Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hennekuilstraat ong. Born / Putstraat 57 Sittard
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1883.BPHennekuilstraat-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Het plan

het bestemmingsplan Hennekuilstraat ong. Born / Putstraat 57 Sittard van de Gemeente Sittard-Geleen;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPHennekuilstraat-ON01   met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aan huis gebonden bedrijf

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.5 Aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;

1.6 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 Ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.8 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen
een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.10 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.11 Beeldbepalend pand

gebouw of onderdeel van een gebouw dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels;

1.12 Beeldbepalende boom

boom, die kenmerkend is voor de omgeving en/of het historische beeld;

1.13 Beschermd gezicht

een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1. sub 1 onder d van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 dan wel een beschermd stadsgezicht als bedoeld onder 1.14 van deze regels;

1.14 Beschermd stadsgezicht

een door de Minister aangewezen rijksbeschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988;

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw)

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw;

1.18 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.19 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Bovenwoning

een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond verdieping van een gebouw;

1.25 Bedrijfsvloeroppervlak

de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.26 Cultuurhistorie

de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloedde leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historische groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken;

1.27 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.28 Dak

constructie van een gebouw, vlak of hellend, waarmee het gebouw is afgedekt en waarop de dakbedekking is aangebracht;

1.29 Dakbedekking

materiaal waarmee het dak is afgedekt om te voorkomen dat er water binnen kan komen;

1.30 Dakterras

de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.31 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

1.32 Dienstverlenend bedrijf/dienstverlening

een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank;

1.33 Dienstwoning/bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht;

1.34 Eengezinswoning

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

1.35 Erf

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;

1.36 Erker

een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

1.37 Garagebedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;

1.38 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.40 Gevel

het gedeelte dat vanaf de straat zichtbaar is, van plint tot kap; indien de kap vanaf de straatzijde zichtbaar is en bijdraagt aan het totale historisch waardevolle gevelbeeld, valt deze ook onder het begrip gevel; als er sprake is van een zijgevel en deze aan de straat ligt, valt deze ook onder het begrip gevel; met gevel wordt ook aangeduid een gedeelte van de gevel van een bouwblok dat toegerekend kan worden aan de eigenaar van een pand;

1.41 Gevelterras

een terras tegen de buitengevel van een horecabedrijf;

1.42 Gevelterrasschotten

terrasschotten die haaks vanaf de gevel worden geplaatst;

1.43 Geveltype

de wijze waarop de gevel van een gebouw is opgebouwd, onderverdeeld en geleed en waardoor gevels zich van elkaar onderscheiden in verschillende typen;

1.44 Gevelwand

wand bestaande uit een aantal gevels van panden;

1.45 Historisch waardevolle gevelwand

bijzondere beschermwaardige gevelwand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.46 Historisch waardevolle groenstructuur

een bijzondere beschermwaardige, in de loop der geschiedenis ontstane, (ruimtelijke) opbouw van het groen in een bepaald gebied met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.47 Historisch waardevolle haag

bijzondere beschermwaardige haag met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.48 Historisch waardevolle rooilijn

de aan de straat gelegen grens van de bebouwing, die grotendeels is ontstaan in de middeleeuwen en van cultuurhistorische waarde is;

1.49 Hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.50 Huishouden

de bewoning van een woning door:
  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

1.51 Horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies;

1.52 Kantoor

een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.53 Kamerverhuur

de bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw niet bestemd voor recreatieve bewoning.

1.54 Maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen;

1.55 Mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.56 Meergezinswoning

een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten;

1.57 Omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.58 Omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.59 Omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.60 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.61 Onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.62 Ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;

1.63 Ondergronds

beneden het peil;

1.64 Peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

1.65 Prostitutiebedrijf

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;

1.66 Seks- en/of pornobedrijf

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.67 Staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.68 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.69 Verharden van wegen

het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.70 Voorste bouwgrens

de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;

1.71 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van ter-inzage-legging van het ontwerpplan;

1.72 Wonen

bewonen van een woning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

1.73 Woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Horizontale diepte van een bouwwerk

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil;

2.7 Verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in Waarde archeologie 3 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

3.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 3 lid 1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw en nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw’.
  3. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  4. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
    2. op de volgende bouwlagen 12,5 m,
met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw groter mag zijn indien het bouwvlak dat toelaat en met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
  1. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen;
  2. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
 goothoogtebouwhoogte
- van aangebouwde bijgebouwen hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw +0,25 mgoothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m;
- van vrijstaande bijgebouwen 3 mgoothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m;
- van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens-2 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde-3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2  onder g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1
Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van (vrijstaande)bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 3 lid 2 onder d t/m f genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
3.5.2
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    • in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    • op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    • op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 inde staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
3.5.3
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1.  de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    • in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    • op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    • op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Artikel 4 Wonen Putstraat

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen Putstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden: 1’ maximaal één woning is toegestaan.
alsmede voor:
  1. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in de artikelen 7, 8, 9, 10 en 11 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of vereiste omgevingsvergunning.

4.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 4.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  3. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
    2. op de volgende bouwlagen 12,5 m,
met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
  1. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen.
  2. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ten hoogste bedragen:
 
goothoogte
bouwhoogte
van hoofdgebouwen
zie verbeelding
zie verbeelding, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - toren' een hoogteaccent is toegestaan met een maximale oppervlakte van 17 m2 en een maximale bouwhoogte van 26 m
van aangebouwde bijgebouwen
hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw + 0,25 m
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m
van vrijstaande bijgebouwen
3 m
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m
van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens
-
1 m
van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens
-
2 m
erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - erfscheiding'
-
8 m
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
3 m
 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
4.2 onder f voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
4.5.1 Uitoefening aan huis gebonden beroep
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
4.5.2 Uitoefening aan huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
4.5.3 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid
4.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in lid 4.2 onder d t/m f genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
De afwijking wordt geacht door burgemeester en wethouders te zijn ingetrokken op het moment dat de noodzaak tot mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

  1.  

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in artikel 4 van deze regels, mogen op de in lid 5.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in artikel 4 van deze regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  2. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 50 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4van deze regels, groter dan 50 m², indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 m beneden het peil;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  5. het heien, draineren en diepwoelen.
5.4.2 Weigering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen van deze andere-werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
5.4.3 Voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning
Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
5.4.4 Advies
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft
overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.4.5 Niet van toepassing
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 is niet vereist voor:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 50 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
  4. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
bestemmingen.

6.2 Bouwregels

  1. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  2. Op de in artikel 6 lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 sub b, met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. a grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b. het verlagen van het waterpeil;
c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
6.4.2
Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing indien:
a. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 500 m of smaller zijn dan 1,5 m;
d. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
g. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
6.4.3
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
c. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden, meer in het bijzonder voor:
  1. het behoud, herstel en versterken van de aanwezige ruimtelijke historische structuur en het ruimtelijk historische beeld en ruimtelijk historische belevingswaarden van het beschermde gezicht en de hierin aanwezige bebouwing;
  2. het behoud, herstel en het versterken van de karakteristieke hoofdvormen, de geveltypen, de geleding, het materiaal, het kleurgebruik en ornamenten van gebouwen alsmede het behoud van de historisch waardevolle rooilijn, het herstel en versterken van het ruimtelijk historisch beeld en belevingswaarde van de gevelwand ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand'.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Bouwwerken
In afwijking van het bepaalde in artikel 4 van deze regels, dienen bouwwerken te voldoen aan de volgende regels.
  1. nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan, tenzij een sloopvergunning op basis van dit artikel is afgegeven;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw welke is gekeerd naar de openbare weg of openbare ruimte mag uitsluitend worden gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  4. de kapvorm en kaprichting van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de kapvorm en kaprichting ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel de kapvorm en kaprichting zoals die krachtens een vóór het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  5. de schuine daken (vijfde gevel) moeten in geval van vervanging worden voorzien van leien of een keramische dakbedekking;
  6. de breedte en de parcellering van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, niet afwijken van de breedte en de parcellering ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning vóór het bouwen mag worden gebouwd;
  7. het geveltype en de geleding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg mag niet afwijken van het geveltype en de geleding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mogen worden gebouwd;
  8. bij verbouwing van een pand dat van vóór 1800 dateert, dient voorafgaande aan de planvorming een onderzoek plaats te vinden naar de bouw- en cultuurhistorische waarden van het pand. Indien blijkt dat sprake is van:
    1. zijmuren die van vóór 1800 dateren, dan is samenvoeging van panden en algehele doorbraken in zijmuren tussen panden niet toegestaan, tenzij het een beperkte doorbraak betreft waarbij het overgrote deel van de bestaande zijmuren gehandhaafd blijft, de parcellering gehandhaafd blijft en de structuur van de panden zichtbaar blijft;
    2. kelders, balklagen muur- en kapconstructies die van vóór 1800 dateren, dan moeten deze behouden blijven, tenzij de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van terzake deskundigen van oordeel is dat wijziging met het oog op herbestemming nodig is en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    3. een achtergevel die van vóór 1800 dateert, dan zijn samenvoeging met een achterbouw en algehele doorbraken in de achtergevel niet toegestaan, tenzij het een beperkte doorbraak betreft waarbij het overgrote deel van de bestaande achtergevel gehandhaafd blijft;
  9. balkons en erkers aan de van de openbare weg zichtbare gevels zijn uitsluitend zijn toegestaan, ingeval en voor zover deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een vóór het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  10. voor dakterrassen, welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, geldt, dat deze uitsluitend zijn toegestaan, zoals deze aanwezig waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
7.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  1.  Een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 7 lid 1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2.  Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 2.2 sub a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van terzake deskundigen .

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, alsmede de opbouw en indeling van bestaande gevels ten behoeve van behoud en versterking van de cultuur- en bouwhistorische waardevolle karakteristieke verschijningsvorm van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 7.2.1sub b voor zover er geen sprake is van een historische voorgevelrooilijn en de bebouwing terug wordt geplaatst in de historische voorgevelrooilijn;
  2. lid 7.2.1 sub c voor zover de huidige goot- en bouwhoogte lager zijn dan de historische goot- en bouwhoogte en de historische maten en verhoudingen worden hersteld;
  3. lid 7.2.1 sub d voor zover er sprake is van een plat dak of de huidige dakvorm en/of dakrichting afwijkt van de historische dakvorm en de dakvorm in overeenstemming wordt gebracht met de historische dakvorm en richting;
  4. lid 7.2.1 sub e voor zover er sprake is van een ander gebouwenmateriaal dat zich voegt in de historische context;
  5. lid 7.2.1 sub f voor zover de gevelbreedte en de parcellering van hoofdgebouwen afwijkt van de historische gevelbreedte en parcellering en de historische gevelbreedte en de historische parcellering worden hersteld;
  6. lid 7.2.1 sub g mits de wijzigingen betrekking hebben op het opheffen van verstoringen aan deze gevel en de gevel door de wijziging in overeenstemming wordt gebracht met het historische beeld;
  7. lid 7.2.1 sub h indien reeds eerder een bouw- en cultuurhistorisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar het pand en op basis hiervan voor de verbouwing voldoende informatie voorhanden is over de bouw- en cultuurhistorische waarden;
  8. lid 7.2.1 sub j, voor het realiseren van nieuwe dakterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de dakterrassen zijn niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
    2. de hoogte van afscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en de afscheidingen worden uitgevoerd in een open transparante constructie;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische waarden.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. een pand of gronden te gebruiken of laten te gebruiken op een dusdanige wijze dat de cultuurhistorische waarden worden ontsiert of in gevaar worden gebracht.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
7.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
 
de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het verven, verwijderen en wijzigen van verflagen, van gevels, ramen, deuren, luiken en/of sierdelen van hoofdgebouwen, voor zover deze werkzaamheden ingevolge Het Besluit omgevingsrecht niet vergunningsvrij zijn;
  2. het wijzigen van gevels, ramen, deuren, luiken, sieronderdelen en/of dakbedekking van hoofdgebouwen, voor zover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  3. het bepleisteren, het verwijderen en wijzigen van pleisterwerk van gevels van hoofdgebouwen;
  4. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
  6. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
  7. het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
7.6.2 Weigeren
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in lid 7.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2.  Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.6.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van terzake deskundigen.
7.6.3 Niet van toepassing
De verbodsbepaling van lid 7.6.1 geldt niet voor normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning; hieronder wordt mede verstaan:
  1. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. het onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen;
  3. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
  4. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of natuurlijke waarden.

7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
7.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in lid 7.1 bedoelde gebouwen aangeduid als geheel of gedeeltelijk te slopen anders dan ter vernieuwing van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.

7.7.2 Verlenen
Een omgevingsvergunninvergunning als bedoeld in lid 7.7.1 mag alleen worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek, archeologische, bouw- of cultuurhistorische waarden;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
  5. er een omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw of herinrichting van de vrijkomende gronden kan worden verleend en voldoende is aangetoond dat de vergunde werkzaamheden binnen een termijn van vijf jaar na verlening van de sloopvergunning gerealiseerd zullen zijn.
7.7.3 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.7.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen commissie van terzake deskundigen.

7.7.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.7.1 kan slechts worden verleend nadat:
    1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische en bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
    2. naar het oordeel van het bevoegd gezag de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, in welk geval het sub a. genoemde rapport niet nodig is.
  2. In de omgevingsvergunning kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen in het belang van handhaving van en onderzoek en documentatie van archeologische en bouwhistorische zaken.
7.7.5 Niet van toepassing
De verbodsbepaling van lid 7.7.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of die konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Percentageregeling

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

9.2 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

  1. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.3 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; 
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.

10.2 Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal dat:

  1. op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan reeds is gebouwd;
  2. op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan kan worden gebouwd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het plan voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
    1. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
      1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      2. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      3. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;
      4. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      5. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer';
    2. andere onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Artikel 12 Overige regels

 

12.1 Meerdere bestemmingen

Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels bij die bestemmingen naast elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald.

12.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 tweede lid van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening;
  2. de invloed van de omgeving op een bouwwerk;
  3. de laad- en losmogelijkheden;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. erf- en terreinafscheidingen.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

 

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Hennekuilstraat ong. Born / Putstraat 57 Sittard.