Plan: | Arnulfstraat ong. Guttecoven |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1883.Arnulfstraatong-ON01 |
Initiatiefnemer heeft de wens om twee vrijstaande levensloopbestendige woningen te realiseren aan de Arnulfstraat ong. te Guttecoven, kadastraal bekend als gemeente Limbricht - sectie C - nummer 4414. Het perceel heeft een oppervlak van 904 m2 en betreft een open plek in de lintbebouwing aan de Arnulfstraat. Onderhavig perceel is momenteel in gebruik als grasland en ter plaatse is geen bebouwing aanwezig.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied te Guttecoven
Ter plekke van onderhavige locatie aan de Arnulfstraat ong. te Guttecoven geldt het bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen', vastgesteld op 1 oktober 2009. Op de gronden van de nieuw te realiseren woningen rusten de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuinen'. In de planregels van de bestemming 'Wonen' is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd. Op onderhavige locatie is echter geen bouwvlak aanwezig waardoor het realiseren van nieuwe woningen niet in overeenstemming is met het geldend planologisch-juridisch kader.
De gemeente Sittard-Geleen heeft aangegeven dat onderhavige ontwikkeling wordt beschouwd als stedenbouwkundig passende invulling van een open plek binnen de bestaande bebouwingsstructuur.
Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond door middel van een ruimtelijke onderbouwing.
Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Arnulfstraat ong., in het noordelijk deel van het gehucht Guttecoven. De Arnulfstraat vormt een noordwestelijke aftakking van de Beukenboomsweg welke in het verlengde ligt van de Dorpsstraat.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal betreft onderhavig projectgebied het perceel gemeente Limbricht - sectie C - nummer 4414. De oppervlakte van dit perceel bedraagt 904 m2.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
In onderstaande figuren wordt de bestaande situatie ter plaatse van onderhavig projectgebied gevisualiseerd aangegeven.
Foto's bestaande situatie
Initiatiefnemer is eigenaar van het kadastrale perceel gemeente Limbricht - sectie C - nummer 4414, welk is gelegen in de kern Guttecoven. Dit perceel heeft een oppervlak van 904 m2 en betreft een open plek in de lintbebouwing van de Arnulfstraat. Onderhavig perceel vormt als het ware een open ruimte binnen de stedenbouwkundige structuur van de kern Guttecoven. Voorliggende ontwikkeling voorziet in het ter plekke creëren van twee bouwkavels zodat ter plekke twee levensloopbestendige woningen kunnen worden gerealiseerd.
In onderstaande figuren wordt de situering, de uitstraling en de beoogde indeling van de levensloopbestendige woningen inzichtelijk gemaakt.
Situering beoogde nieuwe woningen
Uitstraling beoogde nieuwe woningen
Plattegrondtekeningen beoogde nieuwe woningen
Momenteel geldt ter plekke van onderhavig projectgebied het bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen', vastgesteld op 1 oktober 2009. Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een tweetal bestemmingen van kracht, namelijk 'Wonen' en 'Tuinen'.
Op basis van artikel 3.2 sub a van de planregels van de bestemming 'Wonen' mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Aangezien op onderhavige locatie geen bouwvlak aanwezig is, mogen ter plekke geen hoofdgebouwen worden opgericht. Het oprichten van nieuwe woningen ter plaatse van onderhavig projectgebied is op basis van het geldend planologisch-juridisch kader dan ook niet mogelijk.
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Bij voorliggend plan worden twee levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt ter plekke van een momenteel als grasland in gebruik zijnd perceel, gelegen in de kern Guttecoven. Onderhavig perceel vormt momenteel een open plek tussen de bestaande ruimtelijke bebouwingsstructuur binnen bebouwd gebied. Met de invulling van een open plek door middel van vrijstaande woningen wordt deze plek ingevuld met woningen passend in de ruimtelijke structuur ter plaatse. De beoogde vrijstaande woningen sluiten daarbij aan bij de reeds bestaande vrijstaande woningen op de belendende percelen. Daar komt bij dat de beoogde woningen levensloopbestendig worden ingericht, hetgeen tegemoet komt aan de woonbehoefte en tegelijkertijd een kwalitatieve bijdrage levert aan de woonvoorraad in Guttecoven. Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat de beoogde woningen moderne reguliere woningen betreffen waardoor de woonvoorraad in kwalitatief opzicht wordt versterkt.
Ondanks dat sprake is van nieuwe bebouwing en daarmee gepaard gaande ruimtelijk-visuele effecten, zullen de beoogde woningen worden afgestemd op de aanwezige ruimtelijke structuur waardoor het straatbeeld ter plaatse wordt versterkt. De ruimtelijke effecten van onderhavig voornemen worden dan ook aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig projectgebied vigeert het bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen. Op onderhavig perceel zijn twee bestemmingen van kracht, namelijk 'Wonen' en 'Tuinen'. Bovendien is ter plekke de dubbelbestemming 'Bescherming archeologische waarden' van kracht.
De situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding projectgebied
Op basis van artikel 3.2 sub a van de planregels van de bestemming 'Wonen' mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Aangezien op onderhavige locatie geen bouwvlak aanwezig is, mogen ter plekke geen hoofdgebouwen worden opgericht.
Het realiseren van nieuwe woningen is niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen'. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om alsnog woningen mogelijk te maken.
Onderhavige ontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een 'projectafwijkingsbesluit' waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen'.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016' en de 'Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020'.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het planvoornemen zijn weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het voorliggende bouwplan levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig projectgebied gelegen in de zone 'Landelijke Kernen'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over 'Landelijke kernen' is in het POVI het volgende opgenomen.
Landelijke kernen
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging projectgebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2024 specifieke regelgeving geldt.
Onderhavig projectgebied is niet gelegen in een provinciaal beschermingsgebied dat aanvullende bescherming behoeft.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2024 met ligging projectgebied
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake, er is slechts sprake van het bouwen van twee nieuwe levensloopbestendige woningen op een inbreidingslocatie in de kern van Guttecoven waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggend bouwplan. De ter plekke van onderhavige locatie van toepassing zijnde provinciale zonering ‘overig bebouwd gebied’ impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde evenals het Limburgs Kwaliteitsmenu.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft.
De Zuid-Limburgse transformatieopgave op de woningmarkt is groot, complex en kosten- en arbeidsintensief. Door de interacties tussen gemeenten en regio's zijn bindende beleidsafspraken en een gezamenlijke aanpak op de woningmarkt noodzakelijk.
Basis voor de aanpak van de Zuid-Limburgse woningmarktopgave is de bestaande woningvoorraad centraal zetten. Dit betekent dat er confrontatie nodig is van de behoefte met het bestaande aanbod aan woningen en alleen nog maar woningen aan de woningmarkt kunnen worden toegevoegd die echt van meerwaarde zijn.
Er is alleen sprake van een goed functionerende woningmarkt als vraag en aanbod in verhouding staan tot elkaar. Om dit te bereiken zullen gemeenten planologische-juridische, financiële en organisatorische kaders moeten bepalen, waarbinnen publieke en private partijen opereren. Op deze wijze kan de woningmarkt ook daadwerkelijk goed haar werk doen.
Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor is een werkwijze afgesproken:
Compenseren met direct daaraan gekoppelde sloop of onttrekking. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, in afnemende volgorde:
Onderhavig voornemen ziet op het toevoegen van woningen aan de bestaande woningvoorraad. In beginsel geldt op basis van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als uitgangspunt dat nieuwe woningbouwplannen gecompenseerd dienen te worden.
De beleidsregel ''Ruim baan voor goede woningbouwplannen Sittard-Geleen'' stelt dat woningbouwplannen worden beschouwd als goede plannen als zij voldoen aan alle drie de onderstaande criteria.
1. Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde: de ambtelijke afweging is dat het plan aansluit op de huidige beleidsvisies voor de woonbehoefte in de dorpen en landelijk kernen.
2. Het plan is planologisch aanvaardbaar: op deze locatie is er planologisch behoefte aan nultredenwoningen.
3. Het plan moet nog subregionaal worden afgestemd. Hiermee zal het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering worden toegevoegd.
In beginsel is compensatie niet aan de orde indien een woningbouwplan voldoet aan de criteria voor 'goede woningplannen' als bedoeld in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Het realiseren van twee levensloopbestendige woningen in Guttecoven is strikt genomen niet in overeenstemming met de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. De huidige beleidsvisies zijn echter verouderd in het licht van de grote behoefte aan verschillende types woningen. De gemeente Sittard-Geleen heeft in het licht van de beleidsontwikkelingen wonen in de dorpen en de aankomende Omgevingsvisie aangegeven dat het woningbouwplan past binnen dit beleid in ontwikkeling. De planologische behoefte weegt zwaarder dan de compensatieverplichting, welke belemmerend werkt voor het realiseren van voldoende passende woningen.
Dat heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het regionale beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Op 15 december 2016 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen de ‘Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016’ vastgesteld. De omgevingsvisie is de opvolger van de Structuurvisie Sittard-Geleen 2010.
In de omgevingsvisie is aangegeven dat de woningmarkt in Sittard-Geleen in regionale context bezien dient te worden, meer specifiek de regio Zuid-Limburg. Er dient te worden gekomen tot een evenwichtige woningbouwprogrammering die de aantrekkelijkheid van de regio versterkt. De opgave is drieledig:
Het streven naar een gezonde woningmarkt betekent echter dat sloop, nieuwbouw en het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad niet altijd één op één in de tijd gelijk kunnen lopen. Dit is nader toegelicht aan de hand van een aantal woningmarktvraagstukken die de opgaven voor ZuidLimburg en dus ook Sittard-Geleen voor de komende jaren vormen:
Op basis van de kaart 'Wonen en voorzieningen' is onderhavig projectgebied gelegen binnen de zone 'Dorps wonen, dorp blijft binnen contour'. In dit verband is van belang dat onderhavig woningbouwplan ziet op het opvullen van een open plek in een bestaand bebouwingscluster. Daarmee wordt de contour van het dorp gerespecteerd en wordt de nieuwe bebouwing binnen de contour voorzien. In dat verband past onderhavige ontwikkeling binnen de 'Omgevingsvisie Sittard-Geleen 2016'.
De ‘Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020, Goed wonen in Sittard-Geleen’ beschrijft de gemeentelijke ambities en prioriteiten van het woonbeleid voor de komende jaren. Deze zijn gebaseerd op de ontwikkelingen op de woningmarkt en de uitgangspunten uit het coalitieakkoord en bovenliggende beleidskaders (met name Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg).
Rekening houdend met voorliggende ontwikkeling zijn een aantal prioriteiten en ambities van belang:
Onderhavig woningbouwinitiatief ziet op de realisatie van twee levensloopbestendige woningen. Daarmee wordt aangesloten op de behoeften van de oudere doelgroep omdat de primaire woonfuncties op de begane grond worden voorzien. De beoogde woningen sluiten dan ook aan bij de actuele woningvraag en daarnaast sluiten deze in kwalitatief opzicht aan bij de woningbehoefte. Daarmee is onderhavige ontwikkeling in overeenstemming met de 'Woonvisie Sittard-Geleen 2016-2020'.
Op 27 februari 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen het Woonbehoefteonderzoek Sittard-Geleen vastgesteld. Het onderzoek toont, onder andere, aan dat er voor de dorpen en landelijke kernen een kwantitatieve behoefte is aan nultredenwoningen. De huidige beleidslijn is om de woonbehoefte in de dorpen en landelijke kernen binnen de bestaande bebouwing te realiseren door middel van inbreiding. Gezien het onderhavige plan is gesitueerd binnen de bestaande bebouwing, op een lege kavel en tussen twee woningen gelegen is, is hier sprake van bouwen binnen bestaande bebouwing: inbreiding. Dit maakt dat, in het kader van de huidige beleidslijn en de ter plekke geldende woonbehoefte, er sprake is van maatschappelijke meerwaarde van het plan (beleidsregel Ruim baan, criterium 1). Daarnaast benadrukt de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL), dat er gekozen wordt voor gestructureerde concentratie van de nog mogelijke nieuwbouw in de (sub)stedelijke centra en in de grotere kernen. Tevens stelt de SVWZL dat de ruimtelijke focus gelegd op het versterken van centra en kernen. Onderhavig plan voorziet in de ter plekke geldende woonbehoefte en sluit aan op de beleidslijnen. De ambtelijke afweging is dan ook dat dit plan voldoet aan de eerste twee criteria van de beleidsregel 'Ruim baan'. Het woonbehoefteonderzoek laat immers zien dat een groot deel van de behoefte ingevuld kan worden via inbreiding in de dorpen en landelijke kernen.
Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ter plekke van onderhavige locatie is momenteel het bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen' van kracht. Op onderhavige locatie zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuinen' van toepassing. Weliswaar rust op onderhavige locatie de bestemming 'Wonen', maar tot op heden is onderhavig perceel nog nooit als zodanig in gebruik geweest. Daar komt bij dat met het oprichten van nieuwe levensloopbestendige woningen op onderhavig perceel, het aantal verblijfsruimten ter plaatse toeneemt. Derhalve moet worden beoordeeld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Op 11 augustus 2021 heeft Aelmans Eco B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op onderhavige locatie. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 1. In de rapportage worden de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan:
Bovengrond
Uit de analyseresultaten blijkt dat de concentraties aan cadmium en/of zink achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of de interventiewaarden. Vorenstaande impliceert dat er veelal sprake is van lichte overschrijdingen. De aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard dat deze geen invloed hebben op de voorgenomen bouw van een 2-tal woningen.
Ondergrond
Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Grondwater
In het grondwater zijn diverse lichte overschrijdingen aangetroffen. Voornoemde concentraties overschrijden de streefwaarden, doch niet de interventiewaarden. De aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard, dat deze geen directe belemmeringen vormen voor het beoogde bouwplan.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Geconcludeerd wordt dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Derhalve bestaat geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavige locatie is gelegen aan de Arnulfstraat te Guttecoven. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
Het RIVM heeft een geluidkaart ontwikkeld, via welke een indicatie kan worden verkregen van de geluidkwaliteit op een bepaalde locatie. Deze geluidkwaliteit is gebaseerd op een indeling in klassen van 5 dB van de totale gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer, railverkeer, luchtvaart, windturbines en industrie. De indicatie van geluidkwaliteit heeft betrekking op de situatie buitenshuis.
Hoewel de kwaliteitsindicatie van het RIVM niet kan worden gebruikt in het kader van normtoetsing, is deze goed bruikbaar om indicatief inzicht te verkrijgen in de geluidkwaliteit ter plekke van het projectgebied.
Geluidkaart RIVM met aanduiding projectgebied
Gelet op de geluidkaart van het RIVM is indicatief de geluidkwaliteit ter plekke van onderhavig projectgebied in zijn algemeenheid 'goed (46-50 dBA)'.
Met inachtneming van vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuw op te richten woningen.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig projectgebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
De locatie Veersestraat 68a te Guttecoven is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen' bestemd tot 'Bedrijven'. De op de verbeelding voor 'Bedrijven' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangegeven zone-indeling.
De bedrijfslocatie op de locatie Veersestraat 68a grenst direct aan de woning Veersestraat 68. Direct aansluitend aan de bedrijfslocatie is dan ook reeds een woonbestemming aanwezig. Rekening houdend met de contouren van het projectgebied staat voorop dat ook deze gronden reeds zijn bestemd tot 'Wonen' en direct grenzen aan de bedrijfslocatie. In dat verband leidt het doorvoeren van onderhavig woningbouwplan niet tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de Veersestraat 68a.
Daar komt bij dat op de locatie Veersestraat 68a een bouwvlak aanwezig is dat volledig mag worden bebouwd. In de feitelijke situatie is het bouwvlak reeds volledig bebouwd. Het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing is dan ook niet mogelijk. De bestaande bebouwing heeft een beperkt oppervlak van circa 200 m2. De bedrijfsmatige activiteiten die ter plekke kunnen worden verricht, hebben een beperkte omvang hetgeen vergelijkbaar is met aan huis gebonden bedrijven die veelvuldig voorkomen in woonwijken. Daar komt bij dat de activiteiten overwegend inpandig plaatsvinden gelet op de beperkte omvang van het buitenterrein. Functiemenging in een woonwijk leidt niet tot onevenredige hinder voor het woon- en leefklimaat in de wijk. Dergelijke activiteiten zijn namelijk kleinschalig van aard en zijn passend in een overwegende woonomgeving.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van twee woningen. Dit aantal ligt ruimschoots lager dan de genoemde 1.500 woningen. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat onderhavig voornemen NIBM is.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.471 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig project geenszins sprake. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing is.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede risicokaart Limburg met aanduiding projectgebied
Aardgasleiding
Uit de Risicokaart Limburg volgt dan op een afstand van circa 320 meter van onderhavig projectgebied een aardgasleiding aanwezig is. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 14,49 inch en een wanddikte van 0,31 inch. Daarnaast heeft deze een maximale werkdruk van 40 bar. Gelet op de ruimte afstand tot onderhavig projectgebied, vormt deze geen belemmeringen voor het doervoeren van het beoogde bouwplan.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig voornemen. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen)
betekent dit concreet het volgende:
De gemeente Sittard-Geleen beschikt over de 'Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012'. Deze verordening biedt een soort voorbescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen.
Op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Sittard-Geleen is onderhavig perceel gedeeltelijk gelegen binnen beleidscategorie 3 en gedeeltelijk binnen beleidscategorie 4. Op basis van waardecategorie 3 dient een melding van de werkzaamheden (geen onderzoeksplicht) plaats te vinden bij een verstoringdiepte groter dan 30 cm en een verstoringsoppervlak van minder dan 100 m2. Een onderzoeksplicht geldt bij een verstoringsdiepte van meer dan 30 cm en een verstoringsoppervlak van meer dan 100 m2.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling heeft ArcheoPro in augustus 2021 een archeologisch onderzoek uitgevoerd op onderhavige locatie. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2. Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem bestaat uit een pleistocene (niveo)eolische of colluviale lössafzetting op een fluviatiele afzetting van het Cabergterras van de Maas. In de top van de löss heeft zich gedurende het Holoceen een leembrikgrond gevormd die nog grotendeels intact is. De pleistocene eenheden worden echter afgedekt door een pakket jong colluvium met een gemiddelde dikte van 89 cm.
Vanwege de beperkte omvang van bodemingrepen (i.c. de funderingssleuven) die met de bouw van de beide woonhuizen gepaard gaan die dieper gaan dan de top van de pleistocene lössbodem op circa 90 cm –mv, wordt aanbevolen om geen vervolgonderzoek uit te voeren. De archeologische dubbelbestemming van het projectgebied dient te worden gehandhaafd. Indien er additionele bodemingrepen gaan plaatsvinden dieper dan 70 cm –mv wordt geadviseerd om alsnog archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter ontsluiting van onderhavig projectgebied en de daarop te realiseren levensloopbestendige woningen worden twee in-/uitritconstructies gerealiseerd. In onderstaande figuur wordt inzichtelijk gemaakt op welke gronden deze in-/uitritten worden voorzien.
Op basis van de 'Nota Parkeernormen Sittard-Geleen Parkeernormensystematiek' wordt ter plekke van onderhavige locatie voorzien in een garage met een lange oprit. Het theoretisch aantal voertuigen dat op deze gronden kan worden geparkeerd, bedraagt 3 voertuigen. Daarmee kan de parkeerbehoefte op eigen terrein worden opgevangen waardoor zich parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling niet voordoen.
In onderstaande figuur wordt de parkeergelegenheid op eigen terrein gevisualiseerd aangegeven.
Visualisatie parkeergelegenheid (rode stippelijn)
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de gemeente Sittard-Geleen en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Sittard-Geleen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt uitgegaan van een te verharden oppervlak van circa 200 m². Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (200 x 80 =) 16,0 m³.
Initiatiefnemer is voornemens om het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding op eigen terrein op te vangen. Hierbij is relevant dat aan de achterzijde van de beoogde woningen ruime tuinen aanwezig zijn. Gelet op de omvang van deze tuinen is ruimschoots afdoende fysieke ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in een adequate hemelwatervoorziening.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Met betrekking tot onderhavig woningbouwinitiatief kan worden gewezen op het feit dat in de directe omgeving van onderhavig projectgebied geen beschermde Natura 2000-gebieden zijn gelegen. Enkel op een afstand van circa 3,1 kilometer ten westen is het Natura2000-gebied 'Grensmaas' gelegen.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de realisatiefase en de gebruiksfase van onderhavig woningbouwplan, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 3. Op basis van de resultaten uit de Aeriusberekeningen wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Nederlandse en Buitenlandse Natura 2000-gebieden ten gevolge van NOx- en NH3 uitstoot in de realisatiefase en de gebruiksfase van beide woningen met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding tot het aanvragen van een Wnb-vergunning of een verklaring van geen bedenkingen vanwege mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden door de uitstoot van NOx en NH3.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is de website www.waarneming.nl geraadpleegd welke recente data bevat met waarnemingen over flora en fauna. Uitgaande van waarneming.nl zijn tot voor kort geen beschermde flora en fauna aangetroffen ter plaatse van onderhavig projectgebied. Wel is in de directe omgeving van het plangebied op 18 april 2021 een torenvalk gezien. In onderstaande figuur wordt een en ander nader gevisualiseerd.
Uitsnede website www.waarneming.nl met aanduiding projectgebied
Aanvullend kan worden gewezen op het feit dat ter plaatse van het projectgebied geen planten en bomen aanwezig zijn. Het betreft een perceel grasland dat de afgelopen jaren goed onderhouden is. Er is namelijk regelmatig gemaaid waardoor het niet aannemelijk is dat zich in het projectgebied beschermde soorten bevinden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.
De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Sittard-Geleen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een ontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een ontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een ontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Sittard-Geleen sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Sittard-Geleen.
Initiatiefnemer heeft de wens om ter plekke van onderhavig projectgebied aan de Arnulfstraat ong. te Guttecoven, kadastraal bekend als gemeente Limbricht - sectie C - nummer 4414, twee levensloopbestendige woningen op te richten. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Guttecoven en Einighausen'. De gemeente Sittard-Geleen wenst medewerking te verlenen aan onderhavig initiatief door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.