"

Figuur 5.2: Modelresultaten Lden contouren windturbines Holtum- Noord.

Onderzoeksresultaten gecumuleerde geluidsbelasting

Ook is de cumulatie met andere geluidsbronnen, zoals industrie, wegverkeer en scheepvaart onderzocht. Het effect van de windturbines op de gecumuleerde geluidbelasting is eveneens bepaald voor de maatgevende woningen in de omgeving en samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 5.2: Overzicht gecumuleerde geluidbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0009.png"

Uit de beschouwing van de relatief nabij gelegen gevoelige bestemmingen blijkt dat de gecumuleerde

geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie bij één woning (Illikhoven 1) met 5 dB(A) toeneemt. Naar mate bestemmingen verder van windturbines zijn gelegen, neemt de toename duidelijk af.

Milieukwaliteit

Wettelijk heeft de gecumuleerde geluidwaarde geen status. In het verleden heeft Miedema (TNO, 2003) de Milieukwaliteitsmaat (MKM) ontwikkeld voor het kunnen beoordelen van de kwaliteit van een woonomgeving in relatie tot gecumuleerd geluid. Echter de MKM is gebaseerd op de etmaalbeoordeling (etmaalwaarde in dB(A)) en niet op de geluidbelastingsindicator Lden. In de regel wordt daarom de onderstaande tabel gebruikt voor een classificering van de milieukwaliteit. Ook bij deze tabel wordt vaak gerefereerd aan Miedema, maar deze kent andere wegingsfactoren omdat deze gebaseerd is op de geluidbelasting in Lden. De tabel is in Nederland “best practice” bij de beoordeling van gecumuleerde geluidniveaus maar kent geen wettelijke status.

Tabel 5.3: Milieukwaliteitsoordeel (Lden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0010.png"

Bovenstaande waarden geven een indicatie van de milieukwaliteit ter plaatse van de maatgevende

woningen. Een eventuele verandering van klasse is van belang in de beoordeling van de geluidsituatie.

Daarbij wordt tevens de kwalificatie van de toename van het geluid gehanteerd, zoals aangegeven in

onderstaande tabel.

Tabel 5.4: Kwalificatie van de toename van geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0011.png"

De resultaten laten zien dat de windturbines ter plaatse van de rekenpunten 01, 09 en 10 een relevante

invloed hebben op het akoestisch klimaat: hier is sprake van een verandering van 3 tot 5 dB. Op de

betreffende rekenpunten is daarnaast met name het gezoneerde industrieterrein van belang voor de

gecumuleerde geluidbelasting. Voor de rekenpunten 09 en 10 in Illikhoven is sprake van een duidelijke

verschuiving naar een andere classificering van de milieukwaliteit (van ‘redelijk’ naar ‘matig’). Er is echter

geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de overige (bedrijfs)woningen is sprake van een toename van maximaal 1 dB.

Geluidgehinderden

Ook is het aantal gehinderden bepaald. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar aantallen:

  • woningen waar hinder kan worden ondervonden;
  • mensen die als geluidgehinderden kunnen worden beschouwd;
  • mensen die als ernstig geluidgehinderden kunnen worden beschouwd.

Hierbij is ook een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting door de windturbines meegenomen om te kunnen bepalen of een extra geluidreductie redelijkerwijs voorgeschreven dient te worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Er is gekozen voor een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens om de geluidbelasting in de omgeving te beperken. Daarnaast kan worden gesteld dat met een 1 dB lagere geluidbelasting voor alle woningen in Illikhoven wordt voldaan aan de WHO advieswaarde voor windturbinegeluid van 45 dB Lden. Bij een 2 dB lagere geluidbelasting wordt op alle woningen de WHO advieswaarde behaald. Onderstaand zijn de resultaten weergegeven.

Tabel 5.5: Aantal woningen binnen geluidklasse voor de verschillende varianten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0012.png"

Bovenstaande tabel geeft inzicht in het totaal aantal woningen in verschillende cumulatieve

geluidbelastingsklassen in de omgeving van het windpark, zowel voor de huidige situatie, als voor de situatie met windturbines. Daarnaast is aangegeven hoe de aantallen veranderen als gekozen wordt voor

windturbines met een 1 dB en 2 dB lagere geluidbelasting. Uit bovenstaande tabel blijkt dat de windturbines leiden tot een relatief beperkte verandering van het totale aantal woningen waar sprake is van een zekere geluidhinder.

Het belangrijkste verschil optreedt in Illikhoven. Daar is een verschuiving van woningen in de klasse van 50 tot en met 54 dB naar de klasse van 55 tot en met 59 dB. Ook bij een lagere geluidbelasting van de windturbines treedt het verschil vooral op ter plaatse van Illikhoven. Met een 1 of 2 dB lagere geluidbelasting door de windturbines, is die verschuiving minder groot.

Tabel 5.6: Aantal geluidgehinderden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0013.png"

Tabel 5.7: Aantal ernstig geluidgehinderden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0014.png"

Het totaal aantal geluidgehinderden en ernstig geluidgehinderden verandert eveneens in beperkte mate.

Ook hier is de verschuiving te zien van het aantal gehinderden van de geluidklasse 50-54 dB, naar de klasse 55-59 dB bij toevoegen van windturbines in het gebied. Met toepassing van een reductie van 1dB en 2 dB verschuift het aantal gehinderden weer naar een lagere geluidklasse. Een stillere turbine zorgt voor beperking van het aantal gehinderden in een hogere geluidklasse. Op het totale aantal gehinderden in het gebied hebben de windturbines een beperkte invloed omdat er reeds sprake is van een geluidbelaste situatie als gevolg van de reeds aanwezige bronnen.

Aanlegfase

Het plaatsen van de windturbines kan leiden tot bouwhinder voor omliggende woningen door trillingen en/of geluid. Het heien is daarbij de meest relevante activiteit. Gelet op de afstand van de bouwactiviteiten tot omliggende woningen wordt geen relevante hinder verwacht, mede gelet op de tijdelijke aard van deze activiteiten. Ook van de aanvoer van de turbineonderdelen en het overige vrachtverkeer wordt geen hinder door trillingen of geluid verwacht. De aan- en afvoer vindt zoveel mogelijk plaats via bestaande infrastructuur.

Conclusie gecumuleerde geluidbelasting

De resultaten laten zien dat de windturbines ter plaatse van de rekenpunten 01, 09 en 10 een relevante

invloed hebben op het akoestisch klimaat. Op de betreffende rekenpunten is daarnaast met name het

gezoneerde industrieterrein van belang voor de gecumuleerde geluidbelasting. De windturbines leiden tot

een beperkte toename van het aantal geluidgehinderden in het gebied. Wel neemt het aantal gehinderden in de hogere geluidsklassen toe. Deze aantallen worden lager bij een geluidbelasting door de windturbines die 1 of 2 dB lager is. Met een reductie van 2 dB daalt daarnaast de absolute waarde van het windturbinegeluid op de gevel naar maximaal 45 dB voor alle maatgevende woningen.

Samenvatting onderzoeksresultaten geluid

Het geluidonderzoek toont aan dat de geluidnormen voor de nabijgelegen woningen niet worden

overschreden. Hiermee is de geluidbelasting op de woningen aanvaardbaar. Cumulatief is er bij 3

rekenpunten sprake van een waarneembare toename van geluid, maar er is geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de aanwezige bedrijfswoningen is er niet of nauwelijks (maximaal 1 dB) een toename van cumulatief geluid. Ook voor deze woningen geldt derhalve dat sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. De geluideffecten van het voorgenomen plan zijn derhalve beperkt en zeker passend binnen een goede ruimtelijke ordening. De toename van het aantal (ernstig) gehinderden is beperkt (2,5- 2,8%) en treedt op in een gebied waar de maximaal toelaatbare geluidbelasting (47 dB Lden) niet optreedt. Wel is juist in dit gebied een verschuiving te zien naar de klassen met een hoger cumulatief geluidsniveau. Bij een reductie van 1 of 2 dB van de geluidbelasting door de windturbines wordt dit effect verminderd. De initiatiefnemer streeft naar een 2 dB lagere geluidbelasting dan berekend op de maatgevende woningen. Zie ook onderstaande tabel.

Conclusie

De maximale geluidsbelasting als gevolg van de windturbines op omliggende woningen is 47 dB(Lden) en 41 dB(Lnight). Met de onderzochte referentieturbine wordt dit maximale geluidsniveau juist gehaald aan de Keerweg 3 en daarmee wordt voldaan aan de eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. Ook voor de bedrijfswoningen zijn geen onaanvaardbare geluidbelastingen geconstateerd. Uit het geluidonderzoek

blijkt dat er aan de normen wordt voldaan en dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van het

windpark Holtum-Noord.

Het blijkt verder dat er cumulatief bij 3 rekenpunten sprake is van een waarneembare toename van geluid, maar er is geen sprake van een slechte milieukwaliteit. Bij de aanwezige bedrijfswoningen is er niet of nauwelijks (maximaal 1 dB) een toename van cumulatief geluid. Ook voor deze woningen geldt dat sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. De geluideffecten van het voorgenomen plan zijn derhalve beperkt en zeker passend binnen een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn er goede mogelijkheden om de geluidbelasting nog verder te beperken.

5.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Inleiding

Windturbines kunnen risico's veroorzaken voor de omgeving. De risico's worden veroorzaakt door het falen van de windturbine waarbij delen van windturbines op personen en/of objecten of op andere risicobronnen terecht kunnen komen, zoals een buisleiding, een weg of spoorweg. Om deze risico's te beperken worden eisen gesteld aan de afstand tussen de windturbine en objecten en andere risicobronnen in de omgeving van de windturbine. Deze eisen zijn opgenomen in wet- en regelgeving voor objecten waarin personen aanwezig zijn zoals woningen, ziekenhuizen en scholen (in het Activiteitenbesluit) en voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (in het Besluit

externe veiligheid buisleidingen). Voor wegen, spoorwegen en elektriciteitsleidingen hebben de infrastructuurbeheerders eisen gesteld. Aan deze eisen moet worden voldaan als de windturbine op de grond van de infrastructuurbeheerder wordt gerealiseerd. Als dat niet het geval is, kunnen de eisen als wensen van de infrastructuurbeheerders worden gezien.

Toetsing en resultaten

Voor de berekeningen van toetsings- en risicoafstanden is het productblad van de Vestas V150 gebruikt. Het onderzoek staat in Bijlage 5.

In de volgende tabel zijn de toetsingsafstanden voor de verschillende objecten/functies voor de Vestas

V150 weergegeven, evenals de relevantie voor de 3 windturbine-posities.

Tabel 5.8: Toetsingscriteria Vestas V150.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0015.png"

Windturbines en gebouwen

De windturbines zijn beoordeeld op basis van Het Handboek risicozonering windturbines (HRW 2014).

Dit handboek beschrijft de rekenmethodiek voor het risico van windturbines en de afstandscriteria met

normen die volgen uit wet- en regelgeving en beleidsregels. De rekenmethodieken als beschreven in de

HRW worden gezien als de standaard voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines.

Op circa 50 meter van locatie windturbine 2 bevindt zich het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw. Bij de

overige windturbines liggen bedrijfsgebouwen op grotere afstand (minimaal 90 m). De bedrijfsgebouwen

zijn conform de definitie uit het Bevi beperkt kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt

een afstandscriterium van een halve rotordiameter. Deze afstand valt tot over het bedrijfspand aan de

Trierveldweg 1 te Born op een afstand van iets meer dan 50 meter. Windturbine 2 voldoet hiermee niet

aan het afstandscriterium. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de normering dat het plaatsgebonden

risico ter hoogte van een beperkt kwetsbaar object niet hoger mag zijn dan 10-5/jaar.

Het HRW biedt de mogelijkheid om de risico’s van windturbines meer specifiek te berekenen met

specifieke gegevens van de windturbine. Berekeningen op basis van de HRW laten een afstand zien van circa 40 meter van de mast tot aan de plaatsgebonden risicocontour 10-5 per jaar voor de referentie turbine Vestas V150. Hiermee wordt voor de V150-turbine op alle drie de locaties voldaan aan de minimale afstand uit het activiteitenbesluit tot beperkt kwetsbare objecten. De PR 10-6 contour ligt op 210 meter, zoals in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0016.png"

Figuur 5.3: Berekende veiligheidscontouren windturbines Holtum- Noord.

De PR 10-5/jaar contour is alleen gelegen over de terreinen waar de windturbines ook komen. Binnen

deze contour mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Met de

eigenaren van de terreinen zijn afspraken gemaakt en vastgelegd (privaat rechterlijk) over het gebruik van

de gronden ten behoeve van de windmolens en de beperkingen die dit meebrengt ten aanzien van het gebruik van de onderliggende gronden. Omdat de PR10-5/jaar contouren op eigen terrein zijn gelegen,

legt deze risicocontour geen beperkingen voor de omgeving.

De PR 10-6/jaar contour is gelegen over terreinen van derden. Binnen deze contour zijn op basis van het

activiteitenbesluit kwetsbare objecten niet toegestaan. Kwetsbare objecten zijn woningen, woonschepen, woonwagens, ziekenhuizen, scholen, dagopvang minderjarigen, (bedrijfs)gebouwen waarin grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met 1500 m2 bruto vloeroppervlak, complexen met meer dan 5 winkels), kampeer- en andere recreatieterreinen.

Opslag of parkeren onder de turbines, met name tijdens de winter, brengt geen risico's met zich mee met betrekking tot vallend of "afgeworpen" ijs. De rotorbladen worden voorzien van een de-icing systeem. Daarnaast is in de vergunning opgenomen dat de windturbine dient te worden voorzien van een ijs- detectiesysteem. Dit betekent in de praktijk dat er automatische stilstand wordt ingeschakeld mocht er toch ijsafzetting optreden.

In het kader van externe veiligheid is voorts nog onderzocht of bestaande Bevi bedrijven hinder ondervinden van de ontwikkeling van het windpark. Binnen de werpafstanden van de windturbines zijn de Barge Terminal Born B.V. en Mainfreight gelegen.

Windturbines en (rijks)wegen

In de 'Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken' (verder

aangeduid met Beleidsregel Windturbines) zijn eisen opgenomen ten aanzien van de afstand tussen

windturbines en rijkswegen. Deze beleidsregel, gericht aan Rijkswaterstaat, stelt dat een windturbine niet wordt toegelaten als deze zich binnen 30 meter van de weg bevindt of op de afstand van de halve

rotordiameter als de rotordiameter groter is dan 60 meter. In dit onderzoek wordt rekening gehouden met een voorbeeldtype die een rotordiameter heeft van 150 meter, daarmee is de toegelaten afstand 75

meter. De afstand tot de nabij gelegen A2 is ruim 800 meter voor de dichtstbijzijnde windturbine, daarmee wordt aan deze eis voldaan. Voor niet-rijkswegen bestaat geen formeel toetsingskader, daarom zal in afstemming met de gemeente en Rijkswaterstaat naar een geschikte inpassing worden gezocht.

Aanvullend op de eisen die in de beleidsregel worden gesteld, is bij het plaatsen van een windturbine op

grond in beheer van Rijkswaterstaat een vergunning van de Minister nodig. Voor dit windpark is hiervan

geen sprake, waardoor deze beleidsregel niet relevant is.

Windturbines en Spoorwegen

Er bestaat geen wettelijk kader voor de minimale afstand die aangehouden moet worden tussen een

windturbine en een spoorweg. ProRail heeft hier een interne richtlijn voor opgesteld (Windturbines langs

auto-, spoor- en vaarwegen; Beoordeling van veiligheidsrisico's, Rijkswaterstaat en NS Railinfrabeheer”,).

Uit deze richtlijn blijkt dat de minimale afstand tussen de windturbine en het dichtstbij gelegen spoor

minimaal 7,85 meter + halve rotordiameter is, gemeten vanuit het hart van de dichtstbijzijnde spoorstaaf,

met een minimum van 30 meter. Deze richtlijn is van toepassing op situaties waarbij op grond van

ProRail een windpark wordt gerealiseerd. Voor dit windpark is hiervan geen sprake, waardoor deze beleidsregel niet relevant is.

Windturbines en water(wegen)

In de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken zijn eisen

opgenomen ten aanzien van de afstand tussen windturbines, rijkswegen, vaarwegen en primaire

waterkeringen. De beleidsregeling schrijft onder meer voor dat windturbines minimaal 50 meter uit de rand van vaarwegen moeten staan. Dit is met het voorgenomen plan ruimschoots het geval. Ten opzichte van het Juliana kanaal is de minimale afstand 120 m. Ten opzichte van de havens is de afstand kleiner. In de havens is echter sprake van een relatief beperkt aantal scheepvaart bewegingen (Gulick-Gelrehaven ca 200 bewegingen per jaar, Franciscushaven 80 bewegingen per jaar). Hier zou op basis de Beleidsregel het IPR (individueel passanten risico) en het MR (maatschappelijk risico) berekend kunnen worden om na te gaan of de risico’s acceptabel zijn in relatie tot de Beleidsregel van I&M. Gezien echter het relatief geringe aantal vaarbewegingen zijn deze risico’s verwaarloosbaar en nauwelijks in termen van IPR of MR uit te drukken.

De locaties zijn ook voorgelegd aan Rijkswaterstaat (RWS). RWS heeft aangegeven akkoord te zijn met de aangegeven locaties.

Windturbines ten opzichte van overige infrastructuur

Er zijn geen ondergrondse of bovengrondse buisleidingen of hoogspanningsleidingen aanwezig binnen de afstanden zoals aangegeven in de vorige tabel. De dichtstbij gelegen hoogspanningsleiding is gelegen aan de overzijde van het kanaal op ruim 400 meter afstand van de geplande turbinelocaties.

Trefkansberekeningen Bevi-bedrijven

Op basis van de analyse voor de effectafstanden van de windturbines zijn additionele

trefkansenberekeningen uitgevoerd voor Barge Terminal en Mainfreight. Wanneer een installatieonderdeel wordt getroffen dan zal dat leiden tot het falen van deze installatie, waarna de inhoud van die installatie zal uitstromen. Wanneer het een gevaarlijke stof betreft dan zal deze gevaarlijke stof kunnen leiden tot risico’s buiten de inrichting. In deze analyse wordt onderzocht of de faalkans van de installatieonderdelen van deze inrichtingen door toedoen van de geplande windturbines significant toeneemt en, als dat zo is, of de risico’s nog onder de acceptatiecriteria uit het Bevi blijven.

Een significante toename van de bestaande faalkans is een verhoging van de catastrofaal falen faalkans

met minimaal 10% (Handleiding risicoberekeningen Bevi v3.3). Wanneer de trefkans onder deze 10% blijft dan hoeft de additionele faalkans ten gevolge van windturbines niet meegenomen te worden in de

risicoberekeningen.

Barge Terminal Born

Bij Barge Terminal worden containers met goederen (waaronder gevaarlijke stoffen) over- en (tijdelijk)

opgeslagen. Voor zowel de overslag als de (tijdelijke) opslag zijn trefkansen berekend. Het toevoegen van de trefkans van een windturbine verhoogt de faalkans van een container.

De berekeningen tonen aan dat de windturbines geen relevante risico’s toevoegen voor de activiteiten van Barge Terminal.

Mainfreight

Mainfreight is een distributiebedrijf waar goederen (waaronder gasflessen) worden opgeslagen. Op basis

van de vergunningsaanvraag (2019) en het QRA-rapport van Mainfreight (2018) is onderzocht of de

faalkansen significant toenemen door de plaatsing van de windturbines.

De berekeningen tonen aan dat de windturbines geen relevante risico’s toevoegen voor de activiteiten van Mainfreight.

Conclusie

Uit de risicobeoordeling volgt dat de veiligheidsnormen en het daarbij gehanteerde beleid niet worden

overschreden als gevolg van het voornemen.

De PR 10-6/jaar contour is gelegen over terreinen van derden. Binnen deze contour zijn op basis van het

activiteitenbesluit kwetsbare objecten niet toegestaan. Kwetsbare objecten zijn woningen, woonschepen, woonwagens, ziekenhuizen, scholen, dagopvang minderjarigen, (bedrijfs)gebouwen waarin grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met 1500 m2 bruto vloeroppervlak, complexen met meer dan 5 winkels), kampeer- en andere recreatieterreinen.

In het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Born: Holtum Noord I & II en Sluisweg e.o.’ is de omgeving

aangeduid als industrie. Het bestemmingsplan sluit de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten niet

expliciet uit. Binnen de PR10-6/jaar contour zouden dit dus bedrijfsgebouwen kunnen zijn waar grotere

aantallen personen aanwezig zijn, gerealiseerd kunnen worden. Zodra er een wijziging in het

bestemmingsplan wordt doorgevoerd moeten kwetsbare objecten binnen deze contour uitgesloten

worden.

5.6 Ecologie

Inleiding

Natuurwaarden zijn op verschillende manieren beschermd, via het wettelijk spoor en via de ruimtelijke

ordening. Internationale richtlijnen, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, hebben een vertaling

gekregen naar Nederlandse wetten. Sinds 1-1-2017 vormt de Wet natuurbescherming (Wnb) het wettelijk kader voor bescherming van zowel (Natura 2000) gebieden, als soorten.

Onderzoek en resultaten

Broedvogels

Op alle drie de locaties komen algemeen voorkomende broedvogels voor in de directe omgeving. Zie Bijlage 6 en Bijlage 8. Als er voor de realisatie van de windturbines op deze locaties opgaande begroeiing of bomen moeten worden verwijderd dan dient hier rekening mee te worden gehouden. Als dit nodig blijkt kunnen de volgende maatregelen worden genomen om effecten op broedvogels te beperken:

  • Verwijderen van opgaande begroeiingen in het werkgebied voordat het broedseizoen begint. Daarna kan ook in het broedseizoen gewerkt worden. Dit is vooral geschikt voor locaties waar de vegetatie toch al verwijderd zal moeten worden;
  • Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren (globaal buiten de periode 15 maart tot en met 15 juli) of vóór aanvang van het broedseizoen beginnen en vervolgens doorwerken (zoals nu reeds het geval). Door de continue verstoring zullen zich geen verstoringsgevoelige soorten vestigen.

Zoogdieren

Ten aanzien van de bever dient tijdens de aanlegfase van de windturbine op locatie 3 rekening te worden

gehouden met de gevoelige periode van deze soort. Dit is de voorplantingsperiode, welke voor de bever

van mei tot augustus duurt. Gedurende deze periode mogen er geen werkzaamheden op het land

plaatsvinden binnen 100 meter van een beverburcht. Geadviseerd wordt om bij voorbaat de

werkzaamheden buiten deze periode uit te voeren. Dan is verstoring van de bever(burcht) niet aan de

orde. Indien toch binnen deze periode gewerkt moet worden, dan zal een aanvullend onderzoek uit

moeten wijzen welke burchten precies in gebruik zijn en wat de exacte locatie daarvan is. Ook dient

binnen een straal van 30 meter tot de burchten alle begroeiing ongemoeid te blijven. Dit geldt ook voor de oude burcht, tenzij aanvullend onderzoek uitwijst dat deze niet meer in gebruik is. Daarnaast mogen er geen werkzaamheden plaatsvinden als het water grenzend aan de burcht bevroren is.

Vleermuizen

Ten behoeve van het voornemen zijn de effecten van de windturbines op vleermuizen bepaald. Zie Bijlage 7. Op basis van het onderzoek kunnen onderstaande conclusies worden getrokken:

  • De watervleermuis wordt niet als aanvaringsslachtoffer verwacht vanwege het beperkte voorkomen binnen het plangebied en de lage vlieghoogte. Verbodsovertredingen uit de Wnb zijn uitgesloten.
  • Voor de gewone dwergvleermuis wordt het aantal aanvaringslachtoffers per jaar op maximaal 12 geschat.
  • Het opzettelijk doden van vleermuizen is verboden onder de Wnb (art. 3.5, lid 1). Voor de gewone dwergvleermuis is het dus noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen.
  • Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis.
  • Onderhavig project voldoet aan de gestelde eisen voor het verkrijgen van een ontheffing in het kader van art. 3.5 van de Wnb waardoor het verkrijgen van een ontheffing zeer waarschijnlijk is. Garantie kan echter niet worden verleend daar bevoegd gezag een eindoordeel hierin heeft.

Aanvaringsslachtoffers vogels

Er is onderzocht in hoeverre vogels die regelmatig in het plangebied van het windpark kunnen

verblijven of er door heen vliegen slachtoffer kunnen worden van aanvaring met de rotorbladen van een

turbine. Op basis van habitateisen, de verspreiding in Nederland, de status en het gedrag is een lijst van 50 soorten samengesteld welke in het windpark voor kunnen komen en slachtoffer kunnen worden van een aanvaring met een windturbine. Voor deze soorten is de Nederlandse populatieomvang, de natuurlijke sterfte en de 1%-norm bepaald. Vervolgens is het aantal verwachte aanvaringsslachtoffers per soort bepaald. Hieruit blijkt dat voor geen enkele soort de 1%-norm wordt overschreden.

Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken, de aanwezige soorten en de locatie, afmetingen en

configuratie van het windpark, is beoordeeld dat er in een worst-case scenario sprake is van maximaal 15 slachtoffers per turbine per jaar. Voor het totale windpark gaat het om maximaal 45 vogelslachtoffers per jaar. Er is geen sprake van een aantoonbaar effect op de populatieomvang van de betreffende soorten. Er is daarmee zicht op het verkrijgen van een ontheffing in het kader art. 3.1 (en mogelijk 3.5), lid 1, van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Onderhavig project voldoet aan de gestelde eisen voor het verkrijgen van een ontheffing in het kader van

art. 3.1 en 3.5 van de Wnb. De ontheffing is reeds verleend.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de periode waarin werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de bescherming van de bever en broedvogels.

5.7 Slagschaduw

Inleiding

Windturbines kunnen leiden tot slagschaduw wanneer de zon op de wieken schijnt. Slagschaduw op bijvoorbeeld ramen van woningen kan als hinderlijk worden ervaren. Vooral de wisseling tussen wel en geen schaduw speelt hierin een rol. De norm voor slagschaduw is vastgelegd in het Activiteitenbesluit en is maximaal 17 dagen per jaar met meer dan 20 minuten slagschaduw. Dat komt overeen met 5,67 uur aan slagschaduw op jaarbasis en wordt vaak afgerond naar maximaal zes uur per jaar. Indien deze norm overschreden dreigt te worden dient de windturbine voorzien te zijn van een automatische stilstandvoorziening. De stilstandvoorziening zet de windturbine automatisch stil, zodat de norm niet overschreden wordt.

Onderzoek

Om de potentiele slagschaduw te inventariseren van de 3 geplande windturbines op het bedrijventerrein

Holtum-Noord is een onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 9. Op basis van dit onderzoek is bepaald of er

sprake is van hinder door slagschaduw. In de berekening zijn ruime en realistische uitgangspunten

genomen, voor de windturbine is het referentietype Vestas V150 genomen, deze heeft een rotordiameter

van 150m en een ashoogte van 123m.

Resultaten

Wanneer sprake is van een kans op overschrijding van de norm, betekent dit voor een individueel gebouw niet dat de norm ook daadwerkelijk wordt overschreden. De norm kan binnen de contour waarbij

maximaal 5,67 uur slagschaduw per jaar ontstaat overschreden worden. Op de berekende contour zijn

alle combinaties van tijden mogelijk die leiden tot maximaal 5,67 uur slagschaduw per jaar.

Deze contour is daarmee een overschatting, omdat ook gebieden met bijvoorbeeld 34 dagen met 10

minuten schaduw worden meegenomen (de norm wordt in dit geval feitelijk niet overschreden).

In onderstaande zijn in het rood de contouren van de 5,67 uur weergegeven. In het gehele gebied komen 255 gevoelige objecten boven de slagschaduwnorm uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0017.png"

Figuur 5.4: Contouren slagschaduw.

Door schaduwwerking van hoge gebouwen en bomen kan (een deel van) de slagschaduw worden

weggenomen. Daarnaast vindt een deel van de slagschaduw plaats in het bebouwde gebied van Holtum.

Naar verwachting treedt alleen bij de eerste lijns bebouwing daar mogelijk slagschaduw op, tenzij de

aanwezige bomen dit al blokkeren. Tenslotte geldt nog dat wanneer ramen zich niet aan de zijde van het gebouw bevinden waar slagschaduw plaatsvindt, er eveneens geen hinder op treedt.

Artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer schrijft voor dat een turbine moet zijn voorzien van

een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter

plaatse van gevoelige objecten.

Conclusie

Met een stilstandsvoorziening wordt ter plaatse van alle woningen in het gebied voldaan aan de norm van 5,67 uur per jaar. Wat betekent dat de 3 turbines 0,36 procent van de mogelijke draaiuren stil moeten staan. Belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving als gevolg van slagschaduw vanwege de

windturbines zijn derhalve uitgesloten.

5.8 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek nodig naar de kwaliteit van de bodem. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is voor het beoogde doel.

Onderzoek

Het plangebied betreft industriegebied en de bodem heeft hiervoor een vergelijkbaar kwaliteitsniveau. Bij ontgraving ten behoeve van de fundering wordt de vrijkomende grond teruggebracht in de directe omgeving van de turbines.

Conclusie

Het effect van de drie windturbines op de bodemkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar.

Omwille van een boringsvrije-zone mogen de funderingen voor de windturbines niet dieper dan 30 meter

rijken, expert judgement heeft bepaald dat dit de haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.

5.9 Landschap

Inleiding

Windturbines zijn van ver te zien en hebben daardoor in de wijde omgeving invloed op het landschap. 

De opstelling is gepositioneerd langs het Julianakanaal. Het volgt de bestaande lijnen in het landschap,

zoals het Julianakanaal en de hoogspanningslijn aan de andere zijde van het kanaal. Daarnaast sluit deze locatie aan op het bedrijventerrein Holtum Noord. Windmolens passen goed in het landschap van

bedrijven, fabrieken, havens en hoogspanning. Op het bedrijventerrein is de ruimte beperkt, waardoor er

weinig plek overblijft voor windturbines. In de volgende paragrafen worden de verschillende aspecten

behandeld waaraan moet worden voldaan wat betreft de locatiekeuze.

Het gebied aan de overkant van het Julianakanaal, tussen de grensmaas en het Julianakanaal, is in het

Provinciaal Omgevingsplan Limburg aangeduid als Goudgroene natuurzone, Zilvergroene natuurzone en

bronsgroene natuurzone. Deze natuurzones hebben geen bijzondere landschappelijke waarden,

bovendien vallen deze gebieden buiten het plangebied.

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Aan de hand van

tien kernkwaliteiten is het gebied omschreven:

  • 1. Reliëf
  • 2. Cultuurhistorisch erfgoed: vruchtbare bodem getypeerd door beekdalen en relatief veel archeologische vondsten.
  • 3. Groen karakter
  • 4. Open-besloten: de openheid van de plateaus en de beslotenheid van de dorpen en beekdalen.
  • 5. Goede bereikbaarheid via een diversiteit aan mobiliteiten
  • 6. Grondgebonden Landbouw
  • 7. Metropolitane binnentuin: Groene gebieden in een sterk verstedelijkte stedenring.
  • 8. Beleving
  • 9. Cultureel aanbod
  • 10. Leefbaarheid

Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is kenmerkend in de relatie tussen stedelijk gebied en landelijke

gebied met beekdalen. Op basis van de tien kernwaarden wil men deze relatie versterken en herstellen

binnen het beschermingsgebied (dat is gelegen binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap). De

locaties voor de windturbines vallen niet binnen het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap

Zuid-Limburg, daardoor zijn er geen belemmeringen. Het gekozen plangebied sluit aan bij de door de

provincie opgestelde voorkeursgebieden voor windenergie, daarnaast ziet ook de gemeente kansen voor

windenergie in een industrieel landschap. Vanuit de omgeving zijn enkele visualisaties gemaakt die

hieronder staan weergegeven. Hierin valt op dat de windturbines landschapsoverstijgend zijn en dat

overal ook het industriële karakter van het plangebied zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0018.png"

Figuur 5.5: Gezichtspunten visualisaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0019.png"

Figuur 5.6: Visualisatie vanaf rand Holtum (locatie 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0020.png"

Figuur 5.7: Visualisatie vanaf rand Illikhoven (locatie 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPWindparkHN-VO01_0021.png"

Figuur 5.8: Visualisatie vanaf rand Schipperskerk (locatie 3).

Conclusie

Op basis van beleid en wetgeving rondom landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorie zijn er geen

belemmeringen voor het verwezenlijken van het windpark Holtum-Noord.

5.10 Luchtvaart en radarverstoring

Beleid

Door zijn omvang kan een windturbine storing veroorzaken voor radars op nationaal niveau. Hierbij wordt

onderscheid gemaakt tussen militaire en civiele radarposten en wal- en scheepsradars.

Militaire en civiele radarposten

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. In het Besluit algemene regels

ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen ten aanzien van radarverstoringsgebieden. Op basis

van het Barro mogen in bestemmingsplannen geen bouwwerken mogelijk gemaakt worden die door hun

hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Wanneer overwogen wordt om bouwwerken mogelijk te maken die de maximale hoogte overschrijden, dient een beoordeling plaats te vinden van de mate waarin het radarbeeld door die bouwwerken wordt verstoord. De toereikendheid van de beoordeling wordt beoordeeld door het ministerie van Defensie.

De verschillende radarzones zijn weergegeven in bijlage H van+ het Barro.

Burgerluchtvaart

Door de inwerkingtreding van de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) is de

Wet luchtvaart gewijzigd. De provincie is bevoegd gezag voor het vaststellen van luchthavenbesluiten of

luchthavenregelingen voor luchthavens.

Met de decentralisatie krijgen de provincies ten aanzien van 'hun' luchthavens van regionale betekenis de bevoegdheid te besluiten over de milieuruimte van een luchthaven en de ruimtelijke implicaties daarvan. Het Rijk stelt wel randvoorwaarden op grond van milieu-, vliegveiligheids- en externe

veiligheidsoverwegingen waar de provincies rekening mee moeten houden in hun besluiten.

De te realiseren windturbines worden door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) getoetst

aan de hand van internationale burgerluchtvaartcriteria welke zijn opgesteld door de International Civil

Aviation Organisation (ICAO).

Wal- en scheepsradar

In de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken zijn eisen

opgenomen ten aanzien van de afstand tussen windturbines, rijkswegen, vaarwegen en primaire

waterkeringen. De beleidsregeling schrijft onder meer voor dat windturbines minimaal 50 meter uit de rand van vaarwegen moeten staan. Windturbines mogen binnen deze zone geplaatst worden indien uit

aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder optreedt voor wal- en scheepsradar. Plaatsing van

windturbines mag daarnaast geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en het

bedienend personeel van kunstwerken. Het zicht op vaarwegmarkeringstekens mag niet door plaatsing

van windturbines worden afgeschermd.

Onderzoek

Militaire en civiele radarposten

Het bouwplan ligt binnen de 75 km cirkel rond de MASS radar van Volkel en buiten de 75 km cirkels rond de gevechtsleidingsradars. Het onderhavige bouwplan is door TNO derhalve getoetst voor alleen het

primaire verkeersleidingsradarnetwerk (zie ook Bijlage 10 Radarhindertoetsing windpark Holtum-Noord

Sittard, TNO maart 2019). TNO concludeert het volgende met betrekking tot het voornemen: De minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie wordt geëist bedraagt 90%. Ter hoogte of in de directe nabijheid van de locatie van het bouwplan en binnen het 1000 voet normgebied is de kleinst berekende radardetectiekans ter hoogte of in de directe nabijheid van het bouwplan 99%. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde 2019 norm.

Burgerluchtvaart

De geplande windturbines zijn gelegen op ongeveer 15 km ten noorden van Maastricht-Aachen Airport.

Om die reden is door het NLR onderzoek gedaan naar een eventuele bouwhoogtebeperking voor het

voorgenomen windpark. Ten aanzien van bouwhoogtebeperkingen in verband met de

veiligheid van het luchtverkeer kunnen de volgende conclusies getrokken worden (zie Bijlage 11):

  • Het bevoegd gezag kan in algemene zin vanuit oogpunt van vliegveiligheid bouwhoogtebeperkingen opleggen aan hoge objecten rond luchthavens. Het bevoegd gezag kan hierbij de op basis van internationale regelgeving (ICAO Annex 14, art. 4.3.2) de aanbeveling volgen om objecten van 150 meter of meer boven de grond als een obstakel te beschouwen voor de luchtvaart. Het betreffende artikel is echter in de huidige Regeling Burgerluchthavens (RBL) uitgezonderd.
  • De geplande windturbines vallen buiten de beperkingengebieden, waarvan verwacht wordt dat zij in het toekomstige luchthavenbesluit voor Maastricht Aachen Airport zullen worden vastgelegd, met uitzondering van het Outer Horizontal Surface. Één van de geplande windturbines valt binnen dit vlak, maar blijft beneden de hoogtebeperking die hiermee samenhangt.
  • De geplande windturbines bevinden zich direct onder de VFR vertrekroute van, en de aankomstroute naar, de luchthaven bij het verplichte rapporteringspunt Bravo. VFR verkeer zal dus regulier over de geplande windturbines vliegen. De nominale vlieghoogte voor de vertrekroute is 1300 voet en heeft daarmee een klaringshoogte van ongeveer 540 voet, hetgeen volgens de vigerende zichtvliegregels voldoende is (minimaal 500 voet is vereist).
  • In geval van noodsituaties, zoals een motorstoring, wordt het vinden van een geschikte locatie voor een noodlanding niet significant beïnvloed door de aanwezigheid van de windturbines.
  • Naar verwachting veroorzaken de windturbines geen significantie windverstoringen en turbulentie voor vliegverkeer dat de reguliere vertrek- en aankomstroutes volgt.
  • Er is geen reden, noch vanuit de regelgeving, noch vanuit vliegveiligheid, om de hoogte van de geplande windturbines te beperken beneden de geplande hoogte (198 meter boven de grond).

Wal- en scheepsradar

Van de geplande windturbine posities is bekeken of deze meer dan 50 meter uit de vaarweg staan,

conform de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken. Dit is

voor alle posities langs het kanaal het geval. De minimale afstand bedraagt ca 120 m.

De geplande windturbineposities staan wel op minder dan 50 meter uit de kant van de havenbekkens,

echter hiervoor is de eis van 50 m voor de radarwaarneming en afbeelding niet van toepassing.

Voor wat betreft de rotorafmetingen is het zo dat deze op een afstand van meer de halve rotordiameter

(75 m maximaal) van de vaarweg afstaan. Gezien de afstanden tot de vaarweg (ruim meer dan vigerende

en toekomstige beleidsregels) en op basis van eerder onderzoek (Rapport STC 17W177, oktober 2017)

kan worden gesteld dat de radarecho van de rotoren zodanig zal zijn dat deze weliswaar soms even

zichtbaar zullen zijn, maar voor een ervaren radarwaarnemer en goed ingestelde radar niet hinderlijk

zullen zijn. Er zijn derhalve geen relevante effecten op de wal en scheepsradar te verwachten.

Conclusie

De realisatie van de windturbines vormt geen belemmering voor het vliegverkeer, militaire of civiele radar

en wal- of scheepsradar.

5.11 Overige omgevingsaspecten

Op overige aspecten zoals verkeer, geur en milieuzonering heeft het plan geen invloed en het plan wordt niet beïnvloed door deze milieuaspecten. Om deze reden zijn deze niet meegenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.

6.1 Standaard en plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de geplande functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en de kadastrale kaart.

6.2 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de planregels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

De windturbines worden specifiek bestemd als 'Bedrijf - Windturbine'. Binnen elk bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan. Deze windturbines mogen een maximale tiphoogte van 146 meter ten opzichte van NAP hebben.

Verder is bepaald dat de drie windturbines onderling vergelijkbaar moeten zijn. Ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voorts bepaald dat de windturbines voorzien moeten zijn van een automatische stilstandvoorziening in verband met slagschaduw en ijsafzetting.

Eveneens zijn aanvullende bouwwerken ten dienste van het opwekken van windenergie toegestaan, zoals transformatorstations en kraanopstelplaatsen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels geven het verboden gebruik van de gronden weer.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

De windturbines zijn gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein. Middels bestemmingsplannen is de geluidruimte verdeeld. Regels behorende bij deze geluidruimteverdeling zijn opgenomen door aan de gronden de aanduiding 'overige zone - geluidruimte' toe te kennen.

Voor de gronden gelegen binnen de 10-5 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor deze gronden is de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Binnen deze zone is tevens de wiekoverslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan. Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.

Voor de gronden gelegen binnen de 10-6 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare objecten (dus beperkt kwetsbare objecten zijn hier wél toegestaan). Voor deze gronden is de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' opgenomen.Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 8 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Er zijn geen gemeentelijke kosten (met uitzondering van de kosten voor het in procedure brengen van de

omgevingsvergunning) aan het plan verbonden. De kosten die de gemeente maakt voor de procedure

kunnen worden gedekt uit de leges.

Gelet op de aard (geen gebouw) en omvang van het planvoornemen kan een exploitatieplan achterwege

blijven. De uitvoering van het planvoornemen en daarmee samenhangende kosten komen voor rekening

van ENGIE. ENGIE heeft hiervoor een overeenkomst voor “vrijwaring planschade” ondertekend

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Vanuit de gemeente Sittard-Geleen is de voorwaarde gesteld dat burgers moeten kunnen participeren in

minimaal één windturbine van het park. ENGIE, de gemeente en de provincie hebben de intentie

uitgesproken om uit te zoeken of een windpark op het bedrijventerrein Holtum-Noord haalbaar is. Voor de invulling van de participatie met de burgers wordt gekeken naar een samenwerking met lokale

energiecoöperatie(s). Hiervoor is een communicatieplan uitgewerkt, zodat de participatie in goede banen

wordt geleid.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplicht om bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is.

Zienswijzen

PM