|
Voor het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in de kern Vorden is een nieuwe planontwikkeling
voorzien. Op initiatief van Curo Vastgoed B.V., tevens eigenaar van de gronden, wordt
het huidige bedrijfsperceel herontwikkeld voor woningbouw. Op dit perceel was tot
een aantal jaren geleden een installatiebedrijf gevestigd. De bestaande bedrijfshal
wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een nieuw appartementencomplex gebouwd.
Het nieuwe gebouw biedt ruimte aan 8 appartementen in een betaalbaar segment en is
specifiek bedoelt voor jongeren en ouderen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is woningbouwontwikkeling op dit perceel
mogelijk. De herontwikkeling van deze locatie is namelijk ook specifiek benoemd in
het recent opgestelde en vastgestelde bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan
2022-1A".
Ten tijde van het opstellen van dat bestemmingsplan was er nog geen definitief bouwplan
bekend. Inmiddels is er wel een uitgewerkt bouwplan voor deze locatie aanwezig en
met betrekking tot het definitieve bouwplan dat nu voorligt, is echter geconstateerd
dat deze niet geheel past binnen de bouwregels van dit geldende bestemmingsplan. De
maximum toegestane goothoogte van 4 meter wordt op diverse plekken overschreden. Zo
gaat het bouwplan uit van twee kopgevels en is er een knik aanwezig in het dakvlak,
waarmee er sprake is van een plat dak. Daarmee is de goothoogte gelijk aan de bouwhoogte.
Ook de dakkapellen hebben meer massa en een prominentere uitstraling, zodat de voorgeschreven
goothoogte niet voldoet. En tot slot is de liftschacht plat afgedekt waarmee ook hier
de maximum toegestane goothoogte van 4 meter wordt overschreden.
Binnenplans zijn er geen mogelijkheden om voor deze onderdelen af te wijken van het geldende bestemmingsplan. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Het betreft de uitgebreide afwijkingsprocedure conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wabo.Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ten behoeve van deze procedure.
Het plangebied (als onderdeel van de uitgebreide afwijkingsprocedure ook wel "besluitgebied" genoemd) ligt in de bebouwde kom van Vorden, net ten zuiden van het station Vorden. Het gaat om het perceel Burgemeester Galleestraat 58. Het plangebied is afgestemd op het bouwvlak zoals dat in het geldende bestemmingsplan is aangeduid en waarbinnen al een nieuw appartementencomplex is toegestaan. Het plangebied wordt daarmee aan de oostzijde begrensd door het woonperceel Burgemeester Galleestraat 60, waar een vrijstaande woning en bijbehorend erf / tuin aanwezig is. Ook direct ten zuiden van het plangebied is een vrijstaande woning (Stationsweg 29) met bijbehorend erf / tuin aanwezig,
In het westen grenst het plangebied aan een openbare groenstrook parallel aan de Mulderskamp en aan de noordzijde door de Burgemeester Galleestraat.
In onderstaande figuren is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Globale ligging van het plangebied op een topografische kaart
Ligging en begrenzing plangebied op een luchtfoto, in combinatie met de kadastrale gegevens (bron: PDOK)
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' dat op 31 maart 2016 is vastgesteld, in combinatie met het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A', dat op 28 april 2022 2016 is vastgesteld. In dit Veegplan hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming'Wonen', en zijn daarmee bestemd voor woondoeleinden. Zie ook bijgaande figuur.
Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen het op de kaart (verbeelding) aangeduide bouwvlak.
Dit bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Daarbij geldt dat vanwege de aanduiding
'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen (zoals appartementen) zijn toegestaan
en niet meer dan het aangeduide 'maximum aantal woningen', in dit geval 8.
De toegestane goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is ook specifiek op de verbeelding
aangeduid, en bedragen respectievelijk 4 meter en 7 meter.
Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en
'Waarde - Archeologische verwachting 3'.
Uitsnede verbeelding behorend bij het vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A', met de locatie van het plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het uitgewerkte en definitieve bouwplan dat voor de woningbouwontwikkeling aan de Burgemeester Galleestraat 58 is opgesteld en nu voorligt, past niet geheel binnen de maximum toegestane goothoogte van 4 meter. Deze wordt op diverse plekken overschreden. Zo gaat het bouwplan uit van twee kopgevels en is er een knik aanwezig in het dakvlak, waarmee er sprake is van een plat dak. Daarmee is de goothoogte gelijk aan de bouwhoogte.
Ook de dakkapellen hebben meer massa en een prominentere uitstraling, zodat de voorgeschreven
goothoogte niet voldoet. En tot slot is de liftschacht plat afgedekt waarmee ook hier
de maximum toegestane goothoogte van 4 meter wordt overschreden.
De maximum toegestane bouwhoogte van 7 meter, evenals het bouwvlak en de overige bouwaanduidingen
zijn wel toereikend.
Om het voorliggende woningbouwplan alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst op basis van artikel 2.1, lid 1 onder c in combinatie met artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wabo, een omgevingsvergunning worden verleend.
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het initiatief (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
Dit hoofdstuk bevat de bestaande situatie (paragraaf 2.1), de gestelde randvoorwaarden (paragraaf 2.2), en de planbeschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 4.1), provinciaal beleid (paragraaf 4.2), regionaal beleid (paragraaf 4.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.4).
Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing
Hierin zijn diverse bijlagen bij de onderbouwing opgenomen.
De naam Vorden komt in 1121 voor het eerst in de geschriften voor en is afgeleid van
het woord 'voorde'. Dit is een doorwaadbare plaats in een beek of rivier. In dit geval
de kruising van de Vordense Beek met de verbindingsweg van Zutphen naar Groenlo en
Winterswijk. Kruisingen van wegen en beken waren belangrijke punten en vaak verrees
daar een versterkte nederzetting. In Vorden was dat het gelijknamige kasteel Vorden.
Onder bescherming van de kasteelheer vestigden zich boeren en later handwerkslieden.
Van oudsher is Vorden vooral een landbouwdorp. Rond 1850 bestond de bebouwing uit
boerderijen langs de Zutphenseweg, het Hoge en de Dorpsstraat.
Tot begin 1900 stonden er nog boerderijen in de kom van het dorp. Het dorp ligt namelijk
aan de voet van een uitgestrekte bouwenk, waar de akkerbouw plaatsvond. In de wat
lager gelegen gebieden, langs de beken, lagen de weilanden. Door verbetering van de
infrastructuur eind 19e -, begin 20e eeuw begon het agrarische karakter van het dorp
te veranderen. Er kwam industrie en een bloeiende middenstand. Verdichting van de
bebouwing vond vooral plaats ten zuiden van de Dorpsstraat en de Zutphenseweg; langs
deze laatste weg met name in de vorm van villabebouwing.
Historische kaart Vorden circa 1915
Daarnaast ontwikkelde zich lintvormige bebouwing in de vorm van eengezinswoningen
langs Het Hoge, de Schoolstraat, de Smidsstraat en de Molenweg. Onder invloed van
de aanleg van de spoorlijn werden in noordelijke richting aan de Insulindelaan, de
Stationsweg en de Enkweg middenstandswoningen en enkele villa's gebouwd. Winkels vestigden
zich aan de Burgemeester Galleestraat en de Dorpsstraat.
Na 1940 vinden nieuwe uitbreidingen in west- en zuidwestelijke richting plaats. Langs
de spoorlijn vestigen zich bedrijven.
Van oorsprong is Vorden een esdorp. De centraal gelegen brink is ondanks de ruimte die door de Zutphenseweg wordt ingenomen, nog steeds herkenbaar. De historische structuurdrager wordt gevormd door de oude wegen met lintbebouwing: Zutphenseweg - Ruurloseweg, Burgemeester Galleestraat - Enkweg, Almenseweg, Het Hoge en Raadhuisstraat - Nieuwstad. Hieronder is de ruimtelijke structuur van Vorden weergegeven.
Ruimtelijke structuur van Vorden, met globale ligging plangebied
Het plangebied ligt net ten zuiden van het station Vorden en maakt daarmee deel uit
van een gebied met gemengde bebouwing. Hier wordt het beeld bepaald door eengezinswoningen
in 1 tot 2 bouwlagen met kap, bestaande uit dubbele woningen en aaneengebouwde woningen.
Incidenteel komen vrijstaande woningen voor, vooral bestaande uit 1 bouwlaag met kap.
De aaneengebouwde woningen vormen samen een duidelijk begrenzing van de openbare ruimte
met enerzijds de daaraan grenzende voorerven en anderzijds de achtererven.
Dit geldt ook voor het plangebied aan de Burgemeester Galleestraat 58 waar bedrijfsbebouwing
in maximaal 1 bouwlaag aanwezig is met direct grenzend daaraan een vrijstaande (voormalige)
bedrijfswoning op het perceel Burgemeester Galleestraat 60. De woning is met de voorgevel
georiënteerd op de Burgemeester Galleestraat. Dit geldt ook min of meer voor de bedrijfsgebouwen,
zij het dat deze enkele meters naar achteren ligt. De tussenliggende ruimte is hoofdzakelijk
als parkeerterrein ingericht. Ook aan de zijde van de Stationsweg is bedrijfsruimte
aanwezig, evenals een aantal parkeerplekken.
Bijgaande foto's geven een impressie van de huidige situatie.
Huidige bebouwing binnen het plangebied, bezien vanaf de Burgemeester Galleestraat (bron: Google Streetview)
Huidige bebouwing binnen en direct grenzend aan het plangebied (linkerzijde) met op de voorgrond de bedrijfshal en daarachter de woning (Burgemeester Galleestraat 60), bezien vanaf de Stationsweg (bron: Google Streetview)
Verder vormt de aangrenzende Burgemeester Galleestraat, met in het verlengde daarvan de Enkweg, een belangrijke schakel in de interne ontsluitingsstructuur van Vorden. Dit geldt ook voor de aangrenzende Stationsweg en verderop gelegen Het Hoge in het westen van de kern.
Voor het verkeer in oost-westelijke richting binnen de kern Vorden is de verbinding Zutphenseweg - Dorpsstraat - Ruurloseweg het belangrijkste. Dit is al van oudsher zo. In zuidelijke richting is de functie van de Raadhuisstraat - Nieuwstad vervangen door de Rondweg en De Horsterkamp. Extern verkeer uit de richting van Zutphen in de richting van Ruurlo maakt veelal gebruik van de Rondweg, De Horsterkamp en de Ruurloseweg.
Vorden is een kern die op veel plaatsen nog geen strikte scheiding kent tussen woningen en bedrijven; met name in de oudste delen van de kern liggen kleine bedrijven tussen de woningen. Dit geldt ook voor het plangebied aan de Burgemeester Galleestraat, waar een bedrijfskavel tussen diverse woonpercelen ligt. Oostelijk van de Stationsweg is nog een aantal andere niet-woonfuncties aanwezig, zoals het hotel / restaurant (Stationsweg 24) dat tegenover het plangebied ligt.
Verder is er ten noorden en zuiden van het spoor een bedrijventerrein gevestigd.
Meer naar het zuiden, aan de Dorpsstraat en in het gebied tussen de Smidsstraat-Raadhuisstraat
evenals langs de Zutphenseweg heeft Vorden een centrum ontwikkeld dat een bovenlokale
verzorgingsfunctie heeft voor de omliggende kleine kernen.
De planlocatie is onderdeel van het historische stads- en dorpsgebied, in het noordelijk deel van de kern Vorden. De vervangende nieuwbouw dient passend te zijn binnen de stedenbouwkundige kenmerken van dit deel van het dorp, waarbij de Burgemeester Galleestraat als historische structuurdrager in stand blijft.
Verder zijn bij de beoogde herontwikkeling van het terrein voornamelijk de uitgangspunten van belang uit de gemeentelijke (en regionale) Woonvisie. Het feit dat wordt ingezet op betaalbare appartementen voor jongeren en ouderen sluit aan bij de beoogde doelgroepen en prijscategorieën uit het woonbeleid waarvoor de gemeente Bronckhorst woningen wil toevoegen.
Bouwplannen worden getoetst door de welstandcommissie van het Gelders Genootschap. De welstandscommissie toetst aan de welstandsnota, bestaande uit algemene en bijzondere criteria die gelden bij de beoordeling van aanvragen inzake omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. De eisen in de geldende Welstandsnota is bepalend voor de beeldkwaliteit voor de locatie.
Op grond van de Welstandsnota gemeente Bronckhorst, maakt het plangebied deel uit van de 'Historische stads- en dorpsgebieden'. De belangrijkste kenmerken, waarden en criteria worden hierna weergegeven. Voor de overige aspecten wordt verwezen naar de Welstandsnota zelf.
Ligging plangebied binnen de 'Historische stads- en dorpsgebieden' uit de Welstandsnota gemeente Bronckhorst.
Kenmerken historische stads- en dorpsgebieden
De historische stads- en dorpsgebieden ontlenen hun kenmerken aan een langere periode van ontwikkeling. De bebouwing is relatief open en kleinschalig met een grote variatie aan bouwvormen en stijlen. In de gemeente Bronckhorst kennen alleen de kernen Hengelo, Vorden en Zelhem verdichting van enige omvang. Verder blijven aaneengesloten straatwanden beperkt tot korte stukjes zoals in Laag-Keppel, Hummelo of Halle het geval is. De bebouwing is in de regel direct - met rabatstrook - aan de weg geplaatst, met naar de weg gekeerde gevels. Deze krijgen zo alle nadruk, terwijl de zij- en achtergevels veel minder bewerkt zijn. De positie van de bebouwing aan de linten buiten de oude kern is veelal gevarieerder en minder dicht aan de weg geplaatst. De bebouwing is in de regel een tot twee bouwlagen met kap en incidenteel bestaat de bebouwing uit drie en zelfs vier bouwlagen. Traditionele materialen als baksteen, keramische pan, hout en zink overheersen.
Waarden historische stads- en dorpsgebieden
Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde, zijn de dragers van de streekkenmerken en vertellen van hun geschiedenis en cultuur. Het zijn ook de gebieden waardoor de kernen zich van elkaar onderscheiden en als zodanig worden zij ook gewaardeerd.
Criteria historische stads- en dorpsgebieden
De welstandscriteria gelden specifiek voor dit gebied en voor zover ze niet in strijd zijn met de in het betreffende bestemmingsplan aangegeven bouwmogelijkheden. Uitgangspunt is dat ieder ontwerp blijk geeft van een basaal vakmanschap, zoals uiteengezet is in de algemene welstandscriteria. Als een bouwplan niet aan de specifieke welstandscriteria voldoet, kan een nadere beoordeling plaatsvinden op basis van de algemene welstandscriteria. De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Bij beoordeling van wijzigingen en toevoegingen in deze gebieden, is de karakteristiek en het historisch aspect een belangrijke toets; dit houdt niet in dat nieuwe ingrepen, mits van enige omvang, geen eigen gezicht mogen hebben. De bestaande omgeving is immers ook gegroeid en gevarieerd. De aspecten die de samenhang van deze gebieden uitmaken, zoals maat en schaal, de spelregels van rooilijnbebouwing, overwegend met kap, rustig 'natuurlijk' materiaal en kleurgebruik vormen de leidraad. Het versterken van het historisch kader wordt vooral gezocht in het in stand houden c.q. restaureren van karakteristieke panden, alsmede in de inrichting van rabatstroken, erven, straatprofielen en beplantingen.
Welstandtoets
Het concept-bouwplan voor het nieuwe appartementengebouw aan de Burgemeester Galleestraat
58 is in juli 2021 voorgelegd aan de welstandcommissie. De commissie heeft het plan
positief beoordeeld, hetgeen schriftelijk is bevestigd per brief (d.d. 13 juli 2021).
In het nu voorliggende definitieve bouwplan zijn de (enkele) opmerkingen uit het welstandsadvies
verwerkt.
Het voorliggende plan gaat uit van de bouw van een nieuw appartementencomplex ter vervanging van de bestaande bedrijfsgebouwen op het perceel Burgemeester Galleestraat 58. Uitgegaan wordt van één nieuw langgerekt hoofdgebouw dat ruimte biedt aan 8 appartementen, waarbij de korte zijde juist als voorgevel (hoofdentree) op de Burgemeester Galleestraat is georiënteerd. Daarmee sluit het plan aan op de bebouwingsstructuur van individuele en afwisselende voorgevels die aanwezig is aan de Burgemeester Galleestraat.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk, op een
inbreidingslocatie aan de Burgemeester Galleestraat in Vorden, vlakbij het station.
De bestaande bedrijfsgebouwen op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 worden gesloopt
en daarvoor in de plaats wordt een nieuw appartementencomplex gebouwd met bijbehorende
voorzieningen.
Het nieuwe gebouw biedt ruimte aan in totaal 8 appartementen van ca. 80 m2 in een betaalbaar segment die specifiek bedoelt zijn voor jongeren en ouderen. In de situatietekening hierna is de positie van het nieuwe appartementengebouw op de kavel in beeld gebracht.
Situatietekening nieuw appartementengebouw op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden
(bron: I_KB architecten bv)
De bouwhoogte van dit nieuwe gebouw wordt maximaal 7 meter. De goothoogte van een deel van het gebouw ligt op 3 meter. Echter, omdat er nu twee 'kopgevels' aanwezig zijn (in het noorden en zuiden) en er daarmee geen sprake is van een hellend dakvlak, is de goothoogte hier gelijk aan de bouwhoogte.
Gezien de afstand tot de belendende bebouwing wordt een dergelijke hoogte niet onaanvaardbaar geacht. En hoewel de dakkapellen aan de oost- en westzijde prominent aanwezig zijn, voegen deze zich wel binnen de hoofdkarakteristiek van het nieuwe woongebouw. De hoogte van de dakkapellen ligt daarbij op maximaal 6 meter.
Ook zullen er bergingen voor de bewoners van de nieuwe appartementen worden gecreëerd, welke in hoofdzaak inpandig worden uitgevoerd. Een enkele berging wordt direct oostelijk van het trappenhuis gecreëerd. Dit trappenhuis, inclusief liftschacht, is plat afgedekt en ook maximaal 6 meter hoog en staat min of meer los van het hoofdgebouw.
Verder krijgen de appartementen aan de westzijde een balkon (deels inpandig), georiënteerd op de groenstrook aan de Mulderskamp. Deze groenstrook blijft dan ook behouden, eveneens ter bescherming van de privacy van de bewoners aan de Mulderskamp.
Als onderdeel van het project zal ook het direct aangrenzende terrein opnieuw heringericht,
zodat er ruimte ontstaat om op 'eigen terrein' te kunnen parkeren. Een 6-tal parkeerplaatsen
worden daarbij rechtstreeks ontsloten op de Burgemeester Galleestraat, en 7 parkeerplaatsen
zijn via de Stationsweg te bereiken.
In bijgaande figuren zijn geveltekeningen van het beoogde nieuwe appartementencomplex
weergegeven, evenals een 3D-impressie.
Gevelaanzichten van het nieuwe appartementengebouw op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden, de zogenaamde 'kopgevels', bezien vanuit het zuiden (boven) en noorden (onder)
(bron: I_KB architecten bv)
De voor- en achtergevel van het nieuwe appartementengebouw op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden, bezien vanuit respectievelijk het westen (boven) en oosten (onder)
(bron: I_KB architecten bv)
3D-impressie van het nieuwe appartementengebouw op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden, bezien vanuit respectievelijk het noordoosten (boven) en zuidwesten (onder)
(bron: I_KB architecten bv)
Het initiatief past binnen het aangegeven beleidskader zoals genoemd Hoofdstuk 4 Beleidskader. Hierna worden enkele belangrijke aspecten nader toegelicht.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie
en/of het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Verder dient een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen
een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame
verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 2 van
het Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige
ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in
een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het voorliggende plan heeft betrekking op de herontwikkeling van een perceel waarbinnen de bouw van 8
appartementen wordt voorzien, ter vervanging van bestaande gebouwen op het terrein. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro.
Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied geen provinciale belangen raakt. In meer algemene zin geldt daarentegen wel dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers ingespeeld op een lokale behoefte én wordt aardgasloos ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie. Bovendien past het voorliggende initiatief binnen het provinciaal beleid met betrekking tot duurzaam ruimtegebruik omdat een bestaand bedrijfsperceel wordt herontwikkeld voor nieuwe woningbouw. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. De 'Woonvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 4.4.3) biedt de mogelijkheid voor de doelgroep starters en senioren te bouwen. Mede als gevolg van een periode van economische groei is ook in de gemeente Bronckhorst de druk op de woningmarkt toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. De vraag naar vrijstaande woningen loopt terug terwijl er nog steeds een groeiende behoefte is aan passende woningen voor starters en senioren.
Voorliggend plan sluit aan op het woonbeleid. Er worden 8 extra woningen toegevoegd
aan de woningvoorraad in de gemeente. Deze toevoeging voorziet in een lokale behoefte
en vindt plaats in bestaand stedelijk gebied van de kern Vorden, waarmee het areaal
aan stedelijke functies in het buitengebied niet toeneemt. Ook wordt met de herontwikkeling
voorzien in een duurzame, toekomstbestendige kwaliteitsimpuls ter plaatse van het
plangebied.
Bovendien wordt met het voorliggende woningbouwplan ingezet op betaalbare appartementen
voor de doelgroepen starters/jongeren en ouderen. Dit sluit aan bij de beoogde doelgroepen
en prijscategorieën uit het woonbeleid waarvoor de gemeente Bronckhorst woningen wil
toevoegen.
Ten behoeve van het initiatief moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend
voor de vraag of het initiatief ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden
gedacht aan diverse milieu- en omgevingsaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven,
water, externe veiligheid, archeologie en (economische) haalbaarheid.
De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. Daarbij wordt opgemerkt dat
al deze aspecten specifiek voor het project aan de Burgemeester Galleestraat 58 ook
al in het geldende bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A" zijn onderbouwd
en afgewogen. Het voorliggende plan ziet nu uitsluitend toe om af te wijken van de
maximum toegestane goothoogte die in dat geldende bestemmingsplan is bepaald. Alle
overige aspecten blijven ongewijzigd.
Volledigheidshalve zijn deze omgevingsaspecten hieronder nogmaals weergegeven, en
zijn de specifiek voor het woningbouwplan uitgevoerde (milieu)onderzoeken nogmaals
als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer
verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven
en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen
voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het
Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage.
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling
van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het
milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake
kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen
moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door
middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden
van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is
sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn
milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de 3 volgende hoofdcriteria:
Met voorliggend plan worden 8 nieuwe appartementen op een bebouwd perceel binnen het
stedelijk gebied van de kern Vorden mogelijk gemaakt. De ontwikkeling blijft daarmee
ver onder de drempelwaarden. Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit
m.e.r. voorkomt, dient wel te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke negatieve
gevolgen voor het milieu die de uitvoering van een m.e.r. noodzakelijk maken. Daarom
zijn alle mogelijke milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling onderzocht en beschreven
in de 'Notitie Vormvrije m.e.r.-beoordeling Burgemeester Galleestraat 58'. Deze notitie
is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen
heeft voor het milieu. Op grond van deze aanmeldnotitie is voor het plan dan ook geen
mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Conclusie
Voor dit plan is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn duurzaamheidsthema's die een steeds belangrijkere plaats krijgen in ruimtelijke ordening. Nederland wil inmiddels, aangesloten bij de Europese Unie, in 2050 energieneutraal, klimaatadaptief en circulair zijn.
Bij de nieuwbouw zal voldaan worden aan de duurzaamheidsmaatregelen zoals opgenomen
in het Bouwbesluit en zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen.
Zo worden de nieuwe appartementen zonder gasaansluiting ('gasloos') gebouwd. Daarbij
heeft de initiatiefnemer laten weten dat de woningen worden verwarmd met een warmtepomp.
En om ervoor te zorgen dat het energieverbruik in de woningen zo laag mogelijk is
worden de ramen voorzien van zonwerend en dubbel glas. Ook worden de woningen uitgerust
met een warmteterugwin-unit (WtW) en Co2 gestuurde ventilatie.
Een plan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Om de bodemkwaliteit van het plangebied in kaart te brengen is door adviesbureau EstInvent b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De conclusies van het bodemonderzoek zijn hieronder weergegeven.
Resultaten bodemonderzoek
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Uit de maaiveldinspectie is naar voren gekomen dat op het maaiveld (en in de opgeboorde grond vastgesteld tijdens het veldwerk) geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen.
Met betrekking tot de parameters uit het verkennend bodemonderzoek is sprake van lichte
verontreinigingen in grond en grondwater. De overschrijdingen zijn dermate gering
dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Op basis van de onderzoeksresultaten
wordt de hypothese "onverdacht" voor de onderzoekslocatie weliswaar verworpen, maar
de overschrijdingen zijn echter dusdanig dat aanvullende maatregelen of een bijstelling
van de hypothese niet noodzakelijk wordt geacht.
Het onderzoeksbureau concludeert dat er milieuhygïenisch geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Voor het aspect geluid is binnen het projectgebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. In het kader van dit plan is het wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen gezoneerde bedrijventerreinen.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te
worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de
Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt
in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college
van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale
ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 63 dB. Bij de ontheffing dient het
college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en
waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd
te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn
dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden, zijn niet toegestaan.
Railwegverkeerslawaai
Elke (toekomstige) spoorweg heeft een zone, waarbinnen bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. De omvang van de geluidszone langs een spoorweg is afhankelijk van het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond (gpp). De ruimte boven en onder de spoorweg behoort tot de zone.
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te
worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in artikel
4.1 van het Besluit Geluidhinder. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe
situaties. Deze waarde bedraagt voor woningen 55 dB. Indien deze waarde wordt overschreden,
kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere
waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig
object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom
bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is.
Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus
bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale
ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.
Geluid in relatie tot het plangebied
Ten behoeve van de realisatie van 8 appartementen aan de Burgemeester Galleestraat
58 is door adviesbureau Alcedo BV. een akoestisch onderzoek naar het (spoor)wegverkeerslawaai
uitgevoerd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna weergegeven. Het
rapport zelf is als Bijlage 5
achter deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Daarbij is in dit onderzoek ook ingegaan
of het nabijgelegen busstation, ten noordoosten van het plangebied, vanuit akoestisch
oogpunt een belemmering vormt voor de beoogde woningbouwontwikkeling. Dit aspect speelt
in het kader van milieuzonering een rol (zie ook paragraaf 3.2.7), maar omdat ook rekening gehouden dient te worden met de cumulatie van de verschillende
geluidsbronnen, is dit aspect ook in deze paragraaf beschouwd.
Resultaten akoestisch onderzoek
Er is gekeken naar de geluidsbelastingen ten gevolge van het railverkeerslawaai van spoortraject Zutphen - Winterswijk en ten gevolge van wegverkeerslawaai voor de omliggende wegen Burgemeester Galleestraat/Enkweg, Stationsweg, Mulderskamp en Almenseweg. Hoewel deze wegen allen een maximumsnelheid van 30 km/uur kennen, en conform de Wgh daarmee geen geluidszone hebben, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting van dergelijke wegen wel inzichtelijk te worden gemaakt. Dit om te bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierop zijn de omliggende 30 km/uur wegen vanuit akoestisch oogpunt inzichtelijk gemaakt en analoog aan de Wgh beoordeeld.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Burgemeester Galleestraat ten hoogste 55 dB bedraagt (incl. 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale hogere waarde van 63 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde treedt op bij appartement nr. 1 en 5 (noord-, oosten westgevel). Bij de overige appartementen wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het treffen van maatregelen aan de weg en/of het plaatsen van afschermende maatregelen is in onderhavige situatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet mogelijk en/of levert onvoldoende reductie om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege de overige wegen is de geluidsbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde. Hogere waarden zijn niet van toepassing op 30 km/uur wegen en zijn in de onderhavige situatie daarom niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd te zorgen voor voldoende geluidswering in de gevels en hierbij te streven naar een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB conform afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit. Dit houdt in dat de karakteristieke geluidswering van de gevels vanwege het wegverkeerslawaai ten minste 27 dB dient te bedragen voor de appartementen 1 en 5. Bij de overige appartementen is de minimumeis van 20 dB voldoende.
Railverkeerslawaai
Er is een rekenmodel opgesteld en aan de hand daarvan zijn geluidsniveaus berekend ter plaatse van de nieuwe appartementen. De rekenhoogte bedraagt 1,5 en 4,5 meter en is representatief voor de begane grond en de 1ste verdieping. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai maximaal 36 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is geen hogere waarde nodig.
Busstation
Ten noordoosten van het plangebied is een busstation gelegen. Het busstation is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Daarom gelden er vanuit de Wet milieubeheer geen eisen met betrekking tot geluid. Het geluid afkomstig van het busstation kan echter wel geluidshinder veroorzaken, daarom wordt deze in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld. Hierop zijn de geluidsbelastingen vanwege het busstation op de appartementen bepaald en is getoetst aan de grens- en richtwaarden conform het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Vanwege het busstation bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 48 dB(A) in de avondperiode. Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) conform de VNG publicatie overschreden. Het stationair draaien van de bussen is maatgevend voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In de dag- en nachtperiode wordt voldaan aan respectievelijk 50 dB(A) en 40 dB(A). Het maximale geluidsniveau bedraagt ten hoogste 69 dB(A) vanwege het optrekken en afremmen van de bussen. Hiermee wordt de richtwaarde voor de avond- en nachtperiode van respectievelijk 65 en 60 dB(A) conform de VNG-publicatie overschreden. In de dagperiode wordt voldaan aan 70 dB(A).
Door maatregelen te treffen aan de bron of in de overdracht kunnen de geluidsniveaus
worden beperkt. In het rapport worden diverse maatregelen genoemd. Zo kunnen de langtijdgemiddelde
beoordelingsniveaus worden beperkt door het uitzetten van de motor tijdens het wachten.
Indien het draaien van de motor gehalveerd wordt in de avondperiode, wordt wel voldaan
aan de richtwaarde. Het optrekken en afremmen van de bussen, dat verantwoordelijk
is voor de overschrijding van de richtwaarde voor de maximale geluidsniveaus, is niet
te voorkomen en/of te verminderen door maatregelen aan de bron. Het toepassen van
afscherming lijkt in de onderhavige situatie niet mogelijk c.q. wenselijk.
Als maatregel bij de ontvanger kan hierbij worden gedacht aan het toepassen van voldoende geluidsisolatie in de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw.
Cumulatie diverse bronnen
Vanwege de verschillende (gezoneerde) geluidsbronnen zijn geen hogere waarden van toepassing.
Cumulatie van de diverse bronnen is daarom in de onderhavige situatie formeel niet
van toepassing. Omdat de cumulatie wel van invloed kan zijn op het dimensioneren van
de gevelisolatie, zijn de geluidsbelastingen vanwege het weg- en railverkeerslawaai
en het langtijdgemiddelde van het busstation wel gecumuleerd. De gecumuleerde geluidsbelasting
bedraagt ter plaatse van de ontwikkeling ten hoogste 61 dB. Dit is lager dan de maximaal
toelaatbare grenswaarde van 63 dB. Er is hiermee geen sprake van een onaanvaardbare
situatie.
Wel dient in een aanvullend akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat, op basis
van de gecumuleerde geluidsbelasting van 61 dB, de geluidswering van de gevel van
appartement 1 en 5 minimaal 28 dB bedraagt. Hiermee is er sprake van een goed woon-
en leefklimaat in de woningen als gevolg van geluid afkomstig van wegverkeerslawaai
en het busstation. Rekening dient te worden gehouden met aanvullende geluidswerende
voorzieningen zoals bijvoorbeeld, bij natuurlijke ventilatie, susroosters of suskasten
en een goede kierdichting van tenminste 40 dB.
Onderzoek geluidwering gevels
Door adviesbureau Aveco de Bondt is het bouwplan voor 8 appartementen aan de Burgemeester Galleestraat getoetst aan delen van het Bouwbesluit 2012, waarbij ook de karakteristieke geluidwering van de gevels is berekend. In hoofdstuk 4 van de rapportage "Burgemeester Galleestraat Vorden; nieuwbouw 8 - Brandveiligheid, akoestiek en bouwfysica" (d.d.13 juli 2022) wordt hierop specifiek ingegaan en geconstateerd dat alle verblijfsgebieden en ruimten voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering. De rapportage is volledigheidshalve ook als Bijlage 2 deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Conclusie
Aan de hand van de uitgevoerde akoestische onderzoeken kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor het plan vanuit het aspect geluid (wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai) op grond van de Wgh.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
Gelet op de aard en omvang van dit project (de realisatie van 8 woningen/appartementen), in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven is, kan worden gesteld dat het voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Verder is in voorliggend geval geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige
veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven
is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (zoals varkens,
geiten en kippen), wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting
op een geurgevoelig object (zoals woningen). Voor de andere diercategorieën (zoals
melkkoeien en paarden) is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste
moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt
dat, binnen een concentratiegebied (zoals Bronckhorst), de geurbelasting op geurgevoelige
objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht
mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer
bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is
vastgesteld en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze
eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in
de Wgv.
Situatie pangebied
In de nabijheid van het plangebied (< 500 meter) zijn geen veehouderijen aanwezig.
Het aspect geur vormt om deze reden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de
beoogde woningbouwontwikkeling.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en
Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een
hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden
zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden
voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste
van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit
in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst
gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet
zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te
verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten
tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat
en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die
op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden
indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien
worden door de Raad van State bij de beoordeling of (zorg)woningen op een passende
afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'
als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke
functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca
en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische
en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct
langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd
gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere
richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende
activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten
koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien
sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'
opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient
functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat
noodzakelijk is. Overigens mag deze reductie met één afstandsstap niet leiden tot
een lager beschermingsniveau voor het aspect gevaar omdat voor activiteiten, waarbij
het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke
regelgeving geldt.
In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen tot een 'rustige woonwijk'
en 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1000 m |
Situatie plangebied
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Het project
Met het voorliggende plan wordt de nieuwbouw van een appartementengebouw met in totaal 8 appartementen / woningen op het perceel Burgemeester Galleestraat 58 in de kern Vorden voorzien. Hiervoor dienen de bestaande bedrijfsruimtes gesloopt te worden. Wonen betreft een milieugevoelige functie.
Gebiedstypering
Vanwege het feit dat het plangebied nabij het treinstation Vorden en het busstation ligt, alsook enkele bedrijfsfuncties in de buurt gevestigd zijn, kan het gebied worden aangemerkt als omgevingstype ‘gemengd gebied’.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt
tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een
goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en l eefklimaat van omwonenden
in ernstige mate wordt aangetast.
In dit geval worden er 8 woningen gerealiseerd. Een dergelijke functie 'wonen' is
niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het
woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande (bedrijfs)functies in de omgeving. Ook mogen deze bestaande (bedrijfs)functies niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
Direct ten oosten van het plangebied is op het perceel Stationsweg 24 een hotel /
restaurant (Stationsweg 24) aanwezig. Op grond van het geldende bestemmingsplan heeft
dit perceel de bestemming 'Horeca', in combinatie met de aanduiding 'horecacategorie
3'. Dit betekent dat hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie
doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat
veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt. Als voorbeeld
worden bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie
genoemd. Deze horecafunctie valt op basis van de genoemde VNG-uitgave onder milieucategorie
2 (SBI-code 563) en heeft daarmee een richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige
functies, gebaseerd op het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het bouwvlak voor het nieuw
te bouwen appartementengebouw ligt op ruim 21 meter van het perceel Stationsweg 24
en levert daarom geen problemen op. Verder heeft het stationsgebouw de bestemming
'Gemengd', een brede bestemming waaronder andere bedrijvigheid uit maximaal categorie
1 zijn toegestaan. Omdat de nieuwe appartementen op meer dan 50 meter van dit gebouw
worden gesitueerd, levert dit geen problemen op. Wel is er ten zuiden van dit stationsgebouw
een busstation gevestigd. Een dergelijke functie valt op basis van de genoemde VNG-uitgave
onder milieucategorie 3.2 (SBI-code 493) en heeft daarmee een richtafstand van 50
meter tot milieugevoelige functies, vanwege het aspect geluid. De nieuw te bouwen
appartementen liggen binnen deze richtafstand. In dit kader is door adviesbureau Alcedo
B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn de geluidsbelastingen vanwege het
busstation op de appartementen bepaald en getoetst aan de grens- en richtwaarden conform
het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De rapportage
is als Bijlage 5 achter dit plan opgenomen. In paragraaf 3.2.4 is reeds ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies, waarnaar ook wordt
verwezen. Geconstateerd is dat de geluidsbelasting, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau,
op de noordelijke gevel van het nieuwe appartementengebouw vanwege het busstation
ten hoogste 48 dB(A) in de avondperiode bedraagt. Dit vanwege het stationair draaien
van de bussen. Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) conform de VNG publicatie
overschreden. Omdat er ook geluid afkomstig is van de bedraagt ter plaatse van de
ontwikkeling ten hoogste 61 dB. Dit is lager dan de maximaal toelaatbare grenswaarde
van 63 dB. Er is hiermee geen sprake van een onaanvaardbare situatie. Wel dient in
een aanvullend akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat, op basis van de gecumuleerde
geluidsbelasting van 61 dB, de geluidswering van de gevel van appartement 1 en 5 minimaal
28 dB bedraagt. Hiermee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat in de woningen
als gevolg van geluid afkomstig van wegverkeerslawaai en het busstation. Rekening
dient te worden gehouden met aanvullende geluidswerende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld
bij natuurlijke ventilatie, susroosters of suskasten en een goede kierdichting van
tenminste 40 dB.
Door adviesbureau Aveco de Bondt is het bouwplan voor 8 appartementen aan de Burgemeester Galleestraat vervolgens getoetst aan delen van het Bouwbesluit 2012, waarbij ook de karakteristieke geluidwering van de gevels is berekend. In hoofdstuk 4 van de rapportage "Burgemeester Galleestraat Vorden; nieuwbouw 8 - Brandveiligheid, akoestiek en bouwfysica" (d.d.13 juli 2022) wordt hierop specifiek ingegaan en geconstateerd dat alle verblijfsgebieden en ruimten voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering. De rapportage is volledigheidshalve ook als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Conclusie
Aan de hand van het uitgevoerde akoestische onderzoeken kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor het plan vanuit het aspect 'milieuzonering'.
Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'
(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels
van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers
in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten
tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in
de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In bijgaande figuur is dit in beeld gebracht.
Uitsnede risicokaart met het plangebied blauw omcirkeld (Bron: risicokaart.nl, Geoweb 5.3)
Risicovolle bedrijven en inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Op grotere afstand (>380 m) liggen wel een aantal risicovolle inrichtingen, maar het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichtingen. Ook worden door het plan zelf geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In en/of direct nabij het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of water aanwezig. De nabijgelegen spoorlijn Zutphen- Winterswijk maakt geen deel uit van het Basisnet Spoor.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in en/of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde woningbouwontwikkeling.
Algemeen
Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoets proces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Bronckhorst is het waterschap Rijn en IJssel verantwoordelijk voor het waterbeheer.
Eind jaren negentig vond er een omslag plaats in denken en beleid over de omgang met
water. In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing
door technische ingrepen gericht op het veilig en snel afvoeren van water, kwam de
nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en
het watersysteem. Bij dit nieuwe waterdenken staat duurzaamheid voorop. Daarmee wordt
bedoeld dat er zo min mogelijk inspanningen van buitenaf nodig zijn om het watersysteem
in stand te houden en overlast te voorkomen. In de praktijk betekent dit dat natuurlijke
processen zoals infiltratie en kwel, het zelfreinigende vermogen van waterlopen etc.
worden hersteld. Externe negatieve effecten, zoals toename van verharding en riooloverstorten
met afvalwater, worden voorkomen of gecompenseerd.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen
aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief
en kwantitatief). In Hoofdstuk 4 wordt hierop ook ingegaan.
Situatie plangebied
Met het voorliggende plan wordt de bouw van een nieuw appartementengebouw op het terrein aan de Burgemeester Galleestraat 58 in de kern Vorden mogelijk gemaakt.
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 1.275 m2 waar momenteel ca. 530 m2 bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. De bestaande woning heeft een grondoppervlakte van ca. 160 m2. De overige gronden zijn in de huidige situatie nagenoeg volledig verhard (met uitzondering van de voortuin van de woning) en vooral als parkeerterrein in gebruik. De bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een nieuw appartementengebouw gebouwd, met in totaal 8 appartementen van ca. 80 m2. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor een bouwvlak met een oppervlak van ca. 470 m2 opgenomen. Het aantal vierkante meters gebouwen neemt dus als gevolg van de beoogde planontwikkeling af. Op basis van de beleidsuitgangspunten van het waterschap is geen watercompensatie nodig.
Verder voorziet het plan niet in het graven of dempen van watergangen. In het plangebied
is namelijk geen oppervlaktewater aanwezigen en er bevinden zich geen waterkeringen
of andere waterstaatkundige werken. Ook is het plangebied niet gelegen in een waterwingebied
of grondwaterbeschermingsgebied. Op het perceel en directe omgeving is evenmin sprake
van wateroverlast.
Het huishoudelijk afvalwater vanuit de nieuwe woningen zal afgevoerd worden via het
rioleringssysteem dat in de omgeving aanwezig is. Voor het hemelwater wordt de voorkeursvolgorde
vasthouden – bergen - afvoeren gehanteerd. Het is de bedoeling dat het hemelwater
dat op het dak van het nieuwe gebouw neerkomt, wordt geïnfiltreerd in de bodem. Daarbij
wordt gedacht om voornamelijk gebruik te maken van infiltratiekratten. Immers, op
basis van het reeds uitgevoerde bodemonderzoek voor de betreffende locatie blijkt
dat de bodem tot 3,9 meter onder het maaiveld is opgebouwd uit matig fijn zand. Daarmee
zijn de gronden geschikt om het hemelwater te kunnen infiltreren. Hierbij is het wel
belangrijk om de waterkwaliteit te bewaken. Daartoe dient het gebruik van uitloogbare
materialen bij het bouwen vermeden te worden.
In bijgaande watertoetstabel zijn de relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige
thema's nog eens inzichtelijk gemaakt.
Thema | Toetsvraag | REL | IT |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering,
regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied
een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingsgebied van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingsgebieds voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
# IT de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden. |
Watertoetstabel
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied en omgeving.
De energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie zijn duurzaamheidsthema's die een steeds belangrijkere plaats krijgen in ruimtelijke ordening. Nederland wil inmiddels, aangesloten bij de Europese Unie, in 2050 energieneutraal, klimaatadaptief en circulair zijn.
De nieuwbouw voldoet aan de duurzaamheidsmaatregelen en klimaateisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit. In dit kader heeft een toetsing van het bouwplan aan energiezuinigheid en milieuprestatie plaatsgevonden. Hiervoor wordt ook verwezen naar de rapportage "Burgemeester Galleestraat Vorden; nieuwbouw 8 - Brandveiligheid, akoestiek en bouwfysica" (Aveco de Bondt, d.d.13 juli 2022) dat volledigheidshalve als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing is toegevoegd.
Archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Situatie plangebied
Het gemeentelijk archeologisch beleid heeft een vertaling gekregen in het bestemmingsplan
Stedelijk gebied Bronckhorst. De gronden van het plangebied hebben hierin de dubbelbestemming
'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Dit betekent dat bij de aanvraag voor een
omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 een rapport
van een archeologisch onderzoek overlegd dient te worden, waarin de archeologische
waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Omdat met het voorliggende plan voor het perceel Burgemeester Galleestraat 58 bestaande
gebouwen gesloopt worden en een nieuw gebouw wordt opgericht met een totale oppervlakte
groter dan 250 m2, is een voor deze ontwikkeling door adviesbureau RAAP een archeologisch
onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten en conclusies van dit onderzoek
(RAAP-rapport 5226) worden hierna weergegeven. De rapportage zelf is integraal als
Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Resultaten archeologisch onderzoek
Op basis van onderhavig bureauonderzoek gold een (middel)hoge archeologische verwachting
voor vindplaatsen uit de periode vanaf het laat -paleolithicum tot en met de late
middeleeuwen.
Het plangebied ligt op een dekzandrug waarop een plaggendek is aangebracht. Uit het
veldonderzoek blijkt dat het plaggendek minimaal 85 cm dik is. Uit het onderzoek blijkt
ook dat de bodem ter plaatse van de bebouwing voor een groot deel diep verstoord is.
Voor dit deel van het plangebied wordt aanbevolen om de archeologische verwachting
bij te stellen naar ‘laag’ (groene zone in bijgaande figuur).
Archeologische verwachting op basis van de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek (bron: RAAP-rapport 5226)
Buiten de bebouwing zijn geen duidelijke archeologische indicator(en) in het archeologisch
relevante niveau aangetroffen. Voor de zones buiten de bebouwing wordt daarom aanbevolen
om de archeologische verwachting bij te stellen naar ‘middelmatig'.
Op basis van bovenstaande, en aangezien slechts een zone van circa 7 bij 10 m in de
zone met middelmatige archeologische verwachting valt, en omdat de geplande bodemingrepen
(90 cm -mv) grotendeels binnen het plaggendek blijven, wordt voor de voorgenomen bodemingrepen
geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Ook blijkt een esdek uit de nieuwe tijd aanwezig te zijn die tot een diepte van minimaal
85 cm -mv reikt. Er zijn geen archeologische indicatoren (vondsten, sporen, oude akker/cultuurlaag)
aangetroffen bij het booronderzoek. De kans is klein dat door de werkzaamheden voor
de sloop en nieuwbouw een archeologische vindplaats verstoord raakt vanwege de aanwezige
verstoring en de dikte van het esdek dat eventuele archeologische sporen grotendeels
beschermd.
Vertaling in het bestemmingsplan
De conclusie uit het archeologisch onderzoek wordt door de regionaal archeoloog bevestigd.
Wel wordt gesteld dat er sprake is van een dik esdek en een relatief intacte bodemopbouw
in het niet bebouwde gedeelte. Dit betekent dat als er werkzaamheden plaats zouden
vinden die dieper gaan dan de nu geplande werkzaamheden er alsnog archeologie verstoord
kan raken. Hierop is in het bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A" de
dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.
Het overige deel, alsook het perceel Burgemeester Galleestraat 60 wat verder niet
is onderzocht, heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Conclusie
Aan de hand van het uitgevoerde archeologisch onderzoek vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het beoogde woningbouwplan. Als bij het graafwerk voor de bouw van de nieuwe woningen onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen
dat een ruimtelijk plan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied
aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten
rekening is gehouden" dient te bevatten.
Situatie plangebied
Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Bronckhorst blijkt dat er in of nabij het projectgebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De locatie voor de nieuwbouw is niet aan te merken als cultuurhistorisch waardevol of karakteristiek. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere objecten met een belangrijke cultuurhistorische waarde. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming behoeven.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt om deze reden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.
Gebiedsbescherming
Wet Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb richt zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). Activiteiten en ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij hiervoor een vergunning op grond van de Wnb is verkregen.
Gelders Natuurnetwerk
Naast de bescherming van de Wet natuurbescherming kunnen waardevolle gebieden ook beleidsmatig beschermd zijn doordat zij behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) (voorheen beiden Ecologische Hoofdstructuur). Op gronden binnen het GNN mogen geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, tenzij er geen reële alternatieven aanwezig zijn, redenen zijn van groot openbaar belang en negatieve effecten op het gebied worden beperkt. Uitbreiding van bestaande functies in het GNN kan alleen als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt. Op gronden die deel uitmaken van het GO zijn nieuwe ontwikkelingen of uitbreiding van bestaande functies alleen mogelijk als dat niet leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van dat gebied.
Soortenbescherming
De soortenbescherming is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het doel van de Wnb is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.
De Wnb kent een apart beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels), Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten. Voor Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een strikte bescherming. Voor de nationaal beschermde soorten hebben provincies de bevoegdheid om in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden een vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen. Dit moet worden geregeld in een provinciale verordening.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan, c.q. onderbouwd worden, of zich in
het betreffende gebied beschermde soorten bevinden.
Situatie plangebied
Om te beoordelen wat de effecten zijn van de ontwikkeling van het nieuwe appartementengebouw binnen het plangebied op de natuur (waarvoor ook de huidige bedrijfshallen gesloopt moeten worden), is door ecologisch adviesbureau EcoTierra een natuurtoets in de vorm van een quickscan uitgevoerd, gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 1 juni 2021 plaatsgevonden.
Het rapport is integraal als Bijlage 7 bij deze plantoelichting opgenomen. De belangrijkste conclusies worden hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/ of de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het dichtstbijzijnde Natura2000- gebied ligt op circa 6.500 meter afstand en betreft
“Rijntakken”. Het plangebied is derhalve niet gelegen naast/ nabij een Natura2000-gebied.
Er zal geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen,
geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging)
plaatsvinden op soorten die voor het genoemde Natura2000-gebied zijn aangewezen.
Stikstofdepositie
In de quickscan van EcoTierra is niet getoetst op het aspect stikstofdepositie. Wel is aangegeven dat het aannemelijk is dat voor de onderbouwing van dit onderdeel een AERIUS-berekening nodig is.
Daarop is door mRO b.v. een separaat stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage met de uitgangspunten en resultaten van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 8 bij de plantoelichting.
Hierbij wordt opgemerkt dat vanaf 1 juli 2021 in de Wnb en het Besluit natuurbescherming (Bnb) een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht is opgenomen voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het bouwen en slopen van bouwwerken en het aanleggen, veranderen of verwijderen van werken, inclusief daarmee samenhangende vervoersbewegingen. Deze vrijstelling betekent dat voor ruimtelijke plannen die bouwactiviteiten en/of de aanleg of wijziging van werken mogelijk maken, de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet in beschouwing hoeven te worden genomen. Er heeft immers al een beoordeling door de wetgever plaatsgevonden die een vrijstelling voor stikstofdepositie in de aanlegfase van een project heeft vastgesteld. Concreet betekent dit dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase beschouwd dient te worden.
Op basis van de daarvoor uitgevoerde stikstofdepositieberekeningen blijkt dat de ontwikkeling een nieuw woongebouw met maximaal 8 appartementen op de locatie Burgemeester Galleestraat 58 te Vorden in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden (0,00 mol stikstof ha/jaar). Derhalve wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Het plan is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wnb. Er geldt ook geen vergunningplicht in het kader van de Wnb ten aanzien van het aspect stikstof.
Houtopstanden
Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen geen houtopstanden gekapt. Het onderdeel 'houtopstanden' van de Wnb is derhalve niet van toepassing.
Soortbescherming
Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied en in de omgeving enkele vogelsoorten waargenomen zoals merel, huiszwaluw, houtduif en koolmees. Het plangebied is verder onderzocht op sporen en geschiktheid voor soorten met een jaarrond beschermd nest, zoals huismus en gierzwaluw.
Deze zijn iet aangetroffen. Ook zijn er geen nesten (of resten ervan) van huis- en/ of boerenzwaluw aangetroffen. Tevens zijn er geen horsten van roofvogels of nesten/ roestplekken van uilen te verwachten. Het ontbreekt dan ook aan sporen van genoemde soorten/ soortgroepen. Het plangebied betreft gezien de directe omgeving (veel nabijgelegen agrarische percelen en natuur) geen belangrijk foerageergebied voor roofvogels en uilen.
Waarschijnlijk zullen er vogelsoorten zonder een jaarrond beschermd nest broeden binnen het plangebied en in de directe omgeving. Er zijn tijdens het veldbezoek geen broedgevallen waargenomen. De sloop- en bouwwerkzaamheden dienen derhalve buiten het broedseizoen plaats te vinden of te starten (broedseizoen loopt globaal van maart tot en met juli/ augustus, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord of niet. Indien dit niet mogelijk is, dient er voorafgaande aan de werkzaamheden vastgesteld te zijn dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroep.
De te slopen opstallen binnen het plangebied zijn in potentie geschikt voor vleermuizen, als zomer-, paar-, kraam- en mogelijk als winterverblijf voor enkele exemplaren die daar in de zomer (het paar seizoen) ook aanwezig zijn. Soorten als gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis kunnen worden verwacht. Gewone grootoorvleermuis en gewone dwergvleermuis zijn in de omgeving waargenomen. De aanwezigheid van een massawinterverblijf is uitgesloten. De te amoveren gebouwen hebben weinig bufferende werking in kouden periodes en zijn relatief laag.
De beoogde ingrepen kunnen tot gevolg hebben dat jaarrond beschermde verblijfplaatsen
van gebouwbewonende vleermuizen vernietigd worden. Dit is niet toegestaan bij de Wnb.
In dit kader zal er een nader onderzoek naar vleermuizen moeten plaatsvinden. Dit
nadere onderzoek dient vast te stellen of er (zo ja, welke soorten en welke functie)
gebruik gemaakt wordt van het gebouw en dient plaats te vinden op basis van het protocol
voor vleermuisinventarisaties 2021 (GaN). Er dient in de periode 15 mei- 15 juli (kraam-/
zomerverblijf) en 15 augustus- 1 oktober (paar-/zomer-/ winterverblijf) onderzoek
plaats te vinden.
Mogelijk dient er naar aanleiding van het nader uit te voeren onderzoek een ontheffing aangevraagd te worden en mitigerende maatregelen genomen te worden.
Voor overige beschermde soorten is het plangebied niet geschikt en zijn geen effecten aan de orde. Mogelijk komen nog wel door de provincie vrijgestelde soorten voor. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Bovendien geldt altijd de zorgplicht uit de Wnb. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
Parkeerbehoefte
Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid dat is opgenomen in de beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' dat op 16 december 2013 door het college van burgermeester wethouders is vastgelegd. Op grond van de beleidsregels moet bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Het uitgangspunt van de parkeerregels is dat de toe te voegen parkeervraag altijd op "eigen" terrein wordt gerealiseerd. Pas wanneer hier onvoldoende ruimte voor beschikbaar is, wordt gezocht naar plek binnen de openbare ruimte.
De gemeentelijke parkeernormen zijn geënt op de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW is een onafhankelijk kenniscentrum voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer.
In de gemeentelijke parkeernota is Vorden als 'weinig stedelijk' aangemerkt, met als
gebiedstypering 'rest bebouwde kom'. En aangezien in het voorliggende woningbouwplan
uitgegaan wordt van een nieuw appartementencomplex met 8 woningen in een betaalbaar
segment voor jongeren (4) en ouderen (4), wordt aangesloten bij het in de nota aangegeven
woningtype "koop, etage, goedkoop" en "koop, etage, midden". Hiervoor geldt een parkeernorm
van 2, respectievelijk 2,3 parkeerplaatsen per woning, wat betekent dat in het voorliggende
plan rekening gehouden moet worden met 17,2 (afgerond 18) parkeerplaatsen.
In het voorliggende plan is hieraan invulling gegeven door op 'eigen terrein' aan
de zijde van de Burgemeester Galleestraat 6 parkeerplaatsen aan te leggen en het gebied
aan de zijde van de Stationsweg zodanig in te richten dat ruimte is voor 7 parkeerplaatsen.
Voor de overige 5 parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen
in de (directe) omgeving.
Om te bepalen of er in de omgeving ook daadwerkelijk genoeg parkeerplaatsen beschikbaar zijn, is door Curo Vastgoed een parkeeronderzoek opgesteld, waarin ook de resultaten van een parkeerdrukmeting zijn verwoord. Deze parkeerdrukmeting is tussen 21 april 2021 en 2 mei 2021 uitgevoerd.
Uit de tellingen blijkt dat op de verschillende dagen en momenten op de dag een gemiddelde
bezetting van minder dan 50% van de beschikbare plaatsen is. De maximale bezetting
van de 44 aanwezige plaatsen is 24, wat betekend dat er structureel 20 parkeerplaatsen
binnen een straal van 100 meter beschikbaar zijn.
Daarmee zijn er geen parkeerproblemen te verwachten als een deel van de openbare parkeerplaatsen
gebruikt wordt door bewoners en/of bezoekers van de 8 appartementen binnen het plangebied.
Het genoemde parkeeronderzoek is volledigheidshalve als Bijlage 9 bij deze plantoelichting opgenomen.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij CROW-Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018), waarin ook kencijfers voor de verkeersgeneratie van verschillende functies zijn
opgenomen. Op basis van de hiervoor genoemde woningtypologie wordt per appartement
uitgegaan van maximaal 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent dat maximaal
een toename van 48 motorvoertuigbewegingen per etmaal wordt verwacht.
Dit aantal verkeersbewegingen is nog steeds dermate gering, dat de verkeersafwikkeling
zonder problemen op de omliggende wegen (zoals de Burgemeester Galleestraat, Enkweg
en de Stationsweg) kan plaatsvinden en zal opgaan in het heersende verkeersbeeld.
Daarbij wordt opgemerkt dat de voormalige bedrijfsfunctie op deze locatie ook al voor de nodige verkeersbewegingen zorgde. Bovendien leidt de beoogde functiewijziging voor het perceel Burgemeester Galleestraat 60 (van bedrijfswoning naar burgerwoning) ook niet tot een noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Conclusie
Het parkeren en de verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Voor planologisch relevante leidingen (en kabels) gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen en kabels aanwezig. Ook in de nabijheid het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 3.2.8 van deze plantoelichting). Leidingen (en kabels) vormen derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
In Nederland is er tot op heden geen wetgeving waarin hinder vanwege trillingen is geregeld. Bij ruimtelijke plannen die dichtbij spoorlijnen liggen wordt veelal teruggevallen op de richtlijn voor het aspect trillingen van de Stichting Bouwresearch (SBR), de SBR-richtlijn Trillingen, deel B 'Hinder voor personen in gebouwen'.
Trillinghinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau (Vmax) en het gemiddeld trillingsniveau (Vper), analoog aan respectievelijk het maximale geluidsniveau en het langtijd gemiddeld geluidsniveau voor een etmaalperiode bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende en gemiddelde trillingsniveaus. Voor hinder voor personen in gebouwen gelden streefwaarden. Overschrijding van deze streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder. De richtlijn maakt daarbij onderscheid in de functie van het gebouw, de aard van de trillingsbron en in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties en laat in alle gevallen ruimte voor het afwegen van maatregelen.
Situatie plangebied
Op een perceel aan de Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden worden 8 appartementen
gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich op relatief korte afstand van de spoorlijn
Zuthpen - Winterswijk.
In dit verband is voor de beoogde woningbouwontwikkeling door adviesbureau We-boost een trillingsonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er sprake zal zijn van trillinghinder in de geplande bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen deze hinder is te voorkomen. Daarbij is een nauwkeurige voorspelling van de trillingen in de geplande bebouwing gemaakt, conform de in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen omschreven aanpak. Vervolgens zijn deze trillingen getoetst aan het beoordelingskader conform de SBR B-richtlijn. Het betreffende onderzoek is als Bijlage 10 bij deze plan toegevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies van het trillingsonderzoek worden hierna weergegeven.
Resultaten trillingsonderzoek
Met behulp van metingen in de nabijheid van de bouwlocatie en modelberekeningen van
de toekomstige bebouwing is onderzocht wat de trillingen zullen zijn in de toekomstige
bebouwing.
De belangrijkste bevinding van het onderzoek is dat er geen overschrijdingen van het
beoordelingskader voor trillingshinder (de SBR B-richtlijn) worden verwacht in de
geplande woningen. Door de relatief grote afstand tot het spoor (70 meter), de beperkte
rijsnelheid (30 tot 50 km/h) en de lichte reizigerstreinen zijn de trillingen op deze
locatie relatief laag. Na doorrekening van varianten met meerdere types afmetingen,
constructieve uitwerkingen, vloertypes en afstanden tot het spoor blijkt dat de trillingen
t.g.v. treinverkeer altijd lager zijn dan de streefwaarden voor trillingshinder. Er
zijn daarom geen maatregelen of aanpassingen aan de geplande bebouwing nodig om te
voldoen aan het beoordelingskader.
Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
In het voorliggende woningbouwplan uitgegaan wordt van een nieuw appartementencomplex met 8 woningen in een betaalbaar segment voor jongeren en ouderen. Met het plan wordt beantwoord aan een lokale behoefte, welke voldoet aan de huidige technische standaarden. Het plan voorziet hierdoor in een kwaliteitsimpuls, aangezien de bestaande bedrijfsopstallen worden gesloopt. De voorgestelde ontwikkeling past dan ook binnen het woonbeleid van de gemeente.
In beginsel is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorzien. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening neemt. Dit volgt uit artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn' (artikel 6.12 lid 2, Wro).
Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voortvloeiende
uit de ontwikkeling komen voor rekening van initiatiefnemers. Met initiatiefnemers
is een anterieure overeenkomst gesloten waarin tevens het risico op planschade is
meegenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit
brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel
6.12 Wro achterwege kan blijven.
Zoals in de inleiding van deze ruimtelijke onderbouwing reeds is aangegeven, maakt
het beoogde woningbouwplan aan de Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden reeds deel
uit van het geldende bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A". Dit bestemmingsplan
is op 28 april 2022 door de gemeenteraad vastgesteld.
Met betrekking tot het bouwplan dat nu voorligt, is echter geconstateerd dat deze
niet geheel past binnen de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. De maximum
toegestane goothoogte van 4 meter is niet geheel toereikend. Dit geldt voor de topgevels,
de dakkapellen en liftschacht.
De maximum toegestane bouwhoogte van 7 meter is hiervoor wel toereikend.
Hoewel deze overschrijding een relatief beperkte ruimtelijke impact heeft op de omgeving, zal wel een planologische procedure doorlopen moeten worden.
Zoals in de inleiding van deze ruimtelijke onderbouwing reeds is aangegeven, maakt
het beoogde woningbouwplan aan de Burgemeester Galleestraat 58 in Vorden reeds deel
uit van het geldende bestemmingsplan "Stedelijk gebied; Veegplan 2022-1A". Dit bestemmingsplan
is op 28 april 2022 door de gemeenteraad vastgesteld.
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is in het najaar van 2021 overleg gevoerd over
het voorontwerpbestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners in het kader van
de ruimtelijke ordening, waaronder het waterschap en de provincie. Daaruit is gebleken
dat tegen het woningbouwplan geen bezwaren zijn vanuit deze overlegpartners.
Het bouwplan zal middels een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt. In dat kader is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing. Dit betekent onder meer dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd en dat eenieder zienswijzen kan inbrengen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.
Duurzaam economisch groeipotentieel
In het kielzog van de COVID-19-pandemie werken we hard om de gevolgen voor onze economie zoveel als mogelijk te beperken. Dat vraagt op de korte termijn om ongekende overheidsingrepen en investeringen. De kunst is om interventies en investeringen ook ten goede te laten komen aan onze ambitie voor de lange termijn: het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving. Bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra houden we naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, de aansluiting op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk rekening met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. We zetten daarbij in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors.
Sterke en gezonde steden en regio's
Met de NOVI bouwen we aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. We werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Daar willen we naartoe groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. De COVID-19 crisis onderstreept extra het grote belang van een goede inrichting van de openbare ruimte.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van onze natuur, het landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn werken we daarom aan geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het
Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda
vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s
op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks
worden geactualiseerd.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. Een
gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in één, waarbinnen we gezamenlijk
optimaal kunnen werken aan het behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk
Nederland.
De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt
gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans
zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:
De opgave
De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.
Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.
De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.
Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.
De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.
Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.
Typering van de structuurvisie
Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek
gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’.
Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten
in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s
van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij
wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken
over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen
bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De
structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan
na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk
zijn.
Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.
Samenwerken met het oog op nationale belangen
Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen,
de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale
belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen
bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale
verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen
aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale
belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen
die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische
Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB
regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de
gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk
te motiveren.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Daarnaast biedt de Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:
De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 4.2.1.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Opgaven
Er liggen de volgende grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen.
Inhoudelijke thema’s
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.
Wettelijke bijlagen bij het NWP
Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.
Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.
Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 4.4.18.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 4.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 4.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, dan moeten we daar nu wat voor
doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er
zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk,
klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere
verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de
lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen.
Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De
vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt
een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken
op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de
ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld
vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst.
Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners,
ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht
dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de
verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het
gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is
het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening
van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig
Gelderland. Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie,
circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat
en op het woon- en leefklimaat - geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels'
of 'DOE-principes' - DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN - geven we hier werking aan. Tezamen
vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons
hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten
die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken
en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma's waar we samen - ieder vanuit zijn
of haar kracht en verantwoordelijkheid - aan werken. Zo geven we invulling aan de
Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden
veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse
Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin
van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het 'plussenbeleid'. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude
IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale
structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft
de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland
voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen
voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende
economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterwijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving mat hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 7 mei 2013 de Watervisie 2030 vastgesteld.
Nederland is een delta. Zonder dijken, sloten, stuwen en gemalen, is Nederland grotendeels onbewoonbaar. Al in de middeleeuwen ontstonden er daardoor waterschappen die er voor zorgden dat het land niet om de haverklap overstroomde en het water op een gecontroleerde manier naar zee stroomde. Dat waterbeheer vraagt permanent onderhoud. WRIJ beheert het water in Noordoost Gelderland en een klein deel van Overijssel. Dat doet het WRIJ al meer dan 700 jaar. Daardoor konden steden groeien, werden gronden geschikt voor landbouw en is laatste halve eeuw ook de kwaliteit van het water sterk verbeterd.
Maar omstandigheden veranderen voortdurend. Zoals klimaatverandering en veranderende sociaaleconomische omstandigheden. Ook komen, dankzij steeds geavanceerdere computers, nieuwe technieken beschikbaar. WRIJ ziet deze veranderende omstandigheden als dé uitdagingen voor de toekomst, omdat deze de vorm en inhoud van het waterbeheer direct raken. Hoe gaat WRIJ daarmee om en wat betekenen deze voor het waterbeheer in deze regio?
Samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen werkt WRIJ aan de toekomst. De manier waarop deze dat wil doen, staat in de Watervisie 2030. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking.
Een multischalig waterschap
WRIJ is en blijft een regionaal werkende overheid die staat voor een deskundige en betrouwbare uitvoering van zijn taken. De samenwerking met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties is uitgebouwd, om doelen beter te kunnen bereiken of om kosten te beheersen. Daarvoor kennen betrokken partijen elkaars doelen en belangen en wisselen deze die in regelmatige dialogen uit. Kostenstijgingen worden door WRIJ ook beperkt door slimmer of duurzamer te werken en door, waar dit verantwoord is, taken aan anderen over te laten. De uitvoering van de ene taak vergt een ander schaalniveau van samenwerken dan een andere taak, voor WRIJ geen doel, omdat de gebiedsnabijheid -het werken in en dichtbij de stroomgebieden- wordt gekoesterd. WRIJ toont meerwaarde door de kennis en ervaring als gebiedsbeheerder maximaal te benutten, zowel in de stroomgebieden als daarbuiten.
Hoogwaterveiligheid op niveau
Het doel is en blijft een robuuste en kosteneffectieve bescherming van de regio tegen hoogwater. De opgave om grotere hoeveelheden water veilig op de Rijn en IJssel te kunnen opvangen is aanzienlijk. De aanpassingen die daarvoor nodig zijn, heeft WRIJ in 2030 voor een deel uitgevoerd, samen met de partners in het nationale Deltaprogramma. Voor de rivierdijken worden verschillende beschermingsniveaus gehanteerd, omdat het ene gebied een hogere bescherming vraagt dan het andere gebied. WRIJ werkt met nieuwe soorten dijken en betrekt gebiedspartijen, andere overheden, ondernemers en burgers meer bij de bescherming van de binnendijkse gebieden.
Helder regionaal waterbeheer
In 2030 wordt het regionale watersysteem klimaatbestendig beheerd en onderhouden. We kennen de risico's op wateroverlast en weten in welke gebieden extreme buien en droogte negatieve gevolgen hebben. In samenwerking met agrariërs, terreinbeheerders en gemeenten werken we aan maatregelen om die extremen op te vangen. Ook werken we samen aan een verbeterslag in de waterkwaliteit. Waar er risico's en knelpunten blijven, geven we dit aan. Als gebiedsbeheerder hebben we nieuwe allianties met ondernemers en burgers en stimuleren we hen om van de stroomgebieden een verdienlandschap te maken: een gebied waar economisch gewin en waterbeheer hand in hand gaan.
Stoffen winnen uit de waterketen
In 2030 blijft het zuiveren van afvalwater met oog op de volksgezondheid de belangrijkste taak. Op basis van de modernste zuiveringstechnieken halen we schadelijke stoffen uit het water, voordat dit teruggaat in het milieu of verder wordt benut. De meeste zuiveringsinstallaties draaien in 2030 op energie die uit het afvalwater wordt opgewekt. Ook in het regionale watersysteem zijn kansen op we er zoveel mogelijk uit en deze worden opnieuw gebruikt. We stimuleren het scheiden van schadelijke stoffen aan de bron. De partners in de hele waterketen werken nauw samen in gebiedsverbanden, die zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden in het betreffende gebied.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 13 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.
Aanleiding
Het waterbeheerprogramma (WBP) is een belangrijk instrument, waarmee WRIJ aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de langetermijndoelen voor de beleidsthema’s al vastgesteld; het WBP geeft aan hoe WRIJ in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar WRIJ in 2027 denkt te staan. Gedurende de looptijd van het WBP kan/zal tussentijds bepaald worden of er aanleiding is het WBP te actualiseren; dit is aan de orde als koers of de kaders significant wijzigen.
WRIJ in uw omgeving
WRIJ zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt WRIJ bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet WRIJ door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. WRIJ doet dit met diepgewortelde vaken gebiedskennis en verbinden beleid én uitvoering. WRIJ werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met de partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij. De beleidsdoelen worden in samenwerking met netwerkpartners opgesteld (open planvorming) en gebiedsgericht vertaald naar haalbare wateropgaven en programmaopdrachten (gebiedsprocessen). De programmaopdrachten worden in samenwerking met de betrokkenen in het gebied doorgezet naar uitvoering (co-creatie).
Wat komt er op ons af?
De wereld om ons heen is blijvend in verandering en die veranderingen lijken ook steeds sneller te gaan. Toenemende risico’s met betrekking tot droogte en wateroverlast, een groeiende vraag naar woningen, de natuur- en milieuopgaven zoals stikstofdepositie, maar ook de nieuwe mogelijkheden met onder andere informatietechnologie zien wij op ons afkomen. WRIJ zien dat de samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vragen om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Het betreft het samenwerken aan wateropgaven die WRIJ nu in beeld heeft en wateropgaven die de komende periode nog worden uitgewerkt. Hoe WRIJ dat de komende zes jaar wil gaan doen samen met de omgeving, dat wordt beschreven in dit WBP.
Wat gaat WRIJ doen in de periode tot aan 2027?
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:
Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om
het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe
naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend
met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed
geïnvesterd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten
over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende
doen:
Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.
Klimaatrobuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke partner in de calamiteitenbestrijding.
Circulaire Economie en Energietransitie
WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie van broeikasgassen.
Gezonde leefomgeving
WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.
De Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 is op 24 februari 2022 vastgesteld. De kern van de visie is:
Onze karakteristieke gemeenschappen en landschappen staan er in 2035 nóg beter voor.
En hoe ziet het er dan uit in 2035?
Onze dorpen en buurtschappen ontwikkelen zich, elk op hun eigen manier. Passend bij
hun karakter en identiteit. Alle inwoners doen mee en dragen bij aan hun gemeenschap.
Activiteiten, cultuur en tradities floreren.
Er is ruimte om te ondernemen voor onze toonaangevende, technologische en ambachtelijke ondernemingen. Bronckhorst staat op de kaart als ontwikkelaar van gezonde en innovatieve agrofood producten. De banen die onze ondernemers creëren zorgen voor interessant en passend werk. Er zijn voldoende woningen om in de eigen gemeenschap te blijven wonen. In de dorpen of binnen 20 minuten fietsen vinden we de basisvoorzieningen om prettig te leven. Onze leefomgeving stimuleert meedoen, bewegen en ontmoeten.
Inwoners en bezoekers genieten van prachtige, veelzijdige landschappen. Kenmerkende groenstructuren, bomen, andere landschapselementen en ons rijke erfgoed zijn verder versterkt. Het natuurlijke systeem is op orde en veerkrachtig. De kwaliteit van bodem, water en lucht zijn goed en het landschap is in staat de effecten van het veranderende klimaat op te vangen. Boeren voeren er een gezonde bedrijfsvoering met zorg voor de omgeving en oog voor dierenwelzijn.
Zo gaven we invulling aan de vele opgaven die de komende vijftien jaar op ons afkomen. Bronckhorst zal veranderen. Er komen woningen, bedrijven en locaties voor de opwek van hernieuwbare energie. Gemeenschappen en landschappen veranderen mee, zoals ze al eeuwen mee veranderen. En zo wordt Bronckhorst de komende jaren alles bij elkaar twee keer zo mooi. Deze bovenstaande ambities vertaalden we in concrete doelen voor 2035. Deze doelen helpen ons bij het formuleren van concrete acties. En het al dan niet ondersteunen van initiatieven van inwoners. We monitoren de komende jaren in hoeverre we deze doelen bereiken en of we eventueel moeten bijsturen met nieuwe acties.
Samengevat zien onze ambitie en concrete doelen voor 2035 er als volgt uit:
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Inmiddels is de gemeente heringedeeld en bestrijkt ze een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. De gemeenteraad heeft daarom in februari 2005 in het raadsprogramma vastgesteld dat er een kernenbeleid ontwikkeld moet worden.
Het kernenbeleid verschaft duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.
Op 27 mei 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met de actualisatie van de woonvisie. Hiermee komt er nog meer ruimte voor goede woningbouwplannen. De speerpunten uit de woonvisie blijven overeind. De gemeente geeft prioriteit aan het toevoegen van toekomstbestendige woningen in een betaalbaar segment en het benutten van inbreidingslocaties en bestaand vastgoed. Met de actualisatie van de woonvisie is het aantal te realiseren woningen verhoogd en daarnaast meer mogelijk voor doorstromers, collectieve woonvormen, flexibiliteit in bestaand vastgoed en bouwen aan de randen van dorpen.
Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.
Kaders
Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:
• Dienstbare overheid: open en uitnodigend
• Duurzaamheid vanuit realisme
• Kwaliteit van de leefomgeving
• Proactief inspelen op demografische veranderingen
In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.
Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.
Monitoring en onderzoek
Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek wordt uitgevoerd in 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.
Drie hoofdthema's
Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.
In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:
Uitbreiding woonvoorraad
De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad.
Kwaliteit
Bronckhorst wil sturen op kwaliteit en staart zich niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.
Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:
Kwantiteit
Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.
Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen.
De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Met het oog op de verwachte huishoudensdaling op langere termijn, is de gemeente Bronckhorst in de vastgestelde woonvisie in 2019 uitgegaan van een woningbouwopgave van 400 woningen extra tot 2025 als richtgetal.
De afgelopen jaren is de krapte op de woningmarkt fors toegenomen, zowel in de koop als (sociale) huur. Niet alleen inwoners uit Bronckhorst zelf zoeken een woning, vaak het liefst in eigen dorp. Ook steeds meer woningzoekenden uit andere delen van het land oriënteren zich op het oosten. Bronckhorst is een aantrekkelijk gebied om te wonen, o.a. vanwege het landschap, de unieke woonkwaliteiten, werkgelegenheid en ligging. Daarom heeft de raad op 27 mei 2021 ingestemd met het voorstel om de woningbouwopgave te verhogen naar ca. 500 woningen tot 2025. Het gaat hierbij zowel om koop- als (sociale) huurwoningen.
Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld.
De uitgangspunten van de woonvisie
Waar voegt de gemeente toe?
De woonbehoefte is het grootst in de grotere kernen, zoals Vorden, Hengelo en Zelhem. de gemeente Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.
Ook in veel kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.
Hoe gaat de gemeente toevoegen?
Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt kiest vooral voor projecten die qua omvang en kwaliteit passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.
Voor wie voegt de gemeente toe?
Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:
Wat voegt de gemeente toe?
Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:
Met de actualisatie van de woonvisie (2021) is daarnaast meer ruimte gecreëerd voor woningbouwplannen voor doorstromers en meer maatwerk mogelijk qua doelgroep en (prijs)segment bij transformatie van bestaand vastgoed.
Tijdelijke huisvesting
Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.
Woningsplitsing
Algemene voorwaarden
Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:
Specifieke criteria landelijk gebied
Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies.
De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.
De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
De secundaire opgaven zijn:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)-beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld
en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in
hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag
om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31-10-2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.
Lange termijn
De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een
verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar
soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving
om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;
Huidige trend: verarming van de biodiversiteit
De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat
en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit
teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten
verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde
van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal
ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het
ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.
Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!
Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang
voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk
van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten
we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te
vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken.
Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst
richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en
doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van
leefgebieden'.
De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde
functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook
over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen
die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren
en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels.
Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de
maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is
het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie.
Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan
voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke
parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen
van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt
het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen
uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige
bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de
parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels,
als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken
om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 4.1.6) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.