Onsteinseweg 15 Vorden    

Ruimtelijke onderbouwing     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doelstelling     

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de veiligheid van zijn gezin op het landgoed Het Onstein in het buitengebied van Vorden te optimaliseren. Hiertoe zullen twee ingrepen plaatsvinden op het landgoed, te weten:

  • het plaatsen van een sierhekwerk bij het begin van de toegangsweg naar het landhuis Het Onstein nabij de Onsteinseweg;
  • het bouwen van poortwachterhuis op de toegangsweg achter het te plaatsen sierhekwerk.

Hierdoor wordt er een vrije oprit naar het landgoed afgesloten voor het verkeer.

De gemeente heeft zich bereid verklaard om onder voorwaarde medewerking te verlenen aan dit initiatief. De gestelde voorwaarde betreft verevening in de vorm van de aanleg en de instandhouding van duurzaam bos. Deze verevening wordt gevraagd omdat er ingrepen plaatsvinden binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

1.2 Plangebied     

De twee ingrepen vinden plaats binnen het landgoed Het Onstein. Het landgoed is globaal gelegen ten oosten van het dorp Vorden. Onderstaande luchtfoto geeft een impressie van de ligging van het landgoed ten opzichte van het dorp Vorden.

verplicht

Luchtfoto ligging landgoed (rode cirkel) waarbinnen de ingrepen plaatsvinden

1.3 Aanpak     

De bouw van de gevraagde voorzieningen en het gewenste gebruik ervan zijn mogelijk middels een omgevingsvergunning als bedoeld in art.2.12.1, sub a, onder 30 Wabo. De ingrepen mogen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De motivering van het besluit tot het verlenen van deze omgevingsvergunning moet een ruimtelijke onderbouwing bevatten.

Daarnaast heeft de gemeenteraad van Bronckhorst in zijn vergadering van 28 juni 2018 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven, onder voorbehoud dat er geen zienswijzen op dit plan binnen komen.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen     

Voor de gronden van het projectgebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2005 Hengelo/Vorden’, vastgesteld d.d. 27 april 2006;
  • het bestemmingsplan 'Buitengebied 2005/2008 Hengelo/Vorden', vastgesteld d.d. 27 november 2008;
  • het bestemmingsplan ‘Parapluplan Archeologie’, vastgesteld d.d. 28 november 2013.

Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2005 Hengelo/Vorden met de ligging van de locatie binnen het landgoed waar de ingrepen plaatsvinden.

verplicht

 

Afb. bestemmingsplan Buitengebied 2005 Hengelo/Vorden met ligging locatie

De gronden van de locatie heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met hoge natuur- en landschapswaarden'.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2005; Hengelo/Vorden' en de 'Correctieve herziening buitengebied 2005/2008 Hengelo/Vorden' zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsmogelijkheden aanwezig voor het toelaten van dergelijke bouwwerken. Daarom zal er een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure doorlopen moeten worden.

1.5 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven, in hoofdstuk 3 gevolgd door een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader op hoofdlijnen. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de gemeentelijke beleidsvisie voor het landelijke gebied, voor zover dat relevant is voor het voorliggende plan.

In hoofdstuk 5 worden de randvoorwaarden geschetst voor de te realiseren ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing van de nieuwe functie op het perceel. Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van het plan. In hoofdstuk 7 worden de milieu- en omgevingsaspecten van het plan beschreven. Ten slotte komen in de hoofdstukken 8 en 9 respectievelijk de planeconomische aspecten en de eventuele resultaten van het vooroverleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie     

2.1 Ruimtelijke structuur     

Landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het karakteristieke en fijnmazige dekzandlandschap van De Graafschap. Kenmerkend in dit gebied is de afwisseling van bosgebieden op de dekzandruggen, kleinschalige akkerbouwgebieden en meer grootschalige weidebouwgebieden en de door het landschap slingerende beekdalen. Het patroon van wegen en verspreide agrarische bebouwing is vrij grillig. In het gebied komen (voormalige) landgoederen veelvuldig voor.

Dit landschap wordt gevormd door dat deel van het oorspronkelijke essen- en kampenlandschap dat in de afgelopen eeuwen gecultiveerd is door landgoedeigenaren. Het landgoederenlandschap is als zodanig van nationale betekenis. Op ecologische gronden is dit landschap onder te verdelen in een oostelijke landgoederenzone met onder andere kasteel Vorden en de landgoederen Wildenborch, ‘t Medler, de Wiersse, Het Onstein, de Kiefskamp en Wientjesvoort, en een westelijke zone met de landgoederen Hackfort en Suideras. Deze gebieden worden gekenmerkt door een grote afwisseling van bossen, lanen, waterpartijen en landbouwgronden waarbij de landhuizen en de directe omgeving, bestaande uit tuinen, voormalige koetshuizen en karakteristieke boerderijen voor de nodige architectonische accenten zorgen. De meeste landgoederen vallen onder de Natuurschoonwet en de meeste buitenplaatsen onder de Monumentenwet 1928.

In de omgeving van het landgoed Het Onstein ligt relatief veel voedselrijk bos. Ook vindt men hier veel natte bossen, moerassen en vochtige graslanden. De natte bossen, die rijk zijn aan soorten en een hoge natuurwaarde hebben, staan direct onder invloed van het grondwater dat hier als schoon kwelwater naar boven komt. Vaak hebben zij de vorm van een rabatbos. De moerassen zijn klein en liggen in de beekdalen. Hier zijn ook vochtige en nattegraslanden te vinden die ten dele in de winter worden overstroomd. Voor amfibieën en reptielen levert deze zone waardevolle biotopen op, hetzelfde geldt voor broedvogels en tal van zoogdieren.

Ligging

In de omgeving van de Kieftskamp, kasteel Vorden, Wientjesvoort, ligt ook Het Onstein. Het landgoed ligt ingeklemd tussen de Veengoot in het zuiden en de spoorlijn Vorden-Ruurlo in het noorden.

Kenmerkend voor Het Onstein is het lanenstelsel, met de Onsteinseweg als zichtas op het landhuis. Deze laan doorsnijdt een andere laan waardoor een kruis ontstaat.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 'Omgevingsvisie'.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als proces vereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.

Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.

3.1.3 Modernisering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

3.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

3.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

De locatie is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone. De realisering hiervan heeft het Rijk in handen gelegd van de provincie. Zie verder onder provinciaal beleid.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie     

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het 'Gelders Natuurnetwerk. In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 2.700 hectare natuur te ontwikkelen. Dit was aanvankelijk 11.000 en vervolgens 5.300 hectare. Het zoekgebied dat hiervoor beschikbaar is, is circa 4.100 hectare groot. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de 'Groene Ontwikkelingszone'. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten op 24 september 2014 besloten de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen De Omgevings- verordening integreert en vervangt een groot aantal provinciale verordeningen waaronder de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de Provinciale milieuverordening Gelderland, de Gelderse ontgrondingenverordening 1997, de Waterverordening provincie Gelderland, de Wegenverordening Gelderland 2010, het Besluit aanwijzing provinciaal wegennet vervoer gevaarlijke stoffen.

De belangrijkste maatschappelijke opgaven uit de Structuurvisie Gelderland vinden deels een juridische vertaling in deze nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening is in dit kader van belang omdat de geplande bouwwerken worden gebouwd binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het landgoed Het Onstein ligt ook binnen het Nationaal landschap De Graafschap.

verplicht

Afb. uitsnede kaart GO (lichtgroene kleur) met globale ligging bouwlocatie (rode cirkel)

Het geplande sierhekwerk en het poortwachtershuis liggen binnen GO. Voor deze locatie geldt dezelfde restricties als voorheen voor de EHS.

Binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten.

Nationaal Landschap De Graafschap

De belangrijkste kernkwaliteiten van De Graafschap kunnen als volgt worden beschreven:

  • Talrijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden bestaande uit een statig huis, (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen;
  • Oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap. De stromende watergangen maken onderdeel uit van het stroomgebied van de Berkel en Baakse Beek. Ze zijn vanaf de Middeleeuwen tot tegenwoordig voor allerlei doeleinden vergraven: bevaring, het voeden van grachten, het leveren van waterkracht, het bevloeien van grasland, het ontwateren van landbouwgronden. Een deel is van niet-natuurlijke oorsprong, zoals de meeste ‘goten’. De structuur van watergangen is met dit alles een zeer karakteristieke mengeling van natuurlijke- en cultuurlijke kwaliteiten geworden.
  • Oude bewoningsplaatsen, zowel op landgoederen als daarbuiten, met oud bouwland (essen en esjes) liggen vaak op hogere plaatsen aan beken en de Berkel. De lagere gronden zijn veelal in gebruik als grasland.
  • Halfgesloten landschap met mozaïek van bossen, weilanden en grote boerderijen; parkachtige uitstraling.

In de nota Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen (9 juli 2014) is een afwegingskader aangegeven ingeval een locatie vanuit verschillende beleidsvelden als waardevol is aangemerkt. Hieronder is een deel van dat beoordelingskader opgenomen.verplicht

De bouwwerken die gerealiseerd zullen worden, zijn zodanig beperkt in oppervlakte en hoogten dat naar verwachting geen significante effecten zullen optreden voor de beschermde soorten in het gebied en er zullen geen nadelige effecten optreden voor de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

Ingeval er mogelijk toch effecten in relatie tot de beschermde soorten optreden wordt op voorhand voorzien in verevening door de aanleg en de instandhouding van een duurzaam bosperceel (kadastraal bekend gemeente Vorden, sectie F, nummer 2665 (gedeeltelijk) met een oppervlakte van 0,93 ha.

Op 24 juni 2014 is dit verzoek besproken met de provincie. Zij zien de aanleg en instandhouding van één hectare duurzaam bos midden in Gelders Natuurnetwerk als voldoende compensatie voor 'het plaatsen van een sierhekwerk en een poortwachtershuis.

Op onderstaande afbeeldingen (uitsnede verbeelding en een luchtfoto) is de ligging van het betreffende bosperceel aangegeven.

verplicht

Zie verder ook onder paragraaf 7.4.

3.2.3 Belvoir 3     

De Provincie Gelderland kiest in Belvoir voor een actief cultuurhistorisch beleid waarin ruimtelijke, economische en cultuurhistorische belangen niet langer met elkaar strijden maar elkaar inspireren en versterken. “Behoud door ontwikkeling” houdt in dat cultuurhistorische waarden een belangrijke en volwaardige plaats krijgen in ontwikkelingsprocessen.

Het beleid kent vijf doelstellingen:

  • maak cultuurhistorische waarden inzichtelijk;
  • integreer cultuurhistorie volwaardig in de planvorming;
  • versterk de cultuurhistorische bijdrage aan de Gelderse economie;
  • houd cultuurhistorische waarden duurzaam in stand;
  • vergroot het cultuurhistorisch besef en draagvlak.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.3.4).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

3.3.2 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden. In deze visie is een aantal hotspots beschreven.Een hotspot is een cultuurhistorisch waardevol en karakteristieke plek. Het landgoed Het Onstein is aangemerkt als hotspot. Zie onderstaande kaart uit deze visie.

verplicht

afb. uitsnede kaart met ligging landgoed Het Onstein (rood omcirkeld)

Omschrijving

Het Onstein wordt voor het eerst vermeld in de 15de eeuw, als hofroerig goed Onstedynck. De benaming doet vermoeden dat het hier om een boerderij gaat. In 1613 wordt door de familie Van Hasselholt een eenvoudig bakstenen landhuis gebouwd. Het huis krijgt een ander uiterlijk in 1710. In 1925 wordt het landhuis opnieuw verbouwd. Bij de verbouwing wordt het pannendak vervangen door een dak met leistenen. Ook komen er klokkentorens op te staan. Het huis kreeg hierdoor meer het uiterlijk van een kasteel. In de 20ste eeuw heeft het landgoed meerdere eigenaars gehad, tot het in 1978 in bezit kwam van de heer Melchers. Hij liet het huis restaureren.

Het te plaatsen hekwerk zal in dezelfde stijl worden uitgevoerd als het bestaande hekwerk dat voor het landhuis staat. Zie onderstaande foto voor een impressie van het bestaande hekwerk. Een tekening van het nieuwe hekwerk is opgenomen onder Hoofdstuk 6 Planbeschrijving.

verplicht

Afb. landhuis met bestaand sierhekwerk

3.3.3 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

3.3.5 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

De afsluiting van de Onsteinseweg met een sierhekwerk heeft geen gevolgen voor het verkeer omdat het geen openbare weg is en feitelijk doodloopt omdat aan het einde van deze weg het landhuis is gesitueerd.

Deze weg is niet openbaar en wordt formeel niet onttrokken aan de openbaarheid. In verband hiermee behoeft er geen nadere besluitvorming plaat te vinden om de weg geheel of gedeeltelijk af te sluiten.

3.4 Conclusie     

De geplande ingrepen zijn dusdanig beperkt dat het aannemelijk is dat er geen sprake zal zijn van aantasting van beschermde natuurwaarden, kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap of de cultuurhistorische waarden.

Zie ook onder 3.2.2.

Hoofdstuk 4 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in bestemmingsplannen is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie en de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid (op hoofdlijnen beschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskaders).



De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in bestemmingsplannen wordt gevormd door de provinciale Structuurvisie (2005). Het beleid in deze visie is door de gemeente overgenomen als uitgangspunt voor bestemmingsplannen. Daarnaast vormt het recentelijk vastgestelde en goedgekeurde plan buitengebied Hengelo-Vorden een belangrijke basis voor latere bestemmingsplannen. Het beleid uit dit plan is overgenomen, tenzij er aanleiding is om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld vanwege geactualiseerde beleidskaders en de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van deze nieuwe wet dienen plannen volgens uitwisselbare standaarden te worden opgezet (SVBP 2008). Dit vereist op onderdelen aanpassing van de plansystematiek en opzet, zoals deze in het plan buitengebied Hengelo-Vorden gehanteerd is.

4.1 Algemeen     

Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.



Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.

De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het karakter van deze functies is echter niet gelijk. Landbouw en natuur zijn gebiedsdekkende functies terwijl het landschap overal is. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.



Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze:



Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.

4.2 Natuur, landschap en cultuurhistorie     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP krijgt verdere uitwerking in de gemeentelijke structuurvisie voor het buitengebied.

4.3 Landgoederen     

In de omgeving van de Kieftskamp, kasteel Vorden Wientjesvoort, ligt ook Het Onstein. Het landgoed ligt ingeklemd tussen de Veengoot in het zuiden en de spoorlijn Vorden-Ruurlo in het noorden.

Het Onstein wordt voor het eerst vermeld in de 15de eeuw als hofroerig goed Onstedynck. De benaming doet vermoeden dat het hier gaat om een boerderij. IN 1613 wordt door de familie Van Hasselholt een eenvoudig bakstenen landhuis gebouwd. Het huis krijgt in ander uiterlijk in 1710. In 1925 wordt het landhuis op nieuw verbouwd. Bij de verbouwing wordt het pannendak vervangen door een dak met leistenen. Ook komen er klokkentorens op te staan. Het huis kreeg hierdoor mee het uiterlijk van een kasteel. In de 20ste eeuw heeft het landgoed meerdere eigenaren gehad, tot het in 1978 in bezit kwam van de de huidige eigenaar. Hij liet het huis repareren.

Kenmerkend voor Het Onstein is het lanenstelsel met de Onsteinseweg als zichtas op het huis. doorsnijdt een andere laan waardoor de vorm van een kruis ontstaat.Deze is op de luchtfoto in hoofdstuk 5 goed zichtbaar.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden     

De locatie voor het realiseren van twee bouwwerken op het landgoed liggen binnen de EHS. De ingrepen zijn ruimtelijk gezien van beperkte betekenis en zullen niet van invloed op de beschermde waarden van het gebied.

De gemeente heeft de initiatiefnemer desalniettemin verzocht een extra inspanning in de vorm van verevening te leveren vanwege de ingrepen in de EHS. De initiatiefnemer is bereid om verevening toe te passen en zal hiervoor ongeveer een hectare (0,93 hectare) duurzaam bos inplanten.

Deze verevening wordt uitgevoerd op kadastraal perceel: gemeente Vorden, sectie F, nummer 2665 (gedeeltelijk). Momenteel is dit perceel ingeplant als productiebos met een looptijd van 25 jaar (vanaf 1992). De gemeente Vorden heeft in oktober 1989 toegezegd, dat de gemeente gedurende de omloop de bestemming niet mag wijzigen en dat het gebruik daarna gewoon weer als bouw-/grasland bestemd hoort te zijn. De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2005; Hengelo/ Vorden' de bestemming Bos gekregen en deze bestemming zal ook in de toekomst ongewijzigd blijven.

Zie onderstaande luchtfoto met ligging kadastraal perceel: gemeente Vorden, sectie F, nummer 2665, (gedeeltelijk) dat ingericht wordt voor duurzaam bos.

verplicht

afb. luchtfoto met ligging perceel voor duurzaam bos

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving     

6.1 Planconcept     

Het voorliggende initiatief bestaat uit 2 onderdelen:

  1. Het plaatsen van een nieuw sierhekwerk aan de Onsteinseweg bij de entree naar het landhuis 'Het Onstein';
  2. Het bouwen van een poortwachtershuis nabij Onsteinseweg achter de entree naar het landhuis 'Het Onstein'.

Het nieuwe hekwerk aan de Onsteinseweg wordt geplaatst aan het begin van de toegangsweg naar het landhuis. Het poortwachtershuis wordt gesitueerd aan de toegangsweg achter de entree naar het landhuis 'Het Onstein'. Globaal gelegen in het noordoostelijk deel op onderstaande situatietekening nabij de Onsteinseweg. Op de afb. ligging locatie sierhekwerk wordt verder ingezoomd op de exacte locatie.

verplicht

afb. situatietekening

verplicht

afb. ligging locatie sierhekwerk

Het sierhekwerk bestaat uit een poort tussen 2 poeren. Aan weerszijden van deze poeren wordt een klein hekwerk geplaatst.

De hoogte van de poort bedraagt circa 3,3 m en de hoogte van de aansluitende poeren 2,5 m. Het aan het aansluitende hekwerk heeft een hoogte, die varieert van 1,20 m tot circa 1,60 m bij de eindpoeren.

verplicht

afb. nieuw te plaatsen sierhekwerk

Het nieuwe hekwerk (poort) aan de Onsteinseweg wordt in dezelfde (klassieke) stijl uitgevoerd als het bestaande poorthekwerk bij het landhuis. Het bestaande houten hekwerk wordt verwijderd en deels verplaatst.

verplicht

afb. situering nieuwe sierpoort en verplaatsen houten hekwerk

Het poortwachtershuis is gesitueerd aan de toegangsweg naar het landhuis, rechts achter de toegangspoort. Zie onderstaande afbeelding. .

verplicht

afb. poortwachtershuis

Het poortwachtershuis heeft een oppervlakte van ongeveer 22 m2 en heeft een achthoekige grondvorm.. De goot- en bouwhoogte van het gebouwtje bedragen respectievelijk circa 1,33 en 4,3 meter. In het gebouw is een ruimte ingericht voor de portier en het gebouw beschikt ook over sanitaire voorzieningen en een keukenblok. Het poortwachtershuis wordt in hout uitgevoerd. Onderstaande tekeningen geven een impressie van het poortwachtershuis.

verplicht

afb. afmetingen poortwachtershuis

verplicht

afb. plattegrondindeling poortwachtershuis

Hoofdstuk 7 Milieu- en omgevingsaspecten     

7.1 Milieu     

7.1.1 Bodem     

Een bestemmingsplan dat voorziet in bouwmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop gebouwd kan worden. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.

In november 2015 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie van het poortwachtershuis.

De onderzoeksresultaten zijn hieronder samengevat.

Op basis van het vooronderzoek is de locatie onderzocht volgens de strategie "onverdacht". Er zijn tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden die wijzen op een eventuele verontreiniging van de bodem met asbest.

In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Er is wel een lichte grondwaterverontreiniging met barium, kwik en molybdeen gevonden. Deze verontreinigingen komen overal in de regio voor en vormen geen reden om de bodem- en grondwaterkwaliteit van de locatie als "verdacht" aan te merken.

De gevonden verontreinigingen zijn, gelet op de aard en de mate van de verontreinigingen, geen reden om verder onderzoek te doen. Ze vormen ook geen belemmering voor de geplande bouwactiviteiten.

De grond die vrijkomt op de locatie kan echter niet zonder meer worden afgevoerd en elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

7.1.2 Andere milieuaspecten     

Het voorliggende initiatief betreft geen milieugevoelige of milieubelastende functie en heeft een neutraal effect op de luchtkwaliteit.

De uitvoering van het initiatief heeft ook geen betekenis voor het milieuaspect 'geur' en 'externe veiligheid'.

7.2 Waterhuishouding     

7.2.1 Beleidskader     

Voor de uitvoering van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met het aspect water. Om dit te kunnen waarborgen is een watertoets verplicht voor diverse ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan. Dit betekent dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan een waterparagraaf dient te bevatten waarin de waterhuishoudkundige situatie wordt beschreven en de effecten van de ruimtelijke veranderingen op de waterhuishouding worden verwoord.

7.2.2 Bestaande situatie     

Watersysteem van het plangebied

Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat de bodem van het plangebied in hoofdzaak uit leem arm en zwak lemig fijn zand bestaat. Het grondwater bevond zich tijdens het onderzoek op circa 2,5 m -mv. De bodem is, gelet op de bodemopbouw, het grondwaterniveau en het ontbreken van kwel, geschikt voor het opvangen en infiltreren van hemelwater. Het hemelwater mag niet worden geloosd op het riool.

7.2.3 Ontwikkelingen     

De uitvoering van het voorliggende initiatief heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Het hemelwater van het poortwachtershuis wordt geïnfiltreerd in de bodem.

Riolering

Het afvalwater van poortwachtershuis zal op het drukriool worden geloosd dat langs de Onsteinseweg ligt.

Waterhuishoudkundige aspecten

In de “Handreiking Watertoets 2” zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het bestemmingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.

Watertoetstabel

verplicht

Nadere toelichting inrichting en beheer

Ten noorden van de locatie aan de Onsteinseweg waar het sierhekwerk en het poortwachtershuis wordt geplaatst ligt een A-watergang. Hier langs ligt tot 5 meter uit de insteek een beschermingszone. Het sierhekwerk en het poortwachtershuis worden binnen de beschermingszone gebouwd en daarom is een watervergunning vereist. Voor het sierhekwerk is op 9-12-2014 de watervergunning nr. 28051 verleend.

Voor het plaatsen van het poortwachtershuis zal een uitbreiding van de watervergunnning nr. 28051 worden aangevraagd.

7.2.4 Overleg     

Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft op 2 november 2015 geconcludeerd dat er voor de uitvoering van het plan geen waterhuishoudkundige belemmeringen aanwezig zijn. Het mailadvies is als bijlage bij de onderbouwing gevoegd.

7.3 Archeologie en cultuurhistorie     

De bouw van het poortwachtershuis betreft de grootste ingreep maar blijft desalniettemin beperkt tot circa 22 m2. Het plaatsen van het sierhekwerk met 2 poeren heeft een oppervlakte van circa 2 m2.Voor dit gebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte die meer bedraagt dan 100 m2 moet een verkennend archeologisch onderzoek worden verricht. Hiervan is geen sprake. Er wordt afgezien van het verrichten van een onderzoek.

verplicht

afb. uitsnede archeologische verwachtingswaarde kaart met ligging locatie

7.4 Flora en fauna     

Een flora -en faunaonderzoek kan achterwege omdat de ingrepen qua omvang dusdanig beperkt zijn dat er naar verwachting geen significante effecten zullen optreden. Zie verder ook onder 3.2.2.

7.5 Leidingen     

Op/bij de locatie waar de plannen worden uitgevoerd bevinden zich geen leidingen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid     

Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het initiatief leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

De gemeente Bronckhorst heeft met de initiatiefnemer een planschade-overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventueel optredende planschade wordt doorberekend aan de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Overleg     

De gemeente heeft in het kader van het vooroverleg het initiatief op 24 juni 2014 besproken met de provincie. Zij beoordelen de aanleg van één hectare duurzaam bos midden in de Gelders Natuurnetwerk als voldoende compensatie voor een hekwerk en een poortwachtershuis.