direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan 11 Holtum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van de bedrijfslocatie aan de Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan 11 te Holtum een bedrijfswoning te realiseren. De reeds aanwezig opslagloods wordt gebruikt voor het aannemersbedrijf van initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Het realiseren van de nieuwe (bedrijfs)woning, alsook het gebruiken van de loods ten behoeve van een aannemersbedrijf, is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Born - Geleen' niet toegestaan. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen.

Teneinde het voornemen te kunnen faciliteren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het plan.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan 11 ten zuiden van het dorp Holtum. Ten oosten ligt de snelweg A2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Born - sectie B - nummers 6308 en 6309.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

2.2 Bestaande situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied is in de bestaande situatie op circa 70 meter vanaf de weg een opslagloods van circa 247 m² aanwezig. Het terrein gelegen achter deze opslagloods wordt gebruikt voor buitenopslag terwijl het terrein gelegen tussen de straat en de opslagloods is ingericht als grasveld met een oprit ten behoeve van de ontsluiting van de opslagloods.

De aanzicht vanuit vanaf de straat wordt weergeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, mei 2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0005.jpg"

De bestaande situatie wordt weergeven aan de hand van navolgende obliek foto's met aanduiding plangebied (bron: Slagboom & Peeters , maart 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0006.jpg"  Obliek - zuidaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0007.jpg"  Obliek - westaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0008.jpg"  Obliek - noordaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0009.jpg"  Obliek - oostaanzicht

2.3 Beoogde planontwikkeling

Het voornemen bestaat om ter plekke van onderhavige locatie de bestaande opslagloods te gebruiken ten behoeve van het aannemersbedrijf van initiatiefnemer. Daarnaast is de wens om aan de straatzijde een (levensloopbestendige) bedrijfswoning te realiseren voor eigen gebruik. Voor deze bedrijfswoning zijn tekeningen vervaardigd. Het plan wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige bouwplan is opgenomen als Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0010.png"

Schetsontwerp woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0012.png"

2.4 Ruimtelijke effecten

Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.

Op onderhavige locatie is momenteel enkel sprake van een opslagloods met bijbehorende buitenruimte. De bestaande bebouwing is op behoorlijke afstand van de straat gelegen. Voorliggend plan voorziet in een nieuwe bedrijfswoning tussenin de opslagloods en straat. Met de bouw van de bedrijfswoning wordt de open plek op dit bedrijfskavel ingevuld met passende (en noodzakelijke) bebouwing. Vanuit stedenbouwkundige opzet wordt de bebouwing op een logische plek gesitueerd.

Voorts wordt ten behoeve van onderhavig plan een groeninrichtingsplan opgesteld waarmee een verbetering van de visuele aantrekkelijkheid van het gebied wordt bewerkstelligd. Dit komt enkele de ruimtelijke kwaliteit ten goede. In paragraaf 6.5.3 wordt hieropp nader ingegaan.

De ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend plan worden aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Born-Geleen'

Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Born-Geleen', vastgesteld op 27 juni 2013, van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0013.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding plangebied

Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier'. Ter plekke van de bestaande opslagloods is een bouwvlak opgenomen van circa 480 m². De als 'hovenier' aangewezen gronden zijn bestemd voor een hoveniersbedrijf en verkoop van zelf voortgebrachte producten als ondergeschikte nevenactiviteit met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voorts zijn ter plekke van onderhavig plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'vrijwaringszone - weg 2' van toepassing.

Ter plekke van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluid gevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai.

Ter plekke van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de vekeersbestemming c.q. het wegverkeer.

3.2 Strijdigheid bestemmingsplan

Volgens de bestemmingsomschrijving binnen de bestemming 'Bedrijf' is ter plekke van onderhavige locatie 'verkoop van zelfvoortgebrachte producent als ondergeschikte nevenactiviteit' toegestaan. Voorts is geen specifieke aanduiding aanwezig dat ter plekke de exploitatie van een schildersbedrijf (aannemenersbedrijf) mogelijk maakt. Derhalve is gebruik van de locatie ten behoeve van een aannemersbedrijf niet toegestaan.

Voorts dient, volgens de bouwregels binnen de bestemming 'Bedrijf', de bedrijfswoning binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak ter plaatse van onderhavige locatie heeft een oppervlak van circa 480 m² terwijl de loods een totale oppervlak heeft van circa 257 m². In casu betekent dat dat de beoogde bedrijfswoning binnen de resterende 233 m² van dit bouwvlak gebouwd zou moeten worden. Vanuit praktisch en stedenbouwkundig oogpunt is dit echter een onwenselijke situatie. Onderhavig plan voorziet in een bedrijfswoning volledig buiten het bouwvlak. Derhalve is de bouw van de bedrijfswoning ter plekke niet toegestaan.

Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe planologisch-juridische situatie vastgelegd ter plekke van het plangebied. Daarbij wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier' vervangen door 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf'. Voorts wordt, ten behoeve van het realiseren van de bedrijfswoning, een gedeelte van de vrije bouwruimte (circa 170 m²) van het bouwvlak verplaatst naar de voorzijde van het perceel. De resterende vrije bouwruimte (circa 53 m²) wordt ingezet ten behoeve van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning.

3.3 Facetbestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten

Naast het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Born-Geleen' zijn de facetbestemmingsplannen 'begripsbepaling', 'parkeren' en 'archeologie' van kracht:

  • Het facetbestemmingsplan 'Parkeren' biedt een bestuursrechtelijke borging van de voor de gemeente Sittard-Geleen geldende parkeernormen.
  • Door middel van de vaststelling van het facetbestemmingsplan 'Begripsbepaling' is sprake van een gebiedsdekkende juridisch-planologische regeling waarin de begripsbepalingen 'huishouden', 'kamerverhuur', 'wonen' en 'woning' uniform en conform de meest recente standaarden van de gemeente Sittard-Geleen zijn opgenomen.
  • Ook is het facetbestemmingsplan 'archeologie' in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan zorgt dat het vigerende archeologische beleid in alle bestemmingsplannen planologisch-juridisch is verankerd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Omgevingsvisie 2016 en de Structuurvisie Sittard-Geleen.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, data centers) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.


Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

De Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De POVI is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Limburg wil bereiken.

Daar waar de provincie van mening is dat het noodzakelijk is om bindende regels te stellen voor de uitwerking van onderdelen van beleid in de POVI, dan gebeurt dit in de omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte.

De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels: 

  • a. instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap. Dit zijn opdrachten aan de gemeenten en het waterschap die de gemeenten moeten verwerken in het gemeentelijke omgevingsplan en het waterschap moet verwerken in de waterschapsverordening. Pas na het verwerken van de provinciale instructieregels in het gemeentelijke omgevingsplan, of in de waterschapsverordening krijgen deze regels effect op activiteiten van inwoners en bedrijven. 
  • b. regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen. 

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gestreefd naar maatwerk en dient er rekening gehouden te worden met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Indien er een afweging wordt gemaakt wordt dat gedaan op basis van de volgende principes:

  • Streven naar inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • Kenmerken en identiteit van geen gebied staat centraal;
  • Meer stad, meer land;
  • Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden.

Op basis van de POVI wordt onderscheid gemaakt tussen thematische visies en gebiedsgerichte visies en is er een onderverdeling in 'zoneringen'. De begrenzing van de zoneringen en andere werkingsgebieden (die voortkomen uit de 'Limburgse principes'). De uitwerking in de thema's zijn verankerd in de Omgevingsverordening.

De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in het 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0014.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied

Buitengebied
De als 'buitengebied' aangewezen gebieden bieden voor volgens POVl kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw maar ook voor andere functies. Het provinciale beleid is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' streeft de provincie naar functiecombinaties en het optimaal benutten van bestaande functies.

Buitengebied - Wonen
De provincie stelt in haar omgevingsvisie als opgave 'kwaliteiten buitengebied uitbouwen en versterken landschap en natuur'. De kwaliteiten moeten goed worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld door in te zetten op kwaliteit, kleinschaligheid en innovatie en het ondersteunen van inwoners, ondernemer en maatschappelijke partners. Onderhavige plan draagt bij aan duurzame voortzetting van een ondernemer en het hergebruik van een bestaande loods in het buitengebied van de gemeente.

Compensatieplannen VDL-Nedcar
Aan de andere zijde van de snelweg is de autofabriek VDL-Nedcar gelegen. In het kader van de uitbreiding van deze fabriek is een compensatieplan opgesteld. De beoogde planlocatie is niet gelegen binnen deze zone waar door deze plannen geen invloed hebben op onderhavig plan.

4.2.2 Provinciale beschermingsgebieden

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg specifieke regelgeving geldt.

Boringsvrije zone Roerdalslenk II
Het plangebied is gelegen in het beschermingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Binnen dit beschermingsgebied is het verboden:

  • een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
  • werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0015.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg met ligging plangebied

Bij onderhavige plan is geen sprake van bodemingrepen van deze diepten, waardoor het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.

Klimaatadaptatie (Artikel 3.5)
De motivering bij een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van:

  • A. de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering;
  • B. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

In paragraaf 6.5.3wordt hierop verder ingegaan en onderbouwd dat geen sprake is van strijdigheid met eventuele provinciale (instructie)regels.

Na-ijlend effectren steenkolenwinning (Artikel 12.12)
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico's om te gaan. In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg is daarom de ambitie opgenomen dat de Provincie Limburg ernaar streeft negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkoolwinning samen met haar partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen. Om hier mede invulling aan te geven is een instructieregel opgenomen voor de gemeenten in de voormalige mijnbouwregio die bepaalt dat de motivering van een omgevingsplan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in deze gemeenten mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.

Onderhavig projectgebied is volgens de kaarten uit de rapportage 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg', d.d. 31 augustus 2016, opgesteld door Ingenieurbüro Heitfeld Schetelig GmbH (IHS), niet gelegen binnen een gebied gekenmerkt als een mijnconcessie. In dat kader kan gesteld worden dat de gevolgen van steenkoolwinning dermate laag zijn dat dit niet verder hoeft te worden beschouwd.

4.2.3 Provinciaal woonbeleid

In de Omgevingsverordening Limburg wordt ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:

De motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

De gemeenteraad van Sittard-Geleen heeft het provinciaal beleid doorgevoerd in de regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 19 november 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd wordt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Er is in beginsel geen ondergrens aangegeven voor een 'stedelijke ontwikkeling'. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij woningbouw is vanaf 12 woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) sprake van een stedelijke ontwikkeling, die ladderplichtig is. Van dergelijke stedelijke ontwikkelings is bij voorliggend planontwikkeling geen sprake, waardoor verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend plan. De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' en beschermingsgebied 'Roerdalslenk II' geen belemmeringen voor het beoogde plan. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:

"Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouw initiatieven aan de woningmarkt programmering toe te voegen. Nieuwe woningbouw initiatieven moeten op grond van Beleidsafspraak VI van de structuurvisie worden gecompenseerd."

4.3.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Het actuele woningbouwbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL), aangevuld met de op 11 februari 2021 door de gemeenteraad van Sittard-Geleen vastgestelde- en op 26 februari 2021 in werking getreden – beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Op grond van deze beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte


Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.

Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Het voornemen van initiatiefnemer is het herinvullen van een bestaande bedrijfskavel ten behoeve van de eigen onderneming. Daarbij wordt aanvullend een bedrijfswoning voor eigen bewoning beoogd, die levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Met dit plan geeft initiatiefnemer een stedenbouwkundig passende invulling aan een bestaand bedrijfskavel. In dit kader wordt overwogen dat het bouwen van een (bedrijfswoning) naast een alleenstaande opslagloods een maatschappelijke meerwaarde levert op het gebied van sociale veiligheid (geen illegale activiteiten) en daarmee een aantoonbare verbetering is van de plek.

Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het onderhavig plan voorziet in de toevoeging van slechts één woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing voor het initiatief. Daarenboven is bij voorliggend plan sprake van het realiseren van een bedrijfswoning, welke noodzakelijk is ten behoeve van een goede bedrijfsvoering en daarnaast volledig levensloopbestendig wordt uitgevoerd.

Ad 3. (Sub)regionale afstemming
Omdat in het bestemmingsplan reeds een bedrijfswoning is opgenomen, is er geen sprake van harde plancapaciteit en hoeft er geen afstemming met subregio plaats te vinden

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2030

In de 'Toekomstvisie 2030' benoemt de gemeente expliciet dat ze wil door ontwikkelen tot een attractieve complementaire woon- en werkstad waar steeds meer behoefte is aan nieuwe woonvormen en concepten, circulair bouwen en wonen (inclusief duurzaam gedrag), vaak gemixt met werk-, ontmoetings-, zorg- en andere functies. De ambitie is om als gemeente aantrekkelijker te worden jongeren, en dat heeft ook gevolgen voor het aanbod aan woningen en woonformules voor bijvoorbeeld ondernemers, jonge mensen, studenten en jongeren die op zichzelf gaan wonen.

Onderhavig plan voorziet in een (bedrijfs)woning een reeds bestaande bedrijfslocatie binnen de gemeente en past derhalve binnen de omgevingsvisie van de gemeente.

4.4.2 Omgevingvisie 2016

Volgens de 'Omgevingsvisie 2016' is onderhavig plangebied gelegen de stad-landzone. Deze gebieden liggen op de grens van stad en landschap worden getypeerd door economische en ruimtelijke dynamiek, doorsnijding van infrastructuur en aanwezigheid van diverse functionaliteiten. Door al deze aanpassingen en ingrepen is de structuur en herkenbaarheid van het gebied verloren gegaan. De stad-land zones hebben een bovenlokale betekenis en zijn belangrijke schakels in het groen, blauw en infrastructureel netwerk van Zuid-Limburg.

De ambitie is om de structuur en herkenhaarheid van deze zones te herstellen door in te zetten op natuur en landschap. In de stad-land zone ontstaat zo een nieuw type landschap waarbij rode en groene elementen elkaar versterken. Gelet op de feitelijke situatie c.q. de reeds aanwezige bedrijfsbestemming, pas het realiseren van een bedrijfswoning binnen het type landschap dat de gemeente ter plekke beoogd.

4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het plan heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

De gemeente Sittard-Geleen heeft in kader van haar bodembeleid de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassenkaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse bodemkwaliteit weer die als input wordt gebruikt voor het opstellen van de nota bodembeheer. De nota bodembeheer geeft de uitwerking aan het bodembeheer en het grondstromenbeleid van de gemeente Sittard-Geleen. Dit betreft het bodembeheer in het kader van bestemmingsplannen, planontwikkeling, bouwplannen, het grondstromenbeleid voor toepassen van grond en het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond in het kader van de Regeling en Besluit bodemkwaliteit.

5.1.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Ten behoeve van onderhavig plan is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de bedrijfswoning), een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • analystisch is de bovengrond niet verontreinigd;
  • uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt dat enkele marginale verhogingen concentraties worden aangetroffen, doch van dien aard dat deze niet de achtegrondwaarden overschrijden;

Op grond van bovenstaande kan de bovengrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

  • analytisch vertoont de ondergrond een concentratie kobalt die de achtergrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarde.

Op grond van bovenstaande kan de ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.

  • het grondwater op een diepte van ruim 5 m-mv is analytisch verontreinigd met xylenen, tolueen en cis 1,2 dichlooretheen en daarmee de interventiewaarde overschrijdt, doch op dergelijke diepte dat deze overschrijding geen belemmering vormt voor de boogde bouwplannen;
  • zintuigelijk zijn tijdens het verrichten van het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetoond;

Op grond van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat zowel de grond, grondwater en asbest geen directe belemmering vormt voor de beoogde nieuw bouw.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. Wel dient men rekening te houden dat het grondwater niet geschikt is voor beregening of een drinkwatervoorziening te gebruiken.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/h. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Echter, voor de Rijksweg geldt ter hoogte van het plangebied een maximum snelheid van 100 km/u overdag en 130 km/u 's avonds en 's nachts. Als gevolg hiervan geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de weg-as). Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Voorts is onderhavig plangebied op grond van het geldende bestemmingsplan gelegen binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie'. In dit verband mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de nieuw te realiseren bedrijfswoning niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

5.2.2 Verricht akoestisch onderzoek

Ten behoeve van onderhavig plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel zijn de hoogste overschrijdingen weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0016.jpg"

De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt op twee punten overschreden. Omdat in het onderzoek gemotiveerd is aangegeven dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen op overwegende bezwaren stuiten, dient het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er in beginsel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Bij toepassing van tegenwoordig standaard HR++ beglazing en balansventilatie is een geluidwering van de gevel van 25 dB al standaard. Derhalve is bij toepassing van deze materialen een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde.

Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.2.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het plan.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voorliggend plan voorziet vooraleerst in het realiseren van een nieuw gevoelig object (de bedrijfswoning). Ten tweede zal de locatie in de nieuwe situatie worden gebruik voor een aannemersbedrijf.

5.3.2 Bedrijfswoning

Beoordeeld dient te worden of in de nieuw te realiseren bedrijfswoning vanwege omliggende bestaande bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In dat verband wordt geconstateerd dat in de directe omgeving van de locatie geen sprake is van bedrijfskavels die mogelijk van invloed zijn op onderhavig plangebied. Wel is de locatie gelegen binnen de 'geluidzone - industrie', in welk verband akoestisch onderzoek industrielawaai (zie paragraaf 5.2.2) is verricht. Op grond van dit onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3.3 Nieuwe bedrijfsactiviteiten

Onderhavig plangebied is op grond van het geldende bestemmingsplan bestemd voor hoveniersactiviteiten. Dit betreft activiteiten in de milieucategorie 2 (bij een bedrijfsoppervlak van minder dan 500 m²) of milieucategorie 3.1 (bij een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m²). Het voornemen is om de locatie te gaan gebruiken ten behoeve van een aannemersbedrijf. Dit betreft (eveneens) activiteitein in de milieucategorie 2 (bij een bedrijfsoppervlak van minder dan 1.000 m²) of milieucategorie 3.1 (bij een bedrijfsoppervlak van meer dan 1.000 m²). Vanuit ruimtelijke ordening treedt in die zin geen verandering op die leiden tot een wijziging in het heersende woon- en leefklimaat ter plekke van de omliggende burgerwoningen.

5.3.4 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van één woning is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

5.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Algemeen

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Onderhavig plangebied is gelegen in de nabijheid van diverse risicovolle bronnen. Zo vindt in de directe omgeving transport plaats van gevaarlijke stoffen.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

5.5.4 Quickscan externe veiligheid

Ten behoeve van onderhavig plan is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's. De volledige rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. In de rapportage worden de volgende conclusies getrokken:

Transport over het water en spoor
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een vaar- of spoorweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over vaar- of spoorweg vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over de weg
Op circa 75 meter van het plangebied ligt de A2 (wegvak L2) waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt niet binnen een PR 10 -6-risicocontour of plasbrandaandachtsgebied van deze weg. Deze aspecten vormen op grond van de afstand geen belemmering voor het plan. Een RBM IIberekening is op basis van de vuistregels van de HART niet noodzakelijk. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (BLEVE en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in beperkte verantwoording.

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Inrichtingen
Het plangebied ligt binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Op grond van de omvang (1 bedrijfswoning) zal de planvorming niet leiden tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Wel dienen de risico's als gevolg van deze inrichting (toxisch scenario) meegenomen te worden in uitgebreide verantwoording.

5.5.5 Verantwoording groepsrisico

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), het Besluit externe veiligheid buisleidingen Bevb) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd wanneer en op welke wijze de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. Door Kragten is de verantwoording van het groepsrisico onderbouwd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5. In dit rapport wordt advies gegeven hoe de zelfredzaamheid, risicocommunicatie en de bestrijdbaarheid bij eventuele calamiteiten kunnen worden vergroot.

5.5.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) onaanvaardbare risico's in het kader van externe veiligheid. De planontwikkeling heeft geen zichtbare invloed op de hoogte van het groepsrisico ter plekke van het plangebied. Tevens is een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico onderzocht, waarinb advies wordt gegeven hoe de zelfredzaamheid, risicocommunicatie en de bestrijdbaarheid bij eventuele calamiteiten kunnen worden vergroot. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Algemeen

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan met inwerkingtreding van de Omgevingswet over in deze wet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

In 2012 heeft de gemeente Sittard-Geleen de “beleidsnota Archeologie en Monumenten gemeente Sittard-Geleen” vastgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 7 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

Categorie   Verwachting/waarde  
1   AMK-terrein; terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd wordt bepaald door de RCE  
2   AMK-terrein; terrein van zeer hoge en hoge archeologische waarde
AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, kern Sittard
AMK-terrein; terrein van archeologische waarde
Zone rondom ARCHIS-waarneming/vondstmelding/vindplaats  
3   AMK-terrein; terrein van hoge archeologische waarde, historische kernen  
4   Hoge verwachting voor droge landschappen
Hoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied
Middel hoge verwachting voor droge landschappen
Middel hoge verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied
Hoge verwachting voor natte landschappen
Hoge verwachting voor natte landschappen, Maasafzettingen
Middelhoge verwachting voor natte landschappen
Onbekende verwachting voor droge en natte landschappen  
5   Lage verwachting voor droge landschappen, provinciaal aandachtsgebied  
6   Lage verwachting voor droge en natte landschappen  
7   Lage verwachting voor ontgronde gebieden
Lage verwachting voor vrijgegeven onderzoeksgebieden
Geen restricties  
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Voor onderhavig plan is de archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen uit de beleidsnota 'Archeologie en Monumenten Sittard-Geleen (2012)' geraadpleegd. Uit de archeologische kaarten blijkt dat het plangebied in een archeologisch interessant gebied ligt: het Provinciaal archeologisch aandachtsgebied Graetheide (figuur beleidskaart, rode stippellijn). Dit gebied is archeologisch interessant vanwege de hoge verwachting die daarbinnen geldt voor nederzettingen en grafvelden van de Lineair Bandkeramische cultuur (vroeg neolithicum), maar ook voor andere perioden. In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In de directe omgeving van het plangebied wel, namelijk binnen een straal van 500 m. Het betreft onder meer resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd (Archis-zaakid nr. 5137477100). Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat het plangebied en zijn directe omgeving reeds sinds lange tijd in gebruik is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0017.jpg"

Uitsnede 'Archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen' met aanduiding plangebied

Op basis van deze archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor het bestemmingsplangebied een (middel) hoge verwachting (beleidscategorie 4). In het gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden ('droge archeologie').

Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 500 m².

Het nieuwe bouwplan heeft een oppervlakte van circa 170 m2, waardoor de vrijstellingsgrens van 500 m2 niet overschreden wordt. De werkzaamheden kunnen dan ook plaatsvinden zonder archeologische onderzoeksplicht. De rest van het terrein behoudt de dubbelbestemming Waarde-Archeologie.

Te allen tijde geldt dat mochten tijdens de graafwerkzaamheden vondsten en/of sporen worden aangetroffen waarvan vermoed wordt dat het om archeologische sporen of vondsten kan gaan, dit conform de Erfgoedwet (paragraaf 5.4) terstond gemeld moet worden aan de bevoegde overheid, in dit geval de gemeentelijke archeoloog.

6.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven-/ ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woningen zullen hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Ter plekke van het plangebied is reeds een inrit- en ontsluiting aan de Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan aanwezig ten behoeve van de loods op het perceel. De bedrijfswoning wordt via deze inrit ontsloten welke maximaal 4 meter breed is. De toename van de verkeersgeneratie door het toevoegen van één enkele woning is dermate laag dat verondersteld wordt dat de Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan deze verkeersbewegingen moeiteloos aan kan.

6.3.2 Parkeren

Zoals aangegeven in paragraaf 3.3 is ter plekke van onderhavige locatie het facetbestemmingsplan 'Parkeren' van toepassing. Op grond hiervan en de 'Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek' dient per woning uit te worden gegaan van een parkeerbehoefte van 1,7 parkeerplaatsen op eigen terrein. In casu betekent dit voor de woning afgerond 2 parkeerplaatsen.

Voorts kan een schildersbedrijf (aannemersbedrijf) geschaard worden in de categorie arbeids- en bezoekersextensief (rest gemeente) waarbij een parkeernorm geldt van 0,8 per 100 m² BVO. In casu betekent dit voor een loods van circa 247 m² afgerond 3 parkeerplaatsen. Een indicatie van de te realiseren parkeerplaatsen zijn op onderstaande afbeelding schetsmatig weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0018.jpg"  
Situatietekening op luchtfoto met indicatie parkeerplaatsen

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.2 Gemeentelijke beleid

Het gemeentelijk is opgenomen in het Beleidsplan Water en klimaatadaptatie 2022-2027 en bedraagt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als volgt:

  • 1. Bij nieuwbouw wordt hemel- en grondwater door de particulier op eigen terrein verwerkt of gebufferd. Alleen als aantoonbaar is gemaakt dat het niet mogelijk is deze verwerking tot stand te brengen mag van dit uitgangspunt afgeweken worden.
  • 2. Bij nieuwbouw sluit de gemeente aan op de vereisten in de Keur van het waterschap Limburg. Hierin staat dat bij vergunningsplichtige lozingen op een oppervlaktewater een dynamische berging van minimaal 80mm/m2 uur moet worden aangelegd. Dit betekent dat:
    • a. grote ontwikkelingen die onder de Keur vallen moeten voldoen aan de 80mm/m2 uur die in de Keur staan genoemd;
    • b. kleine ontwikkelingen en aanpassingen aan de openbare ruimte moeten streven om aan de 80mm/m2 uur te voldoen.
  • 3. De gemeente hanteert de trits: vasthouden – bergen – afvoeren. Dit betekent dat er eerst geprobeerd wordt om hemelwater tijdelijk vast te houden op de plek waar het is gevallen, als dat niet mogelijk is proberen het hemelwater te bergen op een plek waar het valt; en daarna het hemelwater zo af te voeren dat het geen problemen geeft.
  • 4. Verder hanteert de gemeente trits: schoonhouden – scheiden – zuiveren. Dit betekent dat er eerst wordt geprobeerd om schoon hemelwater niet vervuild te laten worden, ten tweede het schone hemelwater gescheiden af te voeren en ten derde proberen het water dat vervuilt is geraakt te zuiveren.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van de nieuw woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het plangebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Sittard-Geleen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein. Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar de naastgelegen tuin, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.

Momenteel is een groot gedeelte van het plangebied onverhard of halfverhard. Enkel ter plekke van de bestaande loods is verhard oppervlakte. In de nieuwe situatie wordt een nieuwe woning gebouwd met een totale oppervlakte van circa 170 m².

Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van (170 m² x 80 mm) 14 m³. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt verder ingegaan hoe het hemelwater ter plekke wordt opgevangen.

In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden – gelet op het overwegend vlakke terrein – worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

6.4.5 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering.

6.5 Natuur en landschap

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Tevens is geen sprake van de ligging binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0019.jpg"  
Uitsnede kaart 'Natuur' OVL2021 met aanduiding plangebied

6.5.2 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig plangebied is op een afstand van ruim 2,3 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Grensmaas'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0020.jpg"
Uitsnede kaart 'Natura2000 gebieden' POL2021 met aanduiding plangebied

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- als de gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 6) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.]

6.5.3 Groeninrichting

Zoals aangegeven in paragraaf 2.4 wordt ten behoeve van voorliggend plan een groeninrichtingsplan opgesteld. Het geheel wordt voorzien in een groene setting waarbij gebruikt wordt gemaakt van de bestaande hagen, groen en de reeds aanwezige boompjes. Voorts kan worden voorzien in nieuwe aanplant van bijvoorbeeld nieuwe bomen op het terrein zelf. Een mogelijkheid tot inrichting is verbeeld in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1883.BPGRuijsBeeren11-VA01_0021.jpg"

Groene inrichting

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Sittard-Geleen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Sittard-Geleen en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid / omgevingsdialoog

Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is overleg gepleegd met de directe buren op huisnummers 5, 14, 18, 28 en 30. Uit de gesprekken blijkt voornamelijk dat de bewoners enthousiast zijn en geen bezwaren hebben tegen het plan.

Gelet op bovenstaande heeft initiatiefnemer de omgeving actief betrokken bij zijn plannen.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Gouverneur Ruijs de Beerenbroucklaan 11 Holtum' van de gemeente Sittard-Geleen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    • a. Begrippen
    • b. Wijze van meten

  • 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    • a. Bestemmingen
    • b. Voorlopige bestemmingen
    • c. Uit te werken bestemmingen
    • d. Dubbelbestemmingen

  • 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
    • a. Anti-dubbeltelregel
    • b. Algemene bouwregels
    • c. Algemene gebruiksregels
    • d. Algemene aanduidingsregels
    • e. Algemene afwijkingssregels
    • f. Algemene wijzigingsregels
    • g. Verwezelijking in de naaste toekomst
    • h. Algemene procedureregels
    • i. Overige regels

  • 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    • a. Overgangsrecht
    • b. Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Sittard-Geleen beschikt over een inspraakverordening. Op grond van deze verordening zal een voorontwerp van het bestemmingsplan voor inspraak ter inzage worden gelegd.

Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 2 november 2023 tot en met 29 november 2023 voor inspraak ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel inspraakreacties binnen gekomen. De nota van inspraak is bijgevoegd als Bijlage 9 bij voorliggend plan.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 22 december 2023 tot en met 14 februari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.