Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Overhoven 2016
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1883.BPOverhoven2016-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Overhoven 2016' met identificatienummer NL.IMRO.1883.BPOverhoven2016-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
 
1.6 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen.
 
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.
 
1.9 archeologisch monument:
terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd.
 
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.11 balklaag:
een reeks balken die in één vlak liggen, bestemd om een vloer of zolder op te dragen.
 
1.12 balkon:
voor een gevel aangebracht open platform dat vanuit de aangrenzende binnenruimte via een deur toegankelijk is en afgesloten is door een borstwering;
 
1.13 bebouwing:
eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.14 bebouwingspercentage:
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
 
1.15 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.17 beeldbepalend pand:
gebouw of onderdeel van een gebouw dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.
 
1.18 beeldbepalende boom:
boom, die kenmerkend is voor de omgeving en/of het historische beeld.
 
1.19 beschermd gezicht:
een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1. sub 1 onder d. van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.23 borstwering:
dichte, lage muur tot borsthoogte, later ook meer open, bij wijze van leuning of balustrade.
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.26 bouwhistorisch onderzoek:
onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen, of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt – onder andere aan de hand van bouwsporen – in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen.
 
1.27 bouwhistorische waarde:
een waarde die wordt toegekend aan bouwwerken en die wordt bepaald aan de hand van een bouwhistorisch onderzoek. Bepalend voor de waarde zijn de aanwezige authentieke bouwhistorische elementen, als neerslag van de desbetreffende bouwstijl(en), bouwtraditie(s) en gebruiksgeschiedenis, alsmede de mate van zeldzaamheid en gaafheid van deze elementen.
 
1.28 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door balklagen of op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak:
een op de verbeelding door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven waarop ingevolge deze regels bepaalde bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
 
1.33 bovenwoning:
een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond verdieping van een gebouw.
 
1.34 bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak, dat wordt benut in verband met de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis gebonden bedrijf.
 
1.35 cultuurhistorie:
de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloede leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historische groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken.
 
1.36 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
 
1.37 dakbedekking:
materiaal waarmee het dak is afgedekt om te voorkomen dat er water binnen kan komen.
 
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten; internetwinkels hieronder niet begrepen.
 
1.39 dienstverlenend bedrijf/zakelijke dienstverlening:
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank.
 
1.40 eengezinswoning:
een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
 
1.41 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.42 erker:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;
 
1.43 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.;
 
1.44 gebouwde elementen:
objecten en bouwwerken met cultuurhistorische waarde, zoals muren, kapellen, kruisen, straatmeubilair, kunstwerken e.d., zoals die zijn aangewezen op de verbeelding en worden beschermd via deze regels.;
 
1.45 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.46 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
 
1.47 geleding:
onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel.
 
1.48 gemeentelijk monument:
onroerend monument, als bedoeld in het eerste lid onder c. van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.49 gevel:
het gedeelte dat vanaf de straat zichtbaar is, van plint tot kap; indien de kap vanaf de straatzijde zichtbaar is en bijdraagt aan het totale historisch waardevolle gevelbeeld, valt deze ook onder het begrip gevel; als er sprake is van een zijgevel en deze aan de straat ligt, valt deze ook onder het begrip gevel; met gevel wordt ook aangeduid een gedeelte van de gevel van een bouwblok dat toegerekend kan worden aan de eigenaar van een pand.
 
1.50 geveltype:
de wijze waarop de gevel van een gebouw is opgebouwd, onderverdeeld en geleed en waardoor gevels zich van elkaar onderscheiden in verschillende typen.
 
1.51 gevelwand:
wand bestaande uit een aantal gevels van panden.
 
1.52 historisch waardevolle gevelwand:
bijzondere beschermwaardige gevelwand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.
 
1.53 historisch waardevolle groenstructuur:
een bijzondere beschermwaardige, in de loop der geschiedenis ontstane, (ruimtelijke) opbouw van het groen in een bepaald gebied met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.
 
1.54 historisch waardevolle haag:
bijzondere beschermwaardige haag met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.
 
1.55 historisch waardevolle rooilijn:
de aan de straat gelegen grens van de bebouwing, die grotendeels is ontstaan in de middeleeuwen en van cultuurhistorische waarde is.
 
1.56 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.57 huishouden:
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;
 
1.58 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.59 fastservicesector-winkelgebonden (horeca van categorie 1):
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij de openingstijden van de winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt:
  1. broodjeszaken;
  2. lunchroom;
  3. konditorei;
  4. ijssalon/-winkel;
  5. koffie- en/of theeschenkerij;
  6. eetwinkels;
  7. crêperie.
1.60 fastsercicesector-avondgebonden (horeca van categorie 2):
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van spijzen en/of kleine maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. cafétaria/snackbar/shoarma;
  2. fastfoodrestaurant
1.61 restaurantsector (horeca van categorie 3):
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. restaurant.
  2. bistro
  3. café-restaurant
1.62 drankensector (horeca van categorie 4):
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen:
  1. café;
  2. bar;
  3. grand-café;
  4. eetcafé;
  5. pub.
1.63 discotheken en partycentra (horeca van categorie 5):
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen:
  1. discotheek/dancing;
  2. nacht-café;
  3. zalencentrum (met nachtvergunning).
1.64 hotelsector (horeca van categorie 6):
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen:
  1. hotel;
  2. motel;
  3. pension;
  4. overige logiesverstrekkers.
1.65 internetwinkel:
het bedrijfsmatig via websites te koop aanbieden van goederen, alsmede het opslaan, verkopen en/of (af)leveren van deze goederen, waarbij de goederen niet ten verkoop worden uitgestald.
 
1.66 kamerverhuur:
de verhuur van minimaal vijf onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw, niet bestemd voor recreatieve bewoning. Kamerverhuur, dan wel kamergewijze verhuur, wordt gezien als bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimte;
 
1.67 kantoor:
een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden.
 
1.68 kaprichting:
de richting waarin het dakvlak of de kap is gebouwd.
 
1.69 kapvorm:
De wijze waarop een gebouw is afgedekt.
 
1.70 kleinschalige ambachtelijke bedrijven:
bedrijfsmatige activiteiten van beperkte omvang waarbij geen voor de omgeving hinderlijke mechanische middelen worden gebruikt en de leefkwaliteit niet wordt aangetast.
 
1.71 kleurgebruik:
het toepassen van bepaalde kleuren.
 
1.72 kwetsbaar object:
een (beperkt) kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
 
1.73 lage teeltondersteunende voorzieningen:
bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 1,5 meter, overwegend voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen.
 
1.74 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur.
 
1.75 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen.
 
1.76 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
1.77 materiaalgebruik:
toepassing van bepaalde materialen.
 
1.78 meergezinswoning:
een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.
 
1.79 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan.
 
1.80 natuurhistorische waarde:
een waarde die wordt toegekend aan karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers.
 
1.81 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
 
1.82 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
 
1.83 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;
 
1.84 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.
 
1.85 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
 
1.86 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen.
 
1.87 ondergeschikte horeca:
een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdbestemming;
1.88 ondergronds:
beneden het peil.
 
1.89 onzelfstandige woonruimte:
woonruimte in een pand met één hoofdingang met één huisnummer en meerdere verhuurbare kamers, waarin bewoners wezenlijke voorzieningen zoals douche/badkamer/toilet en/of (woon)keuken delen;
 
1.90 ornament:
niet-zelfstandig decoratief element, dat is aangebracht op een voorwerp of gebouw om dit te versieren.
 
1.91 parcellering:
indeling in percelen.
 
1.92 peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel.
 
1.93 pension:
een accommodatie met slaapplaatsen voor het verstrekken van logies tegen boeking, waarbij eventueel uitsluitend aan de overnachtende gasten afzonderlijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt. De logerende gasten hebben elders hun hoofdverblijf;
 
1.94 prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
 
1.95 ruimtelijk historisch beeld:
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan beeld van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.96 ruimtelijk historische belevingswaarde:
de mate waarin de gebruiker het verblijf in, of het gebruik van een ruimte een gebied als historisch kwalitatief ervaart.
 
1.97 ruimtelijke historische structuur:
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan patroon van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.98 rijksmonument:
beschermd monument als bedoeld in artikel 1 onder d van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1 onder c van die wet en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo.
 
1.99 seks- en/of pornobedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel.
 
1.100 staat van bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.101 supermarkt:
detailhandelsvestiging waar voedsel en dagelijkse goederen ten verkoop aan de consument worden aangeboden.
 
1.102 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.103 verharden van wegen:
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton.
 
1.104 verkoopvloeroppervlak/nettovloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van een winkel/horecabedrijf, dat voor het winkelend/bezoekend publiek toegankelijk is.
 
1.105 voorste bouwgrens:
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens.
 
1.106 wonen:
wonen in een woning, zijnde een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden:
 
1.107 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.108 zorgwoning:
een woning of wooneenheid bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan minimaal een van de bewoners vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning- op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem- is geïndiceerd voor zorg, waarbij die zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning en welke zorg door minimaal een van de bewoners ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortste is;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.
 
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', tevens voor een hoveniersbedrijf;
  3. oppervlaktewaterbeheersing;
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, danwel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 m., met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,5 m. bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Schuilgelegenheid
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn voor het bouwen van een schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal
    1. 18 m² indien sprake is van een perceel van 2.000 m² - 5.000 m²;
    2. 24 m² indien sprake is van een perceel van 5.000 m² - 10.000 m²;
    3. 27 m² indien sprake is van een perceel van 10.000 m² - 20.000 m²;
    4. 36 m² indien sprake is van een perceel van 20.000 m² of meer;
    5. de afstand tot de stedelijke bebouwing binnen de kernen bedraagt maximaal 250 meter;
  4. de schuilgelegenheid landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag;
  5. de afstand tot aanwezige bouwkavels is maximaal 50 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen
Het realiseren/aanleggen van tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zoals het gebruik van landbouwplastic is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. hierdoor geen actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden worden aangetast;
  2. de tijdelijke voorziening niet langer dan zes maanden per kalenderjaar aanwezig is en de voorziening na afloop van de periode waarin deze nodig is wordt verwijderd;
  3. het gebruik van landbouwplastic noodzakelijk is voor het afdekken van landbouwproducten die tijdelijk in het open veld worden opgeslagen.
 
3.4.2 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde in artikel 23.1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:   
  1. voor detailhandel;
  2. voor het houden van evenementen;
  3. voor kamperen;
  4. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  5. als sport en wedstrijdterrein, parkeerterrein, paardenrijbakken, buitenmanege of lig- en speelweide;
  6. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  7. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  8. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  9. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  10. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  11. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  12. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  13. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal buiten de teeltperiode waarvoor de voorzieningen nodig zijn.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  3. het bebossen van gronden;
  4. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
3.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 3.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.5.3 Toelaatbaarheid
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits uitvoering van de werken en/of werkzaamheden niet leidt tot negatieve gevolgen voor landschapswaarden, natuur- en cultuurhistorische waarden.
Artikel 4 Gemengd

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. kantoren;
  2. wonen;
  3. bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten,
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 4.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m.;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m.;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m..
4.3 Specifieke gebruiksregels

 
4.3.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde in artikel 23.1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:   
  1. als sex- en/of pornobedrijven en/of prostitutiebedrijven;
  2. voor detailhandel;
 
Artikel 5 Groen

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
alsmede voor: 
  1. voet- en fietspaden;
  2. speelvoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. kunstuitingen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met bijbehorende: 
  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
5.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen: 
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstuitingen mag ten hoogste 6 m. bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m. bedragen.
Artikel 6 Kantoor

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. kantoordoeleinden;
  2. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' en uitsluitend op de verdieping;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  
6.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  5. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 700 m³;
  6. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m.;
    2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m.;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m..
6.3 Specifieke gebruiksregels

 
6.3.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde in artikel 23.1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:   
  1. als sex- en/of pornobedrijven en/of prostitutiebedrijven;
  2. voor detailhandel;
  3. voor wonen, behoudens waar dit expliciet is toegestaan.
Artikel 7 Maatschappelijk

 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie of openbaar bestuur, waaronder begrepen bejaarden- en verzorgingstehuizen,
alsmede voor:
  1. ondergeschikte horeca ten dienste van de onder a. genoemde doeleinden;
  2. erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 7.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) ';
  4. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%)';
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal voor:
    1. erfafscheidingen 2 m;
    2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m.
Artikel 8 Sport

 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. het uitoefenen van sportactiviteiten;
  2. sportvelden;
  3. kleedlokalen en kantine;
  4. overige clubgebouwen;
  5. wegen en paden;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. bermen en beplanting;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
8.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 8.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag, met uitzondering van terreinafscheidingen, ballenvanghekken en lichtmasten, niet meer dan 4 m. bedragen;
  5. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m. bedragen;
  6. de bouwhoogte van ballenvanghekken mag niet meer dan 10 m. bedragen;
  7. de maximum bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 20 m. bedragen.
 
8.3 Specifieke gebruiksregels
 
In aanvulling op het bepaalde in artikel 23.1 wordt onder strijdig gebruik van de gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik:   
  1. als sex- en/of pornobedrijven en/of prostitutiebedrijven;
  2. voor horeca, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  3. woondoeleinden;
  4. recreatief nachtverblijf;
  5. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
Artikel 9 Tuin

 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
alsmede voor:
  1. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
met bijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
     
9.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan:
  1. ten dienste van de in lid artikel 9.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. gebouwen niet zijn toegestaan;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
      • van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
      • van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
      • van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m;
  2. ten dienste van de in artikel 13.1 en artikel 9.1 omschreven doeleinden ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits:
    1. de diepte van de in artikel 9.2 onder b genoemde bouwwerken niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    2. op de betreffende gevel geen van de in lid artikel 9.2 onder b genoemde bouwwerken aanwezig zijn;
    3. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
    4. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 onder a2 voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximum 2 m.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. pleinen;
  3. parkeerterreinen en andere openbare ruimten;
met zowel een functie voor verblijf als voor verkeer gericht op aangrenzende en nabijgelegen bestemmingen,
alsmede voor:
  1. speelvoorzieningen;
  2. kunstuitingen;
  3. kapellen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 10.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd met een oppervlakte van maximum 15 m² en een bouwhoogte van maximum 3 m.;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van verlichting 6 m.;
    2. van speelvoorzieningen 6 m.;
    3. van kunstuitingen 12 m.;
    4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer

 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'water', tevens voor water;
  3. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
alsmede voor:
  1. parkeervoorzieningen en andere openbare ruimten;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstuitingen;
  4. kapellen;
  5. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 11.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd met een oppervlakte van maximum 15 m² en een bouwhoogte van maximum 3 m;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van verlichting 9 m;
    2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
    3. van kunstuitingen 12 m;
    4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
Artikel 12 Water - Primair water

 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water - Primair water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende waterhuishoudkundige doeleinden:  
  1. het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water;
  2. infiltratie van water in de bodem;
  3. ondergeschikt aan a. en b. de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug'. 
12.2 Bouwregels
 
Op de gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
12.3 Specifieke gebruiksregels
 
Op de gronden met de bestemming 'Water - Primair water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
Artikel 13 Wonen

 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-sneldrukkerij' tevens voor een sneldrukkerij;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf', tevens voor een garagebedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', tevens voor een horecagelegenheid van categorie 1;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3', tevens voor een horecagelegenheid van categorie 3;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', tevens voor een hoveniersbedrijf;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens voor een kantoor;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', tevens voor maatschappelijke doeleinden;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen', teven voor garageboxen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kamerverhuur', tevens voor kamerverhuur,
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dakdekkersbedrijf' tevens voor een dakdekkersbedrijf; 
  13. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - speelautomatenbedrijf' tevens voor een speelautomatenbedrijf;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm kantoor - coachingsbureau' tevens voor een coachingsbureau;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' tevens voor een zorgwoning;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
 
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 13.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:  
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden opgericht;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen mogen worden opgericht;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden opgericht;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen mogen worden opgericht;
  2. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  3. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m.;
    2. op de volgende bouwlagen 12,5 m.,
met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
  1. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten het bouwvlak, tot een oppervlakte van maximum 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximum 50 m² mag bedragen;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m. achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag slechts bebouwing worden opgericht indien de begane grondlaag vrij blijft van bebouwing met een doorgangsruimte van minimaal 3 m. en maximaal 4 m. breed en een hoogte van maximaal 4 m.;
  4. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
 
goothoogte
bouwhoogte
hoofdgebouwen  zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)'  zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'  
aangebouwde bijbehorende bouwwerken  hoogte eerste bouwlaag + 0,25 cm  goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5 m  
vrijstaande bijbehorende bouwwerken  3 m  goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5 m  
erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens  -  1 m  
erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgr ens  -  2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  -  3 m  


13.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 sub g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximum van 2 m.
 
13.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 23.1 wordt tevens verstaan: 
  1. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf, met uitzondering van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in artikel 13.1;
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
   
13.5.1 Aan huis gebonden beroep
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.4 sub a voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijbehorend bouwwerk;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
13.5.2 Aan huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.4 sub a voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijbehorend bouwwerk;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 14 Leiding - Gas

 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. een ondergrondse hogedruk gastransportleiding respectievelijk hogedruk gasvoedingsleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-gas';
  2. het beheer en onderhoud van de leiding;
  3. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
14.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen is het niet toegestaan te bouwen op de tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden.
 
14.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.
 
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
   
14.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, uit te voeren:
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/ of bomen c.q. het vellen en/ of rooien ervan;
  3. het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk;
  4. het uitvoeren van heiwerken en/ of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  6. het permanent opslaan van goederen.
14.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 14.4.1 is niet vereist voor:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
14.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen gebouw zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
14.4.4 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Artikel 15 Leiding - Water

 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. een ondergrondse rioolleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding-water';
  2. het beheer en onderhoud van de leiding;
  3. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
15.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen is het niet toegestaan te bouwen op de tot 'Leiding - Water' bestemde gronden.
 
15.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding.
 
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
     
15.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, uit te voeren:
  1. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/ of bomen c.q. het vellen en/ of rooien ervan;
  3. het winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
  4. het tot stand brengen en/ of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;
  5. het aanleggen van dijken, kaden of andere waterkerende werken;
  6. het aanleg van parallelriolen, nutsvoorzieningen, transportleidingen en andere bovengrondse en ondergrondse leidingconstructies;
  7. het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk dieper dan 0,30 m;
  8. het uitvoeren van heiwerken en/ of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,30 m.
15.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.4.1 is niet vereist voor:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
15.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen gebouw zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
15.4.4 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

 
16.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
  2. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
16.2 Bouwregels
  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Op de in lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m², met dien verstande dat, indien graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarde kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      1. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
16.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.1 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijking als bedoeld in artikel 16.3 sub a wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Afwijking als bedoeld in artikel 16.3 sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen van het waterpeil;
    3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod, als bedoeld in artikel 16.4 sub a is niet van toepassing indien:
    1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 50 m² of smaller zijn dan 1 m.;
    4. er reeds een aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
    5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 16.4 sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 3

 
17.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 3' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
  2. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
17.2 Bouwregels
  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Op de in lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m², met dien verstande dat, indien graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarde kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      1. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 17.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijking als bedoeld in artikel 17.3 sub a wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Afwijking als bedoeld in artikel 17.3 sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen van het waterpeil;
    3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod, als bedoeld in artikel 17.4 sub a is niet van toepassing indien:
    1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m² of smaller zijn dan 1 m.;
    4. er reeds een aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
    5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 17.4 sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 4

 
18.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden;
  2. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
18.2 Bouwregels
  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Op de in lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m², met dien verstande dat, indien graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarde kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      1. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18.2 sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijking als bedoeld in artikel 18.3 sub a wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Afwijking als bedoeld in artikel 18.3 sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen van het waterpeil;
    3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod, als bedoeld in artikel 18.4 sub a is niet van toepassing indien:
    1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 500 m² of smaller zijn dan 1 m;
    4. er reeds een verleende aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
    5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
    6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
    7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 18.4 sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie

 
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden, meer in het bijzonder voor:
  1. het behoud, het herstel en de versterking van de aanwezige ruimtelijke historische structuur en het ruimtelijk historische beeld en ruimtelijk historische belevingswaarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht en de hierin aanwezige bebouwing;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de karakteristieke hoofdvormen, de geveltypen, de geleding, het materiaal, het kleurgebruik en de ornamenten van gebouwen alsmede het behoud van de historisch waardevolle rooilijn, het herstel en versterken van het ruimtelijk historisch beeld en belevingswaarde van de gevelwand ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle gevelwand' en 'specifieke vorm van waarde - beeldondersteunende gevelwand';
  3. het behoud, het herstel en de versterking van de ruimtelijke historische belevingswaarden en cultuurhistorische waarden van gebouwde elementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - waardevolle kleine gebouwde elementen';
  4. het behoud en de versterking van de aanwezige cultuurhistorische en/of natuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - bestaande historische wegen', 'beeldbepalende boom', 'specifieke vorm van waarde – historisch waardevolle haag' en 'specifieke vorm van waarde - waardevolle groene ruimte';
  5. een Rijksmonument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – rijksmonument'.
19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Bouwwerken
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 tot en met 12 van deze regels, dienen bouwwerken binnen deze dubbelbestemming te voldoen aan de volgende regels:
  1. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan, tenzij een sloopvergunning op basis van dit artikel is afgegeven;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw welke is gekeerd naar de openbare weg of openbare ruimte mag uitsluitend worden gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  4. de kapvorm en kaprichting van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de kapvorm en kaprichting ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel de kapvorm en kaprichting zoals die krachtens een vóór het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  5. de schuine daken (vijfde gevel) moeten in geval van vervanging van de dakbedekking worden voorzien van keramische dakpannen of, indien oorspronkelijk aanwezig, (natuursteen) leien;
  6. de breedte en de parcellering van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de breedte en de parcellering ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning vóór het bouwen mag worden gebouwd;
  7. het geveltype en de geleding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van het geveltype en de geleding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mogen worden gebouwd;
  8. bij verbouwing van een pand met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – bouwhistorische verwachting' dient voorafgaande aan de planvorming een onderzoek plaats te vinden naar de bouwhistorische waarden van het pand. Indien blijkt dat muren, (vakwerk)wanden, kelders, balklagen en kapconstructies met bouwhistorische waarden aanwezig zijn, dan moeten deze behouden blijven, tenzij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van terzake deskundigen van oordeel is dat wijziging met het oog op herbestemming nodig is en de bouwhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. balkons en erkers aan de van de openbare weg zichtbare gevels zijn uitsluitend zijn toegestaan, ingeval en voor zover deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een vóór het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  10. voor dakterrassen, welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, geldt, dat deze uitsluitend zijn toegestaan, zoals deze aanwezig waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  11. de gebouwde elementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - waardevol gebouwd element' dienen in de bestaande omvang gehandhaafd te blijven en mogen niet worden gewijzigd;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – te behouden openheid' en 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle groenstructuur' almede binnen een afstand van 5 meter uit de aanduiding 'beeldbepalende boom' en binnen een afstand van 1 meter van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle hagen' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
19.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. Een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 19.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
19.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, alsmede de opbouw en indeling van bestaande gevels ten behoeve van behoud en versterking van de cultuur- en bouwhistorische waardevolle karakteristieke verschijningsvorm van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing.
 
19.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 19.2.1 sub a voor nieuwbouw, mits de gevelbreedte, het geveltype, de gevelgeleding, het materiaal- en kleurgebruik worden afgestemd op de historische maatvoering, historische verhoudingen en het beeld zoals deze van oudsher in het beschermde gezicht voorkomt.
  2. artikel 19.2.1 sub b voor zover er geen sprake is van een historische voorgevelrooilijn en de bebouwing terug wordt geplaatst in de historische voorgevelrooilijn;
  3. artikel 19.2.1 sub c  voor zover de huidige goot- en bouwhoogte lager zijn dan de historische goot- en bouwhoogte en de historische maten en verhoudingen worden hersteld;
  4. artikel 19.2.1 sub d  voor zover er sprake is van een plat dak of de huidige dakvorm en/of dakrichting afwijkt van de historische dakvorm en de dakvorm in overeenstemming wordt gebracht met de historische dakvorm en richting;
  5. artikel 19.2.1 sub e  voor zover er sprake is van een ander gebouwenmateriaal dat zich voegt in de historische context;
  6. artikel 19.2.1 sub f  voor zover de gevelbreedte en de parcellering van hoofdgebouwen afwijkt van de historische gevelbreedte en parcellering en de historische gevelbreedte en de historische parcellering worden hersteld;
  7. artikel 19.2.1 sub g mits de wijzigingen betrekking hebben op het opheffen van verstoringen aan deze gevel en de gevel door de wijziging in overeenstemming wordt gebracht met het historische beeld;
  8. artikel 19.2.1 sub h indien reeds eerder een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar het pand en op basis hiervan voor de verbouwing voldoende informatie voorhanden is over de bouw- en cultuurhistorische waarden;
  9. artikel 19.2.1 sub j voor het realiseren van nieuwe dakterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de dakterrassen zijn niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
    2. de hoogte van afscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en de afscheidingen worden uitgevoerd in een open transparante constructie;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische waarden.
  10. artikel 19.2.1 sub k voor het veranderen van de als 'specifieke vorm van waarde - waardevol gebouwd element' aangeduide bouwwerken, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden;
  11. artikel 19.2.1 sub l indien er de cultuurhistorische waarde van de historisch waardevolle groenstructuur en/of historisch waardevolle hagen niet onevenredig worden aangetast en de essentie van de openheid en zichtlijnen behouden blijft.
19.5 Specifieke gebruiksregels
 
19.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan een pand of gronden te gebruiken of laten te gebruiken op een dusdanige wijze dat de cultuurhistorische waarden worden ontsiert of in gevaar worden gebracht.
19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
     
19.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
  1. de volgende andere werken uit te voeren:
    1. het verven, verwijderen en wijzigen van verflagen, van gevels, ramen, deuren, luiken en/of sierdelen van hoofdgebouwen, voor zover deze werkzaamheden ingevolge het Besluit omgevingsrecht niet vergunningsvrij zijn;
    2. het wijzigen van gevels, ramen, deuren, luiken, sieronderdelen en/of dakbedekking van hoofdgebouwen, voor zover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
    3. het bepleisteren, het verwijderen en wijzigen van pleisterwerk van gevels van hoofdgebouwen;
    4. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    5. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
    6. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
    7. het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen;
    8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
  2. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle groenstructuur', 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevolle hagen' en 'beeldbepalende boom', de volgende andere werken uit te voeren:
    1. het vellen, rooien of beschadigen van monumentale bomen of beeldbepalende bomen;
    2. het vellen, rooien of beschadigen van historisch waardevolle hagen of groenstructuren;
    3. het scheuren van grasland;
    4. het aanbrengen van verhardingen.
19.6.2 Weigeren
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander werk, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 19.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid artikel 19.6.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
19.6.3 Uitzonderingen
De verbodsbepaling van artikel 19.6.1 geldt niet voor normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning; hieronder wordt mede verstaan:
  1. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. het onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen;
  3. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
  4. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of natuurlijke waarden.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

   
19.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in artikel 19.1 bedoelde gebouwen aangeduid als geheel of gedeeltelijk te slopen anders dan ter vernieuwing van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.
 
19.7.2 Verlenen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.7.1 mag alleen worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek, archeologische, bouw- of cultuurhistorische waarden;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
  5. er een omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw of herinrichting van de vrijkomende gronden kan worden verleend en voldoende is aangetoond dat de vergunde werkzaamheden binnen een termijn van vijf jaar na verlening van de sloopvergunning gerealiseerd zullen zijn.
19.7.3 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.7.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
19.7.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.7.1 kan slechts worden verleend nadat:
    1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische en bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
    2. naar het oordeel van het bevoegd gezag de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, in welk geval het sub a. genoemde rapport niet nodig is.
  2. In de omgevingsvergunning kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen in het belang van handhaving van en onderzoek en documentatie van archeologische en bouwhistorische zaken.
19.7.5 Uitzonderingen
De verbodsbepaling van artikel 19.7.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of die konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Artikel 20 Waterstaat - Beschermingszone primair water

 
20.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat-beschermingszone primair water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire watergangen overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
 
20.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde in de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, mogen op de in artikel 20.2 genoemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
 
20.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, mits:
  1. het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  3. door het bevoegd gezag vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder, zijnde het waterschap.
20.4 Specifieke gebruiksregels
 
Op de gronden binnen deze bestemming zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

3 Algemene regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene bouwregels

 
22.1 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
  1. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
     
  2. In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
22.2 Ondergronds bouwen
 
Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m. mag bedragen en onder de voorwaarde dat er vanuit de op de betreffende gronden van toepassing zijnde dubbelbestemming(en) geen belemmeringen zijn. 
 
22.3 Aantal woningen
 
Het aantal woningen mag niet toenemen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw toegestaan [sba-nt]' conform het daarbij aangegeven aantal woningen.
Artikel 23 Algemene gebruiksregels
   
23.1 Strijdig gebruik
 
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en). Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
 
Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

 
24.1 milieuzone - Roerdalslenk II
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – Roerdalslenk II’ zijn ter bescherming van het grondwater onder de Bovenste Brunssumklei de regels van artikel 4.4.1 en 4.4.3 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing.
 
24.2 vrijwaringszone - spoor
  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone –spoor’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. teneinde de afstand van bebouwing tot het spoor te verkleinen, mits de belangen vanuit railverkeer niet in het geding komen. Hiertoe dient de beheerder van de spoorweg te worden gehoord.
Artikel 25 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bepaalde in het plan voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  4. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen van gebouwen,
    2. mits:
      1. de diepte van de in lid d. onder 1. genoemde bouwwerken niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      2. op de betreffende gevel geen van de in lid d. onder 1. genoemde bouwwerken aanwezig zijn;
      3. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
      4. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      5. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer - Wegverkeer';
    3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Artikel 26 Overige regels
  1. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Gas';
    2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Water';
    3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat-Beschermingszone primair water';
    4. in de vierde plaats de regels van de bestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'
    5. in de vijfde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4', of 'Waarde - Archeologie 6'.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
   
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
27.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen Burgemeester en Wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 28 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Overhoven 2016'.